25 JULI 1996. - Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap tot wijziging, voor het personeel van gefuseerde inrichtingen, van de reglementering betreffende het administratief statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch en het sociaal personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Franse Gemeenschap, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen (VERTALING). (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 20-08-1996 en tekstbijwerking tot 14-04-2001).
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - Gemeenschappelijke bepalingen toepasselijk op de personeelsleden waarvan de inrichting het voorwerp is van een egalitaire samenvoeging en op de personeelsleden waarvan de inrichting het voorwerp is van een samenvoeging door opslorping.
Art. 3-5
HOOFDSTUK III. - Bepalingen van toepassing op de personeelsleden waarvan de inrichting het voorwerp is van een egalitaire samenvoeging.
Art. 6
HOOFDSTUK IV. - Bepalingen die van toepassing zijn op de personeelsleden waarvan de schoolinrichting het voorwerp is van een samenvoeging door opslorping.
Art. 7-10
HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen.
Art. 11-13
1998029081 1999029194 2002029338 2005029218 2009029734 2011029387 2016029026 2016029157 2017031812 2017031813 2017031946 2018013750
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op de personeelsleden bedoeld bij het koninklijk besluit d.d. 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, aangesteld in een onderwijsinrichting die het voorwerp is van een samenvoeging.
Art.2. Voor de toepassing van dit besluit dient verstaan te worden :
1° onder koninklijk besluit : koninklijk besluit d.d. 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen;
2° egalitaire fusie : de vereniging tot één inrichting van verschillende inrichtingen die tegelijk verdwijnen;
3° samenvoeging door opslorping : de vereniging van verschillende inrichtingen waarvan één blijft bestaan en de andere opslorpt;
4° inrichting A : de inrichting die één of meer inrichtingen opslorpt;
5° inrichting B : de opgeslorpte inrichting(en);
6° dienstanciënniteit : de werkelijke diensten die het personeelslid in het Rijksonderwijs, in het onderwijs van de Franse Gemeenschap, of van de Duitstalige Gemeenschap in om het even welke personeelscategorie die aan het koninklijk besluit is onderworpen bewezen heeft; de dienstanciënniteit wordt berekend overeenkomstig de artikelen 3sexies en 3septies van het koninklijk besluit van 18 januari 1979 genomen ter uitvoering van artikel 164 van het koninklijk besluit d.d. 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen;
7° ambtsanciënniteit : de werkelijke diensten die het personeelslid heeft bewezen op de datum van de samenvoeging, in om het even welk ambt, in het Rijksonderwijs, in het onderwijs van de Franse Gemeenschap of van de Duitstalige Gemeenschap in het ambt waartoe het personeelslid vast benoemd is op de datum van de fusie; de ambtsanciënniteit wordt overeenkomstig de bepalingen van artikel 85 van het koninklijk besluit berekend;
8° Minister : de Minister tot wiens bevoegdheid het in de samengevoegde inrichtingen verstrekte onderwijs behoort;
9° beschikbare betrekkingen : de beschikbare betrekkingen in een in aanmerking genomen ambt, overeenkomstig het koninklijk besluit d.d. 2 oktober 1969 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel bij de inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, en van de ambten der leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen.
HOOFDSTUK II. - Gemeenschappelijke bepalingen toepasselijk op de personeelsleden waarvan de inrichting het voorwerp is van een egalitaire samenvoeging en op de personeelsleden waarvan de inrichting het voorwerp is van een samenvoeging door opslorping.
Art.3. Onverminderd de in de artikelen 6 en 8 van dit besluit bepaalde orde en buiten de prioritair tijdelijken moet de dienstanciënniteit en, bij gelijke dienstanciënniteit, de ambtsanciënniteit doorslaggevend zijn. Bij gelijke diensten ambtsanciënniteit moet voorrang verleend worden aan het oudste personeelslid.
Art.4. De prioritair tijdelijken worden overeenkomstig artikel 34, § 2 van het koninklijk besluit gerangschikt.
Art.5. De in artikel 51, § 2, lid 3 van het koninklijk besluit bedoelde werkelijke diensten bewezen door personeelsleden van de door de Franse Gemeenschap overgenomen gesubsidieerde officiële onderwijsinrichtingen, worden overeenkomstig de in artikel 2, 6° en 7° van dit besluit berekend.
HOOFDSTUK III. - Bepalingen van toepassing op de personeelsleden waarvan de inrichting het voorwerp is van een egalitaire samenvoeging.
Art.6. (§ 1. De beschikbare betrekkingen in de uit de egalitaire samenvoeging voortspruitende inrichting worden toegewezen volgens onderstaande volgorde :
1° aan de personeelsleden die vast benoemd zijn in het ambt dat zij in deze hoedanigheid uitoefenen en aangesteld zijn of een hoofdopdracht hebben in een van de samengevoegde inrichtingen;
2° aan de personeelsleden die vast benoemd zijn in het ambt dat zij in deze hoedanigheid uitoefenen en een aanvullende opdracht hebben in één of meerdere samengevoegde inrichtingen;
3° aan de personeelsleden die voor onbepaalde duur teruggeroepen werden in actieve dienst in het ambt waarvoor zij vast benoemd werden;
4° aan de personeelsleden die vast benoemd zijn, voor de prestaties die hen als bijbetrekking werden toevertrouwd;
5° aan de prioritair tijdelijke personeelsleden;
6° aan de personeelsleden die een voorlopige aanstellingsverandering genieten;
7° aan de personeelsleden die voor onbepaalde duur teruggeroepen werden in actieve dienst in een ander ambt dan hetgene waarvoor zijn vast benoemd werden;
8° aan de personeelsleden die vast benoemd zijn en een hoofdopdracht hebben in een inrichting die niet is samengevoegd, voor de prestaties die hen als bijbetrekking werden toevertrouwd;
9° aan de prioritair tijdelijke personeelsleden in een inrichting dat geen deel uitmaakt van de fusie, voor de prestaties die hen als bijbetrekking werden toevertrouwd.
§ 2. 1° De in § 1, 1°, bedoelde personeelsleden die aangesteld zijn of hun hoofdbetrekking hebben in een van de samengevoegde inrichtingen zonder een bijbetrekking te hebben in een inrichting die geen deel uitmaakt van de fusie en aan wie geen betrekking kan worden toegewezen, worden ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking.
2° De in § 1, 1°, bedoelde personeelsleden die hun hoofdbetrekking hebben in een van de samengevoegde inrichtingen en een bijbetrekking hebben in een inrichting die geen voorwerp uitmaakt van de samenvoeging en aan wie geen betrekking kan worden toegewezen, worden op gedeeltelijk opdrachtverlies geplaatst.
3° de in § 1, 2°, bedoelde personeelsleden aan wie geen betrekking kon worden toegewezen, worden op gedeeltelijk opdrachtverlies geplaatst.
4° de in § 1, 3°, bedoelde personeelsleden die niet in actieve dienst teruggeroepen kunnen worden, worden ter beschikking gesteld bij ontstentenis van betrekking.
5° de in § 1, 4°, bedoelde personeelsleden die geen aanvullende opdracht mogen krijgen, verkeren in de situatie die de hunne was voordat een aanvullende opdracht hun werd toegekend in een van de samengevoegde inrichtingen.
6° de in § 1, 5°, bedoelde prioritair tijdelijke personeelsleden aan wie geen betrekking kan worden toegewezen, worden in de mate van het mogelijke, in dienst teruggeroepen overeenkomstig de bepalingen van artikel 37 van het koninklijk besluit.
7° de in § 1, 6°, bedoelde personeelsleden die geen voorlopige aanstellingsverandering mogen blijven genieten, hervatten hun ambt in de inrichting waar zij definitief werden aangesteld. Indien de betrekking waarvan zij titularis waren, open verklaard werd, overeenkomstig artikel 48, §6, van het koninklijk besluit, en indien elke betrekking die overeenkomt met het ambt waarin zij werden benoemd, in hun inrichting, door een prioritair tijdelijke wordt bekleedt, worden zij ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking.
8° de in § 1, 7°, bedoelde personeelsleden die niet in actieve dienst mogen worden teruggeroepen, worden opnieuw ter beschikking gesteld wegen ontstentenis van betrekking.
9° de in § 1, 8° en 9°, bedoelde personeelsleden die geen aanvullende opdracht mogen krijgen, verkeren in de situatie die de hunne was voordat een aanvullende opdracht hun werd toegekend in één van de samengevoegde inrichtingen.) <DFG 2001-03-29/34, art. 12, 002; Inwerkingtreding : 15-04-2001>
HOOFDSTUK IV. - Bepalingen die van toepassing zijn op de personeelsleden waarvan de schoolinrichting het voorwerp is van een samenvoeging door opslorping.
Art.7. De personeelsleden van inrichting B, vast benoemd in een ambt dat zij in deze hoedanigheid uitoefenen, en teruggeroepen in actieve dienst voor onbepaalde duur, worden respectievelijk ter beschikking gesteld en weer ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking op de datum van de samenvoeging.
Een einde wordt uiterlijk de dag vóór de samenvoeging door opslorping gemaakt aan de prestaties die de in vorig lid niet bedoelde personeelsleden in inrichting B uitoefenen.
Art.8. (§ 1. De beschikbare betrekkingen in inrichting A worden, op de datum van de samenvoeging, volgens onderstaande volgorde toegekend :
1° aan de personeelsleden van inrichting A die vast benoemd zijn in het ambt dat zij in deze hoedanigheid uitoefenen en aangesteld zijn of hun hoofdbetrekking hebben in inrichting A;
2° aan de personeelsleden die vast benoemd zijn in het ambt dat zij in deze hoedanigheid uitoefenen en aanvullend aangesteld zijn in inrichting A;
3° aan de personeelsleden die voor onbepaalde duur in inrichting A in actieve dienst teruggeroepen worden in het ambt waarin zij vast benoemd zijn;
4° door voorlopige terugroeping in actieve dienst, aan de personeelsleden die vast benoemd zijn in het ambt dat zij in deze hoedanigheid uitoefenden en die, in inrichting B, aangesteld waren of hun hoofdbetrekking hadden zonder een aanvullende opdracht te hebben in een inrichting die geen deel uitmaakt van de samenvoeging;
5° als aanvullende opdracht, aan de personeelsleden die vast benoemd waren in het ambt dat zijn in deze hoedanigheid uitoefenden en die hun hoofdbetrekking hadden in inrichting B en een aanvullende opdracht in een inrichting die geen deel uitmaakt van de samenvoeging;
6° als aanvullende opdracht, aan de personeelsleden die vast benoemd waren in het ambt dat zij uitoefenden in deze hoedanigheid en die een aanvullende opdracht hadden in inrichting B;
7° door voorlopige terugroeping in actieve dienst, aan de personeelsleden die in inrichting B voor onbepaalde duur in actieve dienst teruggeroepen worden in het ambt waarin zij vast benoemd zijn;
8° aan de personeelsleden die, in inrichting A, genoten van een aanvullende opdracht die eventueel kan worden aangevuld;
9° aan de prioritair tijdelijke personeelsleden in inrichting A;
10° aan de personeelsleden die in inrichting A een voorlopige aanstellingsverandering genieten;
11° aan de personeelsleden die in inrichting A voor onbepaalde duur in actieve dienst teruggeroepen zijn in een ander ambt dat datgene waarin zij vast benoemd zijn;
12° aan de personeelsleden die vast benoemd zijn en een hoofdbetrekking hebben in een inrichting die geen deel uitmaakt van de samenvoeging, voor de prestaties die hen als bijbetrekking in inrichting A werden toevertrouwd;
13° aan de prioritair tijdelijke personeelsleden in een van de inrichtingen die geen deel uitmaakt van de samenvoeging, voor de prestaties die hun als bijbetrekking in inrichting A werden toevertrouwd.
§2. 1° de in § 1, 4° en 7°, bedoelde personeelsleden aan wie geen betrekking kan worden toegewezen, blijven ter beschikking wegens ontstentenis van betrekking.
2° de in § 1, 5° en 6°, bedoelde personeelsleden aan wie geen betrekking kan worden toegekend, blijven met een gedeeltelijk opdrachtverlies.
3° de in § 1, 8°, bedoeld personeelsleden die geen aanvullende opdracht kunnen krijgen zoals hierboven verduidelijkt, verkeren in de situatie die de hunne was voordat hun een aanvullende opdracht werd toevertrouwd.
4° de in § 1, 9°, bedoelde prioritair tijdelijke personeelsleden aan wie geen betrekking kan worden toegekend, worden in de mate van het mogelijke terug in actieve dienst geroepen overeenkomstig de bepalingen van artikel 37 van het koninklijk besluit.
5° de in § 1, 10°, bedoelde personeelsleden die niet mogen blijven genieten van een voorlopige aanstellingsverandering hervatten hun ambt in de inrichting waar zijn vast benoemd zijn. Indien de betrekking waarvan zij titularis waren, open verklaard werd, overeenkomstig artikel 48, §6, van het koninklijk besluit, en indien elke betrekking die overeenkomt met het ambt waarin zij werden benoemd, in hun inrichting, door een prioritair tijdelijke wordt bekleedt, worden zij ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking.
6° de in § 1, 11°, bedoelde personeelsleden die niet in actieve dienst mogen worden teruggeroepen, worden opnieuw ter beschikking gesteld wegen ontstentenis van betrekking.
7° de in § 1, 12° en 13°, bedoelde personeelsleden die geen aanvullende opdracht mogen krijgen zoals hierboven beschreven, verkeren in de situatie die de hunne was voordat een aanvullende opdracht hun werd toegekend.) <DFG 2001-03-29/34, art. 13, 002; Inwerkingtreding : 15-04-2001>
Art.9. (De in artikel 8, § 1, 3°, bedoelde personeelsleden worden, voor zover een definitief vakante betrekking hun mag worden toegekend in inrichting A, in deze inrichting op de datum van de fusie definitief gereaffecteerd.) <DFG 2001-03-29/34, art. 14, 002; Inwerkingtreding : 15-04-2001>
Art.10. (Mits een vakante betrekking in inrichting A kan worden toegewezen aan de in artikel 8, § 1, 4°, bedoelde personeelsleden, worden zij er voorgoed gereaffecteerd op 1 oktober na de datum van de samenvoeging.
Voor zover deze aanvullende opdracht waarvan de in artikel 8, § 1, 5° en 6°, bedoelde personeelsleden genieten, bestaat uit een aantal definitief vakant verklaarde lestijden gelijk aan minstens dat aantal waarvoor zij met gedeeltelijk opdrachtverlies verklaard werden, worden deze personeelsleden respectievelijk in een hoofdbetrekking en een bijbetrekking aangesteld in inrichting A op 1 oktober na de datum van de samenvoeging.) <DFG 2001-03-29/34, art. 15 002; Inwerkingtreding : 15-04-2001>
HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen.
Art.11. In afwijking van artikelen 26bis, behalve § 1, 2e lid, 46, § 1, 1e lid, en 167 van het koninklijk besluit, voorziet de Minister in de reaffectatie, (de affectatie in hoofdfunctie, de aanvullende affectatie) terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, voorlopige terugroeping in actieve dienst, reaffectatie van de betrokken personeelsleden en maakt hij een einde aan hun prestaties, met inachtneming van de bepalingen van dit besluit. <DFG 2001-03-29/34, art. 16, 002; Inwerkingtreding : 15-04-2001>
Art.12. Dit besluit treedt in werking op 31 augustus 1996.
Art. 13. De Minister-Voorzitster, bevoegd voor het statuut van het personeel van de Franse Gemeenschap, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 25 juli 1996.
Vanwege de Regering van de Franse Gemeenschap :
De Minister-Voorzitster, belast met Onderwijs, Audiovisuele Media, Jeugdzorg, Kinderzorg en Gezondheid,
Mevr. L. ONKELINX
De Minister van Hoger Onderwijs, Wetenschappelijk Onderzoek, Sport en Internationale Betrekkingen,
J.-P. GRAFE
De Minister van Begroting, Financiën en Ambtenarenzaken,
J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE