25 JUNI 1996. - Decreet betreffende de organisatie van een onderwijs met beperkt leerplan in het gewoon beroepssecundair onderwijs. (VERTALING). (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 19-10-1996 en tekstbijwerking tot 30-08-2018)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Centra voor onderwijs met beperkt leerplan.
Art. 2-4
HOOFDSTUK III. - Bepalingen over de organisatie van de studies.
Art. 5-8
HOOFDSTUK IV. - Begeleiding en werkingskosten.
Art. 9-13
HOOFDSTUK V. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art. 14-15
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. De Duitstalige Gemeenschap organiseert, subsidieert of erkent een onderwijs met beperkt leerplan in het gewoon beroepssecundair onderwijs.
Een leerling die het onderwijs met beperkt leerplan bezoekt, voldoet aan de deeltijdse leerplicht.
Dit onderwijs omvat algemene vakken en beroepscursussen.
Het onderwijs met beperkt leerplan wordt aangevuld met een praktische opleiding.
HOOFDSTUK II. - Centra voor onderwijs met beperkt leerplan.
Art.2. Onder voorbehoud van artikel 4 wordt het onderwijs bedoeld in artikel 1 in centra voor onderwijs met beperkt leerplan verstrekt, hierna "centra" genoemd.
Een centrum mag slechts ingericht of gesubsidieerd worden als het aan volgende voorwaarden voldoet :
1° aan een onderwijsinrichting aangesloten zijn waar vanaf de tweede graad slechts een technisch of beroepsonderwijs wordt georganiseerd;
2° op 15 november van het schooljaar ten minste 5 regelmatig ingeschreven leerlingen tellen die de deeltijdse leerplicht onderworpen zijn.
(Op met redenen omkleed verzoek kan de Regering een afwijking van de voorwaarde opgenomen in lid 2, 2° toekennen. Die afwijking geldt slechts voor het betrokken schooljaar.) <DDG 1998-06-29/30, art. 37, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1997>
Art.3. § 1. De leider van de onderwijsinrichting waaraan het centrum aangesloten is, leidt het centrum.
§ 2. Elk centrum moet een administratieve commissie hebben waarvan de samenstelling, de werking en de bevoegdheid geregeld worden zoals bepaald in de artikels 15, 27 en 42 van de wetten op het technisch onderwijs, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 30 april 1957.
Lid 1 is niet van toepassing op centra die aan een inrichting aangesloten zijn waar een administratieve commissie al bestaat.
Art.4. Voor het professionele gedeelte van het onderwijs kunnen de centra een beroep doen op de volgende inrichtingen :
1° alle secundaire scholen en aan alle instituten voor sociale promotie, met welke inrichtende macht dan ook;
2° alle inrichtingen buiten schoolverband voor opleiding en voortgezette opleiding.
HOOFDSTUK III. - Bepalingen over de organisatie van de studies.
Art.5. Het onderwijs met beperkt leerplan wordt jaarlijks tijdens 600 lestijden van 50 minuten, verdeeld over ten minste 20 weken, georganiseerd.
Het onderwijs met beperkt leerplan kan per discipline of interdisciplinair in het kader van onderwijseenheden en -projekten georganiseerd worden.
Art.6.De personen die aan één van beide volgende voorwaarden voldoen, hebben als regelmatige leerling toegang tot het onderwijs met beperkt leerplan :
1° aan de deeltijdse leerplicht onderworpen zijn en ten laatste op 15 november van het betreffende schooljaar in het onderwijs met beperkt leerplan ingeschreven zijn;
2° jonger dan 26 zijn, aan de leerplicht voldaan hebben, ten laatste op 15 november van het betreffende schooljaar in het onderwijs met beperkt leerplan ingeschreven zijn en (één van de vijf volgende verdragen hebben gesloten) : <DDG 2007-06-25/34, art. 36, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
a) (een startbaanovereenkomst krachtens artikel 27, 2°, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid.) <DDG 2007-06-25/34, art. 37, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
b) een overeenkomst voor opleiding in een bedrijf in het kader van het besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap van 10 september 1993 houdende oprichting en regeling van een stelsel voor opleiding in een bedrijf met het oog op de voorbereiding van de inschakeling van de minder-validen in het arbeidsproces;
c) [1 een industriële leerovereenkomst in het kader van de wet van 19 juli 1983 op het industrieel leerlingwezen;]1
(d) een beroepsinlevingsovereenkomst krachtens titel IV, hoofdstuk X, van de programmawet van 2 augustus 2002.) <DDG 2007-06-25/34, art. 38, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
e) (oude d) <DDG 2007-06-25/34, art. 38, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2007> een verdrag overeenstemmend met de arbeidswetgeving in het kader van een door de Regering van de Duitstalige Gemeenschap goedgekeurde alternerende opleiding, op voorwaarde dat het verdrag een rechtstreekse betrekking heeft tot het onderwijs met beperkt leerplan.
Niemand mag zich in een opleiding inschrijven die met een studiegetuigschrift bekrachtigd wordt dat de betrokken persoon in dezelfde of in een dienovereenkomstige studierichting al heeft verkregen.
----------
(1)<DDG 2016-06-20/05, art. 68, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
Art.7. Op gemotiveerd verzoek van de directeur van het centrum kan de Regering in uitzonderlijke omstandigheden en naargelang het geval een afwijking verlenen van de inschrijvingstermijn bepaald in artikel 6.
Art.8. Onder bepaalde voorwaarden worden, in het onderwijs met beperkt leerplan, bepaalde studiegetuigschriften uitgereikt die overeenstemmen met die van het beroepssecundair onderwijs met volledig leerplan. De Regering bepaald om welke getuigschriften het gaat.
Wordt het onderwijs modulair georganiseerd, dan ontvangt de leerling na elke met vrucht beëindigde modulus een dienovereenkomstig attest.
Een leerling die een centrum verlaat, ontvangt een attest dat de begin- en einddatum van dit onderwijs evenals de verworven bekwaamheden vermeldt.
De Regering legt het model van bovenvermelde studiegetuigschriften en attesten vast.
HOOFDSTUK IV. - Begeleiding en werkingskosten.
Art.9.[1 § 1. Een centrum krijgt vanaf 1 september van elk schooljaar 60 lestijden/leerkracht.
Een centrum krijgt een voltijdse betrekking [2 in het ambt van coördinator van een centrum voor onderwijs met beperkt leerplan]2.
Voor de sociaal-pedagogische begeleiding krijgt een centrum 2,5 voltijdse betrekkingen van elk 36 uren per week in het ambt van maatschappelijk werker [4 of van studiemeester-opvoeder]4. [4 De maatschappelijk werker of studiemeester-opvoeder]4 is ertoe verplicht wekelijks minstens 36 en hoogstens 38 uren van 60 minuten aanwezig te zijn.
§ 2. In afwijking van § 1, eerste lid, wordt het aantal lestijden/leerkracht op de laatste schooldag van de maand september herberekend overeenkomstig het derde lid, wanneer een centrum op de laatste schooldag van de maand september van het lopende schooljaar in totaal minstens 20 procent meer regelmatige leerlingen telt dan op de laatste schooldag van de maand september van het vorige schooljaar. Indien het aantal lestijden/leerkracht naar aanleiding van de herberekening hoger is dan 60, wordt het aantal lestijden/leerkracht van 1 oktober tot 30 juni van het lopende schooljaar toegekend. Indien het aantal lestijden/leerkracht naar aanleiding van de herberekening lager is dan 60, wordt § 1, eerste lid, toegepast.
In afwijking van § 1, eerste lid, wordt het aantal lestijden/leerkracht op de laatste schooldag van de maand januari herberekend overeenkomstig het derde lid, wanneer een centrum op de laatste schooldag van de maand januari van het lopende schooljaar in totaal minstens 20 procent meer regelmatige leerlingen telt dan op de laatste schooldag van de maand januari van het vorige schooljaar. Indien het aantal lestijden/leerkracht naar aanleiding van de herberekening hoger is dan 60, wordt het aantal lestijden/leerkracht van 1 februari tot 30 juni van het lopende schooljaar toegekend. Indien het aantal lestijden/leerkracht naar aanleiding van de herberekening lager is dan 60, wordt § 1, eerste lid, toegepast.
De herberekening vermeld in het eerste en het tweede lid geschiedt als volgt :
1° Voor de regelmatige leerlingen van een centrum die [3 een industriële leerovereenkomst in het kader van de wet van 19 juli 1983 op het industrieel leerlingwezen]3 hebben gesloten, wordt het volgende aantal lestijden/leerkracht toegekend aan het centrum waar zij ingeschreven zijn :
a) in het eerste opleidingsjaar : 15 lestijden, op voorwaarde dat ten minste vier leerlingen in dezelfde studierichting ingeschreven zijn en acht lestijden voor elke andere studierichting waarin ten minste vier leerlingen ingeschreven zijn;
b) voor alle andere opleidingsjaren : aanvullend acht lestijden per studierichting en opleidingsjaar. Wordt er geen eerste opleidingsjaar georganiseerd, dan worden daarbovenop in totaal zeven lestijden toegekend.
Voor de regelmatige leerlingen van een centrum, op wie de bepaling onder 1° niet toepasselijk is, wordt het volgende aantal lestijden/leerkracht toegekend aan het centrum waar ze ingeschreven zijn :
a) tot 9 leerlingen : 22 lestijden;
b) vanaf 10 leerlingen : aanvullend tien lestijden per begonnen groep van zeven leerlingen.
§ 3. [2 ...]2]1
----------
(1)<DDG 2014-05-05/12, art. 25, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(2)<DDG 2015-06-29/19, art. 33, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
(3)<DDG 2016-06-20/05, art. 69, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(4)<DDG 2018-06-18/08, art. 58, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
Art.10. De regelmatige leerlingen die ten laatste op 30 september van het betrokken schooljaar in het centrum zijn ingeschreven, worden met een coëfficiënt 0,5 in aanmerking genomen om de betrekkingen als bestuurspersoneel, onderwijzend hulppersoneel en administratief personeel van de secundaire school te berekenen waarin het centrum voor onderwijs met beperkt leerplan zijn zetel heeft.
De lestijden georganiseerd op 30 september in het professionele gedeelte van het onderwijs met beperkt leerplan worden in aanmerking genomen voor de berekening van de betrekkingen als werkmeester.
Art.11.Een volledige leraaruurrooster in het onderwijs met beperkt leerplan omvat hetzelfde aantal lestijden per week als hetgeen vereist voor de betrekking van leraar algemene vakken of leraar technische en beroepscursussen met een voltijdse betrekking in het hoger secundair onderwijs met volledig leerplan.
De administratieve en geldelijke stand van de leerkrachten van het centrum wordt geregeld overeenkomstig de bepalingen die van toepassing zijn op de leerkrachten die hun ambt uitoefenen in het gewoon hoger secundair onderwijs met volledig leerplan.
De personeelsleden belast met de socio-pedagogische begeleiding worden als [1 maatschappelijk werker of studiemeester-opvoeder]1 aangesteld en betaald. [1 ...]1.
----------
(1)<DDG 2018-06-18/08, art. 59, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
Art.12. Het bestaan van een centrum wordt in aanmerking genomen wanneer het bedrag van de dotaties of werkingstoelagen wordt vastgelegd.
Voor elke regelmatige leerling die ten laatste op 15 november in een door de Duitstalige Gemeenschap gesubsidieerd centrum is ingeschreven, wordt de school waarin het centrum wordt georganiseerd een werkingstoelage ten belope van het bedrag toegekend dat vastgelegd is in punt 7° van de bijlage bij het decreet van 18 april 1994 tot vaststelling van het bedrag van de werkingstoelagen voor het gesubsidieerd onderwijs.
Indien verschillende onderwijsinrichtingen voor de opleiding van een leerling zorgen, worden de werkingstoelagen evenredig onder de betrokken inrichtingen verdeeld naargelang het aantal van de door de leerling in de verschillende inrichtingen werkelijk bezochte lestijden.
Voor elke leerling die tussen 30 september en 16 november van het betrokken schooljaar als regelmatige leerling in een centrum voor onderwijs met beperkt leerplan ingeschreven wordt, stort de school verlaten door de betrokken leerling het bedrag bedoeld in lid 2 aan het centrum, indien deze school voor hetzelfde schooljaar een werkingstoelage voor de betrokken leerling verkrijgt.
Art.13.
<Opgeheven bij DDG 2014-03-31/09, art. 10.1,15°, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
HOOFDSTUK V. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art.14. De personen die in het onderwijs met beperkt leerplan met de socio-pedagogische begeleiding belast waren tijdens de schooljaren waar dit onderwijs in de Duitstalige Gemeenschap door een besluit experimenteel werd georganiseerd, kunnen in het ambt van maatschappelijk werker tot de stage toegelaten en vastbenoemd worden, zelfs als ze niet houder zijn van het diploma van maatschappelijk werker.
Art. 14.1.
<Opgeheven bij DDG 2015-06-29/19, art. 34, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
Art. 15. Dit decreet treedt in werking op 2 september 1996.