19 APRIL 1999. - Koninklijk besluit tot instelling van een Penitentiair Onderzoeks- en Klinisch Observatiecentrum met het statuut van Wetenschappelijke inrichting van de Staat. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 08-05-1999 en tekstbijwerking tot 13-02-2003).
HOOFDSTUK I. - Organieke bepalingen.
Art. 1-6
HOOFDSTUK II. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art. 7-9
HOOFDSTUK I. - Organieke bepalingen.
Artikel 1.
§1. Onder de benaming "Penitentiair Onderzoeks- en Klinisch Observatiecentrum. " , hierna te noemen "het Centrum", wordt een wetenschappelijke inrichting van de Staat opgericht.
§ 2. Het Centrum is onderworpen aan de bepalingen van :
1° het koninklijk besluit van 20 april 1965 betreffende het statuut der wetenschappelijke inrichtingen van de Staat;
2° het koninklijk besluit van 21 april 1965 tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel der wetenschappelijke inrichtingen van de Staat;
3° het koninklijk besluit van 21 april 1965 houdende bezoldingsregeling van het wetenschappelijk personeel van de Staat;
4° het koninklijk besluit van 16 juni 1970 tot vaststelling van het statuut van het administratief personeel, van het technisch personeel en van het vak- en dienstpersoneel der wetenschappelijke inrichtingen van de Staat;
5° het koninklijk besluit van 30 juli 1976 houdende bezoldingsregeling van het administratief. personeel, van het technisch personeel en van het vak- en dienstpersoneel der wetenschappelijke inrichtingen van de Staat.
Art.2. § 1. Het Centrum is verbonden (aan het Federale Overheidsdienst Justitie) en is gevestigd in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad. <KB 2002-09-25/31, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2000>
§ 2. Het Centrum is een wetenschappelijke inrichting van het eerste niveau en omvat twee departementen en vijf afdelingen.
Het " klinisch departement " is samengesteld uit een afdeling "beklaagden", een afdeling "geïnterneerden" en een afdeling "veroordeelden".
Het departement "onderzoek" omvat een afdeling "wetenschappelijk onderzoek" en een afdeling "vorming en stages".
Art.3. Ter uitvoering van de aan het Centrum opgedragen taken, wordt door de Minister van Justitie naast het wetenschappelijk personeel, een steundienst ter beschikking gesteld die het nodige administratief personeel alsook bewakingspersoneel omvat.
Art.4. Het Centrum heeft tot taak :
1° expertises en klinische onderzoeken te verrichten van personen die bijzondere problemen stellen inzake diagnose, prognose, terugvalrisico en behandeling, zulks rekening houdend met de aard van de hen ten laste gelegde feiten, inzonderheid voor seksueel misbruik;
2° wetenschappelijk onderzoek te verrichten op verzoek van de Minister van Justitie ter ondersteuning van het penitentiair beleid;
3° stagemogelijkheden aan te bieden in het kader van de opleidingen die toegang verlenen tot de in het Centrum te begeven functies.
Voor de uitvoering van deze opdrachten, werkt het Centrum samen met de steuncentra bedoeld in de samenwerkingsakkoorden inzake de begeleiding en behandeling van daders van sexueel misbruik onder de voorwaarden bepaald in een protocol van overeenkomst tussen de Minister van Justitie, de bevoegde Gemeenschaps- en Gewestregeringen, het Centrum en de steuncentra.
Art.5. Het Centrum heeft overeenkomstig artikel 4, 1°, inzonderheid tot doel expertises en klinisch interdisciplinair gevalsonderzoek uit te voeren van :
§ 1. Beklaagden in voorhechtenis,
ten aanzien van wie gronden bestaan om aan te nemen dat zij verkeren hetzij in staat van krankzinnigheid, hetzij in ernstige staat van geestesstoornis of van zwakzinnigheid die hen ongeschikt maakt tot het controleren van hun daden, op verzoek - al dan niet na een vraag van de persoon zelf of diens advocaat - van de onderzoeksrechter of de onderzoeks- en vonnisgerechten.
De expertise en het onderzoek hebben tot doel het formuleren van een omstandig advies inzake hun toerekeningsvatbaarheid, het terugvalrisico en de behandelingsmogelijkheden of inzake de mogelijkheid van een vrijheid onder voorwaarden en de modaliteiten inzake de opvolging hiervan;
§ 2. Geïnterneerden,
1° op verzoek - al dan niet na een vraag van de persoon zelf of diens advocaat - van de Commissies tot Bescherming van de Maatschappij, met het oog op een advies inzake de geschikte plaats voor de tenuitvoerlegging van de interneringsmaatregel;
2° op verzoek - al dan niet na een vraag van de persoon zelf of diens advocaat - van de Commissies tot Bescherming van de Maatschappij en van de Hoge Commissie tot Bescherming van de Maatschappij, met het oog op een omstandig advies inzake de mogelijkheid tot invrijheidstelling op proef, de modaliteiten inzake de opvolging ervan en de definitieve invrijheidstelling;
§ 3. Veroordeelde gedetineerden,
op verzoek - al dan niet na een vraag van de persoon zelf of diens advocaat - van de Minister van Justitie, met het oog op een omstandig advies inzake de penitentiaire oriëntatie en de behandeling, de mogelijkheid tot vervroegde en voorwaardelijke invrijheidstelling en de modaliteiten inzake de opvolging ervan.
Art.6. Jaarlijks overhandigt het inrichtingshoofd aan de Minister van Justitie een verslag over de werkzaamheden ervan.
HOOFDSTUK II. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art.7. <KB 2002-09-25/31, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2000> In afwijking van artikel 7, § 2, van het koninklijk besluit van 20 april 1965 betreffende het statuut der wetenschappelijke inrichtingen van de Staat, en tot 31 december 2003, wordt een selectiecollege ingesteld om de taken van de wetenschappelijke Raad over te nemen in verband met de selectieprocedure van de leidinggevende ambtenaren.
Dit college is als volgt samengesteld :
1° als voorzitter : de Voorzitter van het Directiecomité waaraan de inrichting verbonden is, of bij zijn afwezigheid, een door de Minister aangewezen ambtenaar-generaal;
2° als leden :
a) de Directeur-generaal van het Directoraat-generaal Uitvoering van Straffen en Maatregelen, of zijn plaatsvervanger;
b) het hoofd van het departement van criminologie van het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie, of zijn plaatsvervanger;
c) drie prominente wetenschappers die niet tot de inrichting behoren. Deze prominenten worden aangeduid door de bevoegde Minister op dubbele voordracht van de Directeur-generaal.
Art.8. Dit besluit treedt in werking de eerst dag van de maand volgend op die waarin het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
Art. 9. Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 19 april 1999.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Justitie,
T. VAN PARYS