Details





Titel:

20 OKTOBER 1994. - Besluit van het College van de Franse Gemeenschapscommissie tot vaststelling van de bezoldigingsregeling van het personeel van de instellingen van openbaar nut van de Franse Gemeenschapscommissie(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 30-04-2003 en tekstbijwerking tot 31-10-2024)



Inhoudstafel:


Art. 1
HOOFDSTUK I. (geen vertaling)
Art. 2-4
HOOFDSTUK II. - Organieke regeling.
Afdeling 1. - Vaststelling van de weddeschalen.
Art. 5-8
Afdeling 2. - Vaststelling van de wedde.
Art. 9-10
Afdeling 3. - Vaststelling van de weddeschaal.
Art. 11
Afdeling 4. - In aanmerking komende diensten.
Art. 12-22
Afdeling 5. - Berekening van de anciënniteit en van de wedde.
Art. 23-26
Afdeling 6. - Uitbetaling van de wedde.
Art. 27-28
Afdeling 7. - Wedde in geval van verminderde prestaties wegens sociale of familiale redenen en van afwezigheid wegens persoonlijke aangelegenheid.
Art. 29-32
Afdeling 8. - Bezoldiging van het personeel. <Ingevoegd bij BESL 2004-03-11/46, art. 2; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Onderafdeling 1. - Vakantiegeld. <Ingevoegd bij BESL 2004-03-11/46, art. 2; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art. 33-41
Onderafdeling 2-[1 Eindejaarspremie]1
Art. 42, 42/1, 42/2
Onderafdeling 3. - [1 Andere allocaties en premies]1
Art. 42/3, 42/4
Onderafdeling 4. [1 De mandaatspremie [2 ...]2]1
Art. 42/5
Afdeling 9. - Overgangs- en slotbepalingen. <Opschrift van afdeling ingevoegd bij BESL 2004-03-11/46, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art. 43-45
Bijlage.
Art. N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:





Artikels:

Artikel 1. Dit besluit regelt een aangelegenheid bedoeld in de artikelen 115, § 1, 1e lid, 121, § 1, 1e lid, 116, § 1, 127, 128, 129, § 1, 131, 132, 135, 137 en 175 van de Grondwet uit hoofde van de artikelen 138 en 178 van de Grondwet.

HOOFDSTUK I. (geen vertaling)   -------------------
Art.2.Dit besluit is van toepassing op de ambtenaren, stagiaires en contractuelen van volgende instellingen :
  1) het Franstalig Brussels Instituut voor Beroepsopleiding;
  2) [1 het Franstalig Brussels Fonds voor sociale en professionele integratie van gehandicapten]1
  ----------
  (1)<BESL 2011-12-15/51, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2008>

Art.3. De wedden van het personeel van de instellingen bedoeld in art. 2 worden vastgesteld in de weddeschalen bestaande uit :
  - een minimumwedde;
  - " weddetrappen " die het resultaat zijn van de tussentijdse verhogingen;
  - een maximumwedde.
  Wedden en tussentijdse verhogingen worden uitgedrukt in een aantal munteenheden, dat met hun jaarbedrag overeenstemt.
  De wedde ligt nooit beneden het gemiddeld maandelijks gewaarborgd loon (in openbare dienst).

Art.4. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  * " dienst van de Staat " : elke niet-rechtspersoonlijke dienst die afhangt van de wetgevende macht, de uitvoerende macht van de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten of de rechterlijke macht;
  * " dienst van Afrika " : elke niet-rechtspersoonlijke dienst die afhing van het Gouvernement van Belgisch-Congo of van het Gouvernement van Ruanda-Urundi;
  * de uitdrukking " andere openbare diensten dan de diensten van de Staat en de diensten van Afrika " bedoelt :
  - elke rechtspersoonlijke dienst die afhangt van de uitvoerende macht;
  - elke rechtspersoonlijke dienst die afhing van het Gouvernement van Belgisch-Congo, of van het Gouvernement van Ruanda-Urundi;
  - elke dienst die afhangt van een provincie, een gemeente, een OCMW, een vereniging van gemeenten, een vereniging van OCMW'S, een agglomeratie of een federatie van gemeenten alsook elke dienst die afhangt van een aan een provincie of gemeente ondergeschikte instelling;
  - elke andere instelling onder Belgisch recht, die voldoet aan collectieve noodwendigheden van lokaal of algemeen belang, en aan welker oprichting of bijzondere leiding de openbare overheid klaarblijkelijk een overwegend aandeel heeft, alsook elke andere instelling van koloniaal recht die beantwoordde aan dezelfde voorwaarden.

HOOFDSTUK II. - Organieke regeling.
Afdeling 1. - Vaststelling van de weddeschalen.
Art.5. De schaal voor elke graad wordt door het College vastgesteld, met inachtneming van de rang van de graad en van de belangrijkheid van de daarmede normaal overeenstemmende functie.
  Aan elke graad wordt een schaal verbonden, die vermeld staat in de tabellen die bij dit besluit zijn gevoegd.
  Aan sommige graden kan echter hetzij een niet in die tabel opgenomen schaal, hetzij een vaste wedde worden verbonden.

Art.6. Onverminderd de regelen inzake de administratieve en begrotingscontrole worden de schalen voor de gemene graden en voor de bijzondere graden van elke instelling bepaald door een besluit van het College op de voordracht van het lid van het College bevoegd voor het openbaar ambt.

Art.7. Elke schaal behoort tot één van de (vier) niveaus aangeduid met de cijfers (1, 2+, 2 en 3) en tot één van de twee groepen aangeduid met de letters A en B. <BESL 2003-03-13/72, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 03-08-2003>
  Het eerste cijfer van het nr der schaal duidt daarvan het niveau aan; de eerste twee cijfers de rang van de graden waaraan zij normaal moet worden verbonden en het laatste cijfer duidt de plaats aan van de schaal met betrekking tot de andereschalen waaraan de graden van een zelfde rang zijn verbonden.
  De schalen van de niveaus (...) 3 en 2 behoren tot groep A. <BESL 2003-03-13/72, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 03-08-2003>
  De schalen van de niveaus 1 en 2+ behoren tot groep B.

Art.8. De schaal wordt aangeduid door het nr dat in de bij dit besluit gevoegde tabellen boven de schaal is geplaatst.
  Indien de schaal niet op bovengenoemde tabellen voorkomt wordt ze aangeduid door een indicie die de minimumwedde, de maximumwedde, het aantal en het bedrag van de tussentijdse verhogingen, de klasse en het niveau ervan aangeeft.

Afdeling 2. - Vaststelling van de wedde.
Art.9. Bij iedere wijziging in de bezoldigingsregeling van een graad, wordt elke wedde die werd vastgesteld met inachtneming van die graad opnieuw vastgesteld alsof de nieuwe bezoldigingsregeling altijd had bestaan.
  Indien de aldus opnieuw vastgestelde wedde lager is dan de wedde welke het personeelslid in zijn graad genoot bij de in werkingtreding van het wijzigingsbesluit blijft het in die graad de hoogste wedde genieten totdat het een ten minste gelijke wedde bekomt.

Art.10. Het in artikel 6 bedoelde besluit van het College kan eveneens de modaliteiten bepalen voor de vaststelling van de wedde, en de diensten, andere dan deze bepaald bij artikel 12, toelaatbaar maken volgens de voorwaarden die het vaststelt.
  Het kan eveneens bepalingen voorzien voor houders van sommige gemeenschappelijke graden.

Afdeling 3. - Vaststelling van de weddeschaal.
Art.11. Onverminderd andersluidende reglementaire bepalingen wordt de wedde van elk personeelslid vastgesteld in de schaal verbonden aan zijn graad.

Afdeling 4. - In aanmerking komende diensten.
Art.12. Behoudens strijdige bepaling komen voor de toekenning prorata temporis van de tussentijdse verhogingen alleen in aanmerking, de werkelijke diensten welke het personeelslid, heeft verricht terwijl het behoorde :
  - tot de diensten van de Staat, de Gemeenschappen of de Gewesten, of de diensten van Afrika of tot de andere openbare diensten, hetzij als beroepsmilitair, hetzij als burgerlijk of geestelijk titularis van een bezoldigd ambt;
  - tot de gesubsidieerde vrije onderwijsinrichtingen als burgerlijk of geestelijk titularis van een door middel van een wedde-toelage bezoldigd ambt;
  - tot de onderwijsinstellingen van de Gemeenschappen als burgerlijk of geestelijk titularis van een bezoldigd ambt;
  - tot de vrije gesubsidieerde diensten voor school en beroepsoriëntering en de psycho-medisch-sociale centra als burgerlijk of geestelijk titularis van een door middel van een weddetoelage bezoldigd ambt.
  (Komen eveneens in aanmerking voor de toekenning van de tussentijdse verhogingen, de werkelijke diensten die worden gepresteerd in de openbare sector van een lid-Staat van de Europese Unie, als onderdaan van deze laatste. De erkenning van de toelaatbaarheid moet worden goedgekeurd door het Lid van het College dat bevoegd is voor het Openbaar Ambt.) <BESL 2001-10-25/39, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
  Komen eveneens in aanmerking voor de toekenning van de tussentijdse verhogingen de diensten verricht in de privé-sector, maar voor maximum zes jaar.

Art.13. Voor de toepassing van artikel 12 :
  1° wordt de ambtenaar geacht werkelijke diensten te verrichten, zolang hij zich bevindt in een administratieve stand op grond waarvan hij, krachtens zijn statuut, zijn activiteitswedde of, bij gemis daarvan, zijn aanspraak op bevordering tot een hogere wedde behoudt;
  2° worden als beroepsmilitair beschouwd :
  a) de beroepsofficieren, de toegevoegde officieren en de hulpofficieren;
  b) de reserveofficieren die vrijwillige prestaties verrichten met uitsluiting van oefeningsprestaties;
  c) de beroepsonderofficieren, de tijdelijke onderofficieren en de toegevoegde onderofficieren;
  d) de militairen met een lagere graad dan die van officier, die dienen op grond van een dienstneming of van een wederdienstneming;
  e) de aalmoezeniers van het actieve kader en de reserveaalmoezeniers, die in vredestijd in dienst worden gehouden om het tijdelijk kader van de aalmoezeniersdienst te vormen.

Art.14. Voor elke periode waarin de ambtenaar zijn aanspraken op bevordering tot een hogere wedde in een graad heeft behouden of verloren, worden de diensten welke hij in een andere graad mocht hebben verricht niet medegeteld bij de vaststelling van zijn wedde in die graad en in enige latere graad welke met deze laatste verband houdt ingevolge de statutaire samenhang van de opeenvolgende graden van ambtenaar.

Art.15.De in aanmerking komende diensten worden berekend per kalendermaand; die welke geen volle maand bedragen worden niet medegeteld.
  De duur van de in aanmerking komende diensten welke de ambtenaar in het onderwijs ad interim of als tijdelijke heeft verricht, wordt echter vastgesteld door de benoemde overheid op basis van een attest afgeleverd door de bevoegde overheid.
  De duur van de voltijdse diensten die op dit attest voorkomen en in 10den uitbetaald werden, maar per schooljaar geen volledig jaar effectieve dienst uitmaken, worden per dag berekend.
  Het totale aantal aldus verrichte voltijdse dienstdagen wordt met 1,2 vermenigvuldigd. De uitkomst van deze vermenigvuldiging wordt door 30 gedeeld. De uitkomst van deze deling stemt overeen met het aantal in aanmerking te nemen maanden. Met de overschotten wordt geen rekening gehouden.
  Als uit de voltijdse diensten die op datzelfde attest voorkomen blijkt dat de ambtenaar gedurende een volledig schooljaar tewerkgesteld was, gelden deze diensten voor 300 dagen en worden ze als één dienstjaar in aanmerking genomen.
  De diensten die aldus in aanmerking kunnen worden genomen, voor zover die voltijds verricht werden in een graad die gelijk of hoger is dan die van het hoger onderwijs, in een functie waarvoor een universitair diploma of een diploma van architect of industrieel ingenieur vereist was en waaraan in het organiek stelsel een weddeschaal verbonden was waarvan de minimum- en maximumwedde gelijk of hoger zijn dan de minimum- en maximumwedde van de weddeschaal verbonden aan de graad van bestuurssecretaris bij een ministerie, maken deel uit van de weddegroep B. Alle andere in aanmerking komende diensten maken deel uit van de weddegroep A.
  De als volledig beschouwde diensten, door samenvoeging van de diensten verricht in de hogere cyclus van het secundair onderwijs en deze verricht in een lagere cyclus, behoren aldus in hun totaliteit tot de weddegroep B, voor zover dat de voorwaarden bedoeld in het vorig lid vervuld werden voor de diensten verricht in de hogere cyclus.

Art.16. De duur van de in aanmerking komende diensten welke de ambtenaar telt mag nooit de werkelijke duur van de door deze diensten gedekte tijdperken overschrijden.

Art.17. De belangrijkheid der in artikel 12 bedoelde in aanmerking komende diensten hangt maand na maand af van de graad welke de ambtenaar bekleedde of waarin hij door formele terugwerking van zijn benoeming in bedoelde graad, reeds rang ingenomen had met het oog op de bevordering tot een hogere wedde.
  Voor de toepassing van dit artikel wordt geen rekening gehouden met de graad die de ambtenaar voorlopig bekleedde wegens de uitoefening van een hogere functie.

Art.18. Voor de vaststelling van de belangrijkheid van de in aanmerking komende diensten wordt elke verandering van graad die zich op een andere dag dan de eerste der maand voordoet, verschoven naar de eerste der volgende maand.

Art.19. Wanneer de te beschouwen graad voorkomt in het bij artikel 6 bedoelde besluit van het College, wordt de in aanmerking te nemen dienst opgenomen in de groep waartoe de aan die graad verbonden schaal behoort.
  Indien echter de graad die in voormelde besluiten voorkomt, klaarblijkelijk van de te beschouwen graad verschilt, ondanks hun zelfde benaming, wordt de in aanmerking te nemen dienst opgenomen in de groep waartoe de schalen voor de in de ministeries bestaande graden van dezelfde belangrijkheid als de te beschouwen graden behoren. Het Lid van het College onder wie de ambtenaar ressorteert beslist omtrent die gelijkstelling, met instemming van het Lid van het College tot wiens bevoegdheid het Openbaar Ambt behoort.

Art.20. Komt de te beschouwen graad niet voor in het bij artikel 6 bedoelde besluit van het College, dan wordt de in aanmerking te nemen dienst opgenomen in de groep waartoe de schalen voor de in de instellingen van openbaar nut van de Franse Gemeenschapscommissie bestaande graden van dezelfde belangrijkheid behoren.
  De benoemende overheid beslist omtrent die gelijkstelling met instemming van het Lid van het College tot wiens bevoegdheid het Openbaar Ambt behoort.

Art.21. Van de dag af waarop de vaste of stagedoende ambtenaar in zijn basisgraad is benoemd en indien de schaal van zijn graad tot groep A behoort, worden voor de vaststelling van zijn wedde als vaste of stagedoende ambtenaar, de in aanmerking te nemen vroegere diensten die, bij toepassing van de artikelen 19 en 20 tot groep B mochten behoren, in groep A ingedeeld.
  De basisgraad van een ambtenaar is de eerste graad waartoe hij, in vast verband of tot stagiair, wordt benoemd in een dienst waarvan het personeel aan deze bezoldigingsregeling is onderworpen.
  Van de dag echter waarop de ambtenaar, volgens een benoemingswijze waarbij zijn vroegere hoedanigheid van vaste of stagedoende ambtenaar statutair buiten beschouwing wordt gelaten in vast verband of tot stagiair, tot een nieuwe graad wordt benoemd, is die nieuwe graad zijn basisgraad voor de toepassing van het eerste lid.

Art.22. Voor de ambtenaar houder van een rang uit de B-groep vormen de in aanmerking komende diensten uit de A-groep lagere diensten; de diensten uit de B-groep vormen gelijkwaardige diensten.

Afdeling 5. - Berekening van de anciënniteit en van de wedde.
Art.23. § 1. De gerechtigde op een schaal behorende tot groep A geniet te allen tijde de wedde overeenstemmend met zijn anciënniteit A, die het totaal zijner in aanmerking komende diensten uitmaakt, om het even in welke groep deze diensten opgenomen zijn.
  § 2. De gerechtigde op een schaal behorende tot groep B geniet te allen tijde een wedde overeenstemmend met zijn anciënniteit B, die de twee derden van zijn lagere diensten en het totaal van zijn gelijkwaardige diensten uitmaakt.
  § 3. Voor de bij § 2 bedoelde berekening van de twee derden van de lagere diensten wordt elk gedeelte van een maand, zoals het begrepen is in de uitkomst van de deling, voor een volle maand gerekend.

Art.24. Voor de vaststelling van de wedde overeenkomstig artikel 23, §§ 1 en 2 wordt alleen rekening gehouden met de nuttige anciënniteit, d.w.z., die, verkregen op het tijdstip dat de ambtenaar het grootste aantal jaren dienst telt, dat de anciënniteit A of B uitmaakt.

Art.25. § 1. De vaste ambtenaar die werd bevorderd, heeft in zijn nieuwe graad nooit een lagere wedde dan hij in zijn vorige graad zou hebben genoten.
  § 2. Wanneer de schaal van zijn vorige graad tot groep A en de schaal van zijn nieuwe graad tot groep B behoort, bekomt de in § 1 bedoelde ambtenaar in zijn nieuwe graad altijd ten minste een wedde die 39 290 frank hoger ligt dan die welke hij in zijn vorige graad zou hebben genoten.
  § 3. De toepassing van de bepaling van § 2 mag niet tot gevolg hebben dat de wedde van de ambtenaar hoger zou liggen dan de maximumwedde uit de schaal van zijn nieuwe graad of die uit de schaal van zijn vorige graad, indien deze hoger is.
  § 4. De vaste ambtenaar die een verandering van graad of een overplaatsing heeft gekregen, bekomt in zijn nieuwe graad nooit een lagere wedde dan die welke hij op het tijdstip dat hij van graad veranderde of overgeplaatst werd, in zijn vroegere graad genoot.
  Is de wedde die in de nieuwe graad werd vastgesteld lager dan die welke de ambtenaar in zijn vorige graad genoot, dan behoudt hij de hoogste wedde tot wanneer hij een wedde bekomt die ten minste daaraan gelijk is.

Art.26. § 1. De ambtenaar die negatief beoordeeld wordt, verliest vanaf de eerste weddeverhoging volgend op de dag waarop deze vermelding werd toegekend gedurende zes maand de uitwerking van een verhoging gelijk aan het bedrag van de tussentijdse verhoging die hij zou hebben genoten in de schaal waarop hij gerechtigd was wanneer de negatieve beoordeling hem werd toegekend.
  § 2. De ambtenaar die twee maal negatief beoordeeld wordt, verliest vanaf de eerste weddeverhoging volgend op de dag waarop deze vermelding werd toegekend, gedurende één jaar, de uitwerking van een verhoging gelijk aan het bedrag van de tussentijdse verhoging die hij zou hebben genoten in de schaal waarop hij gerechtigd was wanneer de negatieve beoordeling hem werd toegekend.

Afdeling 6. - Uitbetaling van de wedde.
Art.27. § 1. De maandwedde is gelijk aan 1/12 van de wedde.
  Wanneer de vaste of stagedoende ambtenaar op een andere datum dan de eerste ener maand wordt benoemd tot een nieuwe graad die geen basisgraad is in de zin als bedoeld in artikel 24, eerste lid, blijft de wedde voor de lopende maand ongewijzigd.
  Bij het overlijden of op pensioen stellen van de vaste of stagedoende ambtenaar is de wedde voor de lopende maand niet terugvorderbaar.
  § 2. Wanneer de maandwedde niet volledig verschuldigd is, wordt zij in dertigsten verdeeld.
  Bedraagt het werkelijk aantal te betalen dagen vijftien of minder, dan is het aantal verschuldigde dertigsten gelijk aan het werkelijk aantal te betalen dagen.
  Bedraagt het werkelijk aantal te betalen dagen meer dan vijftien, dan is het aantal verschuldigde dertigsten gelijk aan het verschil tussen dertig en het werkelijk aantal niet te betalen dagen.
  § 3. Wanneer de maand uit twee perioden bestaat die verschillen naargelang van het bedrag of de begrotingsaanwijzing der wedde :
  1° wordt het aantal voor de eerste periode verschuldigde dertigsten bepaald naar § 2;
  2° wordt het totaal aantal voor de maand verschuldigde dertigsten bepaald naar § 2; dit aantal is altijd gelijk aan dertig zo de maand volledig te betalen is;
  3° is het aantal voor de tweede periode verschuldigde dertigsten gelijk aan het verschil tussen het totaal voor de maand verschuldigde dertigsten en het aantal voor de eerste periode verschuldigde dertigsten.

Art.28. De maandwedde ondergaat de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen overeenkomstig de regelen bepaald bij de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, gewijzigd door het Koninklijk Besluit nr 178 van 30 december 1982. De wedde is vastgesteld volgens spilindex 138,01.

Afdeling 7. - Wedde in geval van verminderde prestaties wegens sociale of familiale redenen en van afwezigheid wegens persoonlijke aangelegenheid.
Art.29. Indien de ambtenaar geniet van het verlofstelsel voor verminderde prestaties wegens sociale of familiale redenen of indien hij verminderde prestaties verricht wegens persoonlijke aangelegenheid, wordt de gemiddelde gewaarborgde maandwedde, in afwijking van artikel 3, derde lid, berekend naar rata van de werkelijk gepresteerde diensten.

Art.30. Voor het toekennen van de tussentijdse verhogingen kan, in afwijking van artikel 12, de periode gedurende dewelke de ambtenaar verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid verricht, in aanmerking worden genomen.

Art.31. In afwijking van artikel 27, § 1, lid 1 en §§ 2 en 3, wordt de maandwedde of de fractie van deze wedde vastgesteld conform de hierna nader bepaalde berekeningswijze voor de verminderde prestaties wegens sociale of familiale redenen :
  1° indien de verminderde prestaties uitgevoerd worden in hele werkdagen wordt de maandwedde die betrekking heeft op volledige prestaties vermenigvuldigd met de breuk die overeenstemt met de verhouding van deze prestaties;
  2° indien de verminderde prestaties uitgevoerd worden in dagelijks ingekorte dagprestaties wordt de maandwedde die betrekking heeft op volledige prestaties vermenigvuldigd met het saldo van de dagprestaties en gedeeld door 7,6.

Art.32. De fractie van de maandwedde die verschuldigd is voor verminderde prestaties voor afwezigheid wegens persoonlijke aangelegenheid wordt, in afwijking van artikel 27, § 2, lid 1, en §§ 3 en 4, vastgesteld naar rata van de wedde voor volledige prestaties.
  De periode van verminderde prestaties wordt gelijkgesteld met volledige prestaties voor de toekenning van de tussentijdse verhogingen; na afloop van de periode van verminderde prestaties blijven deze tussentijdse verhogingen verworven.

Afdeling 8. - Bezoldiging van het personeel.
Onderafdeling 1. - Vakantiegeld.
Art.33. <BESL 2004-03-11/46, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2003> Voor de toepassing van de bepalingen van deze onderafdeling, moet worden verstaan onder :
  1° " referentiejaar " : het burgerlijk jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de vakantie moet worden toegekend;
  2° " jaarwedde " : de wedde, het loon of de in de plaats daarvan gestelde vergoeding of toelage met inbegrip van de eventuele haard- of standplaatstoelage.

Art.34. <BESL 2004-03-11/46, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2003> De personeelsleden ontvangen ieder jaar vakantiegeld waarvan het bedrag gelijk is aan 92 % van één twaalfde van de jaarwedde(n), zoals die gekoppeld is (zijn) aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, die de wedde(n) bepalen die verschuldigd is (zijn) voor de maand maart van het vakantiejaar.
  Dit percentage wordt berekend op basis van de wedde(n) die zou(den) verschuldigd zijn voor de beschouwde maand, wanneer het personeelslid voor die maand geen of slechts een gedeeltelijke wedde heeft ontvangen.

Art.35. <BESL 2004-03-11/46, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2003> Voor volledige prestaties die verricht werden gedurende het volledige referentiejaar, ontvangt het personeelslid het volledige vakantiegeld.

Art.36. <Ingevoegd bij BESL 2004-03-11/46, art. 2; Inwerkingtreding : 01-01-2003> § 1. Wanneer het personeelslid geen volledige prestaties heeft verricht gedurende het volledige referentiejaar, wordt het bedrag van het vakantiegeld als volgt vastgelegd :
  1° Eén twaalfde van het jaarbedrag voor elke prestatieperiode die een volledige maand beslaat;
  2° Eén dertigste van het maandbedrag per kalenderdag wanneer de prestaties geen volledige maand beslaan.
  § 2. De toekenning van een gedeeltelijke wedde wegens het uitoefenen van verminderde prestaties heeft een overeenkomstige vermindering van het vakantiegeld tot gevolg.

Art.37. <Ingevoegd bij BESL 2004-03-11/46, art. 2; Inwerkingtreding : 01-01-2003> In afwijking van artikel 36, worden voor de berekening van het bedrag van het vakantiegeld, de periodes in aanmerking genomen waarin het personeelslid gedurende het referentiejaar :
  1° niet in dienst is kunnen treden of zijn functie heeft opgeschort wegens verplichtingen die hem zijn opgelegd krachtens de dienstplichtwetten, gecoördineerd op 30 april 1962, of krachtens de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980, met uitsluiting in beide gevallen van de wederoproeping om tuchtredenen;
  2° zijn functie heeft opgeschort wegens verplichtingen die hem zijn opgelegd krachtens de wet van 16 mei 2001 houdende het statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht;
  3° ouderschapsverlof heeft genoten;
  4° afwezig is geweest ingevolge verlof of arbeidsonderbreking zoals bedoeld in artikelen 39 en 42 tot 43bis van de arbeidswet van 16 maart 1971 of in artikel 18, lid 2, van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd.

Art.38. <Ingevoegd bij BESL 2004-03-11/46, art. 2; Inwerkingtreding : 01-01-2003> Voor de berekening van het vakantiegeld wordt eveneens in aanmerking genomen de periode gaande van 1 januari van het referentiejaar tot de dag welke de datum voorafgaat waarop het personeelslid deze hoedanigheid heeft verkregen, op voorwaarde :
  1° minder dan 25 jaar oud te zijn op het einde van het referentiejaar;
  2° uiterlijk in dienst te zijn getreden op de laatste werkdag van de vier maanden volgend op :
  a) hetzij de datum waarop het personeelslid de inrichting heeft verlaten waar het heeft gestudeerd onder de voorwaarden bepaald in artikel 62 van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders;
  b) hetzij de datum waarop de leerovereenkomst een einde heeft genomen.
  Het personeelslid moet het bewijs leveren dat het aan de gestelde voorwaarden voldoet.

Art.39. <Ingevoegd bij BESL 2004-03-11/46, art. 2; Inwerkingtreding : 01-01-2003> Twee of meer vakantiegelden met inbegrip van deze verkregen in toepassing van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers, kunnen niet gecumuleerd worden boven een bedrag overeenkomend met het hoogste vakantiegeld dat wordt bekomen wanneer de vakantiegelden van al de uitgeoefende ambten of activiteiten worden berekend op basis van volledige prestaties.
  Hiertoe wordt het vakantiegeld van één of meerdere ambten verminderd of ingehouden, met uitzondering van het vakantiegeld in uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers.
  Indien de inhoudingen of verminderingen moeten of kunnen gebeuren op verscheidene vakantiegelden, wordt eerst het kleinste vakantiegeld ingehouden of verminderd.
  Voor de toepassing van de voorgaande leden moet onder het vakantiegeld in uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers worden verstaan, het gedeelte van het vakantiegeld dat niet overeenstemt met loon voor de vakantiedagen.
  Voor de toepassing van de voorgaande leden is het personeelslid dat vakantiegelden cumuleert, gehouden het bedrag berekend voor volledige prestaties mede te delen aan elke personeelsdienst waarvan het afhangt.
  Iedere inbreuk op het voorgaande lid kan aanleiding geven tot tuchtstraffen.

Art.40. <Ingevoegd bij BESL 2004-03-11/46, art. 2; Inwerkingtreding : 01-01-2003> Het vakantiegeld wordt betaald vanaf 1 mei en uiterlijk op 30 juni van het jaar waarin de vakantie moet worden toegekend.
  In afwijking van de in het vorige lid omschreven regel, wordt het vakantiegeld uitbetaald tijdens de maand volgend op de datum waarop het personeelslid de pensioengerechtigde leeftijd bereikt of op de datum van overlijden, van ontslagneming, van afdanking of van afzetting van de belanghebbende.
  Voor de toepassing van het voorgaande lid wordt het vakantiegeld berekend rekening houdend met het percentage en de inhouding die op de beschouwde datum gelden; het percentage wordt toegepast op de jaarwedde die als basis dient voor de berekening van de wedde die het personeelslid op diezelfde datum geniet.
  Wanneer hij op die datum geen wedde of verminderde wedde geniet, wordt het percentage berekend op de wedde(n) die hem dan verschuldigd zou(den) zijn.

Art.41.<Ingevoegd bij BESL 2004-03-11/46, art. 2; Inwerkingtreding : 01-01-2003> In afwijking van artikel 34 verschilt het percentage van het bedrag van het vakantiegeld van 2003 tot 2007, op basis van de geleverde prestaties van het voorgaande jaar, naargelang de rang van de ambtenaar volgens onderstaande tabel :
  jaar 2003 : 80 % voor de rangen 30, 32, 20 en 34
  70 % voor de rangen 22, 35, 26 en 24
  jaar 2004 : 92 % voor de rangen 30, 32, 20 en 34
  80 % voor de rangen 22, 35, 26 en 24
  70 % voor de rangen 27, 25, 28 en 29
  jaar 2005 : 92 % voor de rangen 30, 32, 20 en 34
  92 % voor de rangen 22, 35, 26 en 24
  80 % voor de rangen 27, 25, 28 en 29
  70 % voor de rangen 10, 11, 12
  50 % voor de rangen 13 en 14
  jaar 2006 : 92 % voor de rangen 30, 32, 20 en 34
  92 % voor de rangen 22, 35, 26 en 24
  92 % voor de rangen 27, 25, 28 en 29
  80 % voor de rangen 10, 11, 12
  [1 70 % voor de rangen 13, 14, 15 (in afbouw) en 16 ]1
  jaar 2007 : 92 % voor alle ambtenaren.
  Indien de ambtenaren hun rang voor het overwogen jaar niet in de bovenstaande percentagetabel terugvinden, blijft het koninklijk besluit van 30 januari 1979 betreffende de toekenning van een vakantiegeld aan het personeel van 's Lands algemeen bestuur of elke bepaling die het wijzigt van toepassing.
  ----------
  (1)<BESL 2012-09-20/51, art. 11, 010; Inwerkingtreding : 08-11-2012>

Onderafdeling 2-[1 Eindejaarspremie]1   ----------   (1)
Art.42.[1 Voor de toepassing van de bepalingen van deze onderafdeling, dient te worden verstaan onder :
   1° " bezoldiging ", iedere wedde of vergoeding, ieder loon die in de plaats van de wedde of het loon komt, met inbegrip van de verhogingen of verminderingen door schommelingen van de index der consumptieprijzen;
   2° " vergoeding ", de bezoldiging zoals bedoeld in 1° eventueel verhoogd met de haard- of standplaatstoelage;
   3° " brutovergoeding ", de vergoeding zoals bedoeld in 2°, met inbegrip van de verhogingen of verminderingen door schommelingen van de index der consumptieprijzen;
   4° " referentieperiode ", de periode van 1 januari tot 30 september van het betreffende jaar.]1
  ----------
  (1)<BESL 2011-12-15/51, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2008>

Art. 42/1. [1 § 1. De personeelsleden genieten een eindejaarspremie onder de voorwaarden en modaliteiten vastgesteld in deze onderafdeling.
   § 2. Het personeelslid dat, als houder van een functie die volledige prestaties omvat, tijdens heel de referentieperiode de totaliteit van zijn bezoldiging heeft ontvangen, geniet van heel het bedrag van de eindejaarspremie voorzien in artikel 44.
   § 3. Indien het personeelslid, als houder van een functie die volledige of onvolledige prestaties omvat, niet heel zijn bezoldiging heeft ontvangen zoals bedoeld in § 2, geniet hij een eindejaarspremie waarvan het bedrag pro rata verminderd wordt met de bezoldiging die hij daadwerkelijk heeft ontvangen.
   § 4. Indien tijdens de referentieperiode het personeelslid dat houder is van een functie die volledige of onvolledige prestaties omvat :
   1° een ouderschapsverlof heeft genoten;
   2° niet in functie kon treden of zijn functies onderbroken heeft wegens verplichtingen die op hem rusten krachtens de dienstplichtwetten, gecoördineerd op 20 februari 1980, met uitsluiting in de twee gevallen van de disciplinaire wederoproeping,
   deze perioden zijn gelijkgesteld aan perioden tijdens dewelke hij zijn hele bezoldiging heeft genoten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BESL 2011-12-15/51, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2008>

Art. 42/2.[1 § 1. Het bedrag van de eindejaarspremie bestaat uit een forfaitair gedeelte en een variabel gedeelte.
   § 2. Het bedrag van de eindejaarspremie wordt berekend als volgt :
   1° voor het forfaitair gedeelte :
   Het bedrag van het forfaitaire gedeelte wordt vastgesteld op [2 410,06 euro]2 EUR.
   Dit bedrag is verbonden met de schommelingen van de spilindex 138,01 en zal worden geïndexeerd op dezelfde manier als de verschuldigde wedde voor de maand oktober van het lopende jaar.
   2° voor het variabele gedeelte :
   Het variabele gedeelte bedraagt [2 3 p.c]2. van de bruto jaarlijkse vergoeding die als basis heeft gediend bij de berekening van de vergoeding verschuldigd aan de begunstigde voor de maand oktober van het betreffende jaar.
   § 3. Indien het personeelslid niet genoten heeft van zijn vergoeding voor de maand oktober van het betreffende jaar, is de bruto jaarlijkse vergoeding die in aanmerking dient te worden genomen voor de berekening van het variabele gedeelte van de premie de vergoeding die als basis zou gediend hebben om zijn vergoeding voor deze maand te berekenen, indien deze verschuldigd zou zijn geweest.
   § 4. Voor het personeelslid dat de gewaarborgde bezoldiging geniet overeenkomstig het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende toekenning van een gewaarborgde bezoldiging aan sommige personeelsleden van de federale overheidsdiensten, is het bedrag dat in aanmerking dient te worden genomen voor de berekening van het variabele gedeelte van de eindejaarspremie dat van de gewaarborgde bezoldiging.
   § 5. De eindejaarspremie wordt onderworpen aan de inhoudingen voorzien met toepassing van de bepalingen van de wet van 27 juni 1969 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, behalve voor de begunstigden die uitsluitend onderworpen zijn aan het verplichte verzekeringsstelsel tegen ziekte en invaliditeit, sector van de gezondheidszorg.
   § 6. De eindejaarspremie wordt betaald tijdens de maand december van het betreffende jaar.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BESL 2011-12-15/51, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
  (2)<BESL 2022-12-22/22, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2022>

Onderafdeling 3. - [1 Andere allocaties en premies]1   ----------   (1)
Art. 42/3.[1 Het koninklijk besluit van 30 januari 1967 tot toekenning van een haard- of standplaatstoelage aan het personeel van de ministeries of iedere andere bepaling die dit zou wijzigen is van toepassing op de personeelsleden.]1
  ----------
  (1)<BESL 2012-09-20/29, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 18-10-2012>

Art. 42/4.[1 Een levensduurtepremie wordt toegekend aan de statutaire en contractuele ambtenaren gedomicilieerd in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
   Het maandelijks bedrag van de levensduurtepremie bedraagt 46,38 euro en is niet verbonden aan het indexcijfer van de consumptieprijzen.
   Wanneer het loon van een maand niet volledig verschuldigd is en in dertigsten wordt verdeeld, dan wordt het bedrag van de levensduurtepremie eveneens in dertigsten verdeeld.]1

(NOTA : bij arrest nr. 226.831 du 20 mmart 2014 (B.St. 12-11-2014, p. 90053), heeft de Raad van State dit artikel vernietigd)  ----------  (1)<Ingevoegd bij BESL 2012-09-20/29, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 01-07-2012>   Onderafdeling 4. [1 De mandaatspremie [2 ...]2]1  ----------  (1)<Ingevoegd bij BESL 2012-09-20/51, art. 12, 010; Inwerkingtreding : 08-11-2012>   (2)<BESL 2024-07-04/27, art. 3, 018; Inwerkingtreding : 10-11-2024>   Art. 42/5.[1 De ambtenaar die houder is van een mandaat van rang 16 krijgt een mandaatpremie waarvan het jaarlijks bedrag bedraagt : 3.000 euro.   De mandaatpremie wordt maandelijks volgens dezelfde voorwaarden als de wedde betaald. Ze is aan de spilindex 138,01 gekoppeld.]1  [2 In geval van onderbreking van de uitoefening van het mandaat is de premie slechts verschuldigd indien deze onderbreking niet langer duurt dan dertig werkdagen en de mandataris het voordeel van zijn wedde niet ontneemt.   Indien aan de mandataris een gunstige vermelding als bedoeld in artikel 86/2, § 5, van het besluit van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 20 oktober 1994 tot vaststelling van het statuut van de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van de Franse Gemeenschapscommissie is toegekend, wordt de mandaatpremie van de mandataris verdubbeld voor de periode waarop deze beoordeling betrekking heeft. De verdubbeling van de premie wordt betaald binnen drie maanden na de beoordeling.]2  [3 De ambtenaar die houder is van een mandaat van rang 15 ontvangt een mandaatpremie waarvan het jaarlijks bedrag gelijk is aan 2.000 euro. De mandaatvergoeding wordt maandelijks volgens dezelfde voorwaarden als het salaris betaald. Zij is aan de spilindex 138,01 gekoppeld.]3  ----------  (1)<Ingevoegd bij BESL 2012-09-20/51, art. 12, 010; Inwerkingtreding : 08-11-2012>   (2)<BESL 2023-09-07/17, art. 15, 017; Inwerkingtreding : 01-01-2024>   (3)<BESL 2024-07-04/27, art. 3, 018; Inwerkingtreding : 10-11-2024>   Afdeling 9. - Overgangs- en slotbepalingen. <Opschrift van afdeling ingevoegd bij BESL 2004-03-11/46, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-2003>  Art. 43. <Artikelnummer ingevoegd bij BESL 2004-03-11/46, art. 3, Inwerkingtreding : 01-01-2003; inhoud van vorig art. 33> Het Lid van het College, onder wiens bevoegdheid de ambtenaar valt, regelt, na akkoord van het Lid van het College bevoegd voor het openbaar ambt, de bijzondere gevallen waarvoor het nodig is te verantwoorden dat deze bezoldigingsregeling, iets minder naar letter, maar wel steeds naar de geest zou moeten worden uitgevoerd.  Er kan niet afgeweken worden van de artikelen 11 en 16.  Art. 44. <Artikelnummer ingevoegd bij BESL 2004-03-11/46, art. 3, Inwerkingtreding : 01-01-2003; inhoud van vorig art. 34> Het College stelt de datum van inwerkingtreding van dit besluit vast.  Art. 45. <Artikelnummer ingevoegd bij BESL 2004-03-11/46, art. 3, Inwerkingtreding : 01-01-2003; inhoud van vorig art. 35> Het Lid van het College belast met het Openbaar Ambt wordt belast met de uitvoering van dit besluit.  Bijlage.  Art. N.[1 Bijlage bij het besluit van de Franse Gemeenschapscommissie van 20 oktober 1994 tot vaststelling van de bezoldigingsregeling van het personeel van de instellingen van openbaar nut van de Franse Gemeenschapscommissie]1    (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 07-11-2018, p. 86162)  ----------  (1)<BESL 2018-10-25/07, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2019>   <BESL 2024-06-20/12, art. 4, 017; Inwerkingtreding : 19-07-2024>