9 MEI 1995. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot regeling van de administratieve en geldelijke situatie van de contractuelen van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
HOOFDSTUK I. - De aanwerving.
Art. 1-6
HOOFDSTUK II. - Aanwervingsvoorwaarden.
Art. 7-8
HOOFDSTUK III. - Geldelijke bepalingen.
Art. 9-11
HOOFDSTUK IV. - Overgangs-, opheffings- en slotbepalingen.
Art. 12-14
1998031137 1998031138 1998111950 1999031044 1999031249 2000031297 2000031298 2001031486 2001031487 2002031025 2003031219 2004031598 2005031222 2006031020
HOOFDSTUK I. - De aanwerving.
Artikel 1. Dit besluit is toepasselijk op de personen die het Ministerie van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest bij arbeidsovereenkomst in dienst neemt.
Het besluit is niet van toepassing op de economische of handelsattachés, de handelsprospectors van de Dienst voor Buitenlandse Handel en hun hulppersoneel.
Art.2. Voor de toepassing van artikel 2, 3°, van het koninklijk besluit van 26 september 1994 tot bepaling van de algemene principes wordt verstaan onder bijkomende of specifieke taken, de taken die kunnen worden toevertrouwd aan :
1° personeelsleden belast met schoonmaak of met restaurantbediening,
2° huisbewaarders;
3° deskundigen voor het uitvoeren van taken die overeenstemmen met functies van niveau 1 of van niveau 2+ en die een beroepsbekwaamheid vereisen voor een beperkte duur of voor een welbepaalde activiteit,
4° personeelsleden belast met een informatie-opdracht als attachés van het Gewest bij de Europese Unie;
5° personeelsleden van de Brusselse Autonome Sectie van de Koninklijke Commissie van de dienst voor Monumenten en Landschappen en van de Open Monumentendag.
Voor de toepassing van 4° zijn de attachés minstens houder van een diploma dat toegang verschaft tot de betrekkingen van niveau 1.
Art.3. De contractuelen worden alleen aangeworven in een wervings- graad.
De bevoegde overheid kan van deze regel afwijken wanneer het een betrekking betreft die niet overeenkomt met een graad opgenomen in de organieke personeelsformatie van het Ministerie.
Zij motiveert deze beslissing omstandig.
Art.4. De bevoegde overheid bepaalt het aantal, de duur en de aard van betrekkingen waarin contractuelen worden aangeworven om te voldoen aan tijdelijke en uitzonderlijke personeelsbehoeften.
Art.5. Het contractuele personeelslid dat een vervangingsopdracht verricht, wordt in dienst genomen voor periode die de duur van de vervanging niet mag overschrijden.
Art.6. Voor de toepassing van artikel 2 bepaalt de bevoegde overheid of het contract voor onbepaalde of voor bepaalde duur wordt aangegaan.
HOOFDSTUK II. - Aanwervingsvoorwaarden.
Art.7. Niemand mag bij arbeidsovereenkomst worden aangeworven, als hij niet voldoet aan de volgende algemene voorwaarden
1° van Belgische nationaliteit zijn voor de functies die een daadwerkelijke deelname aan de uitoefening van de openbare macht inhouden Voor de andere functies, staan de betrekkingen open voor alle onderdanen van vreemde landen;
2° de burgerlijke en politieke rechten genieten,
3° voldoen aan de militiewetgeving,
4° de lichamelijke geschiktheid die voor het uitoefenen van de functie is vereist, bewijzen. Het onderzoek van de lichamelijke geschiktheid wordt uitgevoerd door de Medisch-sociale dienst van het Rijk of door de erkende interbedrijfsgeneeskundige diensten;
5° houder zijn van een diploma of studiegetuigschrift dat overeenstemt met het niveau van de te begeven graad;
6° van een gedrag zijn dat overeenstemt met de eisen van de beoogde betrekking.
Art.8. Bijzondere voorwaarden kunnen door de bevoegde overheid worden opgelegd als de aard van de uit te oefenen functies het vereist.
In dit geval worden de bijzondere beroepsbekwaamheden bepaald in een functiebeschrijving.
HOOFDSTUK III. - Geldelijke bepalingen.
Art.9. Het contractuele personeel ontvangt een bezoldiging die gelijk is aan de wedde die wordt uitbetaald aan een lid van het statutaire personeel voor eenzelfde of een gelijkwaardig ambt, evenals de tussentijdse loonsverhogingen die ermee gepaard gaan.
Art.10. Het contractuele personeel heeft tenminste recht op :
a) een haard- of standplaatstoelage onder dezelfde voorwaarden als het statutaire personeel van het Gewest;
b) een vakantiegeld onder dezelfde voorwaarden als het statutaire personeel van het Gewest;
c) een eindejaarspremie onder dezelfde voorwaarden als het statutaire personeel van het Gewest;
d) dezelfde vergoedingen en toelagen dan die welke worden toegekend voor eenzelfde of een gelijkwaardige functie onder dezelfde voorwaarden als het statutaire personeel van het Gewest;
e) een premie voor tweetaligheid volgens de modaliteiten vastgesteld bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve van 25 juli 1991 tot toekenning van een premie voor tweetaligheid aan het personeel dat werkzaam is bij het Ministerie van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest.
Art.11. § 1. Komen in aanmerking voor het toekennen van tussentijdse loonsverhogingen, de voltijds gepresteerde diensten voor een ministerie of voor de instellingen van openbaar nut van de Staat, een Gewest of een Gemeenschap in de hoedanigheid van :
1° tijdelijke, benoemd overeenkomstig de bepalingen van het besluit van de Regent van 30 april 1947 houdende vaststelling van het statuut van het tijdelijk personeel;
2° tijdelijke, benoemd overeenkomstig de bepalingen van het besluit van de Regent van 10 april 1948 houdende statuut van het tijdelijk werkliedenpersoneel;
3° werknemer van het bijzonder tijdelijk kader;
4° werknemer van het derde arbeidscircuit;
5° stagiair in het raam van de wet op de stage der jongeren;
6° gesubsidieerde contractueel;
7° personeelslid in dienst genomen bij een andere overeenkomst dan die bedoeld bij 3° tot en met 6°.
Komen eveneens in aanmerking de zelfde diensten gepresteerd voor de Agglomeratie Brussel.
§ 2. Komen echter niet in aanmerking voor tussentijdse loonsverhogingen :
1° voor de tijdelijke, de periodes van dienstschorsing wegens ziekte of gebrekkigheid die langer zijn dan :
- 30 dagen voor de personeelsleden met minder dan twee jaar dienst;
- 60 dagen voor personeelsleden met twee en minder dan vier jaar dienst;
- 90 dagen voor personeelsleden met vier en meer dan vier jaar in dienst;
2° voor de hij arbeidsovereenkomst in dienst genomen persoon, de periodes van schorsing die niet bezoldigd zijn en niet voor een bevordering tot een hogere wedde in aanmerking komen behoudens de carensdag en de periode van het zwangerschapsverlof bedoeld in artikel 39 van de wet op de arbeid van 16 maart 1971.
§ 3. De diensten, met inbegrip van de periodes die volgens het statuut van het statutair personeel van het Gewest overeenstemmen met een toestand waarbij een statutair personeelslid zijn aanspraak op een bevordering tot een hogere wedde behoudt, die de contractueel heeft verricht als tewerkgestelde werkloze in de overheidssector, worden tot maximum zes jaar meegerekend voor het toekennen van tussentijdse verhogingen.
De in het eerste lid bedoelde diensten die in aanmerking komen worden berekend per kalendermaand; die welke geen volle maand bedragen worden niet meegeteld.
§ 4. Indien de overeenkomstig §§ 1 en 2 vastgestelde wedde lager is dan de wedde welke het personeelslid bij de inwerkingtreding van deze bepaling genoot op grond van zijn tewerkstelling als tijdelijke of als tewerkgestelde werkloze, blijft de contractueel die hogere wedde genieten totdat hij, overeenkomstig de geldende bezoldigingsregeling, ten minste een wedde bekomt die gelijk is aan dat bedrag.
§ 5. In afwijking van § 1 van dit artikel kan de bevoegde overheid beslissen over de toelating tot de geldelijke anciënniteit van de daadwerkelijk voltijds gepresteerde diensten in de privé-sector indien deze een vereiste vormden bij de aanwerving.
HOOFDSTUK IV. - Overgangs-, opheffings- en slotbepalingen.
Art.12. De bezoldiging en de geldelijke anciënniteit toegekend aan de contractuelen in dienst op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit, blijven verworven.
Art.13. Wat het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest betreft worden opgeheven :
1° het koninklijk besluit van 11 februari 1991 tot vaststelling van de individuele geldelijke rechten van de personen bij arbeidsovereenkomst aangeworven in de ministeries, laatst gewijzigd door de wet van 22 juli 1993;
2° het koninklijk besluit van 18 november 1991 tot vaststelling van de voorwaarden voor de indienstneming bij arbeidsovereenkomst in sommige overheidsdiensten, laatst gewijzigd door de wet van 22 juli 1993.
Art. 14. De Minister van Financiën, Begroting, Ambtenarenzaken en Externe Betrekkingen wordt belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 9 mei 1995.
De Minister-Voorzitter,
Ch. PICQUE
De Minister van Financiën, Begroting, Openbaar Ambt en Externe Betrekkingen,
J. CHABERT