7 NOVEMBER 1996. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot bepaling van de voorwaarden voor de toepassing van de heffing op de lozing van afvalwater. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 25-12-1996 en tekstbijwerking tot 23-12-2016)
HOOFDSTUK I. - Definities.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Regels voor de toepassing van de terugstorting van de voorafbetalingen inzake de heffing op de lozing van afvalwater.
Afdeling 1. - Begunstigden op de vrijstelling via terugstorting van de voorafbetalingen.
Art. 2-3
Afdeling 2. - Bedrag van de terugstorting.
Art. 4-6
Afdeling 3. - Regularisering van de terugstorting.
Art. 7
HOOFDSTUK III. - Belastbaar tijdperk.
Afdeling 1. - Bepaling van het belastbaar tijdperk voor de heffing.
Art. 8-9
Afdeling 2. - Bepaling van het belastbaar tijdperk voor de voorafbetalingen.
Art. 10
Afdeling 3. - Bepaling van het eerste belastbaar tijdperk voor de heffing vanaf de inwerkingtreding van de ordonnantie of van het eerste belastbaar tijdperk voor de heffingsplichtigen die voor de eerste maal aan de voorwaarden voldoen om heffingsplichtig te zijn na inwerkingtreding van de ordonnantie.
Art. 11-12
HOOFDSTUK IV. - Berekeningswijze van de drempel van zeven personen die tewerkgesteld worden door een natuurlijke of rechtspersoon die water gebruikt voor niet-huishoudelijke, maar met huishoudelijke gelijkgestelde doeleinden.
Art. 13-18
HOOFDSTUK V. - Aangifte, aangifteformulier en verplichtingen van de heffingsplichtigen.
Art. 19-20
HOOFDSTUK VI. - Methodes en regels voor de analyses van het geloosde afvalwater.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 21-30
Afdeling 2. - Maandelijkse analyse.
Art. 31
Afdeling 3. - Jaarlijkse analyse.
Art. 32-35
HOOFDSTUK VII. - Methodes en regels voor de metingen van het volume geloosd afvalwater.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 36-41
Afdeling 2. - Verplichtingen van de heffingsplichtigen onderworpen aan het stelsel van maandelijkse analyses van de vuilvracht van het geloosde afvalwater en van het gewonnen water.
Art. 42-43
Afdeling 3. - Verplichtingen van de heffingsplichtigen onderworpen aan het stelsel van jaarlijkse analyse van de vuilvracht van het geloosde afvalwater en van het gewonnen water.
Art. 44-45
Afdeling 4. - Verplichtingen van de heffingsplichtigen die uitsluitend aan de verplichting tot meting van het volume geloosd afvalwater zijn onderworpen.
Art. 46
Afdeling 5. - Overgangsbepalingen.
Art. 47
HOOFDSTUK VIII. - Toepassingswijze voor de betaling van de door de waterverdeler ontvangen voorafbetalingen aan het [1 Gewestelijke Overheidsdienst Brussel Fiscaliteit]1, voor de bezoldiging van de waterverdeler en voor de aan de heffingsplichtigen toegekende vrijstellingen.
Art. 48-52
HOOFDSTUK IX. - Aanwijzing van de bevoegde ambtenaren voor de instelling en de inning van de heffing.
Art. 53-57
BIJLAGEN.
Art. N1-N2
1997031420 1999031543 2001031445 2002031029 2002031084 2016031850
HOOFDSTUK I. - Definities.
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1. de ordonnantie : de ordonnantie van 29 maart 1996 tot instelling van een heffing op de lozing van afvalwater;
2. de heffingsplichtige : de persoon bedoeld in artikel 5 van de ordonnantie;
3. het Instituut : het Brussels Instituut voor Milieubeheer;
4. [1 ...]1.
----------
(1)<BESL 2016-12-15/06, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
HOOFDSTUK II. - Regels voor de toepassing van de terugstorting van de voorafbetalingen inzake de heffing op de lozing van afvalwater.
Afdeling 1. - Begunstigden op de vrijstelling via terugstorting van de voorafbetalingen.
Art.2.Indien het [1 Gewestelijke Overheidsdienst Brussel Fiscaliteit]1 de vrijstellingsvoorwaarden gesteld in artikel 7 van de ordonnantie niet heeft kunnen vaststellen, dan wordt de vrijstelling toegekend via een terugstorting van de voorafbetalingen, die verricht wordt op grond van een aanvraag die beantwoordt aan de voorwaarden van artikel 3 van dit besluit.
De heffingsplichtigen en de personen bedoeld bij artikel 6 van de ordonnantie aan wie ze water leveren, worden, behoudens tegenbewijs, verondersteld aan de voorwaarden betreffende hun inkomen, opgenomen in artikel 7 van de ordonnantie, te voldoen voor het hele belastbaar tijdperk, wanneer vastgesteld wordt dat ze aan deze voorwaarden voldoen op de datum van de aanvraag tot terugstorting.
----------
(1)<BESL 2016-12-15/06, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.3.§ 1. De aanvraag tot terugstorting wordt naar het [1 Gewestelijke Overheidsdienst Brussel Fiscaliteit]1 verstuurd uiterlijk binnen twee maanden na het einde van het belastbaar tijdperk met betrekking tot de voorafbetalingen. Deze aanvraag moet geschieden door middel van een aangetekende brief of door gelijk welk ander schrijven dat dezelfde waarborgen van kennisgeving biedt en dat, naast gegevens die het recht op vrijstelling aantonen, de vermeldingen bevat bepaald door de Minister van Financiën of door zijn afgevaardigde.
§ 2. De heffingsplichtige die, met het oog op het verkrijgen van de terugstorting, zich erop beroept dat een in artikel 6 bedoelde persoon aan wie hij water levert, aan de vrijstellingsvoorwaarden van artikel 7 van de ordonnantie voldoet, is verplicht aan deze persoon een afschrift te betekenen van het uittreksel van de aanvraag die hem aanbelangt, bij een ter post aangetekende brief binnen vijftien dagen na de aanvraag, teneinde in voorkomend geval, en op grond van de wettelijke of contractuele bepalingen die zijn rechten en verplichtingen ten opzichte van de heffingsplichtige regelen, de teruggave van voornoemde terugstorting te zijnen voordele te kunnen verkrijgen.
§ 3. Rekening houdende met de bepalingen van §§ 2 en 4, wordt de heffingsplichtige, voor de terugstorting, verondersteld zich niet te willen beroepen op de voorwaarden gebonden aan de inkomens van de personen bedoeld bij artikel 6 van de ordonnantie, aan wie hij water levert, wanneer hij van dergelijk voornemen geen kennis heeft gegeven aan deze personen bij een ter post aangetekende brief of via gelijk welk ander schrijven dat dezelfde waarborgen van kennisgeving biedt, binnen dertig dagen na ontvangst van elke jaarlijkse afrekening voor het water van de waterverdeler. Een afschrift van deze kennisgeving dient op dezelfde wijze binnen de daaropvolgende vijftien dagen aan het [1 Gewestelijke Overheidsdienst Brussel Fiscaliteit]1 te worden bezorgd.
§ 4. Wanneer de heffingsplichtige overeenkomstig de bepalingen van §§ 1 tot 3, zijn recht op terugstorting niet heeft doen gelden, kunnen de personen die verklaren dat ze onder artikel 6 van de ordonnantie vallen, aan wie de heffingsplichtige water levert en die voor hun inkomens aan de in artikel 7 van de ordonnantie gestelde vrijstellingsvoorwaarden voldoen, een aanvraag indienen tot terugstorting van het gedeelte van de voorafbetalingen dat zij via een betaling omtrent hun eigen waterverbruik aan de heffingsplichtige hebben gestort, uiterlijk binnen twee maanden na het einde van het belastbaar tijdperk.
Deze personen worden verondersteld de in het eerste lid vermelde betaling te hebben verricht wanneer de heffingsplichtige, noch aan het [1 Gewestelijke Overheidsdienst Brussel Fiscaliteit]1, noch aan deze personen, binnen dertig dagen na ontvangst van de jaarlijkse afrekening, bij een ter post aangetekende brief of via gelijk welk ander schrijven dat dezelfde waarborgen biedt, de naar behoren vastgestelde niet-betaling van de voorafbetalingen betreffende hun eigen waterverbruik ter kennis heeft gegeven.
§ 5. Teneinde de in § 4 bedoelde personen in staat te stellen om de terugstorting van de heffing te verkrijgen, indien de heffingsplichtige de datum van de jaarlijkse waterafrekening en van het gehele verbruikte volume water dat in de waterrekening voorkomt niet aan deze personen heeft meegedeeld, worden deze datum en dit volume door de waterverdeler meegedeeld, evenals het aantal daarbij betrokken wooneenheden :
1° hetzij aan deze personen op grond van een door hen verstuurde aanvraag waarin zij verklaren dat zij aan de voorwaarden gesteld in artikel 7 van de ordonnantie voldoen en dat het water hen geleverd wordt volgens artikel 6 van de ordonnantie;
2° hetzij aan het [1 Gewestelijke Overheidsdienst Brussel Fiscaliteit]1, op grond van een door dit [1 Gewestelijke Overheidsdienst Brussel Fiscaliteit]1 verstuurde aanvraag, ingevolge de aanvraag tot terugstorting van deze personen, welke niet de voormelde nodige inlichtingen zou bevatten voor de berekening van het terug te storten bedrag.
----------
(1)<BESL 2016-12-15/06, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Afdeling 2. - Bedrag van de terugstorting.
Art.4. Het terug te storten bedrag ten gunste van een heffingsplichtige die persoonlijk aan de voorwaarden van artikel 7 van de ordonnantie voldoet, is gelijk aan de voorafbetalingen met betrekking tot zijn persoonlijk verbruik.
Art.5. Het terug te storten bedrag gebonden aan het waterverbruik van de personen bedoeld bij artikel 6 van de ordonnantie en die aan de voorwaarden van artikel 7 van de ordonnantie voldoen, wordt berekend naargelang het aantal m3 geleverd water wanneer de overeenkomst die hen aan de heffingsplichtigen of aan de eigenaar van het vastgoed bindt in de verdeling voorziet van het totaal verbruikte water in een vastgoed, hetzij op grond van een representatieve verdeelsleutel van het verbruik, hetzij op grond van een meting aangegeven door een meter die een betrouwbare weergave van het verbruikte water waarborgt.
Art.6. Bij ontstentenis van voldoening aan de voorwaarden van artikel 5 van dit besluit, wordt het terug te storten bedrag berekend op grond van de toepassing op het in aanmerking genomen totale volume water voor de berekening van de voorafbetalingen, van een breuk waarvan de teller gelijk is aan 1 en waarvan de noemer gelijk is aan het aantal in aanmerking genomen wooneenheden, en dit in de waterberekening door de waterverdeler.
Wanneer de wooneenheid ook wordt betrokken door een of meerdere andere personen die geen deel uitmaken van het huishouden van een persoon die aan de voorwaarden van artikelen 6 en 7 van de ordonnantie voldoet, wordt de terugstorting evenredig verminderd.
Afdeling 3. - Regularisering van de terugstorting.
Art.7.Wanneer op het einde van het belastbaar tijdperk, de personen die gerechtigd waren op terugstortingen, niet meer voldoen aan de voorwaarden van artikel 7 van de ordonnantie, dan dienen dezen dit ter kennis te brengen van het [1 Gewestelijke Overheidsdienst Brussel Fiscaliteit]1 uiterlijk op 15 februari van elk jaar dat dit belastbaar tijdperk volgt, teneinde een eventuele regularisering van de verrichte terugstorting die niet verschuldigd zou zijn, te kunnen doorvoeren.
----------
(1)<BESL 2016-12-15/06, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
HOOFDSTUK III. - Belastbaar tijdperk.
Afdeling 1. - Bepaling van het belastbaar tijdperk voor de heffing.
Art.8. Het belastbaar tijdperk valt samen met het jaar vóór dat waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd.
Art.9.Wanneer een activiteit wordt stopgezet, dan strekt het belastbaar tijdperk van 1 januari tot de datum van de stopzetting.
De heffingsplichtige brengt de datum van de stopzetting ter kennis van het [1 Gewestelijke Overheidsdienst Brussel Fiscaliteit]1 bij een aangetekende brief of door gelijk welk ander middel dat dezelfde waarborgen van ontvangst van de kennisgeving biedt.
----------
(1)<BESL 2016-12-15/06, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Afdeling 2. - Bepaling van het belastbaar tijdperk voor de voorafbetalingen.
Art.10. Het belastbaar tijdperk voor de inning en de terugbetaling van de voorafbetalingen bedoeld in de artikelen 4 en 13 van de ordonnantie, valt samen met het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd.
Afdeling 3. - Bepaling van het eerste belastbaar tijdperk voor de heffing vanaf de inwerkingtreding van de ordonnantie of van het eerste belastbaar tijdperk voor de heffingsplichtigen die voor de eerste maal aan de voorwaarden voldoen om heffingsplichtig te zijn na inwerkingtreding van de ordonnantie.
Art.11. In afwijking van artikel 8 van dit besluit valt het eerste belastbaar tijdperk met betrekking tot het aanslagjaar 1998 samen met het tijdperk tussen 1 april 1996 en 31 december 1997.
Art.12. Voor de heffingsplichtigen die aan de voorwaarden voldoen om heffingsplichtig te zijn na 1 april 1996, valt het eerste belastbaar tijdperk samen met het tijdperk tussen het eerste watergebruik en 31 december van het jaar volgend op het jaar waarin aan de heffingsvoorwaarden werd voldaan; dit belastbaar tijdperk heeft betrekking op het volgend jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd.
Behoudens tegenbewijs, wordt het eerste watergebruik verondersteld overeen te komen met hetzij de datum waarop een watermeter bij de waterverdeler wordt geopend, hetzij de datum waarop een wateropvanginstallatie in werking wordt gesteld.
HOOFDSTUK IV. - Berekeningswijze van de drempel van zeven personen die tewerkgesteld worden door een natuurlijke of rechtspersoon die water gebruikt voor niet-huishoudelijke, maar met huishoudelijke gelijkgestelde doeleinden.
Art.13. Voor de toepassing van artikel 2, 4° van de ordonnantie, wordt de drempel van 7 tewerkgestelde personen berekend op basis van het gemiddelde van de personeelsbezetting van het vorige belastbaar tijdperk.
Art.14. De personeelsbezetting bestaat uit :
1° werknemers van de onderneming voor zover zij arbeid verrichten krachtens een arbeidsovereenkomst of een leerovereenkomst, zelfs wanneer zij door ziekte of ongeval afwezig zijn, met inbegrip van de werknemers in dienst onder het stelsel van bijzonder tijdelijk kader en het derde arbeidscircuit;
2° werknemers in dienst onder het stelsel van stage der jongeren;
3° uitzendkrachten.
Art.15. Het gemiddelde van de werknemers, niet-uitzendkrachten, wordt verkregen op basis van de volgende regels :
1° door het aantal dagen waarop elke werknemer het voorwerp heeft uitgemaakt van een vermelding in het personeelsregister voorzien bij het koninklijk besluit van 8 augustus 1980 betreffende het bijhouden van sociale documenten, te delen door het aantal dagen van het belastbaar tijdperk (365 kalenderdagen), indien dit besluit van toepassing was geweest op de heffingsplichtige;
2° wanneer het werkelijke uurrooster van een werknemer niet de 3/4den bereikt van het uurrooster dat het zijne zou zijn geweest, indien hij voltijds tewerkgesteld was, wordt het aantal kalenderdagen waarop hij in het personeelsregister ingeschreven werd, gedeeld door twee;
3° onder werkelijk uurrooster dient niet verstaan te worden de in de overeenkomst voorziene werkregeling, maar de arbeidsduur die gewoonlijk door de werknemer wordt gepresteerd;
4° in geval van schorsing van de uitvoering van de overeenkomst, moet rekening worden gehouden met het arbeidsstelsel dat de schorsing voorafging.
Art.16. Het gemiddelde aantal uitzendkrachten wordt verkregen door het totaal van de kalenderdagen gedurende dewelke elke uitzendkracht, die geen vaste werknemer vervangt waarvan de uitvoering van de overeenkomst is geschorst, ingeschreven moest zijn in de bijlage bij het personeelsregister gedurende het vierde trimester van het jaar, te delen door 92.
Wanneer het werkelijke uurrooster van de uitzendkracht niet de 3/4den bereikt van het uurrooster dat het zijne zou zijn geweest, indien hij voltijds tewerkgesteld was, wordt het aantal kalenderdagen waarop hij in de bijlage bij het personeelsregister werd ingeschreven, gedeeld door twee.
Art.17. Voor het eerste belastbaar tijdperk strekkend van 1 april 1996 tot 31 december 1997, wordt het gemiddelde van de personeelsbezetting berekend op basis van de gegevens van het jaar 1995 of van het jaar 1996 of, in voorkomend geval, van januari tot juni 1997, op basis van een evenredigheidsregel om rekening te houden met een volledig activiteitenjaar.
Voor elk ander eerste belastbaar tijdperk, wordt het gemiddelde van de personeelsbezetting berekend op basis van de gegevens van de eerste zes maanden van dit belastbaar tijdperk en op basis van een evenredigheidsregel om rekening te houden met een volledig activiteitenjaar.
Art.18. De heffingsplichtigen die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit aan de voorwaarden van artikel 2, 4° van de ordonnantie voldoen, moeten hiervan kennis geven aan het Instituut vóór 30 juni 1997 en bij deze kennisgeving de bewijsstukken voegen, waaruit blijkt dat zij voldoen aan de door de Minister van Leefmilieu of zijn gemachtigde gestelde voorwaarden.
HOOFDSTUK V. - Aangifte, aangifteformulier en verplichtingen van de heffingsplichtigen.
Art.19. De heffingsplichtigen die water voor niet-huishoudelijk doeleinden gebruiken of die water voor niet-huishoudelijke gebruik leveren aan personen bedoeld in artikel 6 van de ordonnantie, dienen een aangifteformulier in te vullen en bij het Instituut in te dienen overeenkomstig model 1 bepaald in bijlage II van dit besluit.
De heffingsplichtigen die water voor persoonlijke huishoudelijke doeleinden gebruiken of die water voor dezelfde gebruiksdoeleinden leveren aan personen die niet vrijgesteld zijn van de indiening van een aangifte, moeten een aangifteformulier invullen en bij het Instituut indienen overeenkomstig model 2 bepaald in bijlage II van dit besluit.
Art.20. De heffingsplichtigen die zich willen beroepen op de toepassing van artikel 12, § 3 van de ordonnantie, dienen bij de aangifte een schriftelijke aanvraag voor het Instituut te voegen, met de bedoeling de coëfficiënten zoals vermeld in bijlage II van de ordonnantie aan te passen.
Bij deze aanvraag moeten worden gevoegd :
1° een afschrift van de milieuvergunning of van de lozingstoelating die hem werd uitgereikt, hetzij van de sectorale normen van toepassing op de sector waarvan de heffingsplichtige deel uitmaakt;
2° een raming van het verschil tussen de waarden vermeld in bijlage II van de ordonnantie van toepassing op de heffingsplichtige en de waarden opgenomen in de milieuvergunning, de lozingstoelating of de toepasselijke sectorale normen ad hoc;
3° elk element dat zou kunnen bewijzen dat de heffingsplichtige de normen voor de lozing van afvalwater wel naleeft, die gesteld zijn in het kader van de milieuvergunning, van de lozingstoelating of van de sectorale normen van toepassing ad hoc.
Deze aanvraag geldt voor het belastbaar tijdperk waarvoor deze werd ingediend en, behoudens wijziging in de milieuvergunning, voor de volgende belastbare tijdperken.
HOOFDSTUK VI. - Methodes en regels voor de analyses van het geloosde afvalwater.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.21.§ 1. Per representatief lozingspunt moet de heffingsplichtige ten minste één homogeen monster van minimum 6 liter over een periode van 24 uur samenstellen of 3 homogene monsters van minimum 6 liter over een periode van hoogstens 3 maal 24 uur. Deze monsters dienen te worden samengesteld verhoudingsgewijs het debiet van het geloosde afvalwater en dit over een periode van 24 uur op basis van een installatie met de volgende eigenschappen :
1° een tot maximum 4° celsius gekoelde, vergrendelbare ruimte;
2° materiaal dat zodanig is samengesteld dat het de resultaten van de analyses niet kan beïnvloeden;
3° automatisch stilvallen na afloop van de monsternamecyclus van het geloosde afvalwater, met uitzondering van het afkoelingssysteem;
4° een bescherming overeenkomstig het Algemeen Reglement voor Elektrische Installaties;
5° mogelijkheid tot verzegeling bij het gebruik ervan.
§ 2. Wanneer de heffingsplichtige meer dan één monstername per representatief lozingspunt heeft uitgevoerd, moet elk monster aan een analyse worden onderworpen. Het resultaat van elke analyse dient in aanmerking te worden genomen op basis van een rekenkundig gemiddelde naargelang van het volume dat werd geloosd tijdens elke periode van monstername op het onderzochte lozingspunt.
§ 3. Wanneer de heffingsplichtige op verscheidene representatieve lozingspunten water loost, zonder dat het volume van het geloosde water op elk van deze punten werd gemeten, zal, bij ontstentenis van bewijskrachtige gegevens, de verdeling van het volume tussen de representatieve punten gebeuren op basis van de activiteitseenheid van bijlage II van de ordonnantie die in aanmerking zou worden genomen, indien de heffingsplichtige was onderworpen aan artikelen 9, § 5 en 11, § 3 van de ordonnantie.
§ 4. Wanneer de heffingsplichtige op verscheidene representatieve lozingspunten water loost als gevolg van een gebruik van het water voor soortgelijke activiteiten in de zin van bijlage II van de ordonnantie, die werden uitgevoerd in gelijkaardige omstandigheden, kan de analyse slechts op één representatief lozingspunt worden verricht en komen de resultaten hiervan in aanmerking voor de andere lozingspunten.
De heffingsplichtige die zich beroept op de toepassing van het eerste lid, moet dit uiterlijk op 15 februari van elk belastbaar tijdperk aan het Instituut melden, samen met de gegevens ter verantwoording van het feit dat de uitoefeningsvoorwaarden van de activiteit dezelfde zijn, teneinde het [1 Gewestelijke Overheidsdienst Brussel Fiscaliteit]1 de mogelijkheid te bieden over te gaan tot het vereiste nazicht.
§ 5. De gebruikte hoeveelheid water tijdens de monsternameperiode moet, naargelang de uitgevoerde activiteit tijdens de monstername, in verhouding blijven met de gebruikte hoeveelheid water in de loop van een representatieve activiteitsperiode van de heffingsplichtige.
----------
(1)<BESL 2016-12-15/06, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.22. Elk monster van 24 uur moet worden verdeeld in twee hoeveelheden van ten minste drie liter die met I en II worden aangeduid, waarbij de hoeveelheid II verzegeld moet worden.
Zodra hoeveelheid I is samengesteld, zal deze worden ingedeeld in subhoeveelheden 1, 2 en 3, wanneer deze moet worden gebruikt om de door de heffingsplichtige uit te voeren analyses te verrichten.
Hoeveelheid II van het monster wordt door de heffingsplichtige of door het erkende laboratorium ten minste gedurende vijf werkdagen bewaard. Deze wordt aldus ter beschikking gesteld van het Instituut, teneinde de gegevens van de op basis van de subhoeveelheden van de hoeveelheid I verrichte analyse na te gaan en te oordelen over het eventuele nut om tot een tegenanalyse over te gaan.
De subhoeveelheid 1 van ten minste één liter is bestemd voor de meting van de zwevende stoffen, oxideerbare stoffen en van de nutriënten; zij moet worden bewaard op 4° celsius.
De subhoeveelheid 2 van ten minste één liter is bestemd voor de meting van zware metalen en zal worden vermengd met een geschikt bewaarmiddel vervat in een geschikt recipiënt.
De subhoeveelheid 3 van ten minste één liter is bestemd voor de meting van het kwik en wordt vermengd met een geschikt bewaarmiddel vervat in een geschikt recipiënt.
Art.23. Een lozingspunt wordt als representatief beschouwd, wanneer het 10 % van het totale geloosde volume of 10 % van de gemiddelde vuilvracht overschrijdt.
Voor de niet-representatieve lozingspunten die niet aan een meting van de vuilvracht werden onderworpen, wordt deze geacht gelijk te zijn aan de gemiddelde vuilvracht en dit afhankelijk van de verhouding tussen het volume van het onderzochte lozingspunt en het totale geloosde volume. Behoudens tegenbewijs, zal het volume dat op elk, in het eerste lid niet bedoelde lozingspunt werd geloosd, geacht worden gelijk te zijn aan 10 % van het totale volume geloosd afvalwater.
Art.24. De analyses worden uitgevoerd op basis van de op internationaal niveau gestandaardiseerde proefmethodes, zoals de ISO-, CEN- en NBN-normen of ongeacht welke andere methode die gelijkwaardige waarborgen biedt.
De doelmatigheid van de andere methodes die gelijkwaardige waarborgen bieden, zoals bedoeld in het eerste lid, zal op het vlak van nauwkeurigheid en detectielimiet nader moeten worden bepaald.
Art.25. De heffingsplichtige moet een register (genummerd en geparafeerd) bijhouden of een document dat identieke waarborgen op het vlak van nauwkeurigheid biedt, waarin volgende gegevens worden opgenomen :
1° de voorwaarden van monstername en de werkelijk toegepaste analysemethodes;
2° de resultaten van de analyses.
Art.26. De door het Instituut uitgevoerde tegenanalyses worden verricht op basis van monsters van drie liter samengesteld uit monsternamen overeenkomstig artikel 21 van dit besluit.
Art.27. De waarden MS, COD, BOD, N, P die in de berekening van de vuilvracht zijn opgenomen, worden afgerond naar het dichtste, hogere of lagere, volledige aantal in de door de ordonnantie bepaalde eenheid.
Art.28. De waarden As, Cr totaal, Ni, Ag, Cu, Zn die in de berekening van de vuilvracht zijn opgenomen, worden afgerond naar het tweede dichtste, hogere of lagere, decimaal in de door de ordonnantie bepaalde eenheid en de waarden Hg, Cd en Pb naar het derde voornoemde decimaal.
Art.29. De heffingsplichtige wordt vrijgesteld van de uitvoering van analyses van sommige parameters, indien hij het bewijs levert dat deze niet in aanmerking dienen te worden genomen, rekening houdende, inzonderheid, met de aard van de gebruikte producten en de in de onderneming aangewende werkwijzen.
De heffingsplichtige die zich beroept op de in het eerste lid bedoelde vrijstelling, is verplicht dit ter kennis te brengen van het Instituut, dat zich binnen een maand na indiening van de vrijstellingsaanvraag van de heffingsplichtige zal uitspreken over het geldige karakter van het bewijs en over de duur van de vrijstelling.
Ingeval het Instituut van zijn in het tweede lid bedoelde verplichtingen afziet, dan wordt de vrijstelling ambtshalve toegekend.
Art.30. Voor de toepassing van artikel 12, § 1 van de ordonnantie, is de heffingsplichtige onderworpen aan dezelfde verplichtingen als die voorzien voor de analyse van het geloosde water.
Afdeling 2. - Maandelijkse analyse.
Art.31. Per aangetekende brief of op gelijk welke manier die dezelfde waarborgen van ontvangst van de kennisgeving biedt, deelt de heffingsplichtige aan het Instituut mee :
1° hetzij jaarlijks vóór 15 december, de data waarop het water wordt bemonsterd en de maandelijkse analyses worden uitgevoerd, 2° hetzij maandelijks, ten minste vijftien dagen op voorhand, de datum waarop het water wordt bemonsterd en de maandelijkse analyse wordt uitgevoerd.
Afdeling 3. - Jaarlijkse analyse.
Art.32. De in artikel 9, § 2 bedoelde jaarlijkse analyse van de ordonnantie slaat op één of meerdere monster(s) dat (die) via bemonstering word(t)(en) genomen door een door de heffingsplichtige gekozen erkend laboratorium. Deze analyse slaat op een normale activiteitsduur van ten minste 24 uur.
Art.33. Via een aangetekende brief of op gelijk welke manier die dezelfde waarborgen van ontvangst van de kennisgeving biedt, deelt de heffingsplichtige ten minste één maand op voorhand aan het Instituut de datum van de dag(en) mee gedurende dewelke, met het oog op een monstername, door het erkende laboratorium water zal worden bemonsterd, alsook de naam en het adres van dit erkende laboratorium.
Art.34. § 1. De maand met de grootste activiteit, zoals bedoeld in artikel 9, § 2, tweede lid van de ordonnantie, stemt overeen hetzij met de maand waarin de productie het hoogst ligt, hetzij, in afwezigheid van productiecriteria, met de maand waarin van de inrichtingen van de heffingsplichtige het meeste gebruik wordt gemaakt.
§ 2. Wanneer niet kan worden verwezen naar een belastbaar tijdperk, wordt deze maand vastgelegd op basis van aan het Instituut mee te delen bewijskrachtige gegevens en dit vóór 31 maart volgend op het eerste afgelopen kalenderjaar waarin de activiteit werd genoteerd. Het Instituut spreekt zich uit binnen een termijn van dertig dagen na deze kennisgeving.
Indien het Instituut met naar behoren omklede redenen oordeelt dat het niet kan verwijzen naar de door de heffingsplichtige voorgestelde maand, wordt de onderzochte maand vastgelegd door de Minister bevoegd voor leefmilieu of door zijn gemachtigde, per in bijlage II van de ordonnantie bedoelde activiteitssector na overleg met de meest representatieve intersectorale organisaties van de ondernemingen.
§ 3. In geval van een voorzienbare stopzetting van de activiteit in de loop van het jaar, die aan het Instituut wordt meegedeeld, wanneer de heffingsplichtige geen analyses heeft kunnen uitvoeren in de maand overeenstemmend met de maand met de grootste activiteit van het voorgaande belastbaar tijdperk, moet de analyse worden uitgevoerd in de maand met de grootste activiteit van het betrokken belastbaar tijdperk.
In geval van niet-voorzienbare stopzetting van de activiteit in de loop van het jaar, wanneer de heffingsplichtige geen analyse heeft kunnen uitvoeren, noch in de loop van de maand overeenstemmend met de maand met de grootste activiteit van het vorige belastbaar tijdperk, noch in de loop van de maand met de grootste activiteit van het betrokken gedeelte van het belastbaar tijdperk, is de in aanmerking te nemen analyse deze van het vorige belastbaar tijdperk of de in dit tijdperk uitgevoerde tegenanalyse, zonder dat de heffing die voor dit tijdperk op basis van de verkregen resultaten werd berekend, hoger mag liggen dan diegene die het resultaat is van de toepassing van de in artikel 11, § 3 van de ordonnantie bedoelde formule.
Art.35. De heffingsplichtigen die zijn onderworpen aan de verplichting om maandelijkse en jaarlijkse analyses uit te voeren, kunnen tot 31 december 1996 van deze analyses worden vrijgesteld. Indien ze van deze mogelijkheid gebruik maken, zullen enkel de resultaten van de vanaf 1 januari 1997 uitgevoerde analyses voor de berekening van de heffing in aanmerking worden genomen.
HOOFDSTUK VII. - Methodes en regels voor de metingen van het volume geloosd afvalwater.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.36. Het door de heffingsplichtige gebruikte systeem voor de meting van het volume geloosde afvalwater moet zodanig worden onderhouden, dat een nauwkeurige en correcte meting van het debiet kan worden uitgevoerd en dat de bediening ervan steeds in alle veiligheid kan gebeuren. Dit systeem moet worden aangebracht op een vorst- en corrosiebestendige plaats.
Art.37. De resultaten van de metingen van het volume geloosd afvalwater worden in een metingsdossier bewaard.
Art.38. De laagste en hoogste waarden betreffende het dagelijkse debiet kunnen eventueel niet voor de berekening van de heffing in aanmerking worden genomen, wanneer ze voortvloeien uit situaties die niet aan het verzuim van de heffingsplichtige toe te schrijven zijn, en wanneer deze het Instituut hiervan onmiddellijk op de hoogte stelt.
Art.39. In geval van defect van het systeem voor de meting van het geloosde afvalwater, brengt de heffingsplichtige het Instituut hiervan onmiddellijk op de hoogte en vermeldt hij :
1° de oorzaak van het stilvallen van het systeem;
2° het uur en de geraamde duur van het defect;
3° de maatregelen die werden of moeten worden genomen om het defect op te lossen;
4° de naam van de verantwoordelijke contactpersoon voor nadere inlichtingen.
Art.40. De bepalingen van de artikelen 36 tot 39 van dit besluit zijn toepasselijk op de metingen van het volume gewonnen water.
Art.41. Het Instituut kan, op basis van bewijskrachtige gegevens, forfaitaire berekeningswijzen van het volume geloosd afvalwater goedkeuren.
Afdeling 2. - Verplichtingen van de heffingsplichtigen onderworpen aan het stelsel van maandelijkse analyses van de vuilvracht van het geloosde afvalwater en van het gewonnen water.
Art.42. § 1. Voor elk representatief lozingspunt in de zin van artikel 23 van dit besluit moeten de heffingsplichtigen, teneinde het volume afvalwater geloosd tijdens de duur van de monsternameverrichtingen te bepalen, de lozingsinrichting voorzien :
1° hetzij van een meetput of -goot bestaande uit een hierna vernoemde uitrusting en vermeld in Bijlage I van dit besluit :
a) een kleine of grote meetput zoals respectievelijk beschreven in de figuren 1a, 1b en 2a, 2b met een meetwand zoals weergegeven in de figuren 3, 4 of 5;
b) een meetgoot zoals beschreven in figuur 6 met de in tabel 1 aangeduide afmetingen;
c) een meetgoot zoals beschreven in figuur 7 met de in tabel 2a en 2b aangeduide afmetingen;
2° hetzij van een inrichting overeenkomstig de norm ISO 1438.
3° hetzij van een verplaatsbare uitrusting, waardoor het volume afvalwater dat werd geloosd gedurende de in artikel 21 van dit besluit bedoelde periode van monsternameverrichtingen, met dezelfde betrouwbaarheidsgaranties als de door het Instituut goedgekeurde punten 1° en 2°, kan worden gemeten, op basis van een technisch voldoende verantwoorde aanvraag.
§ 2. Het metingssysteem moet het mogelijk maken op elk ogenblik het geloosde volume te noteren en rechtstreeks af te lezen, alsook het totale volume dat werd geloosd tijdens de duur van de in Hoofdstuk VI bedoelde monsternameverrichtingen.
Art.43. Buiten het geval waarin toepassing wordt gemaakt van artikel 41, moeten de heffingsplichtigen, overeenkomstig artikel 42, om het vermoeden van artikel 10, § 1 van de ordonnantie te weerleggen, voor elk representatief lozingspunt in de zin van artikel 23 van dit besluit, de lozingsinrichting voorzien van een uitrusting waarbij het volume afvalwater dat werd geloosd tussen elke maandelijkse periode van monsternameverrichtingen, bepaald kan worden.
Afdeling 3. - Verplichtingen van de heffingsplichtigen onderworpen aan het stelsel van jaarlijkse analyse van de vuilvracht van het geloosde afvalwater en van het gewonnen water.
Art.44. Voor elk representatief lozingspunt in de zin van artikel 23 van dit besluit, zijn de in artikel 9, § 2, van de ordonnantie bedoelde heffingsplichtigen onderworpen aan de verplichtingen van artikel 43 van dit besluit, met dien verstande dat de in artikel 42, § 1, 3° van dit besluit bedoelde toestellen door het erkende laboratorium kunnen worden geleverd.
Art.45. Onder voorbehoud van artikel 41 van dit besluit, voorzien de in artikel 9, § 2 van de ordonnantie bedoelde heffingsplichtigen elk representatief lozingspunt van een uitrusting waardoor per belastbaar tijdperk het volume geloosd afvalwater kan worden bepaald.
Afdeling 4. - Verplichtingen van de heffingsplichtigen die uitsluitend aan de verplichting tot meting van het volume geloosd afvalwater zijn onderworpen.
Art.46. § 1. De in artikel 9, § 5 van de ordonnantie bedoelde heffingsplichtigen en de heffingsplichtigen die het water voor huishoudelijke doeleinden gebruiken en die, overeenkomstig artikel 14, § 2, 1° van de ordonnantie, het vermoeden willen weerleggen van artikel 8, derde lid, eerste streepje, zijn onderworpen aan de in artikel 45 van dit besluit voorziene verplichtingen.
Indien zij deze verplichtingen niet nakomen, zullen ze de veronderstelling slechts op basis van een methode die gelijkwaardige betrouwbaarheidsgaranties biedt, kunnen weerleggen.
§ 2. Wanneer de in artikel 9, § 5 van de ordonnantie bedoelde heffingsplichtigen op eenzelfde representatief lozingspunt afvalwater lozen afkomstig van verschillende activiteiten in de zin van bijlage II van de ordonnantie, zal voor de toepassing van artikel 9, § 5 van de ordonnantie het volume geloosd afvalwater worden opgesplitst op basis van het relatieve aandeel van elke activiteit in het omzetcijfer van het betrokken belastbaar tijdperk dan wel op basis van ongeacht welk ander representatief criterium van het geloosde afvalwater dat door de heffingsplichtige naar behoren wordt verantwoord.
Afdeling 5. - Overgangsbepalingen.
Art.47. De heffingsplichtigen die onderworpen zijn aan de verplichting tot meting van het volume geloosd afvalwater en die deze meting niet vóór 31 december 1996 zouden hebben uitgevoerd op basis van methodes met dezelfde betrouwbaarheidsgaranties als deze voorzien in dit besluit, zullen het tijdens de betrokken periode geloosde volume kunnen berekenen op basis van een evenredigheidsregel van het geloosde volume dat het voorwerp heeft uitgemaakt van een meting verricht na 31 december 1996 overeenkomstig dit hoofdstuk.
HOOFDSTUK VIII. - Toepassingswijze voor de betaling van de door de waterverdeler ontvangen voorafbetalingen aan het [1 Gewestelijke Overheidsdienst Brussel Fiscaliteit]1, voor de bezoldiging van de waterverdeler en voor de aan de heffingsplichtigen toegekende vrijstellingen.
----------
(1)
Art.48. Voor de kosten die door de inning van de voorafbetalingen van de heffing op de lozing van afvalwater worden veroorzaakt, wordt de waterverdeler die voor rekening van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest belast is met de inning van deze heffing bezoldigd op basis van een vast bedrag op het ogenblik van de afrekening betreffende het geleverde water.
Deze vaste bezoldiging wordt vastgesteld op (2,00 EUR), BTW niet inbegrepen, bij afrekening met betrekking tot het geleverde water. Dit bedrag wordt elk jaar op 1 januari aangepast volgens het verloop van het indexcijfer van de verbruikersprijzen. <ARR 2001-12-13/57, art. 13, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
Dit vast bedrag dekt de uitvoeringskosten van de afrekening, de verzending ervan en de versturing van twee aanmaningen in geval van niet-betaling.
Art.49. De door de waterverdeler toegekende termijn voor de betaling van de voorafbetalingen is dezelfde als deze toegekend voor de betaling van de levering van het water onder de voorwaarden waardoor deze levering geregeld wordt.
Art.50.Na verzending van de twee aanmaningen, verstuurt de waterverdeler aan het [1 Gewestelijke Overheidsdienst Brussel Fiscaliteit]1 de lijst van de in gebreke blijvende debiteuren.
Deze lijst omvat, per debiteur, de volgende inlichtingen :
1° de naam van de debiteur;
2° het adres van de debiteur;
3° het adres van de plaats waar de meter zich bevindt;
4° het aantal kubieke meters onderworpen aan de heffing;
5° het bedrag van de heffing.
Op verzoek van het [1 Gewestelijke Overheidsdienst Brussel Fiscaliteit]1, zal de waterverdeler alle gegevens verstrekken die nodig zijn voor de berekening van de terugstorting van de voorafbetalingen, zoals voorgeschreven in hoofdstuk II.
----------
(1)<BESL 2016-12-15/06, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.51.De waterverdeler factureert zijn prestaties aan het [1 Gewestelijke Overheidsdienst Brussel Fiscaliteit]1 gelijktijdig met de storting van de opbrengst van de ontvangen voorafbetalingen, waarbij hij het aantal afrekeningen betreffende de waterlevering aanduidt.
Het [1 Gewestelijke Overheidsdienst Brussel Fiscaliteit]1 betaalt de facturen van de waterverdeler binnen zestig dagen na ontvangst van deze facturen.
----------
(1)<BESL 2016-12-15/06, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.52.Op grond van bewijskrachtige elementen of op grond van het aanslagbiljet waarbij de heffing voor een belastbaar tijdperk wordt vastgesteld, kan de heffingsplichtige aan het [1 Gewestelijke Overheidsdienst Brussel Fiscaliteit]1 vragen om vrijgesteld te worden van de betaling van de voorafbetalingen voor het gedeelte van deze betalingen dat het bedrag van de jaarlijkse heffing met 200 % zou overschrijden.
----------
(1)<BESL 2016-12-15/06, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
HOOFDSTUK IX. - Aanwijzing van de bevoegde ambtenaren voor de instelling en de inning van de heffing.
Art.53. (De Directeur van de Directie Inkohieringen, van de Dienst Belastingen en Ontvangsten, van het Bestuur Financiën en Begroting) is bevoegd voor : <BESL 2002-02-28/49, art. 7, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2002> <BESL 2005-06-30/43, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 01-08-2005>
1° (de uitvoerbaarverklaring) van de kohieren met het oog op de uitvoering van artikel 31 van deze ordonnantie; <BESL 1997-09-11/34, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 11-10-1997>
2° het verlenen van ambtshalve ontheffing van de overbelastingen waarvan sprake in artikel 32 van deze ordonnantie;
3° het opleggen van de boete waarvan sprake in artikel 39 van deze ordonnantie.
(In geval de betrekking van Directeur van de Directie Inkohieringen niet wordt bekleed, worden deze bevoegdheden uitgeoefend door de eerste attaché of attaché die de grootste dienstanciënniteit heeft binnen deze Directie.) <BESL 2008-02-14/41, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-04-2008>
Art.54.[1 De rekenplichtige van ontvangsten belast met fiscale zaken is bevoegd voor het uitvaardigen, viseren en uitvoerbaar verklaren van een dwangbevel zoals met het oog op de uitvoering van artikel 35, § 1, tweede lid, van de ordonnantie.
In geval van afwezigheid van de rekenplichtige van de ontvangsten belast met fiscale zaken, worden de bevoegdheden bedoeld in het vorige lid uitgeoefend door de plaatsvervangend rekenplichtige van ontvangsten belast met fiscale zaken.]1
----------
(1)<BESL 2016-12-15/06, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.55.[1 § 1.]1 De ambtenaar, bevoegd voor de inning van de heffing, met het oog op de uitvoering van artikel 35, § 1, eerste lid van de ordonnantie is [1 de rekenplichtige van ontvangsten belast met fiscale zaken]1.
[1 § 2. In geval van afwezigheid van de rekenplichtige van de ontvangsten belast met fiscale zaken, worden de bevoegdheden bedoeld in § 1 van dit artikel uitgeoefend door de plaatsvervangend rekenplichtige van ontvangsten belast met fiscale zaken.]1
----------
(1)<BESL 2011-12-15/28, art. 4, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art.56. Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art.57. De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bevoegd voor Financiën en de Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bevoegd voor Leefmilieu zijn belast, ieder voor wat hem betreft, met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGEN.
Art. N1. Bijlage I.
(Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 25-12-1996, p. 32141-32153).
Art. N2. Bijlage II. Model 1. Aangifteformulier van de heffing op de lozing van afvalwater voor niet-huishoudelijk gebruik.
(Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 25-12-1996, p. 32167-32182).
Gewijzigd bij :
<BESL 1999-12-23/38, art. 1, Inwerkingtreding : 01-01-2000; B.St. 07-01-2000, p. 405-411>
Model 2. Aangifteformulier van de heffing op de lozing van het huishoudelijk afvalwater.
(Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 25-12-1996, p. 32167-32182).
Gewijzigd bij :
<BESL 1999-12-23/38, art. 1, Inwerkingtreding : 01-01-2000; B.St. 07-01-2000, p. 412-416>