14 JULI 2000. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 9 februari 1999 genomen tot uitvoering van artikel 2, § 5, eerste lid, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum.
Art. 1-4
Afdeling 1. - Toetredingsvoorwaarden.
Art. 15bis
Afdeling 2. - Voorwaarden voor de toekenning en het behoud van een geactiveerd bestaansminimum.
Art. 15ter
Afdeling 3. - Maandelijkse bedragen van het geactiveerd bestaansminimum.
Art. 15quater, 5-6
Artikel 1. Artikel 4 van het koninklijk besluit van 9 februari 1999 genomen tot uitvoering van artikel 2, § 5, eerste lid, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 4. Voor de toepassing van artikel 3 worden de volgende periodes gelijkgesteld met een periode van gerechtigd zijn op het bestaansminimum :
1° De periodes gedurende dewelke men in dienst is in een erkende arbeidspost;
2° de periodes van tewerkstelling in het kader van een doorstromingsprogramma;
3° de periodes gedurende dewelke financiële maatschappelijke hulp werd verleend omdat het bestaansminimum niet kon worden toegekend;
4° de periodes van tewerkstelling in toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;
5° de periodes van hechtenis of gevangenzetting gedurende dewelke het recht op het bestaansminimum werd opgeschort;
6° de andere periodes gedurende dewelke de betrokkene geen recht had op het bestaansminimum of op financiële maatschappelijke hulp zoals bedoeld in 3°, inzonderheid de periodes tijdens dewelke de betrokkene verbonden was door een arbeidsovereenkomst, met een samengevoegde duur van ten hoogste vier maanden. ".
Art.2. Artikel 7, § 2, van hetzelfde besluit wordt aangevuld met het volgende lid :
" Wanneer de bestaansminimumgerechtigde die in het verleden reeds was tewerkgesteld in het kader van een doorstromingsprogramma, opnieuw wordt aangeworven in het kader van een dergelijk programma, wordt, voor wat betreft de toepassing van deze paragraaf, steeds rekening gehouden met de maximumduur van vierentwintig of zesendertig kalendermaanden zoals deze werd vastgesteld bij de aanvang van de eerste tewerkstelling in het kader van een doorstromingsprogramma. ".
Art.3. Artikel 13 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 13. Voor de toepassing van artikel 12 worden de periodes, vermeld in artikel 9 van dit besluit, gelijkgesteld met een periode van gerechtigd zijn op het bestaansminimum. ".
Art.4. In titel 2 van hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk IV ingevoegd, luidende :
" HOOFDSTUK IV. - De sociale inschakelingsinitiatieven
Afdeling 1. - Toetredingsvoorwaarden.
Art. 15bis. Gerechtigden op het bestaansminimum kunnen worden aangeworven door een werkgever zoals bedoeld in artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, indien de volgende voorwaarden gelijktijdig zijn vervuld :
1° de betrokkene is op het ogenblik van de aanwerving gerechtigd op een volledig bestaansminimum;
2° de betrokkene wordt aangeworven met een schriftelijke arbeidsovereenkomst die minstens voorziet in een halftijds uurrooster.
Afdeling 2. - Voorwaarden voor de toekenning en het behoud van een geactiveerd bestaansminimum.
Art. 15ter. _ De werknemer die wordt aangeworven door een werkgever, bedoeld in artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, heeft recht op een geactiveerd bestaansminimum gedurende de volledige duur van zijn tewerkstelling indien de volgende voorwaarden gelijktijdig zijn vervuld :
1° de werkgever moet een attest verkrijgen dat bewijst dat hij wel degelijk onder het toepassingsgebied bedoeld bij artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, valt. Dit attest wordt afgeleverd binnen een termijn van 45 dagen door de Directeur-generaal van de Administratie van de Werkgelegenheid van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid. Een afschrift van dit attest wordt overgemaakt door de werkgever aan de werknemer;
2° de werknemer bezorgt bovenvermeld attest aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn met het oog op het verkrijgen van een geactiveerd bestaansminimum.
Afdeling 3. - Maandelijkse bedragen van het geactiveerd bestaansminimum.
Art. 15quater. Het geactiveerd bestaansminimum bedraagt :
1° 17 500 BEF per kalendermaand waarin de betrokkene verbonden is door een arbeidsovereenkomst die minstens voorziet in een halftijds uurrooster;
2° 22 000 BEF per kalendermaand waarin de betrokkene verbonden is door een arbeidsovereenkomst die voorziet in een uurrooster dat minstens vier vijfden bedraagt van een voltijds uurrooster.
Het bedrag van het geactiveerd bestaansminimum bedoeld in het vorig lid, wordt evenwel begrensd tot het nettoloon waarop de werknemer voor de betreffende kalendermaand recht heeft.
Het bedrag van het geactiveerd bestaansminimum wordt door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn aan de werkgever gestort. ".
Art.5. Dit besluit treedt in werking op 1 september 2000.
Art. 6. Onze Minister van Werkgelegenheid en Onze Minister van Maatschappelijke Integratie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 14 juli 2000.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Werkgelegenheid,
Mevr. L. ONKELINX
De Minister van Maatschappelijke Integratie,
J. VANDE LANOTTE.