17 FEBRUARI 1997. - Koninklijk besluit tot wijziging van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State en het koninklijk besluit van 5 december 1991 tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State.
Art. 1-10
Artikel 1. Artikel 36 van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging oor de afdeling administratie van de Raad van State wordt aangevuld met het volgende lid :
"De arresten die de uitdrukkelijke of vermoedelijke afstand bekrachtigen of die de afwezigheid van het vereiste belang vaststellen, met toepassing van de artikelen 17, § 4ter en 21, tweede en zesde lid, van de gecoördineerde wetten, alsook de arresten waarin besloten wordt dat er geen uitspraak meer gedaan moet worden, zijn het voorwerp van een toezending van een ongezegeld afschrift bij gewone brief."
Art.2. Artikel 67 van hetzelfde besluit opgeheven.
Art.3. Artikel 68 van hetzelfde besluit, vervangen door het koninklijk besluit van 15 juli 1956, wordt aangevuld met de volgende leden :
"Wanneer verzocht wordt om de schorsing van de uitvoering van de akte of het reglement van een administratieve overheid, worden in het arrest van de Raad van State terzelfdertijd de kosten van de vordering tot schorsing en deze van het verzoekschrift tot nietigverklaring begroot en wordt uitspraak gedaan over de bijdrage in de betaling ervan op het moment dat daarin uitspraak wordt gedaan over het verzoekschrift tot nietigverklaring.
In ieder geval wordt het geheel van de kosten die zowel verband houden met de vordering tot schorsing als met het verzoekschrift tot nietigverklaring, ten laste gelegd van de partij die ten gronde in het ongelijk gesteld wordt.
Wanneer de vordering tot schorsing echter niet vergezeld of gevolgd wordt door een verzoekschrift tot nietigverklaring, worden in het arrest dat de schorsing opheft, de kosten begroot, waarbij zij ten laste gelogd worden van de verzoeker."
Art.4. In artikel 70 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van 5 september 1952, 17 november 1955, 31 december 1968 en 24 maart 1983, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° aan § 1 :
a) de woorden "4 000 frank" worden vervangen door de woorden "7 000 frank";
b) 2° wordt aangevuld ais volgt :
"alsook de vorderingen tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een akte of een reglement van een administratieve overheid, onder de in het tweede lid bepaalde voorwaarden";
c) de volgende leden worden toegevoegd :
"Wanneer de schorsing van de tenuitvoerlegging van een akte of een reglement van een administratieve overheid wordt gevorderd, wordt het recht, vastgesteld in het eerste lid, 2°, slechts onmiddellijk betaald voor de vordering tot schorsing ongeacht of deze a) dan niet samen met een verzoekschrift tot nietigverklaring werd ingediend. In dit geval is het recht van het verzoekschrift tot nietigverklaring slechts verschuldigd bij het instellen van een vordering tot voortzetting van de procedure bedoeld bij de artikelen 15bis en 15ter van het koninklijk besluit van 5 december 1991 tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State en wordt het gekweten door de persoon of de personen die de voortzetting van de procedure vorderen, onverminderd § 3 van dit artikel en artikel 68, tweede lid.
Wanneer een vordering tot schorsing en een verzoekschrift tot nietigverklaring aanhangig gemaakt worden bij de Raad van State, en wanneer de Raad van State krachtens artikel 93 van mening is dat hij kennelijk niet bevoegd is of dat de vordering kennelijk onontvankelijk of ongegrond is, wordt de procedure versneld zonder dat het verzoekschrift tot nietigverklaring aanleiding geeft tot de kwijting van het recht. Hetzelfde geldt wanneer, met toepassing van artikel 94, de voorzitter van de kamer van oordeel is dat de vordering kennelijk gegrond is.
Wanneer een vordering tot schorsing en een verzoekschrift tot nietigverklaring aanhangig gemaakt worden bij de Raad van State, en wanneer de verzoeker zich in de loop van de schorsingsprocedure terugtrekt, of wanneer de aangeklaagde akte ingetrokken wordt zodat er geen uitspraak meer gedaan moet worden, kan de Raad van State in één en hetzelfde arrest uitspraak doen over de vordering tot schorsing en over het verzoekschrift tot nietigverklaring zonder dat de voortzetting van de procedure gevorderd kan worden, en is het recht dat daarmee verband houdt, niet verschuldigd.
In het geval van een collectief verzoekschrift tot nietigverklaring moeten de verzoekers die de schorsing niet gevorderd hebben, op straffe van onontvankelijkheid, onmiddellijk het recht kwijten dat verschuldigd is op het verzoekschrift tot nietigverklaring.";
2° in § 2 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) de woorden "3 000 frank" worden vervangen door de woorden "5 000 frank" en de woorden "§ 1" door de woorden "§ 1, eerste lid";
b) het volgende lid wordt toegevoegd :
"Indien een persoon die vrijwillig tussenkomt in een schorsingsprocedure, twee verzoekschriften tot tussenkomst indient waarvan het ene voor de schorsingsprocedure en het andere voor de annulatieprocedure, dan wordt het recht slechts gekweten voor de tussenkomst in de schorsingsprocedure en wordt zij in debet begroot voor de annulatieprocedure."
Art.5. In artikel 71 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 31 december 1968, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het eerste lid wordt vervangen door volgende leden :
"De rechten bedoeld in het voorgaande lid worden betaald door middel van plakzegels, van het type voorzien zoals bij de heffing van zegelrechten, aangebracht in hun geheel, naargelang van het geval :
a) Op het origineel van het verzoekschrift;
b) op het origineel van de vordering tot schorsing of de vordering tot voortzetting van de procedure bedoeld bij artikel 70, § 1, tweede lid.
Deze zegels worden onbruikbaar gemaakt op de wijze voorgeschreven door artikel 13 van het besluit van de Regent van 18 september 1947, tot uitvoering van het Wetboek van zegelrechten.
Wanneer in de vordering tot schorsing de uiterst dringende noodzakelijkheid wordt aangevoerd, moet het recht verschuldigd bij artikel 70, § 1, 2°, en § 2, eerste lid, betaald worden, indien dit niet gebeurd is op hot origineel van de vordering of van het verzoekschrift tot tussenkomst voordat de bevoegde kamer uitspraak doet over de bevestiging van de schorsing. Het arrest dat, in de gevallen die bedoeld worden in artikel 17, § 1, derde en vierde lid, van de gecoördineerde wetten, de voorlopige schorsing of de bevestiging daarvan weigert, doet uitspraak over de kosten van de schorsingsprocedure. In dit geval is de hoofdgriffier, overeenkomstig artikel 69, tweede lid, belast met de inning van het recht dat niet betaald zou zijn op het origineel van de vordering tot schorsing of van het verzoekschrift tot nietigverklaring.";
2° In het derde lid, dat het vijfde lid wordt, worden de woorden "eerste lid" vervangen door de woorden "tweede lid".
Art.6. In artikel 78 van hetzelfde besluit, vervangen door het koninklijk besluit van 31 december 1968, worden de woorden "in artikel 7, § 1, en in artikel 9 van de wet van 23 december 1946" vervangen door de woorden "in de artikelen 11, 14, 17 en 18 van de gecoördineerde wetten en op de vorderingen tot tussenkomst".
Art.7. Artikel 6 van het koninklijk besluit van 5 december 1991 tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State wordt opgeheven.
Art.8. De procedures die ingesteld zijn vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit en die op die datum aan de gang zijn, alsook de latere akten van deze procedures en hetzelfde geding, blijven onderworpen aan de bepalingen inzake rechten waarin voorzien wordt door het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State, zoals zij van toepassing waren vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
Art.9. Dit besluit treedt in werking de eerste dag van de tweede maand volgend op die gedurende welke in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
Art. 10. Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 17 februari 1997.
ALBERT