10 JANUARI 1999. - Koninklijk besluit betreffende een steekproefenquête naar de arbeidskrachten. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 20-02-1999 en tekstbijwerking tot 12-04-2016)
Art. 1-10
BIJLAGEN.
Art. N1-N2
Artikel 1. Frequentie van de enquête.
Elk jaar, te beginnen op 1 januari 1999, houdt het Nationaal Instituut voor de Statistiek een steekproefenquête naar de arbeidskrachten, hierna "enquête" genoemd.
Bij de enquête gaat het om een doorlopende enquête die kwartaal- en jaarresultaten oplevert.
De in de enquête waargenomen kenmerken hebben hoofdzakelijk betrekking op een kalenderweek (van maandag tot en met zondag), die referentieweek wordt genoemd.
De referentieweken worden uniform over het gehele jaar verdeeld.
Het interview vindt plaats in de drie weken die volgen op de referentieweek.
Art.2. Enquête-eenheid en waarnemingsgebied:
1° De enquête wordt afgenomen bij een steekproef van huishoudens die op het tijdstip van de enquête hun verblijfplaats op het nationaal grondgebied hebben.
2° De inlichtingen worden ingewonnen bij de huishoudens welke daartoe worden aangewezen volgens de selectiemethode bepaald in bijlage 1. De huishoudens worden er vooraf van verwittigd dat zij verplicht zijn de inlichtingen te verstrekken.
3° Voor de toepassing van dit besluit wordt onder "huishouden" verstaan, een persoon die gewoonlijk alleen leeft, ofwel twee of meer personen die, al dan niet door familiebanden verbonden, gewoonlijk eenzelfde woning betrekken en er samenleven.
Art.3.[1 De categorieën van de te verstrekken inlichtingen zijn opgenomen in de verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad van 9 maart 1998 betreffende de organisatie van een steekproefenquête naar de arbeidskrachten in de Gemeenschap.]1
----------
(1)<KB 2016-03-25/14, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2016>
Art.4.[1 Procedure
De enquête bestaat uit vier bevragingen :
a)Voor de eerste bevraging worden de inlichtingen verzameld via een face-to-face-interview via een enquêteur;
b) De drie volgende bevragingen kunnen gebeuren via telefoon of web.]1
----------
(1)<KB 2016-03-25/14, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2016>
Art.5. De informatie die krachtens dit besluit wordt verzameld, mag later voor andere vormen van statistische en wetenschappelijke verwerking worden gebruikt, overeenkomstig de doelstellingen van de enquête.
Art.6.[1 De bijlage bij dit besluit kan worden gewijzigd door de minister bevoegd voor de Statistiek.]1
----------
(1)<KB 2016-03-25/14, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2016>
Art.7. Overtreding van de bepalingen van dit besluit wordt opgespoord, vastgesteld, vervolgd en gestraft overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 19 tot 23 van de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek.
Art.8. Het koninklijk besluit van 10 april 1992 betreffende de organisatie van een jaarlijks steekproefonderzoek naar de arbeidskrachten is opgeheven.
Art.9. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1999.
Art.10. Onze Minister van Economie is belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGEN.
Art. N1.[1 Bijlage 1. - Steekproefplan voor de enquête naar de arbeidskrachten vanaf 1 april 2016
1. Inleiding
De vernieuwde enquête naar de arbeidskrachten is een infra-jaarlijks roterend panelonderzoek : ieder kwartaal wordt een nieuwe steekproef van huishoudens getrokken, die in een tijdspanne van anderhalf jaar vier keer zullen bevraagd worden. Elk kwartaal wordt een kwart van de steekproef vernieuwd. De steekproef die voor elk kwartaal wordt getrokken zal hierna rotatiegroep worden genoemd.
2. Steekproef- en observatie-eenheden, en steekproefkaders
De uiteindelijk bevraagde eenheden, of observatie-eenheden, zijn individuen, waarvan in het bijzonder deze in de leeftijdsklasse van 15 t.e.m. 74 jaar van belang zijn voor de enquête naar de arbeidskrachten. De individuen worden in clusters geselecteerd : de huishoudens zoals bepaald in het K.B.
De verkiesbare huishoudens, die samen het steekproefkader van huishoudens vormen, zijn private huishoudens waarvan minstens één lid tot de leeftijdsklasse 15-76 behoort. De bovengrens, 76 jaar, van deze klasse is een parameter die bepaald wordt enerzijds door de doelstellingen van de enquête, en anderzijds door praktische en budgettaire beperkingen. Deze parameter kan in de toekomst worden opgetrokken, maar zal zeker niet verlaagd worden.
Omdat voor de eerste bevraging de geselecteerde huishoudens door enquêteurs worden gecontacteerd en geïnterviewd, dienen de woonplaatsen van de aan eenzelfde enquêteur toegewezen huishoudens geografisch geconcentreerd te zijn. Dit leidt tot een tweetrapssteekproef : in de eerste trap worden geografische eenheden, de primaire steekproefeenheden (PSE's), geselecteerd, waarna in de tweede trap huishoudens, de secundaire steekproefeenheden (SSE's), worden geselecteerd.
Het steekproefkader van PSE's in de eerste trap is een lijst van geografische eenheden die de zgn. wijken ("statistische secties"), of groeperingen hiervan binnen deelgemeenten ("statistische letters"), zijn. Elke PSE bevat een aantal private huishoudens (SSE's) dat voldoende is om minstens één zgn. groep van huishoudens te vormen; dit aantal is de grootte van de PSE. Elke groep van huishoudens wordt in zijn geheel aan een enkele enquêteur toegewezen, en moet om organisatorische redenen een bepaald aantal huishoudens, de zgn. groepsgrootte, bevatten. De groepsgrootte en het totaal aantal te selecteren huishoudens, bepalen het aantal te selecteren PSE's.
3. Trekking van geografische eenheden of PSE's
In trap 1 wordt een gestratificeerde systematische trekking (met aselect startpunt) van PSE's toegepast op een naar grootte van de PSE's gerangschikt steekproefkader.
De stratificatie van de PSE's is gebaseerd op de NUTS 2-indeling van het Rijk. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de provincies behalve Luik, vormen elk een stratum. De provincie Luik wordt verdeeld in twee strata, die overeenkomen met respectievelijk de Franstalige gemeenten en de Duitstalige gemeenten. Er wordt dus met 12 strata gewerkt.
De PSE's in elk stratum worden geselecteerd met selectiekansen die evenredig zijn aan de grootte van de PSE's. De grotere PSE's kunnen op deze manier meerdere keren worden geselecteerd; m.a.w. met een PSE kunnen eventueel meerdere selecties overeenkomen.
De verschillende selecties van PSE's, die na trekking van de huishoudens (zie punt 4 hieronder) overeenkomen met de verschillende groepen van huishoudens, worden uniform gespreid over de referentieweken. Meerdere selecties van eenzelfde primaire eenheid worden maximaal over de kwartalen verdeeld. De geselecteerde PSE's voor de vier rotatiegroepen die gedurende een gegeven kwartaal bevraagd worden, moeten voldoende representatief zijn.
4. Selectie van huishoudens of SSE's
In de tweede trap wordt in elke geselecteerde PSE een aantal huishoudens (SSE's) getrokken dat gelijk is aan het product van het aantal keren dat de PSE werd geselecteerd en de groepsgrootte voor die PSE. De selectie gebeurt op systematische wijze, met aselect startpunt, in een gepast gerangschikt steekproefkader van huishoudens; ieder verkiesbaar huishouden in eenzelfde PSE heeft dezelfde selectiekans.
De in een PSE geselecteerde huishoudens worden aselect en uniform verdeeld over de huishoudgroepen in die PSE.
5. De parameters van het steekproefplan
De parameters van het steekproefplan, zoals het aantal PSE-selecties (m.a.w. het aantal groepen van huishoudens) per stratum, de groepsgrootte (in functie van het stratum), en bijgevolg het totaal aantal geselecteerde huishoudens per rotatiegroep, worden bepaald rekening houdend met diverse factoren. Tot deze factoren behoren enerzijds kwaliteitscriteria zoals representativiteit van de geselecteerde huishoudens en hun leden, en precisie van de schattingen, en anderzijds de talrijke doelstellingen van de enquête. Dergelijke factoren stuwen de genoemde parameters de hoogte in. Anderzijds zullen budgettaire beperkingen en het evenredigheidsprincipe die parameters binnen redelijke grenzen houden.
Zoals bij alle enquêtes zal rekening gehouden worden met non-respons en panelattritie. Dat kan tot gevolg hebben dat de genoemde parameters bij elke nieuwe trekking van een rotatiegroep moeten aangepast worden.]1
----------
(1)<KB 2016-03-25/14, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2016>
Art. N2.
<Opgeheven bij KB 2016-03-25/14, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2016>