Details





Titel:

16 JUNI 1998. - Besluit van de Vlaamse regering tot regeling van de erkenning en de subsidiëring van de centra voor ontwikkelingsstoornissen <Erratum, zie B.St. 13-11-1998, p. 36839> (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 03-10-1998 en tekstbijwerking tot 25-10-2023)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Definities.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - De centra voor ontwikkelingsstoornissen : opdracht, doelstellingen en doelgroep.
Art. 2-3
HOOFDSTUK III. - De erkenning.
Afdeling 1. - De erkenningsvoorwaarden.
Art. 4, 4bis
Afdeling 2. - De erkenningsprocedure.
Art. 5-11
HOOFDSTUK IV. - De subsidiëring.
Art. 12-18
HOOFDSTUK V. - Het toezicht.
Afdeling 1. - Erkenning.
Art. 19-23
Afdeling 2. - Subsidiëring.
Art. 24-25
HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen.
Art. 26-29



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1995036228 





Artikels:

HOOFDSTUK I. - Definities.
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  1° de Vlaamse minister : het lid van de Vlaamse regering, bevoegd voor de bijstand aan personen;
  2° [1 het agentschap : [3 het agentschap Opgroeien regie, opgericht bij artikel 3 van het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Opgroeien regie]3;]1
  3° het centrum : het centrum voor ontwikkelingsstoornissen dat de opdrachten, bedoeld in artikel 2, vervult ten aanzien van haar cliënten;
  4° de cliënt : de minderjarige bij wie een hoog risico op een ontwikkelingsstoornis blijkt, of bij wie dergelijke stoornis wordt vermoed of vastgesteld en bij wie een multidisciplinair onderzoek wordt opgestart, alsmede zijn/haar ouders of de wettelijke vertegenwoordigers;
  5° het kind : de minderjarige of verlengd minderjarig verklaarde persoon;
  (6° het multidisciplinair onderzoek : een afgerond geheel van twee of meer gecombineerde deelonderzoeken op medisch, paramedisch, psychologisch, pedagogisch of sociaal vlak met betrekking tot één cliënt, samengevoegd tot een geïntegreerd multidisciplinair verslag.) <BVR 2000-07-17/85, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2000>
  7° de bezetting : het aantal opgestarte multidisciplinaire onderzoeken op jaarbasis;
  8° [2 ...]2
  9° (...) <BVR 2002-07-15/47, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  (10° het deelonderzoek : het onderzoek op medisch, paramedisch, psychologisch, pedagogisch of sociaal vlak met betrekking tot één cliënt en uitgevoerd door één persoon. Indien twee of meer personen behorend tot een verschillende discipline een onderzoek uitvoeren bij één cliënt, wordt dit beschouwd als twee of meer deelonderzoeken.) <BVR 2000-07-17/85, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2000>
  ----------
  (1)<BVR 2008-07-18/28, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
  (2)<BVR 2018-02-23/35, art. 1, 017; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
  (3)<BVR 2020-03-20/17, art. 2, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

HOOFDSTUK II. - De centra voor ontwikkelingsstoornissen : opdracht, doelstellingen en doelgroep.
Art.2. (§ 1. Het centrum heeft als opdracht multidisciplinaire onderzoeken uit te voeren bij kinderen die behoren tot de doelgroepen, genoemd in artikel 3.) <BVR 2000-07-17/85, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2000>
  § 2. Bij het uitvoeren van die opdracht houdt het centrum rekening met de volgende vier belangrijke doelstellingen :
  1° detectie;
  2° diagnosestelling;
  3° oriëntering;
  4° toegepast wetenschappelijk onderzoek.
  § 3. Onder detectie wordt verstaan : kinderen met ontwikkelingsstoornissen zo vroegtijdig mogelijk opsporen.
  § 4. Onder diagnosestelling wordt verstaan :
  1° al dan niet bevestigen van het vermoeden van een ontwikkelingsstoornis;
  2° de graad en de ernst van de handicap vaststellen;
  3° bijkomende problemen opsporen en karakteriseren;
  4° de oorzaak van de stoornis opsporen;
  5° residuele mogelijkheden van het kind evalueren;
  6° aanvullend diagnostisch onderzoek coördineren.
  § 5. Onder oriëntering wordt verstaan :
  1° de behoefte aan therapie en/of specifieke pedagogische aanpak beoordelen;
  2° over het gebruik van hulpmiddelen adviseren;
  3° naar geschikte voorzieningen voor behandeling, onderwijs en/of begeleiding oriënteren.
  § 6. Onder toegepast wetenschappelijk onderzoek wordt verstaan : de aangemelde hulpvragen, met het oog op verdere studie over specifieke ontwikkelingsproblemen bij kinderen en het opsporen van leemtes binnen de hulpverlening aan die kinderen, systematisch registreren en opvolgen.

Art.3. Het centrum richt zich tot de volgende doelgroepen :
  1° kinderen bij wie een ontwikkelingsstoornis of -achterstand werd vastgesteld en bij wie een grondig multidisciplinair onderzoek aangewezen is om reden van :
  a) de complexiteit van de stoornissen, hetzij bij meervoudige handicap, hetzij doordat de leeftijd van het kind en/of de aard van de stoornis aangepaste onderzoekstechnieken of een aangepast onderzoekskader vereisen;
  b) blijvende onduidelijkheid over de aard van de vastgestelde ontwikkelingsstoornissen, of de weerslag ervan op de verdere ontwikkeling van het kind;
  2° kinderen bij wie door hun voorgeschiedenis, familiale anamnese of uit klinisch onderzoek een hoog risico blijkt of een sterk vermoeden bestaat op een ernstige, eventueel meervoudige ontwikkelingsstoornis of handicap en waar een hoog-gespecialiseerd onderzoek is vereist om afwijkingen vroegtijdig op te sporen en aangepaste maatregelen te treffen;
  3° kinderen bij wie een sterk vermoeden bestaat dat ze lijden aan een ernstige ontwikkelingsstoornis en voor wie om dit vermoeden te kunnen bevestigen of ontkennen, een onderzoekskader nodig is waarover de verwijzende eerstelijnsdiensten niet beschikken;
  4° kinderen met autisme of een vermoeden van autisme, voor wie de centra een specifieke deskundigheid opbouwen.

HOOFDSTUK III. - De erkenning.
Afdeling 1. - De erkenningsvoorwaarden.
Art.4.Om als centrum voor ontwikkelingsstoornissen erkend te kunnen worden of erkend te kunnen blijven, moet het centrum aan de volgende erkenningsvoorwaarden voldoen :
  1° het voldoet aan de bepalingen van hoofdstuk II;
  2° het is opgericht als of door een vereniging die geen winst nastreeft;
  3° het is verbonden aan een dienst kindergeneeskunde van een universitaire medische faculteit;
  4° het beschikt over een multidisciplinair team dat bestaat uit ten minste vertegenwoordigers van de medische, psychologische en pedagogische, paramedische en sociale disciplines;
  5° (...) <BVR 2000-07-17/85, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2000>
  (6° a) het een financiële bijdrage vraagt van de cliënt, die niet hoger mag zijn dan [2 [3 [4 [5 82,96]5]4]3 euro]2 per opgestart multidisciplinair onderzoek;
  b) uit de rekening van het afgelopen werkjaar van het centrum blijkt dat een gemiddelde bijdrage van meer dan [2 [3 [4 [5 41,48 ]5]4]3 euro]2 per opgestart multidisciplinair onderzoek werd geïnd.) <BVR 2000-07-17/85, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2000>
  7° het bevordert de betrokkenheid van de cliënt bij beoordeling, oriëntatie en therapeutische en opvoedkundige aanpak, om na inschatting van de mogelijkheden en de draagkracht van het gezin, in overleg met de betrokkenen te komen tot een optimale verdeling van taken en verantwoordelijkheden tussen het gezin en andere, al dan niet professionele hulpverleners;
  8° [4 ...]4
  9° het voert onderzoek uit ongeacht ras, politieke, filosofische of godsdienstige overtuiging van de cliënt;
  10° [1 [4 ...]4.]1
  (De Vlaamse minister bepaalt de minimale kwaliteitseisen en de minimale vereisten waaraan het kwaliteitshandboek en het kwaliteitssysteem moeten voldoen.
  [4 ...]4
  ----------
  (1)<BVR 2008-07-18/28, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
  (2)<BVR 2011-09-19/08, art. 1, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
  (3)<BVR 2018-02-23/35, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
  (4)<BVR 2020-03-20/17, art. 3, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
  (5)<BVR 2023-09-22/07, art. 1, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2023>

Art. 4bis.<Ingevoegd door BVR 2001-07-10/61, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2001> De centra voor ontwikkelingsstoornissen berichten het [1 agentschap]1 wanneer zij werken met Europese middelen. Het [1 agentschap]1 bepaalt de modaliteiten, de inhoud en de elementen die hiervan kenbaar moeten gemaakt worden
  ----------
  (1)<BVR 2008-07-18/28, art. 3, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2008>

Afdeling 2. - De erkenningsprocedure.
Art.5. § 1. Een erkenning als centrum voor ontwikkelingsstoornissen gaat altijd in op 1 januari van een welbepaald jaar en geldt voor onbepaalde tijd.
  § 2. Per universitaire medische faculteit kan slechts één centrum erkend worden.
  (§ 3. Een erkenning als centrum voor ontwikkelingsstoornissen of een wijziging van de erkenning wordt steeds toegekend voor een welbepaalde capaciteit en met in acht name van een minimum capaciteit per centrum van 200 multidisciplinaire onderzoeken gedurende het eerste jaar en 400 multidisciplinaire onderzoeken vanaf het tweede jaar van de erkenning.
  § 4. Onder wijziging van erkenning wordt verstaan wijziging van de capaciteit.
  § 5. Om erkend te blijven moet een centrum na één jaar, te rekenen vanaf de datum van het erkenningsbesluit, blijvend voldoen aan alle erkenningsvoorwaarden.) <BVR 2000-07-17/85, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2000>

Art.6.<BVR 2000-07-17/85, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2000> Een erkenning als centrum voor ontwikkelingsstoornissen kan enkel worden verleend voorzover de programmatienorm niet wordt overschreden en indien het centrum :
  1° een ontvankelijke aanvraag heeft ingediend;
  2° voldoet aan de erkenningsvoorwaarden, bedoeld in afdeling 1.
  [1 De programmatienorm wordt voor het jaar 2008 bepaald op 4 172 multidisciplinaire onderzoeken als maximale totale erkende capaciteit. [2 De programmatienorm wordt vanaf 1 januari 2011 bepaald op 4 582 multidisciplinaire onderzoeken als maximale totale erkende capaciteit.]2 [3 De programmatienorm wordt vanaf 1 januari 2012 bepaald op 4882 multidisciplinaire onderzoeken als maximale totale erkende capaciteit.]3
   De programmatienorm wordt vanaf 1 januari 2009 bepaald op 4 322 multidisciplinaire onderzoeken als maximale totale erkende capaciteit.]1
  [4 De programmatienorm wordt vanaf 1 januari 2018 bepaald op 5.689 multidisciplinaire onderzoeken als maximale totale erkende capaciteit.]4
  [5 De programmatienorm wordt vanaf 1 januari 2020 bepaald op 5.770 multidisciplinaire onderzoeken als maximale totale erkende capaciteit.]5
  ----------
  (1)<BVR 2008-07-18/28, art. 4, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
  (2)<BVR 2011-09-19/08, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
  (3)<BVR 2012-09-07/23, art. 1, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
  (4)<BVR 2018-02-23/35, art. 3, 017; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
  (5)<BVR 2020-03-20/17, art. 4, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

Art.7.(De aanvraag voor erkenning dient de volgende gegevens en stukken te bevatten :) <BVR 2002-07-15/47, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  1° een schriftelijke bewijsvoering waaruit blijkt dat aan de erkenningsvoorwaarden, bedoeld in artikel 4 is voldaan, of een planning in dat verband;
  2° een verslag van de activiteiten van het centrum tijdens het jaar dat aan de aanvraag voorafgaat;
  3° een behoeftestudie en verantwoordingsnota;
  4° een afsprakennota met de andere erkende centra over het territoriale werkgebied van de diverse centra;
  5° [1 ...]1
  ----------
  (1)<BVR 2020-03-20/17, art. 5, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

Art.8.<BVR 2002-07-15/47, art. 4, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2002> § 1. De administratie van het [1 agentschap]1 onderzoekt de aanvraag en kan indien nodig verzoeken om extra inlichtingen of ambtenaren aanwijzen die die inlichtingen inwinnen.
  § 2. Het [1 agentschap]1 beslist over de erkenning binnen drie maanden nadat het aanvraagdossier volledig is.
  § 3. Bij weigering van de erkenning wordt de beslissing met redenen omkleed.
  § 4. De beslissing houdende erkenning of weigering wordt bij aangetekende zending betekend aan de aanvrager vóór het einde van de maand die volgt op de beslissing.
  § 5. [2 Als het agentschap de erkenning weigert, kan het centrum tegen die beslissing bezwaar aantekenen binnen dertig dagen na de dag waarop ze de beslissing heeft ontvangen. De termijn van dertig dagen is voorgeschreven op straffe van verval.
   Het bezwaarschrift wordt met een aangetekende brief ingediend bij het agentschap. Het vermeldt duidelijk de motieven waarop het gesteund is en is vergezeld van de nodige bewijsstukken.
   Het bezwaar wordt behandeld volgens de regels die zijn vastgesteld bij of ter uitvoering van hoofdstuk III van het decreet van 7 december 2007 houdende de oprichting van een Adviescommissie voor Voorzieningen van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en (Kandidaat-)pleegzorgers.]2
  ----------
  (1)<BVR 2008-07-18/28, art. 5, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
  (2)<BVR 2020-03-20/17, art. 6, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

Art.9. (Opgeheven) <BVR 2002-07-15/47, art. 5, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

Art.10. (Opgeheven) <BVR 2002-07-15/47, art. 5, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

Art.11.Als (het [1 agentschap]1) de erkenning heeft geweigerd, kan de organisatie geen nieuwe gelijksoortige aanvraag indienen, tenzij ze aantoont dat de reden voor de weigering niet langer geldt. <BVR 2002-07-15/47, art. 6, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  ----------
  (1)<BVR 2008-07-18/28, art. 6, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2008>

HOOFDSTUK IV. - De subsidiëring.
Art.12.Binnen het begrotingskrediet en overeenkomstig de bepalingen van dit besluit kan (het [1 agentschap]1) subsidies toekennen aan de centra voor ontwikkelingsstoornissen. <BVR 2002-07-15/47, art. 6, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  ----------
  (1)<BVR 2008-07-18/28, art. 6, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2008>

Art.13.Die subsidies worden toegekend op voorwaarde dat het centrum :
  1° aan alle erkenningsvoorwaarden voldoet;
  (2° jaarlijks, vóór 30 april aan (het [1 agentschap]1) een jaarverslag bezorgt, dat minstens een gedetailleerd overzicht geeft van de inhoudelijke werking, onder meer wat betreft de bezetting, de bereikte populatie, het aantal deelonderzoeken en multidisciplinaire onderzoeken, de samenwerkingsverbanden en aandachtspunten voor de toekomst; <BVR 2001-07-10/61, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
  3° (een boekhouding voert overeenkomstig het door het [1 agentschap]1 vastgelegde model;) <BVR 2001-07-10/61, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
  4° minimaal 85 % van de som van de subsidie krachtens dit besluit en de bijdrage van de cliënt zoals bepaald in artikel 4, 6° van dit besluit besteedt aan personeelskosten.
  ----------
  (1)<BVR 2008-07-18/28, art. 7, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2008>

Art.14.<BVR 2000-07-17/85, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2000> § 1. De subsidie bestaat uit een enveloppe die wordt bepaald door de vermenigvuldiging van het subsidiebedrag per capaciteitseenheid met de erkende capaciteit.
  Elk centrum dient jaarlijks minimaal 90 % en maximaal 110 % van de haar toegekende capaciteit te realiseren. Indien een centrum minder dan 90 % realiseert van de haar toegekende capaciteit wordt de subsidie-enveloppe berekend op de gerealiseerde bezetting en niet op de erkende capaciteit.
  Indien de bezettingsgraad gedurende twee opeenvolgende jaren minder dan 90 % bedraagt, wordt de erkende capaciteit verminderd tot 110 % van de gemiddelde bezetting tijdens deze twee opeenvolgende jaren.
  § 2. [2 Het subsidiebedrag per capaciteitseenheid wordt vastgesteld op [6 [7 892,79 ]7euro]6.]2
  § 2bis. [2 ...]2
  [1 § 2ter. [5 Per jaar dat de gemiddelde anciënniteit van de gesubsidieerde personeelsleden van het centrum hoger ligt dan vijf jaar, wordt het subsidiebedrag, vermeld in paragraaf 2, per capaciteitseenheid verhoogd met [6 [7 16,92 ]7 euro]6.]5
  [7 Voor personeel dat in dienst is op 1 januari wordt het volgende extra subsidiebedrag toegekend:


Jaren anciënniteit Bedrag per vte
28 jaar 138,83
29 jaar 267,08
30 jaar 386,27
31 jaar 496,44
32 jaar 598,49
33 jaar 693,08
34 jaar 780,67
35 jaar en meer 861,72
De subsidiebedragen, vermeld in het derde lid, zijn gekoppeld aan de spilindex die van toepassing is op 1 januari 2023.]7
  § 3. [5 De situatie van 1 januari van het jaar in kwestie wordt als basis genomen om de gemiddelde anciënniteit, vermeld in paragraaf 2ter, te bepalen.
   Om de berekening, vermeld in het eerste lid, te doen, dient het centrum uiterlijk op 15 januari van het jaar in kwestie een overzicht in van het tewerkgestelde personeel op een formulier dat het agentschap ter beschikking stelt.]5
  [4 § 4. Het bedrag, vermeld in paragraaf 2, bestaat voor 85% uit personeelssubsidies en voor 15% uit werkingssubsidies.]4
  ----------
  (1)<BVR 2008-07-18/28, art. 8, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
  (2)<BVR 2011-09-19/08, art. 3, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
  (3)<BVR 2012-09-07/23, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
  (4)<BVR 2018-02-23/35, art. 4, 017; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
  (5)<BVR 2020-03-20/17, art. 7, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
  (6)<BVR 2021-02-05/06, art. 1, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
  (7)<BVR 2023-09-22/07, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2023>

Art.15.<BVR 2000-07-17/85, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2000> Als de som van [1 de financiële bijdrage, vermeld in artikel 4, 6°, en de subsidies, toegekend met toepassing van artikel 14]1 meer bedraagt dan de reële uitgaven voor de uitvoering van zijn opdrachten van dat kalenderjaar, bouwt het centrum reserves op. De opgebouwde reserve mag maximum 50 % bedragen van de jaarlijks, conform artikel 14 berekende subsidie. Het deel van deze reserve dat dit percentage overtreft wordt teruggestort aan [2 het agentschap]2.
  [1 De samenstelling en het gebruik van de reserves moet worden aangetoond in het jaarverslag, vermeld in artikel 13, 2°.]1
  ----------
  (1)<BVR 2011-09-19/08, art. 4, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
  (2)<BVR 2018-02-23/35, art. 5, 017; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

Art.16. De reserves kunnen uitsluitend worden aangewend om uitgaven te financieren die bijdragen tot het vervullen van de opdrachten van het centrum, zoals bepaald in hoofdstuk II.

Art.17.[1 De bedragen, vermeld in artikel 4, eerste lid, 6°, en artikel 14, § 2 zijn gekoppeld aan [2 de spilindex die van toepassing is op 1 januari 2023]2.]1
  ----------
  (1)<BVR 2020-03-20/17, art. 8, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
  (2)<BVR 2023-09-22/07, art. 3, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2023>

Art.18.Elk centrum krijgt voor het einde van de tweede maand van het kalenderjaar een terugvorderbaar voorschot van 40 % op het subsidiebedrag conform artikel 14, § 1 en 17, voor het einde van de vierde maand van het kalenderjaar een tweede voorschot van 30 % op het subsidiebedrag conform artikel 14, § 1 en 17 en voor het einde van de zevende maand van het kalenderjaar een derde voorschot van 20 % op het subsidiebedrag conform artikel 14, § 1 en 17. Het totaal van deze voorschotten komt in mindering van de vereffening van de totale jaarlijkse subsidie.
  Het saldo wordt vereffend tijdens het volgend kalenderjaar na de goedkeuring door (het [1 agentschap]1) van het jaarverslag zoals bepaald in artikel 13, 2°. <BVR 2001-07-10/61, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
  Als na de definitieve vaststelling, na toepassing van artikel 15 en artikel 14, § 3, blijkt dat het centrum een deel van de subsidie terug moet betalen, kan de Vlaamse minister aan het centrum toestemming verlenen het verschuldigde bedrag in maandelijkse afbetalingen terug te betalen over een periode van maximaal drie maanden.
  ----------
  (1)<BVR 2008-07-18/28, art. 10, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2008>

HOOFDSTUK V. - Het toezicht.
Afdeling 1. - Erkenning.
Art.19.( (De personeelsleden van het bevoegde agentschap), [1 ...]1) controleren ter plaatse of op stukken of de erkende centra of de organisatie die een erkenning aanvraagt, de erkenningsvoorwaarden naleven. <BVR 2002-07-15/47, art. 8, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2002> <BVR 2004-03-26/38, art. 16, 009; Inwerkingtreding : 01-04-2006>
  De erkende centra of de organisatie die een erkenning aanvraagt verlenen hun medewerking aan de uitoefening van het toezicht. Ze bezorgen aan de personeelsleden, bedoeld in het eerste lid, als ze daarom verzoeken, de stukken die met de erkenningsaanvraag of de erkenning verband houden.
  ----------
  (1)<BVR 2008-07-18/28, art. 11, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2008>

Art.20.[1 § 1. Als een centrum niet langer voldoet aan een of meer erkenningsvoorwaarden, kan de erkenning worden opgeschort of ingetrokken.
   De beslissing tot opschorting of intrekking wordt in een aangetekende brief aan het centrum meegedeeld.
   § 2. Tegen een beslissing tot opschorting of intrekking kan het centrum bezwaar aantekenen binnen dertig dagen na de dag waarop ze de beslissing heeft ontvangen. De termijn van dertig dagen is voorgeschreven op straffe van verval.
   Het bezwaarschrift wordt met een aangetekende brief ingediend bij het agentschap. Het vermeldt duidelijk de motieven waarop het gesteund is en is vergezeld van de nodige bewijsstukken.
   Het bezwaar wordt behandeld volgens de regels die zijn vastgesteld bij of ter uitvoering van hoofdstuk III van het decreet van 7 december 2007 houdende de oprichting van een Adviescommissie voor Voorzieningen van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en (Kandidaat-)pleegzorgers.
   § 3. Het bezwaar werkt schorsend vanaf de datum waarop de aangetekende brief, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, wordt verzonden, tot aan de kennisgeving van de beslissing over het bezwaar aan de inrichtende macht.
   Het eerste lid is niet van toepassing als het een dringende beslissing tot schorsing of intrekking van de erkenning betreft wegens manifeste overtreding van de erkenningsvoorwaarden of wegens een ernstige overtreding van de veiligheids- of gezondheidsnormen die een duidelijk gevaar betekenen voor de fysieke of psychische gezondheid van de bewoners.]1
  ----------
  (1)<BVR 2020-03-20/17, art. 9, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

Art.21.[1 Het centrum dient jaarlijks voor 1 juni bij het agentschap een kwaliteitsverslag in over het voorbije jaar. Dat verslag bevat al de volgende gegevens:
   1° de resultaten van de zelfevaluatie;
   2° de geformuleerde verbeteracties;
   3° de wijze waarop de verbeteracties zijn uitgevoerd;
   4° de kwaliteitsplanning voor het lopende jaar;
   5° een inhoudelijk en kwantitatief activiteitenverslag over het voorgaande jaar.
   Artikel 28 tot 32 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 april 2019 betreffende de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor voorzieningen in de jeugdhulp zijn van toepassing.]1
  ----------
  (1)<BVR 2020-03-20/17, art. 10, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

Art.22. (Opgeheven) <BVR 2002-07-15/47, art. 11, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

Art.23. (Opgeheven) <BVR 2002-07-15/47, art. 11, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

Afdeling 2. - Subsidiëring.
Art.24.( (De personeelsleden van het bevoegde agentschap), [1 ...]1) controleren ter plaatse of op stukken of de erkende centra de subsidiëringsvoorwaarden naleven. <BVR 2002-07-15/47, art. 8, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2002> <AGF 2004-03-26/38, art. 16, 009 ; Inwerkingtreding : 01-04-2006>
  De erkende centra verlenen hun medewerking aan de uitoefening van het toezicht. Zij bezorgen aan de personeelsleden bedoeld in het eerste lid, als ze erom verzoeken, de stukken die met de subsidiëring verband houden.
  ----------
  (1)<BVR 2008-07-18/28, art. 11, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2008>

Art.25.(Als een centrum niet langer voldoet aan één of meer subsidiëringsvoorwaarden kan het [1 agentschap]1 de subsidiëring voor een termijn die het [1 agentschap]1 zelf kan bepalen, volledig of gedeeltelijk stoppen en/of de al verleende subsidies geheel of gedeeltelijk terugvorderen.) <BVR 2002-07-15/47, art. 12, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  De volledige stopzetting van de subsidiëring en de terugvordering van alle verleende subsidies is enkel mogelijk na het uiten van het voornemen tot intrekking van de erkenning of bij vastgestelde subsidiefraude.
  De gedeeltelijke stopzetting van de subsidiëring en de gedeeltelijke terugvordering van al verleende subsidies is enkel mogelijk na het uiten van het voornemen tot intrekking van de erkenning, bij vastgestelde subsidiefraude of als een centrum de subsidievoorwaarden genoemd in artikel 13, 2°, 3° en 4° niet naleeft.
  ----------
  (1)<BVR 2008-07-18/28, art. 12, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2008>

HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen.
Art.26. Het besluit van de Vlaamse regering van 26 april 1995, houdende de erkenning en subsidiëring van de centra voor ontwikkelingsstoornissen, wordt opgeheven.

Art.27. Alle erkenningen, verleend krachtens het besluit van de Vlaamse regering, genoemd in artikel 26, blijven gelden.

Art.28. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1998, met uitzondering van artikel 4, 10° en artikel 7, 5°, die in werking treden op 1 januari 2001.

Art. 29. De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.