13 MEI 1999. - Wet betreffende de berekening van het rustpensioen van het onderwijzend en bestuurspersoneel van het kleuter- en lager onderwijs. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 12-06-1999 en tekstbijwerking tot 11-05-2007)
Art. 1-5, 5bis, 6
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art.2. Artikel 82 van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen, wordt aangevuld met de volgende leden :
" Indien jaren dienst gepresteerd als lid van het bestuurs- of onderwijzend personeel van de instellingen, scholen en afdelingen van het lager en kleuteronderwijs aangerekend worden naar rata van 1/50, wordt het pensioen beperkt tot het bedrag dat het zou bereikt hebben indien deze jaren dienst aangerekend werden naar rata van 1/55 en indien bovendien de wedden die tot grondslag dienen voor de vaststelling van het pensioen, waren verhoogd met een bedrag gelijk aan het verschil tussen enerzijds, de wedde die betrokkene zou bekomen hebben in de weddeschaal van leraar van het secundair onderwijs van de lagere graad en anderzijds, de wedde die hij heeft of zou hebben bekomen in, naargelang het geval, de weddeschaal van onderwijzer of van kleuteronderwijzer. Het hiervoor bepaalde verschil wordt uitsluitend toegevoegd aan de als personeelslid van het lager of kleuteronderwijs bekomen wedden die in aanmerking worden genomen voor de vaststelling van het pensioen.
Voor de rustpensioenen die beperkt worden krachtens het tweede lid, wordt het in artikel 12, § 1, derde lid, van de wet van 9 juli 1969 tot wijziging en aanvulling van de wetgeving betreffende de rust- en overlevingspensioenen van het personeel van de openbare sector, bepaalde percentage vastgesteld door het maximum van de wedde die verbonden is aan de laatste graad van het gewezen personeelslid te vervangen door dit maximum, verhoogd met het verschil tussen het maximum van de weddeschaal van leraar van het secundair onderwijs van de lagere graad en, naargelang het geval, het maximum van de weddeschaal van onderwijzer of van kleuteronderwijzer. Dit lid is enkel toepasselijk indien de laatste graad van het gewezen personeelslid een graad is die eigen is aan het bestuurs- of onderwijzend personeel van de instellingen, scholen en afdelingen van het lager en kleuteronderwijs. ".
Art.3. (Ogeheven) <W 2007-04-25/52, art. 58, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2007>>
Art.4. In afwijking van artikel 82, tweede lid, van voormelde wet van 20 juli 1991 mag, voor de personeelsleden van het onderwijs die op rust zullen gesteld worden gedurende de periode van 8 jaar die aanvangt op de datum van inwerkingtreding die voortvloeit uit artikel 6, het pensioen niet lager zijn dan datgene dat betrokkene zou bekomen hebben indien het pensioen was ingegaan de dag vóór de inwerkingtreding die voortvloeit uit artikel 6. Deze bepaling is niet toepasselijk op de begunstigden van een uitgesteld pensioen toegekend met toepassing van artikel 46 van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregeling.
(Tweede lid opgeheven) <W 2007-04-25/52, art. 59, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.5. Voor de pensioenen die ingaan vanaf de datum van inwerkingtreding die voortvloeit uit artikel 6 en in afwijking van artikel 2, § 2, 2° van de wet van 16 juni 1970 betreffende de bonificaties wegens diploma's inzake pensioenen van leden van het onderwijs, mag de bonificatie verbonden aan het diploma van kleuronderwijzer behaald na 1 januari 1961, zodra het pensioen beperkt wordt overeenkomstig artikel 82, tweede lid, van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen, niet lager zijn dan twee jaar. Deze bepaling is van toepassing hetzij op de ingangsdatum van het pensioen, hetzij bij een latere perequatie.
Art. 5bis. <Ingevoegd bij W 2000-08-12/62, art. 11; Inwerkingtreding : onbepaald > Voor de toepassing van deze wet worden andere personeelsleden van het onderwijs dan de leden van het bestuurs- of onderwijzend personeel van de instellingen, scholen en afdelingen van het lager en kleuteronderwijs, van wie de weddeschalen ook aangepast worden in het kader van de gelijkschakeling van de weddeschalen van onderwijzers en kleuteronderwijzers met die van leraar van het secundair onderwijs van de lagere graad, gelijkgesteld met voormelde personeelsleden van het lager en kleuteronderwijs.
Art. 6. De artikelen 2 tot en met 5 treden in werking :
- voor het lager onderwijs, vanaf de datum waarop, in de betrokken Gemeenschap, (het verschil tussen het maximum van de weddenschaal van leraar van het secundair onderwijs van de lagere graad en het maximum van de weddenschaal van) zal zijn teruggebracht tot een bedrag dat kleiner is dan (2.478,94 EUR) per jaar bij het spilindexcijfer 138,01; <KB 2001-12-11/40, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2002> <W 2007-04-25/52, art. 60, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
- voor het kleuteronderwijs, vanaf de datum waarop, in de betrokken Gemeenschap, (het verschil tussen het maximum van de weddenschaal van leraar van het secundair onderwijs van de lagere graad en het maximum van de weddenschaal van kleuteronderwijzer) zal zijn teruggebracht tot een bedrag dat kleiner is dan (2.478,94 EUR) per jaar bij het spilindexcijfer 138,01. <KB 2001-12-11/40, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2002> <W 2007-04-25/52, art. 60, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 13 mei 1999.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen,
M. COLLA
Met 's Lands zegel gezegeld :
De Minister van Justitie,
T. VAN PARYS