10 JUNI 1992. - Besluit van de Vlaamse Executieve betreffende de subsidieregeling van verenigingen van amateuristische kunstbeoefening in het kader van het Nederlandstalig sociaal-cultureel vormings- en ontwikkelingswerk. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 17-03-1993 en tekstbijwerking tot 22-09-1999)
HOOFDSTUK I. - De erkenning.
Art. 1-7
HOOFDSTUK II. - Opheffing van erkenning.
Art. 8
HOOFDSTUK III. - Structurele en werkingsnormen.
Art. 9-16
HOOFDSTUK IV. - Subsidiëring.
Art. 17-23
HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen.
Art. 24-26
HOOFDSTUK I. - De erkenning.
Artikel 1. De Gemeenschapsminister bevoegd voor Cultuur en Brusselse Aangelegenheden - hierna Gemeenschapsminister genoemd - erkent een vereniging van amateuristische kunstbeoefening nadat daartoe een aanvraag bij de bevoegde administratie werd ingediend. Elke vereniging die sedert ten minste één jaar als v.z.w. een werking ontplooit conform de bepalingen van het decreet van 24 juli 1991 betreffende de subsidieregeling van verenigingen van amateuristische kunstbeoefening in het kader van het Nederlandstalig sociaal-cultureel vormings- en ontwikkelingswerk - hierna decreet van 24 juli 1991 genoemd - komt voor erkenning en subsidiëring in aanmerking.
Art.2. De aangetekende schriftelijke aanvraag tot erkenning moet samen met het erkenningsdossier uiterlijk voor één mei in het bezit zijn van de bevoegde administratie. Dit dossier bevat :
1° de nodige documenten waaruit blijkt dat de vereniging voldoet aan artikel 4 van het decreet van 24 juli 1991;
2° de door de algemene vergadering van de vereniging zonder winstoogmerk goedgekeurde rekeningen van het voorbije kalenderjaar en een door dezelfde vergadering goedgekeurde begroting voor het lopende kalenderjaar. Voor de instelling van openbaar nut worden deze handelingen gesteld door de raad van beheer. Uit deze documenten moet blijken dat de vereniging over de nodige financiële middelen beschikt om ten minste een evenwicht tussen de inkomsten en de uitgaven te realiseren;
3° een verklaring waarin de vereniging bevestigt dat ze aanvaardt dat bevoegde ambtenaren respectievelijk de werking en de boekhouding zo nodig ter plaatse onderzoeken;
4° een lijst van de aangesloten actieve groepen waarbij telkens de naam van de voorzitter en de secretaris worden vermeld;
5° een omstandig verslag waaruit blijkt dat de vereniging sedert ten minste één jaar de amateuristische kunstbeoefening organiseert conform de bepalingen van het decreet van 24 juli 1991;
6° een lijst van de in dienst zijnde personeelsleden waarbij tegelijker tijd wordt meegedeeld volgens welke regeling men de globale personeelssubsidie wenst berekend te zien.
Art.3. § 1. Na het indienen van de aanvraag om erkenning toetst een bevoegd ambtenaar de werking ter plaatse. Hij stelt een omstandig verslag op over zijn bevindingen en bezorgt een exemplaar van dit verslag aan de betrokken vereniging. Binnen een termijn van vijftien dagen kan een vereniging op dit verslag reageren. Na verloop van deze termijn wordt het gemotiveerd erkenningsdossier aan de Gemeenschapsminister bezorgd.
§ 2. De bevoegde Gemeenschapsminister neemt een beslissing over het ingediende dossier voor 1 november van het lopende kalenderjaar. De beslissing wordt aan de betrokken vereniging meegedeeld. De eventuele erkenning gaat dan in op 1 januari van het daaropvolgend kalenderjaar.
Art.4. Een vereniging behoudt haar erkenning en recht op subsidie als ze jaarlijks bij de bevoegde administratie volgende documenten indient :
1° voor 1 april :
a) een gedetailleerd financieel verslag van het voorbije kalenderjaar en de balans, die zijn echt verklaard door een accountant en goedgekeurd door de algemene vergadering van de vereniging zonder winstoogmerk of door de raad van beheer van de instelling van openbaar nut;
b) een door hetzelfde orgaan goedgekeurd werkingsprogramma voor het lopende werkingsjaar; als ook een werkingsverslag over het voorbije werkingsjaar;
c) een definitief overzicht van de actieve groepen die tijdens het voorbije werkingsjaar aangesloten waren bij de betrokken vereniging met opgave van naam en adres van de plaatselijke voorzitter en secretaris; alsook een overzicht van de twee publiekgerichte activiteiten van elke aangesloten actieve groep;
d) een detaillering van de personeelsuitgaven;
e) een afzonderlijk afrekeningsdossier per provinciale geleding, zoals bedoeld in artikel 8, § 5, van het decreet van 24 juli 1991. De respectievelijke provinciale voorzitter en provinciale secretaris handtekenen telkens het werkings- en financieel verslag. De provinciale dossiers moeten via de landelijke vereniging worden ingediend.
f) de wijzigingen die zijn aangebracht aan de gegevens van het erkenningsdossier zoals bedoeld in artikel 4 van het decreet van 24 juli 1991.
2° voor 15 oktober :
een door de algemene vergadering van de vereniging zonder winstoogmerk of een door de raad van beheer van de instelling van openbaar nut goedgekeurde begroting voor het volgende kalenderjaar.
Art.5. § 1. Het niet inleveren binnen de gestelde termijn van de documenten, zoals bepaald in artikel 4, 1°, heeft de niet uitbetaling van de saldi van het voorbije jaar tot gevolg.
§ 2. Het niet inleveren binnen de gestelde termijn van het document, zoals bepaald in artikel 4, 2°, heeft de niet uitbetaling van de driemaandelijkse voorschotten tot gevolg. Deze worden uitgekeerd voor het resterende deel van het jaar zodra het bedoelde document in bezit is van de bevoegde administratie en door de Gemeenschapsminister is goedgekeurd. De aldus niet uitgekeerde voorschotten worden uitbetaald onder vorm van saldi onder de voorwaarden zoals bepaald in het decreet van 24 juli 1991 en dit uitvoeringsbesluit.
Art.6. Nieuwe verenigingen kunnen aanspraak maken op een starttoelage mits ze aan de volgende voorwaarden voldoen :
1° minimum 1 jaar voor de aanvraag opgericht zijn als vzw of instelling van openbaar nut;
2° aan de doelstellingen zoals bedoeld in artikelen 3 en 4 van het decreet van 24 juli 1991 beantwoorden;
3° ten minste tien aangesloten actieve groepen tellen zoals bedoeld in artikel 8, § 2, van het decreet van 24 juli 1991;
4° in een planning aantonen dat binnen een periode van drie jaar de uitbouw tot autonome streekvereniging zoals bedoeld in artikel 8 van het decreet van 24 juli 1991 zal gerealiseerd zijn.
Art.7. De aangetekende schriftelijke aanvraag tot het bekomen van een starttoelage moet samen met een dossier uiterlijk voor 1 mei in het bezit zijn van de bevoegde administratie. Vervolgens evalueert een bevoegd ambtenaar de werking ter plaatse. Hij stelt een omstandig verslag op over zijn bevindingen en bezorgt een exemplaar van dit verslag aan de betrokken vereniging. Binnen een termijn van vijftien dagen kan een vereniging op dit verslag reageren. Na verloop van deze termijn wordt het gemotiveerde dossier voorgelegd aan (de Minister). De Gemeenschapsminister beslist voor 1 november of er een starttoelage wordt verleend vanaf 1 januari van het kalenderjaar volgend op de aanvraag. De beslissing wordt aan de betrokken vereniging medegedeeld. <BVR 1999-05-04/61, art. 18, 003; Inwerkingtreding : 31-12-1998>
HOOFDSTUK II. - Opheffing van erkenning.
Art.8. Indien op grond van het ingediende jaarverslag en na een inspectiebezoek wordt vastgesteld dat een vereniging niet meer aan de gestelde voorwaarden voldoet, wordt door de administratie de procedure tot opheffing van de erkenning ambtshalve ingezet en wordt de betaling van de voorschotten opgeschort. Het inspectieverslag terzake wordt aan de vereniging bezorgd. Binnen een termijn van vijftien dagen kan de vereniging op dit verslag reageren.
(Na afloop van deze termijn wordt een gemotiveerd dossier tot opheffing van de erkenning voorgelegd aan de Minister die uiteindelijk beslist over het ingediende dossier. De beslissing wordt aan de betrokken vereniging meegedeeld.) <BVR 1999-05-04/61, art. 19, 003; Inwerkingtreding : 31-12-1998>
HOOFDSTUK III. - Structurele en werkingsnormen.
Art.9. De verschillende kunstdisciplines waarop het decreet van 24 juli 1991 en dit besluit van toepassing is, zijn podiumkunsten, dans, volkskunst, instrumentale muziek, vocale muziek, beeldende expressie.
Art.10. § 1. Binnen deze disciplines kunnen actieve lokale groepen zich ontplooien. Ze worden als aangesloten actieve groepen van een vereniging voor amateuristische kunstbeoefening aanvaard indien ze jaarlijks aantonen dat ze aan de volgende voorwaarden beantwoorden :
1° voor de podiumkunsten :
a) toneelgezelschap : minimum 10 actieve leden waarvan minimum 6 acteurs;
b) gezelschap actief op het vlak van het poppen- of figurentheater : minimum 6 actieve leden waarvan minimum 3 uitvoerders/acteurs;
c) groep actief op het vlak van het bewegingstheater, inclusief mime : minimum 8 actieve leden waarvan minimum 4 uitvoerders;
d) andere gezelschappen : minimum 15 actieve leden waarvan minimum 10 uitvoerders.
2° voor dans :
dansgroep : minimum 12 uitvoerders.
3° voor de volkskunst :
a) volksdansgroep : minimum 12 uitvoerders;
b) vendeliersgroep : minimum 10 uitvoerders;
c) volkszanggroep : minimum 12 uitvoerders;
d) volksmuziekgroep : minimum 6 uitvoerders.
4° voor de instrumentale muziek :
a) fanfare : minimum 25 uitvoerders;
b) harmonie : minimum 30 uitvoerders;
c) brass band : minimum 20 uitvoerders;
d) andere muziekensembles : minimum 15 uitvoerders.
5° voor de vocale muziek :
vocaal ensemble : minimum 12 uitvoerders.
6° voor de beeldende expressie :
a) film- of videoclub : minimum 10 cineasten;
b) foto- of diakring minimum 12 fotografen.
c) andere groepen : minimum 12 uitvoerders.
§ 2. Andere actieve groepen die een werking ontplooien binnen de hierboven vermelde kunstdisciplines kunnen ook aanvaard worden mits uitdrukkelijke instemming van de bevoegde Gemeenschapsminister, (...). <BVR 1999-05-04/61, art. 20, 003; Inwerkingtreding : 31-12-1998>
Art.11. § 1. (Een aangesloten actieve lokale groep kan onder haar leden ook min-18 jarigen tellen of zelfs geheel uit min-18 jarigen samengesteld zijn.) <BVR 1994-07-20/70, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
§ 2. Een aangesloten actieve lokale groep die hoofdzakelijk bestaat uit actieve leden die eveneens als dusdanig deel uitmaken van een andere aangesloten actieve lokale groep kan niet voor subsidiëring in aanmerking komen.
Art.12. Wanneer de administratie vaststelt dat een actieve lokale groep bij meerdere verenigingen als aangesloten wordt opgegeven, zal zij in overleg met de betrokken partijen uitmaken bij welke vereniging bewuste actieve groep uiteindelijk meetelt voor de toepassing van het decreet van 24 juli 1991.
Art.13. § 1. Elke aangesloten actieve groep moet jaarlijks zijn actief-zijn aantonen aan de hand van ten minste twee publiekgerichte activiteiten waarbij de inbreng van de eigen leden onmiskenbaar moet zijn. Deze activiteiten kunnen niet op dezelfde dag doorgaan.
§ 2. Indien aan een publiekgerichte activiteit, zoals bedoeld sub § 1, meerdere lokale groepen deelnemen, kan ze slechts als dusdanig voor rekening van één specifiek aangesloten groep per kunstdiscipline aanvaard worden.
§ 3. (Opgeheven) <BVR 1999-05-18/80, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 1999-07-01>
§ 4. Activiteiten die geïntegreerd zijn in een confessionele of niet-confessionele plechtigheid, die toegankelijk is voor buitenstaanders, zijn als publiekgerichte activiteiten aanvaardbaar wanneer ze door middel van affiches of ander publiciteitsmateriaal op voorhand aan het groot publiek zijn kenbaar gemaakt.
Art.14. (§ l. Van elke activiteit, zoals bedoeld in artikel 13 van dit besluit, moet minimaal één bewijsstuk worden geklasseerd in het dossier van de lokale groep. Dat dossier wordt, na indiening van het werkingsverslag, op het secretariaat van de landelijke vereniging bijgehouden ter inzage van de inspectie.) <BVR 1999-05-18/80, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 1999-07-01>
§ 2. Plaatselijke aangesloten actieve groepen die kunnen bogen op een provinciale subsidiëring worden vrijgesteld van de vereisten vermeld sub § 1. In de betrokken dossiers moet echter wel het bewijs van provinciale subsidiëring steken. Als bewijs van provinciale subsidiëring geldt de formele bevestiging vanwege de provinciale overheid dat de betrokkene een subsidie ontving voor de activiteiten die opgezet werden tijdens het vorig kalenderjaar.
Art.15. § 1. De werking van een erkende landelijke vereniging wordt rechtstreeks aan de bevoegde administratie kenbaar gemaakt. Zowel de opleidingscursussen als de regionale activiteiten moeten ten laatste twee weken voor datum aan de bevoegde dienst medegedeeld worden. Kwaliteitsbevorderende begeleidingen moeten ten laatste acht dagen voor datum aangekondigd zijn. Het aankondigingsformulier vermeldt respectievelijk plaats, dag, het aantal uren en de spreiding van deze uren, inhoudelijke toelichting, lesgever(s), mede-initiatiefnemer(s), spreiding van de deelnemers, begeleide groep.
§ 2. Een opleidingscursus kan per dag maximaal negen gesubsidieerde werkuren tellen. Er worden nooit meer dan drie opeenvolgende vormingsuren aanvaard, tenzij er een rustpauze van een half uur wordt ingelast. De lunchpauze omvat ten minste één uur. Per cursus dient een gehandtekende deelnemerslijst ter plaatse beschikbaar te zijn. Bij het opzetten van opleidingscursussen kan er sprake zijn van een samenwerkingsverband met een andere vereniging. In dit geval moet aan de bevoegde dienst de mede-initiatiefnemer(s) worden medegedeeld evenals de verdeelsleutel.
§ 3. Het wervingsmateriaal met betrekking tot opleidingscursussen wordt per cursus bijgehouden op het secretariaat van de landelijke vereniging.
§ 4. (De activiteiten die op regionaal niveau in aanmerking komen voor subsidiëring kunnen zowel disciplinegericht als interdisciplinair zijn en moeten toegankelijk zijn voor een groot publiek. Per erkende vereniging kunnen ook volgende activiteiten als regionale activiteiten aanvaard worden :
l° interdisciplinaire activiteiten, met dien verstande dat per vereniging minimaal één interdisciplinaire activiteit en maximaal 10 % van het totale aantal subsidiabele regionale activiteiten kunnen worden aanvaard. Die activiteit mag enkel door één vereniging worden ingediend en wordt uitbetaald aan die vereniging. De samenwerkende verenigingen moeten onderling de verdeelsleutel afspreken en het subsidiebedrag overeenkomstig het afgesproken percentage verdelen;
2° maximaal één congres op landelijk niveau, uitsluitend gewijd aan een inhoudelijk thema;
3° de uitgave van één tijdschrift of van één publicatie. Deze publicatie is ofwel disciplinegericht, ofwel interdisciplinair gericht;
4° één productie die ofwel audiovisueel, ofwel multimediaal is. Van de in 3° en 4° van deze paragraaf bedoelde regionale activiteit moet jaarlijks, samen met het werkingsverslag, één exemplaar worden bezorgd aan de bevoegde administratie.) <BVR 1999-05-18/80, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 1999-07-01>
§ 5. Kwaliteitsbevorderende begeleidingen staan steeds in het teken van publieksgerichte activiteiten zoals bedoeld in artikel 13. Karakteristiek voor een kwaliteitsbevorderende begeleiding is het directe contact tussen de deskundige en de leden van de aangesloten actieve groep zoals omschreven in artikel 10.
Art.16. Het subsidiëren van meerdere regionale activiteiten of een regionale activiteit en opleidingscursus die tegelijkertijd op dezelfde plaats worden opgezet, is uitgesloten. Dit geldt eveneens voor opleidingscursussen die eenzelfde thematiek behandelen. Een specifieke regionale activiteit uitgesplitst over meerdere dagsessies kan slechts eenmaal als een regionale activiteit aanvaard worden.
HOOFDSTUK IV. - Subsidiëring.
Art.17. De uitkering van de subsidie geschiedt zoals bepaald in artikel 13 van het decreet van 24 juli 1991. Indien de Gemeenschapsminister beslist het financieel verslag van het voorbije jaar niet goed te keuren, wordt de subsidiëring onmiddellijk gestaakt. Indien uit de voorgelegde afrekening en het financieel verslag blijkt dat de subsidies slechts gedeeltelijk werden aangewend voor uitgaven functioneel ten aanzien van de amateuristische kunstbeoefening ofwel indien de uitgaven niet gestaafd zijn door bewijsstukken en betalingsbewijzen, zal het overschot der uitgekeerde subsidies op het bedrag van de volkomen verantwoorde en met betalingsbewijzen gestaafde uitgaven in mindering gebracht worden van de voorschotten van het volgende werkingsjaar.
Art.18. Een toename van het aantal aangesloten actieve groepen kan pas gehonoreerd worden vanaf het kalenderjaar waarin het definitief overzicht van de aangesloten actieve groepen aan de administratie wordt overgemaakt en mits instemming van de bevoegde Gemeenschapsminister.
Art.19. § 1. Wanneer personeel in dienst wordt genomen of er een personeelswissel is geschied, moet de bevoegde administratie binnen de maand schriftelijk geïnformeerd worden inzake identiteit van de belanghebbende, datum van indiensttreding en arbeidsduur.
§ 2. Het niet melden van een wijziging in de personeelsformatie binnen de vastgestelde termijn heeft een directe weerslag op de omvang van de personeelssubsidie. De niet gemelde wijziging wordt beschouwd als een niet ingevulde vacature. Het regulariseren van de wijziging zal pas één maand na het indienen van de nodige bewijsstukken effectief zijn.
§ 3. Indien geopteerd wordt voor weddetoelagen op basis van weddeschalen dient aan de bevoegde administratie ook de volgende gegevens medegedeeld te worden :
1° een gelegaliseerd afschrift van de diploma's of de studiegetuigschriften of andere bekwaamheidsbewijzen, die aantonen dat de betrokken personeelsleden voldoen aan de bepalingen van het decreet van 24 juli 1991.
2° voor echt verklaarde attesten van de vroegere werkgever(s) of organisatie(s) met vermelding van de duur en de aard van de uitgeoefende functies.
(§ 4. 1° Indien gekozen wordt voor een subsidie op basis van weddeschalen zijn de in dit besluit vermelde salarisschalen de volgende :
a) personeelsleden die in het bezit zijn van een universitair einddiploma krijgen de salarisschaal E.3; wanneer ze daarenboven in het bezit zijn van het diploma van geaggregeerde voor het hoger secundair onderwijs, krijgen ze de salarisschaal E.2;
b) personeelsleden die in het bezit zijn van een diploma van het hoger onderwijs buiten de universiteit krijgen de salarisschaal E.6; als zij daarenboven in het bezit zijn van een pedagogisch diploma, krijgen zij de salarisschaal E.5;
c) personeelsleden die in het bezit zijn van een diploma van het hoger secundair onderwijs krijgen de salarisschaal A.3;
d) personeelsleden die in het bezit zijn van een diploma van het lager secundair onderwijs krijgen de salarisschaal A.4.
2° Een erkende vereniging met één personeelslid ontvangt een personeelssubsidie op basis van ten hoogste salarisschaal E.6.
Een erkende vereniging met twee personeelsleden ontvangt een totale personeelssubsidie op basis van respectievelijk ten hoogste salarisschaal E.5 voor het eerste en salarisschaal A.4 voor het tweede personeelslid. Een erkende vereniging met drie personeelsleden ontvangt een totale personeelssubsidie op basis van respectievelijk ten hoogste salarisschaal E.2 voor het eerste, salarisschaal E.6 voor het tweede en salarisschaal A.4 voor het derde personeelslid.
3° Ook als er gekozen wordt voor de regeling op basis van salarisschalen worden de nevenambtelijke functies, forfaitair gesubsidieerd. De totale subsidie per equivalent voltijdse betrekking is hier het begin van de salarisschaal A.4.) <BVR 1994-07-20/70, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Art.20. Bij het bepalen van de weddesubsidies op basis van weddeschalen wordt rekening gehouden met de prestaties die werden geleverd :
1° vanaf de leeftijd van 24 jaar voor personeelsleden die houder zijn van een universitair diploma of een daarmee gelijkgesteld diploma;
2° vanaf de leeftijd van 22 jaar voor personeelsleden die houder zijn van een diploma van het hoger onderwijs buiten de universiteit;
3° vanaf de leeftijd van 20 jaar voor personeelsleden die houder zijn van een diploma van hoger secundair onderwijs;
4° vanaf de leeftijd van 18 jaar voor personeelsleden die houder zijn van een diploma van lager secundair onderwijs.
Art.21. De in artikel 20 bedoelde prestaties komen voor de berekening van de weddesubsidies in aanmerking voor zover zij werden geleverd in organisaties waarbinnen de uitgeoefende functie als zodanig door de Gemeenschapsminister wordt aanvaard. De deeltijds geleverde prestaties worden slechts verhoudingsgewijs meegeteld. Zij tellen alleen mee, voor zover zij niet werden gecumuleerd met reeds meegerekende voltijdse prestaties.
Deze prestaties moeten aanleiding hebben gegeven tot een bezoldiging waarvoor de werkgever in toepassing van het wettelijk stelsel van sociale voorzieningen bijdragen heeft betaald.
Art.22. De eventuele overschakeling van een personeelssubsidie gebaseerd op weddeschalen naar de forfaitaire regeling of vice versa gaat pas in op 1 januari van het kalenderjaar volgend op het bekend maken van deze beslissing.
Art.23. De vermindering van de personeelssubsidie ten gevolge van een daling van het aantal aangesloten actieve groepen onder de respectievelijke grensnormen, zoals bepaald in artikel 15 van het decreet van 24 juli 1991, gaat in op de eerste kalenderdag van de zesde maand volgend op het vaststellen van de feiten.
HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen.
Art.24. Het koninklijk besluit van 12 oktober 1981 betreffende de erkenning en subsidiëring van Nederlandstalige organisaties van amateuristische kunstbeoefening, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Executieve van 7 december 1987 wordt opgeheven.
Art.25. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1992.
Art. 26. De Gemeenschapsminister van Cultuur en Brusselse Aangelegenheden is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 10 juni 1992,
De Voorzitter van de Vlaamse Executieve,
L. VAN DEN BRANDE
De Gemeenschapsminister van Cultuur en Brusselse Aangelegenheden,
H. WECKX