19 MEI 1998. - Besluit van de Vlaamse regering betreffende de uitvoering van het muziekdecreet van 31 maart 1998 en de subsidiëring van compositieopdrachten voor muziektheater. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 21-07-1998 en tekstbijwerking tot 28-11-2001)
HOOFDSTUK I. - Definities - algemene bepalingen.
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - Erkenning van professionele muziekensembles, concertorganisaties, muziekclubs, muziekeducatieve organisaties en festivals.
Afdeling 1. - Algemene erkenningsvoorwaarden.
Art. 3-4
Afdeling 2. - Specifieke erkenningsvoorwaarden.
Onderafdeling A. - Muziekproducties, muziekuitvoeringen en muziekeducatieve activiteiten.
Art. 5
Onderafdeling B. - Professionele muziekensembles.
Art. 6
Onderafdeling C. - Concertorganisaties, muziekclubs en festivals.
Art. 7
Onderafdeling D. - Muziekeducatieve organisaties.
Art. 8
Afdeling 3. - Erkenningsprocedure.
Art. 9-10
Afdeling 4. - Procedure voor schorsing en intrekking van een erkenning.
Art. 11
HOOFDSTUK III. - Subsidiëring van erkende professionele muziekensembles, muziekclubs, muziekeducatieve organisaties, concertorganisaties en festivals.
Afdeling 1. - Subsidiëringsvoorwaarden.
Art. 12-14
Afdeling 2. - Aanvullende beoordelingscriteria.
Art. 15
Afdeling 3. - Procedure.
Art. 16
Afdeling 4. - Uitbetaling van de subsidies.
Art. 17
HOOFDSTUK IV. - Jaarlijkse toetsing van de erkenningsvoorwaarden, de subsidiëringsvoorwaarden en de beoordelingscriteria.
Afdeling 1. - Jaarlijks toezicht.
Art. 18-19
Afdeling 2. - Evaluatie en sancties.
Art. 20-21
HOOFDSTUK V. - Subsidiëring van projecten.
Afdeling 1. - Subsidiëringsvoorwaarden.
Art. 22
Afdeling 1bis. <Ingevoegd bij BVR 1999-02-23/36, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 13-04-1999> Overgangsprojecten.
Art. 22bis, 22ter, 22quater, 22quinquies
Afdeling 2. - Procedure.
Art. 23, 23bis
Afdeling 3. - Subsidiëring van de realisatie van cd-opnamen (en lp-opnamen). <BVR 2001-10-19/37, art. 6, 005; Inwerkingtreding : 08-12-2001>
Art. 24
Afdeling 4. - Uitbetaling van de subsidie.
Art. 25
Afdeling 5. - Toezicht.
Art. 26, 26bis
HOOFDSTUK VI. - Subsidiëring van compositieopdrachten.
Afdeling 1. - Aanvullende subsidiëringsvoorwaarden.
Art. 27
Afdeling 2. - De overeenkomst tussen componist en opdrachtgever.
Art. 28
Afdeling 3. - Procedure.
Art. 29-32
Afdeling 4. - Subsidiebedragen.
Art. 33
Afdeling 5. - Uitbetaling van de subsidie.
Art. 34-35
Afdeling 6. - Toezicht.
Art. 36
HOOFDSTUK VII. - Subsidiëring van compositieopdrachten voor muziek voor muziektheaterproducties.
Art. 37
HOOFDSTUK VIII. - Toekenning van werkbeurzen.
Afdeling 1. - Selectiecriteria.
Art. 38
Afdeling 2. - Procedure.
Art. 39-42
Afdeling 3. - Toezicht.
Art. 43
HOOFDSTUK IX. - Subsidiëring van het Muziekcentrum van de Vlaamse Gemeenschap.
Art. 44-46
HOOFDSTUK X. - Slotbepalingen.
Afdeling 1. - Opheffingsbepalingen.
Art. 47
Afdeling 2. - Overgangsbepalingen.
Art. 48
Afdeling 3. - Inwerkingtreding en uitvoering.
Art. 49-50
HOOFDSTUK I. - Definities - algemene bepalingen.
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° het decreet : het decreet van 31 maart 1998 houdende de regeling van de erkenning en de subsidiëring van professionele muziekensembles, concertorganisaties, muziekclubs, muziekeducatieve organisaties en festivals, het Muziekcentrum van de Vlaamse Gemeenschap, het subsidiëren van muziekprojecten en compositieopdrachten en het verlenen van werkbeurzen;
2° de minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de cultuur;
3° de beoordelingscommissie muziek : de commissie, bedoeld in artikel 10 van het decreet van 19 december 1997 houdende oprichting van een Raad voor Cultuur, een Raad voor de Kunsten, een Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding en van een adviserende beroepscommissie inzake culturele aangelegenheden;
4° de adviserende beroepscommissie : de adviserende beroepscommissie voor culturele aangelegenheden, bedoeld in artikel 15 van het decreet van 19 december 1997 houdende oprichting van een Raad voor Cultuur, een Raad voor de Kunsten, een Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding en van een adviserende beroepscommissie inzake culturele aangelegenheden.
Art.2. De door de Vlaamse regering aangewezen dienst, bedoeld in het decreet, is (het agentschap Kunsten en Erfgoed ), hierna de administratie te noemen. <BVR 2004-06-11/34, art. 17, 006; Inwerkingtreding : 01-04-2006>
HOOFDSTUK II. - Erkenning van professionele muziekensembles, concertorganisaties, muziekclubs, muziekeducatieve organisaties en festivals.
Afdeling 1. - Algemene erkenningsvoorwaarden.
Art.3. § 1. Uit het artistiek en financieel beleidsplan, bedoeld in artikel 4, § 1, 2°, a, van het decreet, moet afgeleid kunnen worden dat de muziekvereniging die een aanvraag tot erkenning indient, uiterlijk op 1 september van het voorlaatste jaar dat voorafgaat aan de vierjarige periode waarvoor ze erkenning vraagt, voldoet aan de formele erkenningsvoorwaarden, bepaald in artikel 4, § 1, 1°, van het decreet en aan de kwalitatieve erkenningsvoorwaarden, bepaald in artikel 4, § 1, 2°, van het decreet.
Hierbij moet de muziekvereniging - voorzover dat praktisch al mogelijk is - aangeven welke activiteiten en hoeveel activiteiten ze jaarlijks zal organiseren, waar en wanneer ze die activiteiten zal organiseren en wie er artistiek, educatief, organisatorisch, administratief en/of technisch op essentiële wijze bij betrokken zal zijn.
Tevens moet ze aangeven of en in welke mate de Vlaamse en/of hedendaagse muziek van diverse genres hierbij aan bod zal komen en op welke wijze ze zal streven naar een zo groot mogelijke, zinvolle en systematische spreiding en/of publiekswerving.
Ten slotte moet ze, in voorkomend geval, de originaliteit en/of diversiteit van haar programmatie toelichten.
§ 2. Als de muziekvereniging meent dat ze niet moet voldoen aan de kwalitatieve erkenningsvoorwaarde, bepaald in artikel 4, § 1, 2°, b, van het decreet, krachtens de uitzondering op die voorwaarde, bepaald in artikel 6 van het decreet, dan moet ze dit omstandig motiveren in haar artistiek en financieel beleidsplan.
§ 3. Wat de organisatorische planning betreft, moet de muziekvereniging in haar artistiek en financieel beleidsplan vermelden en toelichten op welke wijze, en in het bijzonder met welk personeel, ze haar werking gedurende de vierjarige periode waarvoor ze erkenning vraagt, zal organiseren.
§ 4. Wat de financiële planning betreft, moet de muziekvereniging haar financiële situatie op het ogenblik van haar aanvraag tot erkenning op correcte wijze meedelen en toelichten. Tevens moet ze pogen om op realistische wijze de kosten te ramen van alle activiteiten die ze beoogt te organiseren gedurende de vierjarige periode waarvoor ze erkenning vraagt, zo mogelijk per activiteit uitgesplitst. Ten slotte moet ze uiteenzetten en toelichten met welke opbrengsten ze de voormelde kosten zal financieren.
Art.4. § 1. Een erkende muziekvereniging moet haar geactualiseerd, verder uitgewerkt en aangepast artistiek en financieel beleidsplan, bedoeld in artikel 4, § 2, tweede lid, van het decreet, uiterlijk op 1 november van het jaar dat voorafgaat aan het werkingsjaar waarop dat geactualiseerd, verder uitgewerkt en aangepast beleidsplan betrekking heeft, per aangetekende brief naar de administratie versturen of tegen ontvangstbewijs aan de administratie bezorgen.
§ 2. In afwijking van § 1, moet een erkend festival als bedoeld in artikel 3, § 1, 1°, van het decreet, zijn geactualiseerd, verder uitgewerkt en aangepast artistiek en financieel beleidsplan uiterlijk drie maanden voor de datum waarop dat festival zijn eerste culturele manifestatie organiseert in het jaar waarop dit beleidsplan betrekking heeft, per aangetekende brief naar de administratie versturen of tegen ontvangstbewijs bij de administratie indienen.
§ 3. In het geactualiseerd, verder uitgewerkt en aangepast artistiek en financieel beleidsplan moet de erkende muziekvereniging in detail uiteenzetten op welke wijze ze tijdens het desbetreffende werkingsjaar van de vierjarige erkenningsperiode haar artistieke en zakelijke beleidsvisie zal realiseren. Tevens geeft ze aan of er eventueel afgeweken wordt van de vooropgestelde artistieke, organisatorische en financiële planning die opgenomen was in het bij de aanvraag tot erkenning ingediende vierjarige artistiek en financieel beleidsplan, bedoeld in artikel 4, § 2, eerste lid, van het decreet, en in voorkomend geval op welke wijze hiervan wordt afgeweken. Eventuele afwijkingen van het ingediende vierjarige artistiek en financieel beleidsplan moeten gemotiveerd worden.
Dat geactualiseerd, verder uitgewerkt en aangepast artistiek en financieel beleidsplan omvat minimaal een gedetailleerde begroting en een gedetailleerde programmering.
§ 4. De administratie kan aan de muziekvereniging bijkomende informatie en documenten met betrekking tot het ingediende beleidsplan vragen.
Afdeling 2. - Specifieke erkenningsvoorwaarden.
Onderafdeling A. - Muziekproducties, muziekuitvoeringen en muziekeducatieve activiteiten.
Art.5. (Muziekproducties, muziekuitvoeringen of muziekeducatieve activiteiten als bedoeld in artikel 4, § 1, 1°, c, van het decreet, kunnen onder meer zijn : concerten, televisie- en radio-opnamen van muziekuitvoeringen, demo-, cd- en video-opnamen van muziekuitvoeringen, muziekeducatieve lezingen, muziekeducatieve cursussen, muziekeducatieve workshops, muziekeducatieve masterclasses, begeleide repetities, muziekeducatieve publikaties, concertprogrammaboeken.) <BVR 2001-10-19/37, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 08-12-2001>
Louter voorbereidende activiteiten zoals repetities, vergaderingen, opnamesessies, e.d. komen hierbij niet in aanmerking.
Elke muziekproductie, muziekuitvoering of muziekeducatieve activiteit als bedoeld in artikel 4, § 1, 1°, c, van het decreet, moet als een volledig op zichzelf staande entiteit georganiseerd en aan de doelgroep aangeboden worden om in aanmerking te kunnen komen voor het bereiken van het minimumaantal activiteiten, bepaald in artikel 4, § 1, 1°, c, van het decreet.
Onderafdeling B. - Professionele muziekensembles.
Art.6. Voor een professioneel muziekensemble wordt het minimumaantal activiteiten dat gespreid over de erkenningsperiode gebracht moet worden, bedoeld in artikel 4, § 1, 1°, c, van het decreet, bepaald op tachtig.
Onderafdeling C. - Concertorganisaties, muziekclubs en festivals.
Art.7. § 1. Voor concertorganisaties en muziekclubs wordt het minimumaantal activiteiten dat gespreid over de erkenningsperiode gebracht moet worden, bedoeld in artikel 4, § 1, 1°, c, van het decreet, bepaald op tachtig.
§ 2. Voor festivals wordt het minimumaantal activiteiten dat gespreid over de erkenningsperiode gebracht moet worden, bedoeld in artikel 4, § 1, 1°, c, van het decreet, bepaald op achtenveertig waarbij elk jaar gemiddeld twaalf activiteiten binnen een opeenvolgende periode van drie maanden gebracht moeten worden.
Onderafdeling D. - Muziekeducatieve organisaties.
Art.8. Voor een muziekeducatieve organisatie wordt het minimumaantal activiteiten dat gespreid over de erkenningsperiode gebracht moet worden, bedoeld in artikel 4, § 1, 1°, c, van het decreet, bepaald op tachtig.
Afdeling 3. - Erkenningsprocedure.
Art.9. § 1. Een aanvraag tot erkenning moet minstens in (achttien) exemplaren ingediend worden. <BVR 2001-10-19/37, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 08-12-2001>
§ 2. Een aanvraag tot erkenning wordt tijdig ingediend als die aanvraag uiterlijk op 1 september van het voorlaatste jaar dat voorafgaat aan de vierjarige periode waarvoor erkenning wordt gevraagd, per aangetekende brief naar de administratie wordt verstuurd of tegen ontvangstmelding aan de administratie wordt bezorgd.
§ 3. De administratie stuurt de muziekvereniging, die haar aanvraag tot erkenning laattijdig indiende als bedoeld in artikel 8, § 3, tweede lid, van het decreet, binnen acht werkdagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van deze aanvraag tot erkenning, een bericht waarin meegedeeld wordt dat haar aanvraag onontvankelijk is wegens laattijdigheid.
§ 4. De administratie stuurt de muziekvereniging, die een tijdige, maar onvolledige aanvraag tot erkenning indiende als bedoeld in artikel 8, § 3, derde lid, van het decreet, binnen tien werkdagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de onvolledige aanvraag tot erkenning, een aangetekende brief waarin meegedeeld wordt dat haar aanvraag onvolledig is en waarin tevens vermeld wordt welke stukken en/of gegevens ontbreken.
De muziekvereniging beschikt over een termijn van tien werkdagen te rekenen vanaf de datum waarop de administratie haar de aangetekende brief, bedoeld in het eerste lid, stuurde, om haar aanvraag tot erkenning te vervolledigen en de ontbrekende stukken en/of gegevens ofwel per aangetekende brief naar de administratie te versturen, ofwel tegen ontvangstbewijs aan de administratie te bezorgen.
Als een aanvraag tot erkenning onontvankelijk is wegens onvolledigheid als bedoeld in artikel 8, § 3, derde lid, van het decreet, dan stuurt de administratie een bericht naar de muziekvereniging in kwestie waarin dit meegedeeld wordt binnen acht werkdagen na afloop van de termijn die aan die muziekvereniging werd toegestaan om haar aanvraag tot erkenning te vervolledigen.
§ 5. Als een aanvraag tot erkenning onontvankelijk is als bedoeld in artikel 8, § 3, vierde lid, van het decreet, dan stuurt de administratie binnen tien werkdagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van die aanvraag een bericht naar de muziekvereniging in kwestie waarin meegedeeld wordt dat haar aanvraag tot erkenning onontvankelijk werd verklaard met vermelding van de erkenningsvoorwaarde(n) waaraan niet werd voldaan.
§ 6. Als een muziekvereniging een ontvankelijke aanvraag tot erkenning indiende als bedoeld in artikel 8, § 3, vijfde lid, van het decreet, dan stuurt de administratie binnen tien werkdagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van die aanvraag een bericht naar de muziekvereniging in kwestie waarin meegedeeld wordt dat haar aanvraag tot erkenning ontvankelijk is.
Art.10. § 1. Als de Vlaamse regering het voornemen uit om de aangevraagde erkenning te weigeren, bedoeld in artikel 8, § 6, van het decreet, dan stuurt de administratie binnen tien werkdagen te rekenen vanaf de datum waarop de Vlaamse regering dit voornemen uitte, een aangetekende brief met de kennisgeving van dat voornemen naar de muziekvereniging die de aanvraag indiende.
§ 2. Het bezwaar tegen het voornemen van de Vlaamse regering om een aangevraagde erkenning te weigeren, bedoeld in artikel 8, § 8, eerste lid, van het decreet, moet bij de administratie ingediend worden binnen tien werkdagen te rekenen vanaf de datum waarop de administratie de aangetekende brief met de kennisgeving van dat voornemen verstuurde.
Dat bezwaar wordt tijdig ingediend als het binnen de termijn, bepaald in § 2, eerste lid, per aangetekende brief naar de administratie is verstuurd of tegen ontvangstmelding aan de administratie is bezorgd.
Dat bezwaar moet minstens in drie exemplaren ingediend worden.
Als het bezwaar onontvankelijk is krachtens artikel 8, § 8, derde lid, van het decreet en het voornemen van de Vlaamse regering van rechtswege wordt omgezet in een beslissing van de Vlaamse regering tot weigering van de erkenning, dan stuurt de administratie het bericht, bedoeld in artikel 8, § 8, vierde lid, van het decreet, binnen acht werkdagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van dit onontvankelijk bezwaar, naar de indiener ervan.
Als de muziekvereniging geen bezwaar indiende tegen het voornemen van de Vlaamse regering en dat voornemen krachtens artikel 8, § 8, vijfde lid, van het decreet van rechtswege wordt omgezet in een beslissing van de Vlaamse regering tot weigering van de erkenning, dan stuurt de administratie binnen dertig dagen te rekenen vanaf de datum waarop ze de aangetekende brief met de kennisgeving van het voornemen van de Vlaamse regering naar de muziekvereniging in kwestie stuurde, een bericht naar die muziekvereniging waarin die beslissing wordt meegedeeld.
§ 3. Als de Vlaamse regering beslist om een muziekvereniging te erkennen, dan stuurt de administratie binnen tien werkdagen te rekenen vanaf de datum van die beslissing, een aangetekende brief naar de muziekvereniging met de kennisgeving van die beslissing.
Afdeling 4. - Procedure voor schorsing en intrekking van een erkenning.
Art.11. § 1. Als de Vlaamse regering het voornemen uit om de erkenning van een muziekvereniging te schorsen of in te trekken als bepaald in artikel 10, § 3, eerste lid, van het decreet, dan stuurt de administratie de aangetekende brief, bedoeld in artikel 10, § 3, tweede lid, van het decreet, naar die erkende muziekvereniging binnen tien werkdagen te rekenen vanaf de datum waarop de Vlaamse regering dit voornemen uitte.
Die aangetekende brief vermeldt de motivering van het voornemen van de Vlaamse regering.
§ 2. Het bezwaar van de erkende muziekvereniging in kwestie tegen het voornemen van de Vlaamse regering om haar erkenning te schorsen of in te trekken, moet bij de administratie ingediend worden binnen tien werkdagen te rekenen vanaf de datum waarop de administratie de aangetekende brief met de kennisgeving van dat voornemen verstuurde.
Dat bezwaar wordt tijdig ingediend als het binnen de termijn, bepaald in § 2, eerste lid, per aangetekende brief naar de administratie is verstuurd of tegen ontvangstmelding aan de administratie is bezorgd.
Het bezwaar moet minstens in drie exemplaren ingediend worden.
§ 3. Als het ingediende bezwaar onontvankelijk is krachtens artikel 10, § 5, eerste lid, van het decreet en het voornemen van de Vlaamse regering van rechtswege wordt omgezet in een beslissing van de Vlaamse regering, dan stuurt de administratie het bericht, bedoeld in artikel 10, § 5, tweede lid, van het decreet, binnen acht werkdagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van dit onontvankelijk bezwaar, naar de indiener ervan.
§ 4. Als de muziekvereniging in kwestie geen bezwaar indiende tegen het voornemen van de Vlaamse regering en dit voornemen krachtens artikel 10, § 5, derde lid, van het decreet van rechtswege wordt omgezet in een beslissing van de Vlaamse regering, dan stuurt de administratie binnen dertig dagen te rekenen vanaf de datum waarop ze de aangetekende brief met de kennisgeving van het voornemen van de Vlaamse regering naar die muziekvereniging stuurde, een bericht naar die muziekvereniging waarin de beslissing van de Vlaamse regering wordt meegedeeld.
§ 5. De administratie stuurt binnen tien werkdagen te rekenen vanaf de datum van de beslissing van de Vlaamse regering tot intrekking van de erkenning met terugwerkende kracht, bedoeld in artikel 10, § 7, tweede lid, van het decreet, een aangetekende en gemotiveerde brief naar de muziekvereniging in kwestie waarin de beslissing van de Vlaamse regering wordt meegedeeld.
§ 6. De administratie stuurt binnen tien werkdagen te rekenen vanaf de datum van de beslissing van de Vlaamse regering tot intrekking van de erkenning, bedoeld in artikel 10, § 8, eerste lid, van het decreet, de aangetekende en gemotiveerde brief, bedoeld in artikel 10, § 8, eerste lid, van het decreet, naar de muziekvereniging in kwestie.
HOOFDSTUK III. - Subsidiëring van erkende professionele muziekensembles, muziekclubs, muziekeducatieve organisaties, concertorganisaties en festivals.
Afdeling 1. - Subsidiëringsvoorwaarden.
Art.12. § 1. Het gemiddelde minimumpercentage aan eigen inkomsten, bedoeld in artikel 16, § 1, 2°, van het decreet, wordt voor professionele muziekensembles, muziekclubs, concertorganisaties en festivals vastgesteld op twintig procent en voor muziekeducatieve organisaties op vijftien procent.
§ 2. In afwijking van § 1, wordt het gemiddelde minimumpercentage aan eigen inkomsten voor professionele muziekensembles, muziekclubs, concertorganisaties en festivals die een repertoire uitvoeren of laten uitvoeren waarin hoofdzakelijk Vlaamse en/of hedendaagse muziek van diverse genres aan bod komt, vastgesteld op vijftien procent.
Art.13. § 1. De compositieopdrachten, bedoeld in artikel 16, § 3, 3°, van het decreet, moeten voldoen aan de voorwaarden en vereisten, bepaald in artikel 21 van het decreet en in artikel 27, 1°, 2°, 5° en 6°, en 28 van dit besluit.
§ 2. Professionele muziekensembles die zich uitsluitend specialiseerden in de - al dan niet authentieke - uitvoering van bestaande muziek en die zich als zodanig ook artistiek profileerden, moeten niet voldoen aan de bijkomende subsidiëringsvoorwaarde, bepaald in artikel 16, § 3, 3°, van het decreet om in aanmerking te komen voor subsidiëring als bedoeld in artikel 12, § 1, van het decreet.
Als een professioneel muziekensemble meent dat het niet moet voldoen aan de bijkomende subsidiëringsvoorwaarde, bepaald in artikel 16, § 3, 3°, van het decreet, omdat het zich uitsluitend gespecialiseerd heeft in de uitvoering van bestaande muziek en zich als zodanig ook artistiek profileerde als bedoeld in § 2, eerste lid, dan moet het dit omstandig motiveren in zijn aanvraag tot subsidiëring.
De Vlaamse regering beslist, na advies van de beoordelingscommissie muziek, of het professioneel muziekensemble in kwestie niet moet voldoen aan de bijkomende subsidiëringsvoorwaarde, bepaald in artikel 16, § 3, 3°, van het decreet, krachtens de afwijking van die voorwaarde bepaald in § 2, eerste lid. Die beslissing wordt gelijktijdig genomen met de beslissing, bedoeld in artikel 14, § 4, van het decreet.
Art.14. Als een festival naast muzikale en muziekeducatieve activiteiten nog andere culturele activiteiten organiseert, dan komen deze activiteiten slechts voor subsidiëring in aanmerking als ze :
1° verband houden met de georganiseerde muzikale en muziekeducatieve activiteiten en die in een bredere maatschappelijke, culturele of historische context plaatsen;
2° verhoudingsgewijs slechts een beperkt deel uitmaken van alle activiteiten die het festival in kwestie organiseert en het festival feitelijk slechts een verhoudingsgewijs beperkt deel van de toegekende subsidies ervoor aanwendt;
3° nog niet door de Vlaamse Gemeenschap gesubsidieerd worden, tenzij ze het resultaat zijn van een coproductie en de coproducent of coproducenten een duidelijk identificeerbaar gedeelte van de kosten van die coproductie ten laste neemt of nemen en hiervoor een subsidie ontvangt of ontvangen van de Vlaamse Gemeenschap.
Afdeling 2. - Aanvullende beoordelingscriteria.
Art.15. § 1. De aanvullende beoordelingscriteria, bedoeld in artikel 17, § 2, van het decreet, zijn : 1° beoordelingscriteria met betrekking tot de artistieke kwaliteit van de activiteit :
a) het vernieuwende karakter;
b) het gebruik van Nederlandstalige zangteksten;
c) het multidisciplinaire karakter;
d) het aanwenden van nieuwe technologieën, onder meer multimedia en audiovisuele media;
e) het gebruikte instrumentarium;
(f) het gebruik van eigen songs van leden van het ensemble;) <BVR 2001-10-19/37, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 08-12-2001>
2° beoordelingscriteria met betrekking tot de werking en het beheer van de erkende muziekvereniging :
a) de complementariteit van de werking ten aanzien van reeds bestaande initiatieven;
b) de samenwerking met de muziekindustrie;
c) de samenwerking met gemeentelijke en/of provinciale overheden;
d) het supraregionale karakter;
e) de verhouding tussen de uitkoopsommen die een professioneel muziekensemble vraagt en de draagkracht van de concertorganisator in kwestie;
f) het gebruik van multimedia en/of audiovisuele media als promotionele middelen.
§ 2. De aanvullende beoordelingscriteria, genoemd in § 1, worden slechts gehanteerd voorzover ze feitelijk relevant zijn. Tevens wordt daarbij rekening gehouden met de specificiteit van de muziekvereniging in kwestie.
Afdeling 3. - Procedure.
Art.16. § 1. Een aanvraag tot subsidiëring als bedoeld in artikel 14, § 1, van het decreet moet minstens in (achttien) exemplaren en uiterlijk op de datum, bepaald in artikel 14, § 1, eerste lid, van het decreet, per aangetekende brief naar de administratie verstuurd worden of tegen ontvangstmelding aan de administratie bezorgd worden. <BVR 2001-10-19/37, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 08-12-2001>
Een aanvraag tot subsidiëring die niet tijdig wordt ingediend, is onontvankelijk. De administratie stuurt binnen acht werkdagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de laattijdige aanvraag, een bericht naar de muziekvereniging in kwestie waarin meegedeeld wordt dat haar aanvraag tot subsidiëring onontvankelijk is wegens laattijdigheid.
Onverminderd § 1, eerste lid, artikel 8, § 1 en § 2 van het decreet en artikel 9, § 1, mag een muziekvereniging, die een aanvraag tot erkenning als bedoeld in artikel 8, § 1, van het decreet en een aanvraag tot subsidiëring als bedoeld in artikel 14, § 1, van het decreet indient, beide aanvragen bundelen en als een gemeenschappelijke aanvraag per aangetekende brief naar de administratie versturen of tegen ontvangstmelding aan de administratie bezorgen.
§ 2. Een aanvraag tot subsidiëring moet alle informatie en documenten bevatten die nodig en nuttig zijn om zowel de artistieke kwaliteit van de door de erkende muziekvereniging georganiseerde activiteiten, als de werking en het beheer van die muziekvereniging te kunnen beoordelen aan de hand van de beoordelingscriteria, bepaald in artikel 17 van het decreet. Die informatie en documenten mogen opgenomen zijn in het artistiek en financieel beleidsplan, bedoeld in artikel 4, § 1, 2°, a, van het decreet.
§ 3. Als een aanvraag tot subsidiëring onontvankelijk wordt verklaard krachtens artikel 14, § 1, tweede lid, van het decreet, dan brengt de administratie de muziekvereniging die de aanvraag indiende hiervan op de hoogte. Ze doet dat ofwel in het bericht dat ze naar de muziekvereniging in kwestie stuurt krachtens artikel 8, § 3, tweede, derde of vierde lid, van het decreet, ofwel in een apart bericht waarin ze binnen tien werkdagen te rekenen vanaf de datum bepaald in artikel 8, § 1, tweede lid, van het decreet, meedeelt dat de aanvraag tot subsidiëring van de muziekvereniging in kwestie onontvankelijk werd verklaard, met vermelding van de reden.
§ 4. De beoordelingscommissie muziek beoordeelt de artistieke aspecten van de activiteiten die de muziekvereniging die een ontvankelijke aanvraag tot subsidiëring heeft ingediend, zal organiseren en brengt hierover advies uit. Die beoordeling gebeurt aan de hand van enerzijds de relevante beoordelingscriteria, bepaald in artikel 17, § 1, 1°, van het decreet, en anderzijds de relevante aanvullende beoordelingscriteria, bedoeld in artikel 17, § 2, van het decreet.
De administratie beoordeelt de werking en het beheer van de muziekvereniging die een ontvankelijke aanvraag tot subsidiëring heeft ingediend en brengt hierover advies uit. Die beoordeling gebeurt aan de hand van enerzijds de relevante beoordelingscriteria, bepaald in artikel 17, § 1, 2°, van het decreet, en anderzijds de relevante aanvullende beoordelingscriteria, bedoeld in artikel 17, § 2, van het decreet.
De beoordelingscommissie muziek en de administratie kunnen alle initiatieven nemen die ze nodig achten om de beoordelingscriteria en de aanvullende beoordelingscriteria, bedoeld in artikel 17 van het decreet, op adequate wijze te toetsen. Ze kunnen onder meer de muziekvereniging die de aanvraag tot subsidiëring heeft ingediend, horen, bijkomende documenten en gegevens opvragen en een bezoek ter plaatse brengen.
Afdeling 4. - Uitbetaling van de subsidies.
Art.17. De toegekende subsidies worden jaarlijks als volgt uitgekeerd : 1° er worden vier schijven van telkens 22,5 procent van de subsidie die in dat jaar is toegekend, uitbetaald vanaf respectievelijk 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober;
2° het saldo van 10 procent wordt uitbetaald na uitoefening van het toezicht, krachtens artikel 23 van het decreet.
HOOFDSTUK IV. - Jaarlijkse toetsing van de erkenningsvoorwaarden, de subsidiëringsvoorwaarden en de beoordelingscriteria.
Afdeling 1. - Jaarlijks toezicht.
Art.18. § 1. Om het jaarlijks toezicht, bedoeld in artikel 9 en 23 van het decreet, te kunnen uitoefenen moet elke erkende muziekvereniging met betrekking tot elk werkingsjaar van de vierjarige erkenningsperiode een activiteitenverslag opstellen.
§ 2. Het activiteitenverslag, bedoeld in § 1, bevat :
1° een gedetailleerd overzicht van de gerealiseerde activiteiten;
2° de verslagen van de algemene vergadering van de muziekvereniging in kwestie met betrekking tot de goedkeuring van rekeningen en begroting;
3° een verslag met betrekking tot de financiële situatie van de muziekvereniging met de specificatie van alle toegekende bezoldigingen, sociale lasten, vergoedingen, commissie- en erelonen, uitkoopsommen en voordelen in natura die tijdens het werkingsjaar in kwestie toegekend werden aan personen die op artistiek, technisch, administratief of organisatorisch vlak meewerkten aan de realisatie van de activiteiten van de muziekvereniging in kwestie met de naam van de begunstigde.
§ 3. Als aan de muziekvereniging in kwestie subsidies toegekend werden krachtens artikel 12, § 1, van het decreet, dan moet het activiteitenverslag, bedoeld in § 1, bijkomend bevatten :
1° de balans;
2° de resultatenrekening;
3° het grootboek, met specificatie van elke kosten- en opbrengstenrekening en een toelichting per post;
4° een afschrijvingstabel voor de investeringen,
het verslag van een erkend accountant of bedrijfsrevisor, die niet betrokken mag zijn bij de dagelijkse artistieke, organisatorische en zakelijke werking van de desbetreffende erkende muziekvereniging, met commentaar bij de balans en de resultatenrekening van deze muziekvereniging;
5° de specificatie van de openstaande rekeningen.
§ 4. Het activiteitenverslag, bedoeld in § 1, moet minstens in vijf exemplaren en uiterlijk op 1 april van het jaar dat volgt op het jaar waarover verslag wordt uitgebracht, per aangetekende brief naar de administratie verstuurd worden of tegen ontvangstmelding aan de administratie bezorgd worden.
§ 5. De administratie mag op ieder ogenblik aan de erkende muziekvereniging in kwestie bijkomende informatie en documenten vragen.
Art.19. Als muziekverenigingen, naast de activiteiten waarvoor ze krachtens artikel 4 en 12 van het decreet erkend en gesubsidieerd worden, nog andere activiteiten organiseren, dan moeten die muziekverenigingen in hun globale boekhouding een duidelijk en identificeerbaar onderscheid maken tussen beide soorten activiteiten.
Afdeling 2. - Evaluatie en sancties.
Art.20. Het activiteitenverslag, genoemd in artikel 18, § 1, wordt voorgelegd aan de beoordelingscommissie muziek. De beoordelingscommissie muziek gaat na in welke mate en op welke wijze de erkende muziekvereniging de toepasselijke kwalitatieve erkenningsvoorwaarden, bepaald in artikel 4, § 1, van het decreet, tijdens het werkingsjaar in kwestie concreet heeft ingevuld en beoordeelt de artistieke aspecten van de gerealiseerde activiteiten. Ze toetst hierbij het oorspronkelijk artistiek en financieel beleidsplan, bedoeld in artikel 4, § 2, eerste lid, van het decreet, het geactualiseerd, verder uitgewerkt en aangepast artistiek en financieel beleidsplan met betrekking tot het geëvalueerde jaar, bedoeld in artikel 4, § 2, tweede lid, van het decreet, en de beoordelingscriteria met betrekking tot de artistieke kwaliteit van de activiteiten, bedoeld in artikel 17 van het decreet. Hierover formuleert ze een gemotiveerd advies.
Art.21. § 1. De sancties, bedoeld in artikel 24, § 1, van het decreet, zijn : 1° het verplichten van de muziekvereniging in kwestie om op straffe van stopzetting van de subsidiëring een aanvullend beleidsplan in te dienen en dit, na goedkeuring ervan door de Vlaamse regering, uit te voeren;
2° het niet uitkeren van een gedeelte van de financieringsenveloppe die toegekend werd aan de muziekvereniging in kwestie;
3° het definitief stopzetten van de subsidiëring van de muziekvereniging in kwestie.
§ 2. In het aanvullend beleidsplan, bedoeld in § 1, 1°, wordt bepaald dat de verdere subsidiëring van de muziekvereniging in kwestie afhankelijk gemaakt wordt van het uitvoeren van bepaalde artistieke en/of zakelijke verplichtingen die in het aanvullend beleidsplan duidelijk omschreven worden en die tot doel hebben de vastgestelde inbreuken op de subsidiëringsvoorwaarden te regulariseren.
De muziekvereniging in kwestie is verplicht om dit aanvullend beleidsplan binnen de termijn bepaald in de aangetekende brief, bedoeld in § 4, naar de administratie te versturen of tegen ontvangstmelding aan de administratie te bezorgen.
De administratie en in voorkomend geval, wat betreft de artistieke aspecten ervan, de beoordelingscommissie muziek beoordelen het ingediende aanvullend beleidsplan en formuleren hierover een gemotiveerd advies. De Vlaamse regering beslist over de goedkeuring van het aanvullend beleidsplan.
In de beslissing tot goedkeuring van het aanvullend beleidsplan wordt tevens het toezicht geregeld op de uitvoering van de verplichtingen bepaald in het aanvullend beleidsplan.
§ 3. De sanctie die de Vlaamse regering oplegt, moet in een redelijke verhouding staan tot de vastgestelde inbreuk(en) op de subsidiëringsvoorwaarden.
§ 4. De administratie stuurt binnen tien werkdagen te rekenen vanaf de datum waarop de Vlaamse regering beslist om een sanctie als bedoeld in artikel 24, § 1, van het decreet op te leggen, een aangetekende brief naar de erkende muziekvereniging in kwestie met de kennisgeving van de opgelegde sanctie.
§ 5. Als de erkende muziekvereniging in kwestie de vastgestelde inbreuk betwist of van mening is dat de opgelegde sanctie niet in redelijke verhouding staat tot de vastgestelde inbreuk, dan kan ze schriftelijk bezwaar aantekenen bij de Vlaamse regering.
Dat bezwaar moet gemotiveerd zijn. Het moet minstens in drie exemplaren binnen tien werkdagen te rekenen vanaf de datum waarop de administratie de aangetekende brief, bedoeld in § 4, verstuurd heeft, naar de administratie verstuurd worden of tegen ontvangstmelding aan de administratie bezorgd worden. Als het bezwaar niet gemotiveerd is of niet tijdig wordt ingediend, dan is het onontvankelijk. In dat geval stuurt de administratie binnen acht werkdagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaar, een bericht naar de erkende muziekvereniging in kwestie waarin meegedeeld wordt dat het bezwaar onontvankelijk werd verklaard, met vermelding van de reden.
§ 6. Als de erkende muziekvereniging in kwestie bezwaar heeft aangetekend tegen de beslissing van de Vlaamse regering tot het opleggen van een sanctie, dan wordt er zo spoedig mogelijk op initiatief van de administratie een beroepscommissie ad hoc bijeengeroepen.
§ 7. In die beroepscommissie ad hoc zitten de volgende vijf leden :
1° één lid, aangewezen door de commissie voor de muziek, bedoeld in artikel 8 van het decreet van 19 december 1997 houdende oprichting van een Raad voor Cultuur, een Raad voor de Kunsten, een Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding en van een adviserende beroepscommissie inzake culturele aangelegenheden, uit de leden van deze commissie;
2° één lid, aangewezen door de beoordelingscommissie muziek uit de leden van deze beoordelingscommissie;
3° twee leden, aangewezen door de Vlaamse minister;
4° één lid, aangewezen door de adviserende beroepscommissie uit de leden van deze adviserende beroepscommissie.
De personen, bedoeld in § 7, 1°, 2° en 3°, mogen niet dezelfde zijn.
§ 8. De administratie brengt de indiener van het bezwaar op de hoogte van de samenstelling van de beroepscommissie ad hoc en van de datum waarop die wordt samengesteld.
§ 9. De beroepscommissie ad hoc adviseert de Vlaamse regering met betrekking tot het ingediende bezwaar. Ze is verplicht om haar advies aan de Vlaamse regering te bezorgen binnen dertig werkdagen te rekenen vanaf de datum waarop ze werd samengesteld. Haar advies moet op uitdrukkelijke en afdoende wijze gemotiveerd worden.
§ 10. De beroepscommissie ad hoc regelt haar interne werking. Ze moet de indiener van het bezwaar horen als hij daarom verzocht heeft in zijn bezwaarschrift. Ze mag alle initiatieven nemen die ze nodig acht om het ingediende bezwaar op correcte en afdoende wijze te kunnen beoordelen. Ze mag onder meer bijkomende informatie en documenten opvragen.
§ 11. De Vlaamse regering beslist over het ingediende bezwaar binnen drie maanden te rekenen vanaf de datum waarop de beroepscommissie ad hoc werd samengesteld.
Als de beroepscommissie ad hoc haar advies niet tijdig aan de Vlaamse regering bezorgt, dan mag de Vlaamse regering een beslissing nemen zonder dat advies.
§ 12. De Vlaamse regering mag de opgelegde sancties met terugwerkende kracht opheffen.
HOOFDSTUK V. - Subsidiëring van projecten.
Afdeling 1. - Subsidiëringsvoorwaarden.
Art.22. § 1. Projectsubsidies als bedoeld in artikel 20, § 1, van het decreet kunnen toegekend worden aan niet-erkende of erkende, maar niet-gesubsidieerde muziekensembles, concertorganisaties, muziekclubs, festivals en muziekeducatieve organisaties en aan andere organisaties voor het realiseren van :
1° muziekprojecten die een artistieke leemte in het muziekaanbod aanvullen;
2° muziekprojecten die georganiseerd worden door muziekensembles, concertorganisaties, muziekclubs, festivals en muziekeducatieve organisaties met een vanuit artistiek oogpunt interessante en kwalitatief hoogstaande programmering;
3° muziekprojecten die in hoofdzaak georganiseerd worden voor en gericht zijn op een bepaalde doelgroep;
4° muziekprojecten die vanuit artistiek oogpunt bijzonder zijn.
§ 2. De organisaties die een projectsubsidie aanvragen als bedoeld in § 1, 1°, 2° en 3°, moeten aan de volgende voorwaarden voldoen :
1° ze moeten beschikken over rechtspersoonlijkheid;
2° ze moeten gevestigd zijn in het Nederlandse taalgebied of in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad;
3° hun organisatorisch, financieel en boekhoudkundig management en hun personeelsbeleid moeten op een professionele, realistische en wettige wijze gevoerd worden;
4° ze moeten - rekening houdend met de specificiteit van het muziekproject - streven naar een zo groot mogelijke, zinvolle en systematische publiekswerving.
§ 3. De organisaties die een projectsubsidie aanvragen voor een bijzonder muziekproject als bedoeld in § 1, 4°, moeten :
1° ofwel voldoen aan de voorwaarden bepaald in § 2;
2° ofwel een samenwerkingsverband zijn van diverse organisaties.
§ 4. Een bijzonder muziekproject als bedoeld in § 1, 4°, georganiseerd door een samenwerkingsverband, genoemd in § 3, 2°, kan slechts gesubsidieerd worden op voorwaarde dat :
1° elk van de samenwerkende organisaties op zich voldoet aan de voorwaarden bepaald in § 2, 2°, 3° en 4°;
2° de samenwerkende organisaties een tijdelijke samenwerkingsovereenkomst gesloten hebben met het oog op de realisatie van het bijzonder muziekproject;
3° alle kosten en opbrengsten die verband houden met de realisatie van het muziekproject in de boekhouding van alle samenwerkende organisaties duidelijk identificeerbaar en te onderscheiden zijn van alle andere werkingskosten en opbrengsten;
4° geen enkele van de samenwerkende organisaties reeds een financiële tegemoetkoming heeft ontvangen van de Vlaamse Gemeenschap die geheel of gedeeltelijk aangewend moet worden ter financiering van de kosten die verband houden met de realisatie van het muziekproject.
In de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in § 4, 2°, regelen de samenwerkende organisaties hun wederzijdse rechten en verplichtingen met inbegrip van een duidelijke verdeling van alle kosten en opbrengsten die verband houden met de realisatie van het bijzonder muziekproject. Tevens moet in die overeenkomst uitdrukkelijk bepaald worden dat, als de Vlaamse Gemeenschap een projectsubsidie toekent voor de realisatie van het bijzonder muziekproject, alle samenwerkende organisaties ten opzichte van de Vlaamse Gemeenschap solidair verantwoordelijk worden voor de realisatie van het muziekproject en voor de aanwending van de daarvoor door de Vlaamse Gemeenschap toegekende projectsubsidie. Verder wordt bepaald aan wie en op welke wijze de toegekende projectsubsidie uitbetaald moet worden en voor welke doeleinden ze aangewend zal worden. De samenwerkende organisatie(s) aan wie de toegekende projectsubsidie uitbetaald moet worden, moet(en) beschikken over rechtspersoonlijkheid.
§ 5. De muziekprojecten waarvoor een projectsubsidie aangevraagd wordt, moeten getuigen van een professionele aanpak op organisatorisch en artistiek vlak. Ze moeten tevens streven naar een zo hoog mogelijk inhoudelijk kwaliteitsniveau.
§ 6. Om de grootte van de projectsubsidie te bepalen worden - rekening houdend met de specificiteit van de organisaties in kwestie - de volgende beoordelingscriteria gehanteerd voorzover die relevant zijn voor de beoordeling van het gesubsidieerde muziekproject :
1° beoordelingscriteria met betrekking tot de artistieke kwaliteit van het muziekproject :
a) de artistieke keuze en de benaderingswijze;
b) de culturele uitstraling ervan in binnen- en buitenland;
c) de aandacht voor Vlaamse en/of hedendaagse muziek;
d) de moeilijkheidsgraad van de uitvoering van de muziekstukken;
e) de keuze van uitvoerders in functie van het uitgevoerde muziekstuk en in functie van de benaderingswijze;
f) de professionaliteit en pedagogische bekwaamheid van docenten en sprekers;
g) de inhoudelijke kwaliteit van de muziekeducatieve publicaties;
h) het vernieuwende karakter;
i) het gebruik van Nederlandstalige zangteksten;
j) het multidisciplinaire karakter;
k) het aanwenden van nieuwe technologieën, onder meer multimedia en audiovisuele media;
l) het gebruikte instrumentarium;
(m) het gebruik van eigen songs van leden van het ensemble;) <BVR 2001-10-19/37, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 08-12-2001>
2° beoordelingscriteria met betrekking tot de werking en het beheer van de organisatie die het muziekproject zal realiseren :
a) het aantal tewerkgestelde personen die bij de realisatie van het muziekproject betrokken zijn;
b) het organisatorisch, financieel en boekhoudkundig management en het personeelsbeleid;
c) het publieksbereik, de prijspolitiek en de publiciteit;
d) het creëren van stageplaatsen voor musici in opleiding;
e) het geven van kansen aan nieuwe muziekensembles en jonge musici, met bijzondere aandacht voor Vlaamse muziekensembles en musici, zodat ze hun professionaliteit kunnen ontwikkelen;
f) het professionele karakter en de kwantiteit van de muziekeducatieve publicaties en cursussen;
g) de samenwerking met andere culturele organisaties;
h) de complementariteit van de werking ten aanzien van reeds bestaande initiatieven;
i) de samenwerking met de muziekindustrie;
j) de samenwerking met gemeentelijke en/of provinciale overheden;
k) het supraregionale karakter;
l) de verhouding tussen de uitkoopsommen die een professioneel muziekensemble vraagt en de draagkracht van de organisator van het concert;
m) het gebruik van multimedia en audiovisuele media als promotionele middelen.
§ 7. In aanvulling van de beoordelingscriteria, genoemd in § 6, mag de minister aanvullende beoordelingscriteria bepalen.
De beoordelingscommissie muziek adviseert de minister bij het bepalen van aanvullende beoordelingscriteria met betrekking tot de artistieke kwaliteit van het muziekproject. Ze kan zelf ook aanvullende artistieke beoordelingscriteria ter goedkeuring voorstellen aan de minister.
Afdeling 1bis.
Art. 22bis. <Ingevoegd bij BVR 1999-02-23/36, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 13-04-1999> § 1. Projectsubsidies als bedoeld in artikel 20, § 1, van het decreet kunnen toegekend worden aan niet-erkende professionele muziekensembles die een overgangsproject willen realiseren.
§ 2. De professionele muziekensembles, bedoeld in § 1, moeten een aanvraag tot erkenning ingediend hebben die door de Vlaamse regering werd geweigerd omdat niet voldaan werd aan één of meerdere kwalitatieve erkenningsvoorwaarden als bedoeld in artikel 4, § 1, 2°, van het decreet.
§ 3. De projectsubsidies, bedoeld in § 1, mogen enkel toegekend worden aan die professionele muziekensembles die gedurende vier jaar voor de vierjarige periode waarvoor ze erkenning hadden aangevraagd, voor het geheel van hun werking ononderbroken door de Vlaamse Gemeenschap gesubsidieerd werden.
§ 4. De projectsubsidies, bedoeld in § 1, worden toegekend om de professionele muziekensembles, bedoeld in § 1, toe te laten in te gaan op de motivering van de beslissing tot weigering van de erkenning en die artistieke, organisatorische en/of financiële aanpassingen door te voeren en/of die initiatieven tot kwaliteitsverbetering te realiseren, die noodzakelijk geacht worden om te kunnen voldoen aan de kwalitatieve erkenningsvoorwaarden, bedoeld in artikel 4, § 1, 2°, van het decreet.
§ 5. Bij de beslissing tot toekenning van de projectsubsidies, bedoeld in § 1, wordt rekening gehouden met artistieke, organisatorische en/of sociale redenen.
Art. 22ter. <Ingevoegd bij BVR 1999-02-23/36, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 13-04-1999> Onverminderd artikel 22bis moeten de professionele muziekensembles die een projectsubsidie aanvragen als bedoeld in artikel 22bis, § 1, aan de volgende voorwaarden voldoen :
1° de formele voorwaarden, bedoeld in artikel 4, § 1, 1°, a) en b), van het decreet;
2° minimaal twintig activiteiten als bedoeld in artikel 4, § 1, 1°, c, van het decreet realiseren;
3° de voorwaarden, bedoeld in artikel 5 van het decreet;
4° minimaal twintig procent aan eigen inkomsten als bedoeld in artikel 2, 4°, van het decreet verwerven;
5° de boekhouding voeren conform de bepalingen van de wet van 17 juli 1975 op de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen, met uitsluiting van de regels met betrekking tot het voeren van de vereenvoudigde boekhouding;
6° de voorwaarden, bedoeld in artikel 16, § 3, 1° en 2°, van het decreet.
Art. 22quater. <Ingevoegd bij BVR 1999-02-23/36, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 13-04-1999> Om de grootte van de projectsubsidies, bedoeld in artikel 22bis, § 1, te bepalen wordt rekening gehouden met de artistieke, organisatorische en/of financiële aanpassingen en/of initiatieven tot kwaliteitsverbetering die het professioneel muziekensemble voorstelt in zijn aanvraag tot subsidiëring van een overgangsproject als bedoeld in artikel 22bis, § 1, en wordt ook rekening gehouden met de werking en het beheer van dit professioneel muziekensemble.
Art. 22quinquies. <Ingevoegd bij BVR 1999-02-23/36, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 13-04-1999> Een niet-erkend professioneel muziekensemble dat een projectsubsidie krijgt voor het realiseren van een overgangsproject als bedoeld in artikel 22bis, § 1, kan geen projectsubsidie krijgen voor de realisatie van een muziekproject als bedoeld in artikel 22, § 1.
Afdeling 2. - Procedure.
Art.23. § 1. Een aanvraag tot subsidiëring van een muziekproject moet minstens in (achttien) exemplaren per aangetekende brief naar de administratie verstuurd worden of tegen ontvangstmelding aan de administratie bezorgd worden. <BVR 2001-10-19/37, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 08-12-2001>
§ 2. (Aanvragen tot subsidiëring van muziekprojecten die starten in de periode januari-april moeten uiterlijk op 15 oktober van het voorgaande jaar worden ingediend.
Aanvragen tot subsidiëring van muziekprojecten die starten in de periode mei-augustus moeten uiterlijk op 15 januari van het jaar in kwestie worden ingediend.
Aanvragen tot subsidiëring van muziekprojecten die starten in de periode september-december moeten uiterlijk op 15 mei van het jaar in kwestie worden ingediend.) <BVR 2001-10-19/37, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 08-12-2001>
Als een aanvraag tot subsidiëring van een muziekproject niet tijdig wordt ingediend, dan is die aanvraag onontvankelijk. De administratie stuurt in voorkomend geval binnen acht werkdagen na de datum van ontvangst van de laattijdige aanvraag, een bericht naar de organisatie in kwestie waarin ze meedeelt dat de aanvraag onontvankelijk werd verklaard wegens laattijdigheid.
§ 3. In de aanvraag tot subsidiëring van een muziekproject moeten de artistieke, organisatorische en financiële aspecten van het project op realistische wijze en zo gedetailleerd mogelijk uiteengezet en toegelicht worden. De aanvraag moet alle nodige en nuttige informatie en documenten bevatten waaruit blijkt dat voldaan werd aan de voorwaarden, bepaald in artikel 22, en waardoor de artistieke kwaliteit van het ingediende muziekproject en de werking en het beheer van de organisatie die de subsidiëring van het muziekproject aanvraagt, beoordeeld kunnen worden, aan de hand van de relevante beoordelingscriteria, bepaald in artikel 22, § 6, en de relevante aanvullende beoordelingscriteria, bedoeld in artikel 22, § 7.
De minister mag de inhoud van de aanvraag tot subsidiëring van een muziekproject nader bepalen.
(Als de aanvraag onvolledig is, dan brengt de administratie de aanvrager daarvan op de hoogte. De administratie bepaalt de termijn waarbinnen de aanvrager zijn aanvraag moet vervolledigen en deelt die aan de aanvrager mee. Die termijn moet redelijk zijn. Als de aanvrager zijn onvolledige aanvraag niet tijdig vervolledigt, dan mag de administratie zijn aanvraag onontvankelijk verklaren. In voorkomend geval brengt de administratie de aanvrager ervan op de hoogte dat zijn aanvraag onontvankelijk is wegens onvolledigheid.) <BVR 2001-10-19/37, art. 5, 005; Inwerkingtreding : 08-12-2001>
§ 4. De administratie controleert of de organisatie die een projectsubsidie aanvraagt, voldoet aan de voorwaarden, bepaald in artikel 22, § 2, 1° en 2°, of aan de voorwaarden, bepaald in artikel 22, § 4, 1°, 2° en 4°.
Als de organisatie in kwestie niet aan die voorwaarden voldoet, dan is haar aanvraag onontvankelijk. De administratie stuurt in voorkomend geval binnen tien werkdagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag, een bericht naar de organisatie in kwestie waarin ze meedeelt dat de aanvraag onontvankelijk werd verklaard met vermelding van de reden.
§ 5. De beoordelingscommissie muziek beoordeelt de artistieke aspecten van het muziekproject waarvoor subsidiëring wordt aangevraagd en brengt hierover een gemotiveerd advies uit. De beoordelingscommissie toetst hierbij de kwalitatieve vereisten en de relevante beoordelingscriteria met betrekking tot de artistieke kwaliteit van het muziekproject, bepaald in artikel 22.
§ 6. De administratie beoordeelt de werking en het beheer van de organisatie die het muziekproject zal realiseren waarvoor subsidiëring wordt aangevraagd en brengt hierover een gemotiveerd advies uit. De administratie toetst hierbij de formele vereisten en de relevante beoordelingscriteria met betrekking tot de werking en het beheer van de aanvrager, bepaald in artikel 22.
§ 7. De beoordelingscommissie muziek en de administratie kunnen alle initiatieven nemen die ze nodig achten om de toepasselijke vereisten en de relevante beoordelingscriteria op adequate wijze te toetsen. Ze kunnen onder meer de organisatie die de aanvraag tot subsidiëring van het muziekproject heeft ingediend, horen, bijkomende documenten en gegevens opvragen en een bezoek ter plaatse brengen.
Art. 23bis. <Ingevoegd bij BVR 1999-02-23/36, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 13-04-1999> § 1. Een aanvraag tot subsidiëring van een overgangsproject moet minstens in vijf exemplaren per aangetekende brief naar de administratie verstuurd worden of tegen ontvangstmelding aan de administratie bezorgd worden.
§ 2. In de aanvraag tot subsidiëring van een overgangsproject moet het professioneel muziekensemble de artistieke, organisatorische en financiële aspecten van het project op realistische wijze en zo gedetailleerd mogelijk uiteenzetten en toelichten. De aanvraag moet alle nodige en nuttige informatie en documenten bevatten waaruit blijkt dat voldaan werd aan de voorwaarden, bepaald in artikel 22bis en 22ter.
Het professioneel muziekensemble moet in zijn aanvraag onder meer de artistieke, organisatorische en/of financiële aanpassingen en/of initiatieven tot kwaliteitsverbetering uiteenzetten en toelichten. Hierbij moet rekening gehouden worden met de motivering van de beslissing van de Vlaamse regering tot weigering van de erkenning.
Afdeling 3. - Subsidiëring van de realisatie van cd-opnamen (en lp-opnamen).
Art.24. § 1. In afwijking van afdeling 1 van dit hoofdstuk komt de realisatie van een (cd- of lp-opname) alleen in aanmerking voor een projectsubsidie als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan : <BVR 2001-10-19/37, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 08-12-2001>
1° (opgeheven) <BVR 2001-10-19/37, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 08-12-2001>
2° de aanvrager van een projectsubsidie voor de realisatie van een (cd-of lp-opname) kan een hoogstaande technische kwaliteit waarborgen met betrekking tot de opname, de montage en de mastering ervan; <BVR 2001-10-19/37, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 08-12-2001>
3° de tekst van het bijgevoegde (cd- of lp-boekje) moet minstens in het Nederlands zijn; <BVR 2001-10-19/37, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 08-12-2001>
4° de geplande oplage bedraagt minimaal 1.000 exemplaren en minimaal 60 % van de geplande oplage is bestemd voor verkoop.
(4° minimaal 5 exemplaren van de geproduceerde cd of lp worden onmiddellijk na de release gedeponeerd bij het Muziekcentrum van de Vlaamse Gemeenschap, dat ze gebruikt als documentatie en voor promotionele doeleinden;) <BVR 2001-10-19/37, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 08-12-2001>
§ 2. Onverminderd § 1, worden - rekening houdend met de specificiteit van de opgenomen muziekstukken - de volgende selectiecriteria gehanteerd om te beoordelen of de realisatie van een welbepaalde (cd- of lp-opname) voor een projectsubsidie in aanmerking komt : <BVR 2001-10-19/37, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 08-12-2001>
1° de artistieke kwaliteit en relevantie van de opgenomen muziekstukken en van de benaderingswijze;
2° (de artistieke kwaliteit van de muziekensembles, dirigenten, solisten, muzikanten en producers die bij de opname betrokken zijn en de keuze van deze uitvoerders op basis van de uitgevoerde muziekstukken en op basis van de benaderingswijze, met bijzondere aandacht voor Vlaamse muziekensembles, dirigenten, solisten, muzikanten en producers;) <BVR 2001-10-19/37, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 08-12-2001>
3° de distributiemogelijkheden;
4° de geplande oplage;
5° de complementariteit van de opname ten aanzien van bestaande cd-opnamen;
6° de geplande verkoopprijs;
7° de muziekeducatieve inhoud van het (cd- of lp-boekje); <BVR 2001-10-19/37, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 08-12-2001>
8° de eigen inbreng van de aanvrager van de projectsubsidie, de producent, de verdeler en/of de betrokken muziekensembles, musici, solisten en/of dirigenten.
(9° er wordt hoofdzakelijk Vlaamse en/of hedendaagse muziek opgenomen;) <BVR 2001-10-19/37, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 08-12-2001>
§ 3. In afwijking van afdeling 2 van dit hoofdstuk moet een aanvraag van een projectsubsidie voor de realisatie van een (cd-of lp-opname) minstens in (achttien) exemplaren per aangetekende zending naar de administratie verstuurd worden of tegen ontvangstmelding aan de administratie bezorgd worden. <BVR 2001-10-19/37, art. 2 en 7, 005; Inwerkingtreding : 08-12-2001>
§ 4. In afwijking van afdeling 2 van dit hoofdstuk moeten in een aanvraag van een projectsubsidie voor de realisatie van een (cd- of lp-opname) minimaal de volgende gegevens vermeld worden : <BVR 2001-10-19/37, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 08-12-2001>
1° de identificatie van de aanvrager van de subsidie;
2° een artistieke verantwoording en situering van het opnameproject;
3° de muziekstukken die opgenomen zullen worden met vermelding van hun titel, de componist en de duur van elk opgenomen muziekstuk;
4° een gedetailleerde lijst van de uitvoerders van de opgenomen muziekstukken, met vermelding van wie bij welke opname betrokken is;
5° de plaats waar de opname gerealiseerd wordt en de geplande opnamedata;
6° de plaats waar de montage en de mastering gebeurt;
7° de naam van de producer en van de opnameleider;
8° de geplande oplage;
9° de geplande verkoopprijs van de (cd of lp); <BVR 2001-10-19/37, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 08-12-2001>
10° de geplande releasedatum;
11° de wijze waarop de (cd of lp) verdeeld zal worden; <BVR 2001-10-19/37, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 08-12-2001>
12° een gedetailleerde budgettering van het opnameproject, met vermelding van alle geraamde inkomsten en uitgaven en onder meer alle bezoldigingen, vergoedingen, honoraria, commissie- en erelonen en uitkoopsommen met de naam van de begunstigde;
13° de gevraagde subsidie.
Als de aanvraag onvolledig is, dan brengt de administratie de aanvrager daarvan op de hoogte. De administratie bepaalt de termijn waarbinnen de aanvrager zijn aanvraag moet vervolledigen en deelt die aan de aanvrager mee. Die termijn moet redelijk zijn.
Als de aanvrager zijn onvolledige aanvraag niet tijdig vervolledigt, dan mag de administratie zijn aanvraag onontvankelijk verklaren. In voorkomend geval brengt de administratie de aanvrager ervan op de hoogte dat zijn aanvraag onontvankelijk is wegens onvolledigheid.
§ 5. De administratie mag aan de aanvrager bijkomende informatie en documenten vragen.
§ 6. In afwijking van afdeling 2 van dit hoofdstuk beoordeelt de beoordelingscommissie muziek aan de hand van een volledige aanvraag de artistieke aspecten van de realisatie van de (cd- of lp-opname) en brengt hierover een gemotiveerd advies uit. Hierbij hanteert ze de selectiecriteria, bepaald in § 2. <BVR 2001-10-19/37, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 08-12-2001>
Afdeling 4. - Uitbetaling van de subsidie.
Art.25. § 1. Als de toegekende projectsubsidie meer dan (2.500 euros) bedraagt, wordt ze onder de vorm van een voorschot van 90 procent beschikbaar gesteld. Het saldo wordt uitbetaald nadat door de administratie vastgesteld werd dat de voorwaarden waaronder de projectsubsidie toegekend werd, nageleefd werden en dat de subsidie feitelijk aangewend werd om het gesubsidieerde muziekproject te realiseren. <BVR 2001-07-13/68, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
§ 2. Als de toegekende projectsubsidie maximaal (2.500 euros) bedraagt, dan wordt ze uitbetaald nadat door de administratie vastgesteld werd dat de voorwaarden waaronder deze projectsubsidie toegekend werd, nageleefd werden en dat de subsidie feitelijk aangewend werd om het gesubsidieerde muziekproject te realiseren. <BVR 2001-07-13/68, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
(§ 3. Als de projectsubsidie toegekend wordt om een project dat meerdere onderdelen omvat en dat het hele jaar doorloopt te kunnen realiseren, dan mag 90 % van de toegekende subsidie in meerdere schijven uitbetaald worden. Het aantal schijven wordt bepaald in het besluit waarbij de projectsubsie wordt toegekend. Het saldo wordt uitbetaald nadat door de administratie vastgesteld werd dat aan de voorwaarden waaronder de projectsubsidie toegekend werd, voldaan is.) <BVR 1999-02-23/36, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 13-04-1999>
Afdeling 5. - Toezicht.
Art.26. § 1. Om de realisering van een gesubsidieerde muziekproject als bedoeld in artikel 22, te kunnen toetsen aan de toepasselijke formele en kwalitatieve vereisten en de relevante beoordelingscriteria, bedoeld in artikel 22, en om te controleren of de projectsubsidie aangewend werd voor de doeleinden waarvoor ze werd verleend, moeten uiterlijk op 30 juni van het jaar dat volgt op het jaar waarin dit muziekproject werd gerealiseerd, de volgende documenten in vijf exemplaren per aangetekende brief naar de administratie verstuurd worden of tegen ontvangstbewijs aan de administratie bezorgd worden :
1° de resultatenrekening met betrekking tot de realisering van het muziekproject met een specificatie van alle vermelde kosten- en opbrengstenrekeningen en een toelichting per post;
2° de specificatie van alle toegekende bezoldigingen, sociale lasten, vergoedingen, commissie- en erelonen, uitkoopsommen en voordelen in natura aan de personen die op artistiek, technisch, administratief of organisatorisch vlak meewerkten aan de realisering van het muziekproject met de naam van de begunstigde;
3° als de toegekende projectsubsidie minstens (25.000 euro) bedraagt : het verslag van een erkend accountant die niet betrokken mag zijn bij de dagelijkse artistieke, organisatorische of zakelijke werking van de organisatie die het muziekproject realiseerde, met commentaar bij de resultatenrekening; <BVR 2001-07-13/68, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
4° de specificatie van de openstaande rekeningen;
5° een gedetailleerd verslag van de realisatie en van de resultaten van het muziekproject.
§ 2. Om de realisering van een gesubsidieerde cd-opname als bedoeld in artikel 24, te kunnen toetsen aan de gegevens die vermeld werden in de aanvraag van een projectsubsidie voor die cd-opname en om te controleren of de projectsubsidie aangewend werd voor de doeleinden waarvoor ze werd verleend, moeten uiterlijk op 30 juni van het jaar dat volgt op het jaar waarin de cd-opname gerealiseerd werd, de volgende documenten in vijf exemplaren per aangetekende brief naar de administratie verstuurd worden of tegen ontvangstbewijs aan de administratie bezorgd worden :
1° de resultatenrekening met betrekking tot de realisering van de cd-opname met een specificatie van alle vermelde kosten- en opbrengstenrekeningen en een toelichting per post;
2° de specificatie van alle toegekende bezoldigingen, sociale lasten, vergoedingen, commissie- en erelonen, uitkoopsommen en voordelen in natura aan de personen die op artistiek, technisch, administratief of organisatorisch vlak meewerkten aan de realisering van de cd-opname met de naam van de begunstigde;
3° als de toegekende projectsubsidie minstens (25.000 euro) bedraagt : het verslag van een erkend accountant die niet betrokken mag zijn bij de dagelijkse artistieke, organisatorische of zakelijke werking van de aanvrager van de projectsubsidie, met commentaar bij de resultatenrekening; <BVR 2001-07-13/68, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
4° de specificatie van de openstaande rekeningen;
5° een verslag van de resultaten van de cd-opname;
6° de gerealiseerde cd.
§ 3. De minister mag afwijken van § 1 en § 2 en mag - rekening houdend met en op grond van de specifieke doeleinden waarvoor de projectsubsidie aangewend moet worden en/of de bijzondere kenmerken van het muziekproject en/of de realisatiedatum van het muziekproject - een aangepaste verantwoording vragen en/of een aangepaste indieningsdatum opleggen.
§ 4. Als een gesubsidieerde muziekproject als bedoeld in artikel 22 en 24 gerealiseerd wordt door een organisatie die daarnaast nog andere activiteiten ontplooit, dan moet in de globale boekhouding van die organisatie een duidelijk en identificeerbaar onderscheid gemaakt worden tussen de kosten en opbrengsten van de realisatie van het gesubsidieerde muziekproject, en alle andere kosten en opbrengsten.
§ 5. De administratie mag bijkomende informatie of bewijsstukken vragen aan de organisatie die een gesubsidieerde muziekproject als bedoeld in artikel 22 en 24 realiseert.
Art. 26bis. <Ingevoegd bij BVR 1999-02-23/36, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 13-04-1999> § 1. De realisering van een gesubsidieerd overgangsproject als bedoeld in artikel 22bis, § 1, moet getoetst worden aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 22bis en 22ter. Bovendien moet gecontroleerd worden of de toegekende projectsubsidie aangewend werd voor de doeleinden waarvoor ze werd verleend. Daarom moeten uiterlijk op 1 april van het jaar dat volgt op het jaar waarin dit overgangsproject werd gerealiseerd, de volgende documenten in vijf exemplaren per aangetekende brief naar de administratie verstuurd worden of testen ontvangstbewijs van de administratie verstuurd worden of tegen ontvangstbewijs aan de administratie bezorgd worden :
1° de balans van het professioneel muziekensemble dat het overgangsproject realiseerde;
2° de resultatenrekening van de realisering van het overgangsproject met een specificatie van alle vermelde kosten- en opbrengstenrekeningen en een toelichting per post;
3° de specificatie van alle toegekende bezoldigingen, sociale lasten, vergoedingen, commissie- en erelonen, uitkoopsommen en voordelen in natura aan de personen die op artistiek, technisch, administratief of organisatorisch vlak meewerkten aan de realisering van het overgangsproject met de naam van de begunstigde;
4° als de toegekende overgangssubsidie minstens (25.000 euro) bedraagt: het verslag van een erkend accountant die niet betrokken mag zijn bij de dagelijkse artistieke, organisatorische of zakelijke werking van de organisatie die het muziekproject realiseerde, met commentaar bij de resultatenrekening; <BVR 2001-07-13/68, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
5° de specificatie van de openstaande rekeningen;
6° de verslagen van de algemene vergadering van het professioneel muziekensemble over de goedkeuring van de rekeningen en de begroting;
7° een gedetailleerd verslag van de realisatie en van de resultaten van het overgangsproject.
§ 2. De administratie mag bijkomende informatie of bewijsstukken vragen aan het professioneel muziekensemble, bedoeld in artikel 22bis.
§ 3. De administratie mag het artistieke advies vragen van de beoordelingscommissie muziek over de wijze waarop en de mate waarin het professioneel muziekensemble, bedoeld in artikel 22bis, het overgangsproject realiseerde. Meer specifiek mag de administratie advies vragen over de wijze waarop en de mate waarin dit ensemble de artistieke, organisatorische en/of financiële aanpassingen en/of initiatieven tot kwaliteitsverbetering, die het volgens zijn aanvraag beoogde door te voeren of te realiseren, in werkelijkheid doorvoerde of realiseerde.
HOOFDSTUK VI. - Subsidiëring van compositieopdrachten.
Afdeling 1. - Aanvullende subsidiëringsvoorwaarden.
Art.27. Om in aanmerking te komen voor subsidiëring moet een compositieopdracht als bedoeld in artikel 21, § 1, van het decreet, aan de volgende aanvullende voorwaarden voldoen :
1° het opdrachtwerk moet getuigen van vakbekwaamheid;
2° het opdrachtwerk moet voor het eerst uitgevoerd worden binnen twee jaar na de datum waarop het door de componist opgeleverd werd;
3° de compositieopdracht mag niet gegeven zijn om te voldoen aan de bijkomende subsidiëringsvoorwaarde bepaald in artikel 16, § 3, 3°, van het decreet;
4° de compositieopdracht mag niet gesubsidieerd zijn krachtens artikel 12, § 1, of artikel 20, § 1, van het decreet;
5° er mag aan de componist voor het componeren van het opdrachtwerk geen werkbeurs als bedoeld in artikel 22, § 1, van het decreet, toegekend zijn;
6° (de compositieopdracht mag niet gesubsidieerd zijn krachtens artikel 12, § 1, van het podiumkunstendecreet van 18 mei 1999), krachtens artikel 5, 1°, van het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van de Vlaamse Opera, krachtens de overeenkomsten, bedoeld in artikel 7, § 2, van het decreet van 23 maart 1994 houdende regularisatie van de toetreding van de Vlaamse regering tot verenigingen zonder winstgevend doel of krachtens artikel 5 van het decreet van 19 december 1997 tot machtiging van de Vlaamse regering om mee te werken aan de oprichting van de vereniging zonder winstgevend doel "Vlaams Omroeporkest en Kamerkoor". <BVR 1999-10-22/35, art. 26, 003; Inwerkingtreding : 22-10-1999>
(7° de opdrachtgever stelt, in aanvulling op de bepalingen in hetgeen bepaald wordt in artikel 21, § 7, van het decreet, nog minimaal twee extra exemplaren van de partituur ter beschikking van het Muziekcentrum van de Vlaamse Gemeenschap, dat ze gebruikt als documentatie en voor promotionele doeleinden.) <BVR 2001-10-19/37, art. 8, 005; Inwerkingtreding : 08-12-2001>
Afdeling 2. - De overeenkomst tussen componist en opdrachtgever.
Art.28. § 1. In de overeenkomst, bedoeld in artikel 21, § 3, van het decreet, moeten minstens de volgende gegevens en clausules vermeld worden : 1° de naam, de voornaam, het adres, de nationaliteit, de geboortedatum, de geboorteplaats en het nummer van de bank- of postrekening van de componist;
2° de naam, de voornaam en het adres van de opdrachtgever als die een natuurlijke persoon is of de naam, de voornaam en het adres van de gevolmachtigde die de overeenkomst ondertekent als de opdrachtgever een rechtspersoon is;
3° het overeengekomen honorarium (...) voor het componeren van het opdrachtwerk; <BVR 2001-07-13/68, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
4° de aard en de bezetting van het opdrachtwerk;
5° de minimumduur van het opdrachtwerk;
6° de opleveringsdatum : dat is de uiterste datum waarop de componist de partituur van het opdrachtwerk moet indienen bij de opdrachtgever;
7° de uiterste datum waarop of de periode waarin het opdrachtwerk voor het eerst uitgevoerd zal worden;
8° de naam en de voornaam van de musicus of musici en/of de naam van het muziekensemble of de muziekensembles die het opdrachtwerk voor het eerst zal of zullen uitvoeren;
9° de bepaling dat het contract opgemaakt is in twee originelen;
10° de handtekening van de componist en de handtekening van de opdrachtgever;
11° de datum waarop en de plaats waar het contract werd ondertekend.
§ 2. Tussen de datum van de overeenkomst en de opleveringsdatum dient een redelijke tijdspanne te liggen, afhankelijk van de aard, de bezetting en de duur van het opdrachtwerk.
Afdeling 3. - Procedure.
Art.29. § 1. Een aanvraag tot subsidiëring van een compositieopdracht moet uiterlijk zestig dagen na de ondertekeningsdatum van de overeenkomst, bedoeld in artikel 21, § 3, van het decreet, per aangetekende brief of tegen ontvangstmelding aan de administratie bezorgd worden.
§ 2. Bij de aanvraag moeten de volgende documenten gevoegd worden :
1° een fotokopie van de overeenkomst, bedoeld in artikel 21, § 3, van het decreet;
2° het curriculum vitae van de componist;
3° de statuten van de opdrachtgever als het om een rechtspersoon gaat;
4° een door de opdrachtgever en door de componist eensluidend verklaarde vertaling in het Nederlands van de overeenkomst, bedoeld in artikel 21, § 3, van het decreet, als die overeenkomst niet in het Nederlands is opgesteld.
§ 3. De aanvraag, waarin de opdrachtgever de artistieke motivering en het artistieke doel van de compositieopdracht toelicht, bevat minstens de volgende drie clausules :
1° de opdrachtgever verbindt er zich toe om één vijfde van het honorarium dat in de overeenkomst is vastgesteld, aan de componist uit te betalen binnen zestig dagen te rekenen vanaf de datum waarop de administratie hem meedeelde dat de compositieopdracht in kwestie door de Vlaamse Gemeenschap gesubsidieerd wordt, en om de componist hiervoor een kwitantie te laten ondertekenen;
2° als de compositieopdracht door de Vlaamse Gemeenschap wordt gesubsidieerd, verbindt de opdrachtgever er zich toe om dat te vermelden of te laten vermelden in het programmaboekje en/of op de affiche van de muziekuitvoering waarop het opdrachtwerk voor het eerst wordt uitgevoerd;
3° als de compositieopdracht door de Vlaamse Gemeenschap wordt gesubsidieerd, verbindt de opdrachtgever er zich toe om het bewijs van de eerste uitvoering van het opdrachtwerk te leveren door één exemplaar van het programmaboekje en/of van de affiche aan de administratie te bezorgen.
§ 4. De aanvraag moet door de opdrachtgever ondertekend worden.
Art.30. De administratie controleert of de subsidiëringsvoorwaarden, bepaald in artikel 21, § 2, 1°, 2° en 5°, § 3 en § 4, van het decreet werden nageleefd. Tevens controleert de administratie of de aanvullende subsidiëringsvoorwaarden, bepaald in artikel 27, 3°, 4°, 5° en 6°, nageleefd werden en of in de overeenkomst, bedoeld in artikel 21, § 3, van het decreet, de gegevens en clausules, bepaald in artikel 28 vermeld werden. Tenslotte controleert de administratie of de procedurele vereisten, bepaald in artikel 29 nageleefd werden.
Als dit het geval is, dan wordt de aanvraag voor advies voorgelegd aan de beoordelingscommissie muziek.
Als dit niet het geval is, dan deelt de administratie dat binnen dertig dagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag, aan de opdrachtgever mee, die naargelang van het geval de aanvraag kan aanvullen of een nieuwe aanvraag kan indienen.
Art.31. De beoordelingscommissie muziek onderzoekt of de compositieopdracht voldoet aan de voorwaarden, bepaald in artikel 21, § 2, 3° en 4°, van het decreet en aan de aanvullende voorwaarde, bepaald in artikel 27, 1°. Ze brengt hierover een gemotiveerd advies uit.
Art.32. De beoordelingscommissie muziek wijdt minstens om de drie maanden een vergadering of een deel ervan aan het onderzoeken van de subsidieaanvragen voor compositieopdrachten.
Afdeling 4. - Subsidiebedragen.
Art.33. § 1. De subsidie, toegekend voor een compositieopdracht, bedraagt maximaal 4/5 van het honorarium dat de opdrachtgever volgens de overeenkomst, bedoeld in artikel 21, § 3, van het decreet, aan de componist moet betalen.
§ 2. Bij de bepaling van het subsidiebedrag wordt rekening gehouden met de bezetting waarvoor gecomponeerd wordt, de tijdsduur van de compositie en de artistieke aspecten van de compositieopdracht. De beoordelingscommissie muziek mag aan de hand van deze criteria een advies formuleren met betrekking tot het subsidiebedrag.
De volgende bedragen gelden hierbij als een niet-bindend richtsnoer :
1° (12.500 euro) voor het componeren van een avondvullend oratorium met een symfonische orkestbezetting of een uitgebreid instrumentarium; <BVR 2001-07-13/68, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
2° (7 500 euro) voor het componeren van een symfonisch werk of van een concerto of van een koorwerk met een symfonische orkestbezetting of een uitgebreid instrumentarium, als dit muziekstuk een minimumduur heeft van 15 minuten; <BVR 2001-07-13/68, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
3° (3 700 euro) voor het componeren van een muziekstuk voor kleinere orkestbezetting met een minimumduur van 15 minuten of van een concertino met een minimumduur van 15 minuten of van een muziekstuk voor een vocaal, instrumentaal of gemengd vocaal-instrumentaal ensemble met meer dan 10 uitvoerders met een minimumduur van 15 minuten; <BVR 2001-07-13/68, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
4° (1 860 euro) voor het componeren van een muziekstuk voor een vocaal, instrumentaal of gemengd vocaal-instrumentaal ensemble met twee tot tien uitvoerders met een minimumduur van 10 minuten of voor een a capellacompositie (eventueel met instrumentale begeleiding) met een minimumduur van 10 minuten of voor een compositie voor harmonie, fanfare of brassband met een minimumduur van 10 minuten; <BVR 2001-07-13/68, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
5° (1 250 euro) voor het componeren van een muziekstuk voor een vocaal, instrumentaal of gemengd vocaal-instrumentaal ensemble met twee tot tien uitvoerders met een minimumduur van 5 minuten en een maximumduur van 10 minuten of voor een a capellacompositie (eventueel met instrumentale begeleiding) met een minimumduur van 5 minuten en een maximumduur van 10 minuten of voor een compositie voor harmonie, fanfare of brassband met een minimumduur van 5 minuten en een maximumduur van 10 minuten; <BVR 2001-07-13/68, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
6° (750 euro) voor het componeren van een muziekstuk voor één uitvoerder dat minstens 7 minuten duurt; <BVR 2001-07-13/68, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
7° (2.500 euro) voor het componeren van elektronische muziek of computermuziek met een minimumduur van 10 minuten zonder inbreng van vocale of instrumentale uitvoerders. <BVR 2001-07-13/68, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
Afdeling 5. - Uitbetaling van de subsidie.
Art.34. Als de toegekende subsidie meer dan (2.500 euro) bedraagt, dan wordt een voorschot van 50 procent uitgekeerd aan de componist nadat de opdrachtgever of de componist een kopie van de kwitantie, bedoeld in artikel 29, § 3, 1°, aan de administratie bezorgd heeft. <BVR 2001-07-13/68, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
Art.35. De subsidie of het saldo van de subsidie wordt aan de componist uitbetaald nadat de administratie, na advies van de beoordelingscommissie muziek, vastgesteld heeft :
1° dat het opdrachtwerk beantwoordt aan de voorwaarden, bepaald in artikel 21, § 2, 3°, 4° en 5°, van het decreet;
2° dat aan de aanvullende voorwaarden, bepaald in artikel 27, 1°, 3°, 4°, 5° en 6°, voldaan werd;
3° dat het opdrachtwerk voldoet aan de eisen die door de opdrachtgever gesteld werden in de overeenkomst, bedoeld in artikel 21, § 3, van het decreet;
4° dat de opdrachtgever of de componist een kopie van de kwitantie, bedoeld in artikel 29, § 3, 1°, aan de administratie bezorgd heeft.
Afdeling 6. - Toezicht.
Art.36. § 1. De opdrachtgever moet aantonen dat hij binnen twee jaar na de datum waarop het opdrachtwerk door de componist werd opgeleverd, voldaan heeft aan de voorwaarden bepaald in artikel 21, § 2, 2°, en § 7, van het decreet.
§ 2. De administratie mag alle noodzakelijke initiatieven nemen en alle informatie en documenten opvragen om de naleving van de subsidiëringsvoorwaarden, de aanvullende subsidiëringsvoorwaarden en procedurele vereisten te controleren.
HOOFDSTUK VII. - Subsidiëring van compositieopdrachten voor muziek voor muziektheaterproducties.
Art.37. (§ 1. De Vlaamse regering mag, binnen de perken van de door het Vlaams Parlement goedgekeurde kredieten, subsidies toekennen voor opdrachten toegewezen aan componisten om muziek te componeren voor muziektheaterproducties als bedoeld in artikel 26 van het podiumkunstendecreet van 18 mei 1999.
Hoofdstuk III, afdeling 3, van het besluit van de Vlaamse regering van 22 oktober 1999 betreffende de uitvoering van het podiumkunstendecreet van 18 mei 1999 en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 19 mei 1998 betreffende de uitvoering van het muziekdecreet van 31 maart 1998 en de subsidiëring van compositieopdrachten voor muziektheater, is niet van toepassing op de opdrachten, bedoeld in het eerste lid.) <BVR 1999-10-22/35, art. 27, 003; Inwerkingtreding : 22-10-1999>
§ 2. Om in aanmerking te komen voor subsidiëring als bedoeld in § 1, moeten de volgende voorwaarden worden nageleefd :
1° de opdrachtgever, (...), moet aantonen dat hij het desbetreffende muziektheaterstuk minstens vijfmaal scenisch zal uitvoeren (...) binnen een termijn van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop het opdrachtwerk door de componist opgeleverd werd; <BVR 1999-10-22/35, art. 27, 003; Inwerkingtreding : 22-10-1999>
2° een opdrachtgever komt slechts om de twee jaar in aanmerking voor subsidiëring van een compositieopdracht als bedoeld in § 1;
3° (de compositieopdracht mag niet gesubsidieerd zijn krachtens artikel 12, § 1, van het podiumkunstendecreet van 18 mei 1999), krachtens artikel 5, 1°, van het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van de Vlaamse Opera of krachtens de overeenkomsten, bedoeld in artikel 7, § 2, van het decreet van 23 maart 1994 houdende regularisatie van de toetreding van de Vlaamse regering tot verenigingen zonder winstgevend doel; <BVR 1999-10-22/35, art. 27, 003; Inwerkingtreding : 22-10-1999>
4° er mag aan de componist voor het componeren van het opdrachtwerk geen werkbeurs als bedoeld in artikel 22, § 1, van het decreet toegekend zijn.
(§ 3. Artikel 21, § 2, 3°, 4° en 5°, § 5 en § 7,van het decreet is mede van toepassing op compositieopdrachten als bedoeld in § 1.) <BVR 1999-10-22/35, art. 27, 003; Inwerkingtreding : 22-10-1999>
(§ 4. De artikelen 27, 1° en 2°, 28, 29, § 3 en § 4, en 34 zijn mede van toepassing op compositieopdrachten als bedoeld in § 1, met dien verstande dat de overeenkomst, bedoeld in artikel 28, § 1, de overeenkomst is, bedoeld in artikel 27, § 3, van het podiumkunstendecreet van 18 mei 1999.) <BVR 1999-10-22/35, art. 27, 003; Inwerkingtreding : 22-10-1999>
(§ 5. Een aanvraag tot subsidiëring, als bedoeld in § 1, moet in zestien exemplaren aan de administratie worden overgemaakt.
Bij de aanvraag tot subsidiëring moeten de volgende documenten gevoegd worden :
1° een fotokopie van de overeenkomst, bedoeld in artikel 27, § 3, van het podiumkunstendecreet van 18 mei 1999;
2° het curriculum vitae van de componist;
3° een kopie van de statuten van de opdrachtgever zoals die op het ogenblik van zijn aanvraag van kracht zijn en in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad gepubliceerd werden of een kopie van het besluit tot inrichting van het initiatief;
4° een door de opdrachtgever en door de componist eensluidend verklaarde vertaling in het Nederlands van de overeenkomst, bedoeld in artikel 27, § 3, van het podiumkunstendecreet van 18 mei 1999, als die overeenkomst niet in het Nederlands is opgesteld;
5° een synopsis van de muziektheaterproductie waarvoor de compositieopdracht in kwestie werd gegeven, de vooruitzichten met betrekking tot de uitvoering van die muziektheaterproductie en indien mogelijk de personen die bij de realisatie van die muziektheaterproductie betrokken zijn op artistiek en/of organisatorisch vlak.) <BVR 1999-10-22/35, art. 27, 003; Inwerkingtreding : 22-10-1999>
(§ 5bis. Een aanvraag tot subsidiëring, als bedoeld in § 1, wordt tijdig ingediend als die aanvraag uiterlijk op 15 februari van elk seizoen per aangetekende zending naar de administratie wordt verstuurd of tegen ontvangstbewijs aan de administratie wordt bezorgd.
Als een aanvraag tot subsidiëring, als bedoeld in § 1, onontvankelijk is wegens laattijdigheid, zoals bedoeld in artikel 27, § 5, tweede lid, van het podiumkunstendecreet van 18 mei 1999, dan stuurt de administratie binnen twintig werkdagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag, een bericht naar de opdrachtgever waarin meegedeeld wordt dat zijn aanvraag onontvankelijk werd verklaard, met vermelding van de reden.
Als een aanvraag tot subsidiering, als bedoeld in § 1, onontvankelijk is wegens onvolledigheid, zoals bedoeld in artikel 27, § 5, tweede lid, van het podiumkunstendecreet van 18 mei 1999, dan stuurt de administratie binnen twintig werkdagen te rekenen vanaf 15 februari van elk seizoen, een bericht naar de opdrachtgever waarin meegedeeld wordt dat zijn aanvraag onontvankelijk werd verklaard, met vermelding van de reden.
Als een aanvraag tot subsidiëring, als bedoeld in § 1, onontvankelijk is zoals bedoeld in artikel 27, § 6, tweede lid, van het podiumkunstendecreet van 18 mei 1999, dan stuurt de administratie binnen twintig werkdagen te rekenen vanaf 15 februari van elk seizoen, een bericht naar de opdrachtgever waarin meegedeeld wordt dat zijn aanvraag onontvankelijk werd verklaard, met vermelding van de reden.
De administratie controleert of de subsidiëringsvoorwaarde, bepaald in artikel 21, § 2, 5°, van het decreet, werd nageleefd. Tevens controleert de administratie of de aanvullende subsidiëringsvoorwaarden, bepaald in artikel 37, § 2, nageleefd werden en of in de overeenkomst, bedoeld in artikel 27, § 3, van het podiumkunstendecreet van 18 mei 1999, de gegevens en clausules, bepaald in artikel 28, vermeld werden. Tenslotte controleert de administratie of de procedurele vereisten, bepaald in artikel 29, § 3 en § 4, nageleefd werden.
Als dit het geval is, dan wordt de aanvraag voor advies voorgelegd aan de beoordelingscommissie muziek en aan de bevoegde beoordelingscommissie, bedoeld in artikel 27, § 7, van het podiumkunstendecreet van 18 mei 1999.
Als dit niet het geval is, dan deelt de administratie, binnen dertig dagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag, aan de opdrachtgever mee naargelang van het geval dat zijn aanvraag onontvankelijk is met vermelding van de aanvullende subsidiëringsvoorwaarden, bepaald in 37, § 2, die niet werden nageleefd of dat hij zijn aanvraag kan aanvullen of een nieuwe, aangepaste aanvraag kan indienen. In dit laatste geval deelt de administratie aan de aanvrager mee binnen welke termijn hij zijn aangevulde of nieuwe, aangepaste aanvraag moet indienen.
De beoordelingscommissie muziek onderzoekt of de compositieopdracht voldoet aan de voorwaarden, bepaald in artikel 21, § 2, 3° en 4°, van het decreet en aan de aanvullende voorwaarde, bepaald in artikel 27, 1°, en brengt hierover een gemotiveerd advies uit.
De daartoe bevoegde beoordelingscommissie, bedoeld in artikel 27, § 7, van het podiumkunstendecreet van 18 mei 1999, beoordeelt onder meer de muziektheatrale aspecten van het ontwerp van het muziektheaterstuk waarvoor de compositieopdracht in kwestie werd gegeven, en brengt hierover een gemotiveerd advies uit.
Als de Vlaamse regering een beslissing heeft genomen met betrekking tot een aanvraag tot subsidiëring van een compositieopdracht om muziek te componeren voor een muziektheaterproductie als bedoeld in § 1, dan stuurt de administratie, binnen de tien werkdagen te rekenen vanaf de datum van die beslissing, een aangetekende brief met de kennisgeving van de beslissing en de motivering ervan aan de opdrachtgever die de aanvraag indiende.
§ 6. De subsidie, toegekend krachtens § 1, bedraagt maximaal 4/5 van het honorarium dat de opdrachtgever volgens de overeenkomst, (bedoeld in artikel 27, § 3, van het podiumkunstendecreet van 18 mei 1999), aan de componist moet betalen. <BVR 1999-10-22/35, art. 27, 003; Inwerkingtreding : 01-12-1999>
Bij de bepaling van het subsidiebedrag wordt rekening gehouden met de bezetting waarvoor gecomponeerd wordt, de tijdsduur van de compositie en de artistieke aspecten van de compositieopdracht. De beoordelingscommissie muziek en de beoordelingscommissie voor het muziektheater mogen aan de hand van deze criteria een advies formuleren met betrekking tot het subsidiebedrag.
De volgende bedragen gelden hierbij als een niet-bindend richtsnoer :
1° (50.000 euro) voor een avondvullende opera of operette met een symfonische orkestbezetting; <BVR 2001-07-13/68, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
2° (12.500 euro) voor een avondvullende kameropera met een bezetting van minstens vijf uitvoerders; <BVR 2001-07-13/68, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
3° (25.000 euro) voor een avondvullende musical met een bezetting van minstens tien uitvoerders. <BVR 2001-07-13/68, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
(§ 7. De subsidie of het saldo van de subsidie wordt aan de componist uitbetaald nadat de administratie, na advies van de beoordelingscommissie muziek en van de daartoe bevoegde beoordelingscommissie, bedoeld in artikel 27, § 7, van het podiumkunstendecreet van 18 mei 1999, vastgesteld heeft :
1° dat het opdrachtwerk beantwoordt aan de voorwaarden, bepaald in artikel 21, § 2, 3°, 4° en 5° van het decreet;
2° dat aan de aanvullende voorwaarden, bepaald in artikel 27, 1°, en in artikel 37, § 2, 3° en 4°, voldaan werd;
3° dat het opdrachtwerk voldoet aan de eisen die door de opdrachtgever gesteld werden in de overeenkomst, bedoeld in artikel 27, § 3, van het podiumkunstendecreet van 18 mei 1999;
4° dat de opdrachtgever of de componist een kopie van de kwitantie, bedoeld in artikel 29, § 3, 1°, aan de administratie bezorgd heeft.) <BVR 1999-10-22/35, art. 27, 003; Inwerkingtreding : 22-10-1999>
(§ 8. De opdrachtgever moet aantonen dat hij binnen twee jaar na de datum waarop het opdrachtwerk door de componist werd opgeleverd, voldaan heeft aan de voorwaarden, bepaald in artikel 37, § 2, 1°, en in artikel 21, § 7, van het decreet.) <BVR 1999-10-22/35, art. 27, 003; Inwerkingtreding : 22-10-1999>
(§ 9. De administratie mag alle noodzakelijke initiatieven nemen en alle informatie en documenten opvragen om de naleving van de subsidiëringsvoorwaarden, de aanvullende subsidiëringsvoorwaarden en de procedurele vereisten te controleren.) <BVR 1999-10-22/35, art. 27, 003; Inwerkingtreding : 22-10-1999>
HOOFDSTUK VIII. - Toekenning van werkbeurzen.
Afdeling 1. - Selectiecriteria.
Art.38. § 1. Om te bepalen of een werkbeurs als bedoeld in artikel 21, § 1, van het decreet, aan een componist, een uitvoerend musicus, een musicoloog of een cultuurmanager uit de muzieksector toegekend wordt, worden de volgende selectiecriteria gehanteerd :
1° de culturele meerwaarde voor de muzieksector in Vlaanderen, die uit de realisatie van de opdracht of uit het volgen van de aanvullende opleiding verwacht mag worden;
2° het kwaliteitsniveau van vroegere prestaties;
3° de wijze waarop voorgaande werkplannen uitgevoerd werden en de resultaten daarvan;
4° het realistische en professionele karakter van het ingediende werkplan;
5° de eigen inbreng van de aanvrager;
6° het jaarlijks netto-inkomen van de aanvrager, dat maximaal (31.000 euro) mag bedragen. <BVR 2001-07-13/68, art. 8, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
§ 2. De culturele meerwaarde, bedoeld in § 1, 1°, kan zich situeren op artistiek, wetenschappelijk, pedagogisch of organisatorisch vlak en kan onder meer blijken uit een concreet engagement van de aanvrager ten aanzien van een professioneel muziekensemble, een concertorganisatie, een muziekclub, een festival of een muziekeducatieve organisatie.
Afdeling 2. - Procedure.
Art.39. § 1. Een aanvraag voor een werkbeurs moet minstens in vijf exemplaren per aangetekende brief naar de administratie verstuurd worden of tegen ontvangstbewijs aan de administratie bezorgd worden.
§ 2. De aanvraag moet de volgende informatie en documenten bevatten :
1° de naam, de voornaam, het adres, de nationaliteit, de geboortedatum, de geboorteplaats en het nummer van de bank- of postrekening van de aanvrager van de werkbeurs;
2° het werkplan, bedoeld in artikel 21, § 2, van het decreet;
3° het curriculum vitae van de aanvrager;
4° een overzicht van relevante professionele en/of artistieke realisaties;
5° een zo concreet mogelijke omschrijving van de culturele meerwaarde voor de muzieksector in Vlaanderen, die volgens de aanvrager zal voortvloeien uit de opdracht of uit de aanvullende opleiding waarvoor hij een werkbeurs vraagt.
Als de aanvraag onvolledig is, dan brengt de administratie de aanvrager daarvan op de hoogte. De administratie bepaalt de termijn waarbinnen de aanvrager zijn aanvraag moet vervolledigen en deelt die aan de aanvrager mee. Die termijn moet redelijk zijn.
Als de aanvrager zijn onvolledige aanvraag niet tijdig vervolledigt, dan mag de administratie zijn aanvraag onontvankelijk verklaren. In voorkomend geval brengt de administratie de aanvrager ervan op de hoogte dat zijn aanvraag onontvankelijk is wegens onvolledigheid.
Art.40. Het werkplan, bedoeld in artikel 21, § 2, van het decreet, moet de volgende gegevens bevatten, voorzover ze in het desbetreffende geval toepasbaar zijn :
1° een duidelijke omschrijving van de opdracht of van de aanvullende opleiding waarvoor een werkbeurs wordt gevraagd;
2° de plaats en in voorkomend geval de naam van de instelling waar die opdracht uitgevoerd wordt of die aanvullende opleiding gevolgd wordt;
3° de personen die de uitvoering van de opdracht begeleiden of eraan meewerken of de docenten bij wie de aanvullende opleiding gevolgd wordt;
4° een gedetailleerd overzicht van de inhoud van de opdracht of van de aanvullende opleiding;
5° de vermelding van de data waarop of de periode waarbinnen de opdracht uitgevoerd of de aanvullende opleiding gevolgd wordt;
6° een schematisch, chronologisch en methodisch overzicht van de wijze waarop de opdracht wordt uitgevoerd;
7° een gedetailleerde en volledige opgave van de kostprijs van de opdracht of van de aanvullende opleiding;
8° een gedetailleerd en volledig overzicht van de wijze waarop de aanvrager die opdracht of die aanvullende opleiding beoogt te financieren;
9° het jaarlijks netto-inkomen van de aanvrager.
Art.41. De aanvraag voor een werkbeurs wordt voor advies aan de beoordelingscommissie muziek bezorgd. De beoordelingscommissie muziek beoordeelt aan de hand van de selectiecriteria, bepaald in artikel 38, of de aanvrager in aanmerking komt voor een werkbeurs en brengt hierover een gemotiveerd advies uit.
Op grond van de gemotiveerde adviezen van de beoordelingscommissie muziek en van de administratie beslist de minister of aan de aanvrager een werkbeurs wordt toegekend.
Art.42. § 1. Op grond van het gemotiveerde advies van de administratie beslist de minister over het bedrag van de werkbeurs. § 2. Dat bedrag wordt bepaald op grond van de volledige kostprijs van de opdracht of van de aanvullende opleiding, het jaarlijks netto-inkomen van de aanvrager, de andere financieringsmogelijkheden en de culturele meerwaarde voor de muzieksector in Vlaanderen die uit de realisatie van de opdracht of uit het volgen van de aanvullende opleiding verwacht mag worden.
§ 3. De minister mag voor bepaalde categorieën van werkbeurzen de berekening van het subsidiebedrag nader bepalen.
Afdeling 3. - Toezicht.
Art.43. De administratie oefent toezicht uit op de correctheid van de gegevens vermeld in het ingediende werkplan, bedoeld in artikel 22, § 2, van het decreet, en op de uitvoering en de naleving ervan.
De wijze waarop dit toezicht uitgeoefend wordt, wordt bepaald in het individuele toekenningsbesluit afhankelijk van de specificiteit van de opdracht die uitgevoerd wordt of de vervolmaking die gevolgd wordt.
HOOFDSTUK IX. - Subsidiëring van het Muziekcentrum van de Vlaamse Gemeenschap.
Art.44. Krachtens Art. 27, § 6, van het decreet stelt het Muziekcentrum van de Vlaamse Gemeenschap een beleidsplan op. Dat beleidsplan moet uiterlijk drie maanden na oprichting van het Muziekcentrum van de Vlaamse Gemeenschap ter goedkeuring worden ingediend bij de administratie. De administratie legt dit beleidsplan voor aan de beoordelingscommissie muziek die een gemotiveerd advies uitbrengt over de artistieke aspecten van dat beleidsplan binnen een termijn van één maand na de indiening ervan. Het eventueel gewijzigde beleidsplan wordt uiterlijk vijf maanden na indiening ervan goedgekeurd door de Vlaamse regering.
Art.45. Jaarlijks worden de gerealiseerde activiteiten van het Muziekcentrum van de Vlaamse Gemeenschap getoetst aan het ingediende beleidsplan. De wijze waarop die jaarlijkse evaluatie gebeurt en de eventuele sancties worden bepaald in de overeenkomst, gesloten tussen de Vlaamse regering en het Muziekcentrum van de Vlaamse Gemeenschap, bedoeld in artikel 27, § 7, van het decreet.
Art.46. De berekening van de voorschotten en de wijze waarop ze worden uitbetaald, worden bepaald in de overeenkomst, bedoeld in artikel 27, § 7, van het decreet.
HOOFDSTUK X. - Slotbepalingen.
Afdeling 1. - Opheffingsbepalingen.
Art.47. De volgende regelingen worden opgeheven : 1° het koninklijk besluit van 20 januari 1956 tot regeling van de toelagen aan de concertverenigingen;
2° het koninklijk besluit van 28 januari 1958 tot regeling van het verlenen van toelagen voor opera's en symfonische werken voor wat betreft het verlenen van toelagen voor de uitvoering van symfonische werken;
3° het koninklijk besluit van 23 september 1959 tot regeling van het verlenen van toelagen aan de bestendige symfonieorkesten;
4° het koninklijk besluit van 1 augustus 1964 tot regeling van de toekenning van toelagen voor in België georganiseerde festivals van toneel-, muziekof lyrische kunst, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 november 1965, voor wat betreft de toekenning van toelagen aan georganiseerde festivals van muziekkunst.
Afdeling 2. - Overgangsbepalingen.
Art.48. § 1. De datum waarop de aanvragen tot erkenning voor de eerste vierjarige periode waarvoor erkenning kan worden aangevraagd, bedoeld in artikel 30, § 1, tweede lid, van het decreet, ingediend moeten worden, wordt bepaald op 1 juli 1998.
§ 2. In afwijking van artikel 9, § 2, wordt een aanvraag tot erkenning voor de eerste vierjarige periode waarvoor erkenning kan worden aangevraagd, tijdig ingediend wanneer de aanvraag uiterlijk op de datum, bepaald in § 1, per aangetekende brief naar de administratie wordt verstuurd of tegen ontvangstmelding aan de administratie wordt bezorgd.
§ 3. In afwijking van artikel 3, § 1, eerste lid, moet uit het artistiek en financieel beleidsplan, bedoeld in artikel 4, § 1, 2°, a, van het decreet, afgeleid kunnen worden dat de muziekvereniging die een aanvraag tot erkenning indient voor de eerste vierjarige periode waarvoor erkenning kan worden aangevraagd, uiterlijk op de datum, bepaald in § 1, voldoet aan de formele erkenningsvoorwaarden, bepaald in artikel 4, § 1, 1°, van het decreet en aan de kwalitatieve erkenningsvoorwaarden, bepaald in artikel 4, § 1, 2°, van het decreet.
§ 4. Als de Vlaamse regering beslist om een muziekvereniging, die een ontvankelijke aanvraag tot erkenning indiende voor de eerste vierjarige periode waarvoor erkenning kan worden aangevraagd, niet te erkennen, dan stuurt de administratie binnen tien werkdagen te rekenen vanaf de datum van die beslissing, een aangetekende brief naar de muziekvereniging in kwestie met de kennisgeving van de beslissing van de Vlaamse regering.
§ 5. In afwijking van artikel 4, § 1, eerste lid, moet een erkende muziekvereniging haar geactualiseerd, verder uitgewerkt en aangepast artistiek en financieel beleidsplan, bedoeld in artikel 4, § 2, tweede lid, van het decreet, dat betrekking heeft op het werkingsjaar 1999, uiterlijk op 15 december 1998 per aangetekende brief naar de administratie versturen of tegen ontvangstbewijs aan de administratie bezorgen.
§ 6. In afwijking van § 5, moet een erkend festival als bedoeld in artikel 3, § 1, 1°, van het decreet, dat zijn eerste culturele manifestatie organiseert tijdens de eerste twee maanden van 1999, zijn geactualiseerd, verder uitgewerkt en aangepast artistiek en financieel beleidsplan uiterlijk één maand voor de datum waarop dat festival die eerste culturele manifestatie organiseert, per aangetekende brief naar de administratie versturen of tegen ontvangstbewijs aan de administratie bezorgen.
§ 7. De datum, bedoeld in artikel 30, § 3, tweede lid, van het decreet, waarop de aanvragen tot subsidiëring voor de eerste vierjarige periode waarvoor subsidiëring aangevraagd kan worden, ingediend moeten worden, is de datum bepaald in § 1.
§ 8. In afwijking van artikel 16, § 1, eerste lid, moet een aanvraag tot subsidiëring als bedoeld in § 7 minstens in vijf exemplaren en uiterlijk op de datum, bepaald in § 1, per aangetekende brief naar de administratie verstuurd worden of tegen ontvangstmelding aan de administratie bezorgd worden.
Afdeling 3. - Inwerkingtreding en uitvoering.
Art.49. De hoofdstukken I, II, III, IV, IX en X treden in werking op de datum van goedkeuring van dit besluit door de Vlaamse regering. Hoofdstuk V, afdeling 1 en 2 treedt in werking op de datum van goedkeuring van dit besluit door de Vlaamse regering en wordt toegepast op aanvragen tot subsidiëring van muziekprojecten die ten vroegste op 1 januari 1999 starten.
Hoofdstuk V, afdeling 3, 4 en 5 treedt in werking op 1 januari 1999.
De hoofdstukken VI, VII en VIII treden in werking op 1 januari 1999.
Art. 50. De Vlaamse minister, bevoegd voor de cultuur, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 19 mei 1998.
De minister-president van de Vlaamse regering,
L. VAN DEN BRANDE
De Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn,
L. MARTENS