18 MEI 1999. - Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 10 juni 1992 betreffende de subsidieregeling van verenigingen van amateuristische kunstbeoefening in het kader van het Nederlandstalig sociaal-cultureel vormings- en ontwikkelingswerk.
Art. 1-5
Artikel 1. In artikel 13 van het besluit van de Vlaamse regering van 10 juni 1992 betreffende de subsidieregeling van verenigingen van amateuristische kunstbeoefening in het kader van het Nederlandstalig sociaal-cultureel vormings- en ontwikkelingswerk, wordt § 3 opgeheven.
Art.2. In artikel 14 van hetzelfde besluit wordt § 1 vervangen door wat volgt : "§ l. Van elke activiteit, zoals bedoeld in artikel 13 van dit besluit, moet minimaal één bewijsstuk worden geklasseerd in het dossier van de lokale groep. Dat dossier wordt, na indiening van het werkingsverslag, op het secretariaat van de landelijke vereniging bijgehouden ter inzage van de inspectie".
Art.3. In artikel 15 van hetzelfde besluit wordt § 4 vervangen door wat volgt :
"§ 4. De activiteiten die op regionaal niveau in aanmerking komen voor subsidiëring kunnen zowel disciplinegericht als interdisciplinair zijn en moeten toegankelijk zijn voor een groot publiek. Per erkende vereniging kunnen ook volgende activiteiten als regionale activiteiten aanvaard worden :
l° interdisciplinaire activiteiten, met dien verstande dat per vereniging minimaal één interdisciplinaire activiteit en maximaal 10 % van het totale aantal subsidiabele regionale activiteiten kunnen worden aanvaard. Die activiteit mag enkel door één vereniging worden ingediend en wordt uitbetaald aan die vereniging. De samenwerkende verenigingen moeten onderling de verdeelsleutel afspreken en het subsidiebedrag overeenkomstig het afgesproken percentage verdelen;
2° maximaal één congres op landelijk niveau, uitsluitend gewijd aan een inhoudelijk thema;
3° de uitgave van één tijdschrift of van één publicatie. Deze publicatie is ofwel disciplinegericht, ofwel interdisciplinair gericht;
4° één productie die ofwel audiovisueel, ofwel multimediaal is. Van de in 3° en 4° van deze paragraaf bedoelde regionale activiteit moet jaarlijks, samen met het werkingsverslag, één exemplaar worden bezorgd aan de bevoegde administratie".
Art.4. Dit besluit treedt in werking op 1 juli 1999.
Art. 5. De Vlaamse minister, bevoegd voor Cultuur, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 18 mei 1999.
De minister-president van de Vlaamse regering,
L. VAN DEN BRANDE
De Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn,
L. MARTENS