Details





Titel:

12 FEBRUARI 1999. - [Ministerieel besluit betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders.] <MB2011-06-28/11, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2011> (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 21-04-1999 en tekstbijwerking tot 09-07-2021)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Ongewenste stoffen. <MB 2003-06-26/30, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-08-2003>
Art. 1-5
HOOFDSTUK II. - Toevoegingsmiddelen.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen voor het gebruik van toevoegingsmiddelen.
Art. 6, 6/1
Afdeling 2. - De distributie en het in voeders verwerken van toevoegingsmiddelen en voormengsels.
Art. 7-8
Afdeling 3. - Etikettering van de toevoegingsmiddelen.
Art. 9-12
HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen.
Art. 13-14
BIJLAGEN.
Art. N1-N2



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1988016178 





Artikels:

HOOFDSTUK I. - Ongewenste stoffen.
Artikel 1.[1 § 1. De ongewenste stoffen bedoeld in artikel 3, §§ 1 en 3, van het koninklijk besluit van 28 juni 2011 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders, zijn opgenomen in bijlagen I en II bij Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding. De wijzigingen van die bijlagen worden bekendgemaakt via EU-verordeningen.
   De ongewenste stoffen kunnen slechts worden gedoogd in producten die bestemd zijn voor het voederen van dieren bedoeld in kolom 2 en onder de voorwaarden vermeld in kolom 3 van bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG.
   § 2. Indien er, op basis van nieuwe gegevens of een nieuwe beoordeling van bestaande gegevens, redenen zijn om te besluiten dat een in bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG vastgesteld maximumgehalte of een niet in die bijlage genoemde ongewenste stof een gevaar oplevert voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu, dan kan dit bestaande maximumgehalte voorlopig verlaagd worden, een maximumgehalte vastgesteld worden of de aanwezigheid van deze ongewenste stof in producten die bestemd zijn voor het voederen van dieren verboden worden.
   § 3. Voor wat de ongewenste stoffen betreft, wordt een product dat bedoeld is voor het voederen van dieren, beschouwd als niet in overeenstemming met het in bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG, kolom 3 vastgestelde maximumgehalte als het resultaat van de analyse dat maximumgehalte overschrijdt, met inachtneming van de uitgebreide meetonzekerheid en de correctie voor de terugvinding. Aan de hand van het resultaat van de analyse, gecorrigeerd voor de terugvinding en na aftrek van de uitgebreide meetonzekerheid, wordt de overeenstemming van het product nagegaan. Dit geldt alleen als de meetonzekerheid en de correctie voor de terugvinding voor de gebruikte analysemethode kunnen worden bepaald, dus bijvoorbeeld niet voor microscopisch onderzoek.
   Het analyseresultaat wordt als volgt weergegeven, voor zover de meetonzekerheid en het terugvindingspercentage voor de gebruikte analysemethode kunnen worden bepaald :
   a) al dan niet gecorrigeerd voor de terugvinding, waarbij de wijze van weergeven van het resultaat en het terugvindingspercentage moeten worden vermeld;
   b) als " x + U ", waarbij x het analyseresultaat is en U de uitgebreide meetonzekerheid, met een dekkingsfactor 2, zodat een betrouwbaarheidsniveau van ongeveer 95 % wordt verkregen.]1
  ----------
  (1)<MB 2013-01-28/04, art. 1, 015; Inwerkingtreding : 23-02-2013>

Art.2.
  <Opgeheven bij MB 2011-06-28/11, art. 9, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2011>

Art.3.[1 Tenzij bijzondere bepalingen in bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG zijn opgenomen, mogen de aanvullende diervoeders, met inachtneming van het voor het gebruik ervan voorgeschreven aandeel in een dagrantsoen, geen hogere gehalten aan ongewenste stoffen bevatten dan voor volledige diervoeders is vastgesteld.]1
  ----------
  (1)<MB 2013-01-28/04, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 23-02-2013>

Art.4.[1 Teneinde de bronnen van ongewenste stoffen in producten die bestemd zijn voor het voederen van dieren te beperken of weg te nemen, verricht het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, in samenwerking met de betrokken operatoren, een onderzoek teneinde de bronnen van ongewenste stoffen te identificeren, daarbij rekening houdend met de achtergrondniveaus, wanneer :
   1° [2 de in bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG vastgestelde maximumgehalten worden overschreden;]2
   2° [2 verhoogde gehalten, lager dan de in bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG vastgestelde maximumgehalten, maar hoger dan de in bijlage II bij diezelfde Richtlijn vastgestelde actiedrempels, worden vastgesteld.]2 ]1
  ----------
  (1)<MB 2011-06-28/11, art. 3, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
  (2)<MB 2013-01-28/04, art. 3, 015; Inwerkingtreding : 23-02-2013>

Art.5.[1 Onverminderd andere bepalingen inzake meldingsplicht en met als doel het onderzoek zoals bedoeld in artikel 4 te kunnen uitvoeren, stelt de betrokken operator het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen onverwijld in kennis als hij van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat een door hem ingevoerd, geproduceerd, gekweekt, geteeld, verwerkt, vervaardigd of gedistribueerd product verhoogde gehalten, lager dan de in bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG vastgestelde maximumgehalten, maar hoger dan de in bijlage II bij diezelfde Richtlijn vastgestelde actiedrempels, bevat.]1
  ----------
  (1)<MB 2013-01-28/04, art. 4, 015; Inwerkingtreding : 23-02-2013>

HOOFDSTUK II. - Toevoegingsmiddelen.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen voor het gebruik van toevoegingsmiddelen.
Art.6.[1 § 1. De toevoegingsmiddelen die in toepassing van artikel 4, § 1, van het koninklijk besluit van 28 juni 2011 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders zijn toegelaten, zijn opgenomen in bijlage II bij dit besluit.
   [2 Deze toevoegingsmiddelen mogen in de handel worden gebracht en gebruikt overeenkomstig de bepalingen die in de bijlage zijn vastgesteld:
   1° op voorwaarde dat er voor het betreffende toevoegingsmiddel voor de betrokken diersoort een aanvraagprocedure tot hervergunning loopt, in toepassing van artikel 10 van verordening (EG) nr. 1831/2003 en het toevoegingsmiddel dientengevolge voorkomt in het Communautair Repertorium van toegelaten toevoegingsmiddelen voor de diervoeding (European Union Register of Feed Additives), gepubliceerd op de website van de Europese Commissie:
   https://ec.europa.eu/food/safety/animal-feed/feed-additives/ eu-register_en,
   of
   2° tijdens de overgangstermijnen die werden vastgesteld in de vergunningsverordening of de intrekkingsverordening voor het betreffende toevoegingsmiddel, verleend in uitvoering van verordening (EG) nr. 1831/2003 door de Europese Commissie.]2
   § 2. Coccidiostatica en andere gelijkaardige stoffen mogen, in het kader van de diervoeding, enkel aan dieren worden verstrekt door middel van mengvoeders. Voor zover dat is voorzien in de toelating mogen toevoegingsmiddelen die tot andere categorieën behoren anders worden gebruikt.
   § 3. Voor zover niet anders is bepaald hebben de vastgestelde minimum- en maximumgehalten betrekking op volledige dierenvoeders met een vochtgehalte van 12 %.
   § 4. Voor zover het niet gaat om een mengsel dat vergund is als toevoegingsmiddel mogen coccidiostatica en andere gelijkaardige stoffen niet onderling vermengd worden wanneer zij een gelijksoortige werking hebben.
   § 5. Coccidiostatica en andere gelijkaardige stoffen mogen niet met een micro-organisme worden vermengd, tenzij dit is toegestaan in de vergunning van het micro-organisme.]1
  ----------
  (1)<MB 2011-06-28/11, art. 5, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
  (2)<MB 2021-05-31/06, art. 1, 016; Inwerkingtreding : 19-07-2021>

Art. 6/1. [1 § 1. Teneinde de derogatie bedoeld in artikel 4, § 2, van het koninklijk besluit van 28 juni 2011 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders, te verkrijgen, wordt een aanvraag ingediend bij het Directoraat-generaal Dier, Plant en Voeding van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu.
   § 2. De aanvraag bedoeld in § 1, wordt, tezamen met een gedetailleerd wetenschappelijk protocol van de proef, ten laatste 4 weken voor de aanvang van de proef ingediend.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij MB 2011-06-28/11, art. 6, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2011>

Afdeling 2. - De distributie en het in voeders verwerken van toevoegingsmiddelen en voormengsels.
Art.7.[1 § 1. De erkende bedrijven mogen de 'bestaande' toevoegingsmiddelen zoals bedoeld in artikel 10, § 1, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 behorende tot de categorie van de coccidiostatica en andere gelijkaardige stoffen, de vitaminen A en D en de sporenelementen koper en selenium uitsluitend leveren :
   1° aan inrichtingen die erkend zijn voor het in de handel brengen van toevoegingsmiddelen of voor de productie van voormengsels;
   2° in de vorm van voormengsels, aan inrichtingen die erkend zijn voor het in de handel brengen van voormengsels of voor de productie van mengvoeders.
   In afwijking op de bepalingen van punt 2 is het toegestaan dat de voormengsels van de vitaminen A en D en van de sporenelementen koper en selenium geleverd worden aan inrichtingen die over een toelating beschikken voor de productie van mengvoeders.
   § 2. In afwijking van § 1 mogen de erkende bedrijven de toevoegingsmiddelen vitaminen A en D en de sporenelementen koper en selenium leveren aan inrichtingen die over een toelating beschikken voor de productie van mengvoeders voor gezelschapsdieren.
   § 3. In afwijking van § 1 mogen de in § 1 bedoelde toevoegingsmiddelen in het laatste stadium van het in het verkeer brengen geleverd worden aan inrichtingen die over een erkenning of toelating beschikken voor de productie van mengvoeders op voorwaarde dat :
   1° de toelating van het toevoegingsmiddel, voor een specifiek preparaat van het toevoegingsmiddel, voorziet in een rechtstreekse toevoeging in de mengvoeders;
   2° ter plaatse is nagegaan dat de fabrikant van mengvoeders over de passende technologie beschikt om het betreffende toevoegingsmiddel rechtstreeks aan het mengvoeder toe te voegen.
   § 4. De in § 1 bedoelde toevoegingsmiddelen mogen slechts in mengvoeders verwerkt worden indien zij vooraf bereid zijn in de vorm van voormengsels, door een daartoe erkende inrichting.]1
  ----------
  (1)<MB 2011-06-28/11, art. 7, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2011>

Art.8.
  <Opgeheven bij MB 2011-06-28/11, art. 9, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2011>

Afdeling 3. - Etikettering van de toevoegingsmiddelen.
Art.9. (Opgeheven) <MB 2006-05-02/37, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 02-07-2006>

Art.10. (Opgeheven) <MB 2006-05-02/37, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 02-07-2006>

Art.11.
  <Opgeheven bij MB 2011-06-28/11, art. 9, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2011>

Art.12.
  <Opgeheven bij MB 2011-06-28/11, art. 9, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2011>

HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen.
Art.13. Het ministerieel besluit van 11 september 1987 betreffende de handel en het gebruik van (producten die bestemd zijn voor het voederen van dieren), gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 1 juni 1989, 29 augustus 1991, 26 oktober 1992, 20 juli 1993, 9 juni 1994, 14 juni 1995, 22 april 1996,29 mei 1997,19 februari 1998, 9 juni 1998 en 31 juli 1998, wordt opgeheven. <MB 2003-06-26/30, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 01-08-2003>

Art.14.
  <Opgeheven bij MB 2011-06-28/11, art. 9, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2011>

BIJLAGEN.
Art. N1.
  <Opgeheven bij MB 2013-01-28/04, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 23-02-2013>

Art. N2. Bijlage II.
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B. ST. 21/04/1999, p. 13099 tot 13136).
  Gewijzigd bij :
  <MB 2000-04-17/31, art. 2; Inwerkingtreding : 2000-06-03 ; zie B.St. 24-05-2000, p. 17377>
  <MB 2003-08-27/32, art. 1; Inwerkingtreding : 01-12-2003; zie B.S. 02-10-2003, p. 48246-48247>
  <MB 2004-02-02/34, art. 3; Inwerkingtreding : 25-02-2004; zier B.S. 25-02-2004, p. 10817>
  <MB 2011-06-28/11, art. 8, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
  <MB 2021-05-31/06, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 19-07-2021>