27 OKTOBER 1994. - Decreet van de Franse Gemeenschap houdende de algemene organisatie van het hoger onderwijs in hogescholen.
HOOFDSTUK I. - Omschrijvingen en toepassingsgebied.
Art. 1
Afdeling : onderverdeling van een van de in artikel 38 van dit decreet bedoelde categorieën voor het korte en het lange type.
11° Optie : het deel van een afdeling met een eigen oriëntering en dat ofwel een deel van één of verschillende studiejaren ofwel alle onderwijswerkzaamheden van een studiejaar dekt.
Art. 2
HOOFDSTUK II. - Samenstelling van de Hogescholen.
Afdeling 1. - Criteria voor de hergroepering in Hogescholen.
Art. 3-8
Afdeling 2. - Het aantal hogescholen.
Art. 9-10
Afdeling 3. - Procedure inzake samenstelling van de hogescholen.
Art. 11-15
Afdeling 4. - Rechtspositie van de hogescholen.
Art. 16-17
Afdeling 5. - Procedure inzake samenvoeging van hogescholen.
Art. 18-20
HOOFDSTUK III. - De opdrachten van de hogescholen.
Art. 21-22
HOOFDSTUK IV. - Het beheer van de hogescholen.
Afdeling 1. - Het beheer van de door de Franse Gemeenschap ingerichte hogescholen.
Art. 23-27
Afdeling 2. - Het beheer van de door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde hogescholen.
Art. 28-30
Afdeling 3. - Inspraak in het beheer van de Hogescholen.
Art. 31-32
HOOFDSTUK V. - Bepalingen betreffende de financiering van de Hogescholen en de inrichtingen voor hoger onderwijs.
Art. 33-36
HOOFDSTUK VI. - Algemene raad van de hogescholen.
Art. 37
HOOFDSTUK VII. - Structuur van het hoger onderwijs van het korte en het lange type en vaststelling van de graden.
Afdeling 1. - Categorieën hoger onderwijs.
Art. 38-39
Afdeling 2. - Hoger Onderwijs van het korte type.
Art. 40-42
Afdeling 3. - Hoger onderwijs van het lange type.
Art. 43-45
Afdeling 4. - Gemeenschappelijke bepalingen voor het hoger onderwijs van het korte en het lange type.
Art. 46-47
HOOFDSTUK VIII. - Toegang tot het hoger onderwijs van het korte en het lange type.
Art. 48-52
HOOFDSTUK IX. - Studieregeling in het hoger onderwijs.
Afdeling 1. - Studie- en examenprogramma's.
Art. 53-58
Afdeling 2. - Studieduur.
Art. 59
Afdeling 3. - Vrijstellingen van studieprogramma en -duur.
Art. 60-61
Afdeling 4. - Kwaliteitscontrole.
Art. 62
HOOFDSTUK X. - Examencommissies.
Art. 63-67
HOOFDSTUK XI. - Examencommissies voor het hoger onderwijs in de Franse Gemeenschap.
Art. 68
HOOFDSTUK XII. - Uitreiking van de diploma's.
Art. 69-70
HOOFDSTUK XIII. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen.
Art. 71-81
HOOFDSTUK I. - Omschrijvingen en toepassingsgebied.
Artikel 1. Voor de toepassing van dit decreet dient verstaan te worden onder :
1° Hogeschool : inrichting voor hoger onderwijs, ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, die uit departementen bestaat en hoger onderwijs van het korte type en hoger onderwijs van het lange type verstrekt, onder voorbehoud van artikel 8.
2° Overheid van de Hogeschool :
a) Voor de door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde hogescholen : de overheid die in elke hogeschool gemachtigd is, hetzij door de inrichtende macht van de hogescholen die niet in de vorm van rechtspersonen worden samengesteld, hetzij statutair, hetzij door delegatie, de bevoegdheid uit te oefenen die aan bedoelde hogescholen door dit decreet wordt verleend.
b) Voor de door de Franse Gemeenschap ingerichte hogescholen : de raad van bestuur of het directiecollege, bedoeld in artikel 24.
3° Departement : entiteit die in een hogeschool werkzaamheden van eenzelfde categorie hoger onderwijs samenbrengt.
4° Hoger onderwijs : hoger onderwijs met volledig leerplan, bedoeld in de wet dd. 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs met volledig leerplan, met uitsluiting van het universitair onderwijs.
5° Subsidieerbare studenten : die studenten die in aanmerking komen voor de financiering.
6° Cyclus : studieperiode na afloop waarvan een graad kan worden verkregen.
7° Studiejaar : de indelingseenheid van een studieleerplan of -cyclus.
8° Inrichting voor hoger onderwijs : instituut dat hoger onderwijs van het korte en/of lange type verstrekt op de datum van inwerkingtreding van dit decreet.
9° Inrichtende macht : rechtspersoon die de verantwoordelijkheid waarneemt voor het in een of verschillende inrichtingen voor hoger onderwijs of in een hogeschool verstrekte onderwijs wanneer bedoelde school niet samengesteld is in de vorm van een rechtspersoon overeenkomstig artikel 36.
10°
Afdeling : onderverdeling van een van de in artikel 38 van dit decreet bedoelde categorieën voor het korte en het lange type.
11° Optie : het deel van een afdeling met een eigen oriëntering en dat ofwel een deel van één of verschillende studiejaren ofwel alle onderwijswerkzaamheden van een studiejaar dekt.
12° Algemene Raad : de algemene raad van de in artikel 37 bedoelde Hogescholen.
13° De Minister : het lid van de Regering tot wiens bevoegdheid het hoger onderwijs behoort.
Art.2. Dit decreet is van toepassing op alle inrichtingen voor hoger onderwijs van het korte type en van het lange type, ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap. Met uitzondering van de artikelen 32 en 34 wordt dit decreet niet toegepast op de inrichtingen voor hoger onderwijs die alleen studies inrichten die onder het hoger kunstonderwijs ressorteren.
HOOFDSTUK II. - Samenstelling van de Hogescholen.
Afdeling 1. - Criteria voor de hergroepering in Hogescholen.
Art.3. De Hogescholen worden per net en per zone opgericht, door hergroepering van de inrichtingen voor hoger onderwijs van het korte en/of lange type die door de Franse Gemeenschap worden ingericht of gesubsidieerd, overeenkomstig artikel 11.
Art.4. § 1. De Hogescholen worden ingedeeld in drie verschillende netten :
1° het net van de Franse Gemeenschap dat de door de Franse Gemeenschap ingerichte Hogescholen omvat;
2° het officieel gesubsidieerd net dat de door de provincies, de gemeenten, de verenigingen van gemeenten of elke andere publiekrechtelijke rechtspersonen ingerichte Hogescholen omvat;
3° het net van het vrij gesubsidieerd onderwijs dat de door privé-personen ingerichte Hogescholen omvat.
§ 2. De Regering mag de hergroepering in hogescholen toelaten van onderwijsinrichtingen die onder verschillende inrichtende machten van verschillende netten ressorteren.
Deze inrichtende machten opteren voor het behoren tot een van de netten waaronder de inrichtingen voor hoger onderwijs vóór hun samenvoeging ressorteerden.
Art.5. De Hogescholen worden in vijf verschillende zones ingedeeld :
1° het tweetalig gewest Brussel-Hoofdstad en de provincie Waals-Brabant;
2° de provincie Henegouwen;
3° de provincie Luik, met uitzondering van het Duitstalig Gewest;
4° de provincie Luxemburg;
5° de provincie Namen.
Tot 1 januari 1995 wordt onder de woorden " de provincie Waals-Brabant " het administratief arrondissement Nijvel verstaan.
Elke Hogeschool wordt geacht, gelegen te zijn in een zone wanneer haar administratieve zetel en het geheel van haar vestigingen daar gelegen zijn, onverminderd artikel 7, § 2.
Art.6. In elk van de in artikel 5 vermelde zones mag een Hogeschool worden opgericht in elk net waarin een of verschillende door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde inrichtingen voor hoger onderwijs op 1 september 1993 onderwijs verstrekten.
Art.7. § 1. De hogeschool mag slechts in de zone waar ze gelegen is onderwijs inrichten. Het door haar ingerichte onderwijs mag in verschillende in de zone gelegen vestigingen worden verstrekt.
§ 2. Wanneer een of verschillende inrichtingen voor hoger onderwijs die de hogeschool vormen, op de datum van inwerkingtreding van dit decreet hoger onderwijs organiseren in vestigingen die in verschillende zones gelegen zijn, mogen de betrokken vestigingen echter voor een door de Regering vastgelegde duur behouden blijven.
Uiterlijk na afloop van de door de Regering bepaalde termijn worden deze vestigingen ofwel gesloten ofwel naar de zone van de inrichting waarvan ze afhingen, overgebracht, ofwel opgenomen in een Hogeschool van de zone waar ze gelegen zijn.
De vestiging mag door een Hogeschool van een ander net worden overgenomen mits de Regering haar toestemming geeft.
Art.8. § 1. De Hogeschool richt tegelijkertijd hoger onderwijs van het korte en van het lange type in.
Wordt geacht hoger onderwijs van het lange type te verstrekken, de hogeschool die minstens een van beide cyclussen van dit onderwijs inricht.
In afwijking van lid 1 mag een Hogeschool uitsluitend hogere studies van het korte type of hogere studies van het lange type organiseren wanneer op de datum van inwerkingtreding van dit decreet alleen hogere studies van het korte type of hogere studies van het lange type worden georganiseerd in de zone en in het net of wanneer er ingevolge de hergroepering van inrichtingen in een of meer hogescholen, in de zone en in het net slechts inrichtingen bestaan die ofwel hogere studies van het lange type ofwel hogere studies van het korte type organiseren.
§ 2. Elke hogeschool van eenzelfde net mag slechts meer dan één inrichting die onderwijs van het lange type verstrekt hergroeperen indien minstens twee hogescholen van hetzelfde net minstens een inrichting omvatten die hoger onderwijs van het lange type verstrekt.
§ 3. De Hogeschool richt hoger onderwijs in dat onder verschillende categorieën bedoeld in artikel 38, § 1 ressorteert.
Afdeling 2. - Het aantal hogescholen.
Art.9. § 1. Het aantal hogescholen per net en per zone wordt bepaald op grond van de studentenbevolking, regelmatig ingeschreven in de door de Franse Gemeenschap op 1 februari 1994 georganiseerde of gesubsidieerde inrichtingen voor hoger onderwijs.
§ 2. Per zone en per net mogen worden opgericht :
1° twee hogescholen wanneer het aantal van de op 1 februari 1994 regelmatig ingeschreven studenten hoger ligt dan 3 800;
2° drie hogescholen wanneer het aantal van de op 1 februari 1994 regelmatig ingeschreven studenten hoger ligt dan 5 700;
3° vier hogescholen wanneer het aantal van de op 1 februari 1994 regelmatig ingeschreven studenten hoger ligt dan 7 600;
4° vijf hogescholen wanneer het aantal van de op 1 februari 1994 regelmatig ingeschreven studenten hoger ligt dan 9 500.
§ 3. Ingeval meer dan één hogeschool per net in een zone mag worden opgericht, moet elke Hogeschool ten minste 1 000 regelmatig ingeschreven studenten tellen.
§ 4. Voor de toepassing van artikel 4, § 2 wordt de bevolking van de betrokken inrichtingen aangerekend ten gunste van het net waarvoor de Hogeschool heeft gekozen.
Art.10. In afwijking van art. 8, § 1, lid 3 en § 3 en van artikel 9 mogen de inrichtende machten van de op 1 september 1993 bestaande inrichtingen voor hoger onderwijs van het vrij gesubsidieerd net van niet-confessionele aard een Hogeschool per zone oprichten.
In deze veronderstelling wordt het aantal hogescholen die mogen worden opgericht door de inrichtingen voor hoger onderwijs van het vrij gesubsidieerd net van confessionele aard bepaald overeenkomstig de in artikel 9, § 2 bedoelde bevolkingsnormen, na aftrek van het aantal op 1 februari 1994 regelmatig ingeschreven studenten die in aanmerking komen voor de oprichting van de hogeschool die zal bestaan uit de inrichtingen die ressorteren onder het niet-confessioneel vrij gesubsidieerd onderwijs.
Afdeling 3. - Procedure inzake samenstelling van de hogescholen.
Art.11. § 1. Vóór 1 september 1995 moeten de inrichtingen voor hoger onderwijs van het korte type en van het lange type die op 1 januari 1994 door de Franse Gemeenschap worden ingericht of gesubsidieerd, in hogescholen worden samengebracht.
§ 2. Bij de samenstelling van een Hogeschool mogen de verschillende inrichtingen hun benaming behouden : het kan zowel de officiële benaming als de gewone benaming zijn.
§ 3. De voorstellen tot oprichting van de in de artikelen 12, § 1 en 13 bedoelde Hogescholen worden opgemaakt na overleg tussen de inrichtende machten, de personeelsleden en de studenten van de betrokken inrichtingen.
De Regering legt de voorwaarden voor dit overleg vast.
Art.12. § 1. Voor de toepassing van § 1 van artikel 11 worden de voorstellen tot oprichting per zone van de door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde Hogescholen aan de Regering van de Franse Gemeenschap uiterlijk op 31 maart 1995 ter goedkeuring voorgelegd door de inrichtende machten van de officiële en vrije gesubsidieerde onderwijsinrichtingen en, daar waar ze bestaan, door de representatieve verenigingen van deze inrichtende machten.
In een termijn van 30 werkdagen te rekenen vanaf 31 maart 1995 spreekt de Regering van de Franse Gemeenschap zich per net en per zone uit over de voorstellen tot oprichting van de Hogescholen. Bij ontstentenis van goedkeuring verzoekt de Regering van de Franse Gemeenschap de betrokken overheidsorganen haar een nieuw voorstel in een maximumtermijn van een maand voor te leggen. Ze keurt de voorstellen tot oprichting van de Hogescholen goed en stelt de lijst op van de Hogescholen en van de inrichtingen of delen van inrichtingen voor hoger onderwijs die ze samenstellen. De met redenen omklede beslissing wordt aan de indieners van het voorstel binnen een termijn van dertig werkdagen bekendgemaakt.
§ 2. De voorstellen tot oprichting van de in § 1 bedoelde Hogescholen mogen de overdracht aanvragen van een of meer afdelingen of vestigingen van een inrichting naar een andere inrichting voor hoger onderwijs die in een andere Hogeschool wordt opgenomen.
Mits de Regering zulks toelaat, mogen deze afdelingen of vestigingen tot een inrichting van een ander net behoren.
In dat geval stelt de Regering het nieuw aantal afdelingen per Hogeschool vast op grond van de bepalingen van de wet dd. 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs met volledig leerplan.
§ 3. Ingeval een inrichting voor hoger onderwijs op de datum van inwerkingtreding van dit decreet ook onderwijs van een ander niveau verstrekt, moet het in paragraaf 1 bedoelde voorstel tot oprichting van hogescholen herschikkingsvoorwaarden omvatten die voortvloeien uit de hergroepering in een Hogeschool of uit de overdracht van haar hoger onderwijs naar de hogeschool.
De Regering legt de reglementsbepalingen vast die uit deze herschikking voortvloeien.
Art.13. De Regering maakt :
1° per zone de lijst van de door de Gemeenschap ingerichte Hogescholen op;
2° voor elk van de Hogescholen de lijst op van de inrichtingen of delen van inrichtingen voor hoger onderwijs.
Art.14. De door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde Hogeschool, opgericht als rechtspersoon, neemt het geheel van de rechten en plichten van de inrichtende machten van de inrichtingen voor hoger onderwijs over, welke nodig zijn voor de werkzaamheid van de hogeschool die ze samenstellen, met inbegrip van de rechten en verplichtingen betreffende het personeel, op grond van de in artikel 15 bepaalde overeenkomsten, mits de betrokken derden hun toestemming geven.
In het gesubsidieerd officieel hoger onderwijs van het lange type en van het korte type wordt elk personeelslid dat, wat hem betreft, er niet mee instemt dat de door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde Hogeschool de rechten en verplichtingen overneemt van de inrichtende macht waarvan hij afhangt, als ontslagnemend beschouwd in de zin van artikel 59, 1° van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden uit het gesubsidieerd officieel onderwijs.
In het gesubsidieerd vrij hoger onderwijs van het lange type en van het korte type wordt elk personeelslid dat wat hem betreft er niet mee instemt dat de door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde Hogeschool de rechten en verplichtingen overneemt van de inrichtende macht waarvan hij afhangt, als ontslagnemend beschouwd in de zin van artikel 72, 1° van het decreet dd. 1 februari 1993 tot vaststelling van het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden uit het gesubsidieerd vrij onderwijs.
In afwijking van lid 1 mogen de inrichtende machten van de inrichtingen voor hoger onderwijs hun eigendomsrecht op hun patrimonium bewaren mits ze de verplichtingen die hieraan verbonden zijn, aanvaarden. De bestanddelen van dit patrimonium die nodig zijn voor de werkzaamheid van de Hogeschool, zullen ter beschikking van bedoelde Hogeschool gesteld worden volgens de bij overeenkomst vastgestelde voorwaarden.
Art.15. Het voorstel tot oprichting van een Hogeschool door de inrichtende machten van de inrichtingen voor gesubsidieerd vrij of officieel onderwijs omvat :
1° de gekozen benaming;
2° de bepalingen van de rechtspositie van de Hogeschool op het ogenblik van haar oprichting en de ontwerpen van statuten in verband hiermee;
3° de bepaling van het net waaronder de Hogeschool ressorteert;
4° de beschrijving van de inrichtingen of delen van inrichtingen voor hoger onderwijs die in de aanvankelijke samenstelling opgenomen worden : vestiging en verdeling van de bevolking per afdeling, per categorie en per type van hoger onderwijs;
5° de beschrijving van het roerende en onroerende patrimonium van elke inrichting voor hoger onderwijs;
6° het aantal en de benaming van de departementen, afdelingen en opties;
7° de samenstelling van de inrichtende macht(en) van de Hogeschool die niet opgericht is in de vorm van een rechtspersoon;
8° de samenstelling en de bevoegdheden van de beheers- en raadplegingsorganen;
9° de samenwerkingsakkoorden tot stand gekomen tussen de inrichtingen voor hoger onderwijs die de hogeschool samenstellen, met inbegrip van het opvoedkundig project en de samenwerkingsvoorwaarden tussen het hoger onderwijs van het korte type en het hoger onderwijs van het lange type, alsmede tussen de verschillende in artikel 38 van dit decreet bedoelde onderwijscategorieën;
10° ingeval de hogeschool samengesteld wordt in de vorm van een rechtspersoon, de overeenkomsten betreffende ofwel de rechten en verplichtingen van de inrichtende machten van de inrichtingen voor hoger onderwijs die de instemming bevatten van de betrokken derden, ofwel de terbeschikkingstelling van hun patrimonium voor de Hogeschool, alsmede elke overeenkomst gesloten tussen de inrichtende machten van de inrichtingen voor hoger onderwijs;
11° eventueel de aanvragen tot overdracht van (een) afdeling(en) of vestiging(en) voor hoger onderwijs die onder verschillende hogescholen ressorteren, gedaan door elke betrokken onderwijsinrichting;
12° eventueel de in artikel 12, § 4 bedoelde herschikkingsvoorwaarden;
13° eventueel, de overeenkomsten die de departementen, afdelingen of vestigingen van verschillende hogescholen onderling verbinden en waarin de op 1 september 1993 bestaande samenwerkingsvormen opgenomen worden.
Afdeling 4. - Rechtspositie van de hogescholen.
Art.16. De hogescholen die onder het net van het gesubsidieerd vrij onderwijs en onder het net van het gesubsidieerd officieel onderwijs ressorteren, worden opgericht in de vorm van een rechtspersoon, met uitzondering van de hogescholen die inrichtingen voor hoger onderwijs samenbrengen die onder de inrichtende macht van één gemeente of van één provincie ressorteren.
Art.17. Elke door de Franse Gemeenschap ingerichte hogeschool vormt een dienst met afzonderlijk beheer, in de zin van artikel 140 van de wetten op de rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991.
Afdeling 5. - Procedure inzake samenvoeging van hogescholen.
Art.18. § 1. De hogescholen van éénzelfde zone en van hetzelfde net die krachtens artikel 11 werden samengesteld, mogen samengevoegd worden.
§ 2. Het voorstel tot samenvoeging, per zone, van de hogescholen wordt voor machtiging aan de Regering voorgelegd ofwel door de inrichtende machten van de hogescholen die niet in de vorm van een rechtspersoon zijn samengesteld, ofwel door de overheid van de hogescholen die opgericht zijn in de vorm van een rechtspersoon en die uiterlijk op 1 januari van het lopende academiejaar samengevoegd worden. De Regering van de Franse Gemeenschap spreekt zich hieromtrent uiterlijk op 1 maart van hetzelfde academiejaar uit.
§ 3. In het door de Franse Gemeenschap ingerichte hoger onderwijs mag de Minister de hogescholen, per zone, uiterlijk op 1 maart van het academiejaar laten fuseren nadat hij het advies van de Raden van bestuur van de hogescholen heeft ingewonnen.
§ 4. De met redenen omklede beslissing wordt aan de indieners van het voorstel in een termijn van 30 werkdagen meegedeeld.
§ 5. De samenvoeging wordt werkelijkheid in het begin van het volgende academiejaar.
Art.19. § 1. In afwijking van artikel 18, § 1 mag de Regering de samenvoeging van de gesubsidieerde hogescholen toelaten die gelegen zijn in aangrenzende zones, of door de Franse Gemeenschap ingerichte hogescholen die in aangrenzende zones gelegen zijn laten fuseren.
§ 2. In afwijking van artikel 18, § 1 mag de Regering de fusie toelaten van hogescholen uit verschillende netten. De inrichtende machten van de hogescholen die niet opgericht zijn in de vorm van een rechtspersoon opteren voor het behoren van de hogeschool tot één van de netten waaronder de hogescholen vóór de samenvoeging ressorteerden.
Art.20. Het voorstel tot samenvoeging van hogescholen omvat :
1° de benaming gekozen voor de nieuwe hogeschool;
2° de bepaling van de rechtspositie van de hogeschool op het ogenblik van haar oprichting en de ontwerpen van statuten die hierop betrekking hebben;
3° de bepaling van het net waaronder de hogeschool ressorteert;
4° de vestiging en de verdeling van de bevolking per afdeling, per categorie en per type van hoger onderwijs;
5° het aantal en de benaming van de departementen;
6° de samenstelling van de nieuwe inrichtende macht van de hogeschool indien deze niet in de vorm van een rechtspersoon is opgericht;
7° de samenstelling en de bevoegdheden van de bestuurs- en raadplegingsorganen;
8° het geheel van de tussen hogescholen gesloten overeenkomsten en eventueel, de overeenkomsten met of tussen de inrichtende machten van de hogescholen die niet in de vorm van een rechtspersoon werden opgericht, die de overdracht van de rechten en verplichtingen aan de nieuwe hogeschool betreffen, met inbegrip van de overeenkomsten met derden, eventueel het terbeschikkingstellen, voor de nieuwe hogeschool, van het patrimonium van de inrichtende machten van de inrichtingen voor hoger onderwijs die de samengevoegde hogescholen samenstellen.
HOOFDSTUK III. - De opdrachten van de hogescholen.
Art.21. De opdracht van de hogescholen is ervoor te zorgen dat de aanvankelijke opleiding in hoger onderwijs van het korte type en van het lange type wordt verstrekt in de verschillende in artikel 38 bedoelde studiecategorieën.
De hogescholen kunnen ook instaan voor de navorming, de toegepaste navorsing en de samenwerking met de culturele en sociaal-economische kringen.
Art.22. In het raam van de in artikel 21 bedoelde opdrachten mogen de hogescholen samenwerkingsovereenkomsten onder elkaar sluiten, alsmede met inrichtingen voor basis- en secundair onderwijs, inrichtingen voor sociale promotie, universitaire instellingen of elke andere rechtspersoon uit de culturele of sociaal-economische kringen.
De gekozen partners kunnen Belgen of buitenlanders zijn.
HOOFDSTUK IV. - Het beheer van de hogescholen.
Afdeling 1. - Het beheer van de door de Franse Gemeenschap ingerichte hogescholen.
Art.23. De door de Franse Gemeenschap ingerichte hogescholen worden beheerd door een Raad van bestuur en zijn voorzien van een Directiecollege, een Opvoedkundige Raad en een Sociale Raad.
Het Directiecollege zorgt voor de uitvoering van de beslissingen van de Raad van Bestuur, treft de beslissingen waarvoor het delegatie heeft gekregen en oefent de aan de directeur en adjunct-directeur van de inrichtingen voor hoger onderwijs toegewezen bevoegdheden uit.
De Opvoedkundige Raad wordt door de Raad van Bestuur of het Directiecollege geraadpleegd omtrent elke vraag betreffende de aanwending van de opvoedkundige middelen en de toewijzing van de personeelsleden.
De Sociale Raad wordt door de Raad van Bestuur of het Directiecollege geraadpleegd omtrent elke vraag betreffende de materiële en sociale voorwaarden voor de studenten.
Hij moet o.m. de beschikbare gelden voor de sociale behoeften van de studenten beheren in overleg met de beheersorganen van de hogeschool.
De bevoegdheden en de werkingswijze van de door dit besluit bedoelde organen worden door de Regering vastgelegd.
Art.24. De Raad van Bestuur bestaat uit :
1° de Directeur-Voorzitter;
2° de directeurs van de in artikel 30 bedoelde departementen;
3° vier personeelsleden van de Hogeschool, vastbenoemd bij deze Hogeschool, die de vakbonden vertegenwoordigen die in Sectorcomité IX zitting hebben, in verhouding tot hun belangrijkheid in de Hogeschool, en door de betrokken vakbonden aan de Minister worden voorgedragen;
4° twee personen door de Minister gekozen, gelet op hun bijzondere bekwaamheid in het beroep waarop de ingerichte studies betrekking hebben, en voorgedragen door de in 1°, 2° en 3° bedoelde leden van de Raad van Bestuur, op een dubbele lijst;
5° vier door de Minister gekozen personen die de sociale kringen vertegenwoordigen en voor de helft voorgedragen worden door de interprofessionele vakbonden en voor de helft door de werkgeversorganisaties;
6° een student per departement, die voor zijn eerste studiejaar is geslaagd.
De in 3°, 4° en 5° bedoelde leden worden door de Minister voor een duur van vijf jaar benoemd.
De in 6° bedoelde leden worden door hun gelijken voor een duur van één jaar verkozen.
De mandaten zijn vernieuwbaar.
Art.25. Het Directiecollege bestaat uit de in artikel 30 bedoelde departementsdirecteurs en wordt door de Directeur-Voorzitter voorgezeten.
De Directeur-Voorzitter wordt aangesteld door de Minister die hem kiest uit een lijst van drie door het Directiecollege voorgedragen kandidaten.
Het mandaat van Directeur-Voorzitter heeft een duur van vijf jaar en mag verlengd worden.
De Directeur-Voorzitter mag een onderwijsopdracht uitoefenen.
Art.26. De Regering bepaalt de wijze van samenstelling en werking van de Pedagogische Raad, de Sociale Raad en de Departementsraad.
Art.27. Elke hogeschool telt evenveel departementen als er studiecategorieën worden ingericht.
Elk departement wordt bestuurd door een directeur die door de Minister aangesteld wordt uit een lijst van drie kandidaten voorgedragen door het onderwijzend personeel van het departement.
Het mandaat van de departementsdirecteur duurt vijf jaar en mag verlengd worden.
De departementsdirecteur mag een onderwijsopdracht uitoefenen.
Elk departement van de Hogeschool is voorzien van een departementsraad.
De departementsraad heeft tot doel, op eigen initiatief of op verzoek van de raad van bestuur van de Hogeschool adviezen uit te brengen omtrent vragen betreffende het departement.
Afdeling 2. - Het beheer van de door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde hogescholen.
Art.28. De door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde Hogescholen, opgericht in de vorm van een rechtspersoon, worden door bestuurs- en raadplegingsorganen beheerd waarvan ze voorzien worden na beslissing van de inrichtende machten.
De niet als rechtspersoon opgerichte hogescholen zijn voorzien van beheersorganen, alsook van de door hun inrichtende machten ingestelde adviesorganen.
In elke Hogeschool is er ten minste een bestuursorgaan, een directiecollege, een raadplegingsorgaan op pedagogisch gebied en een raadplegingsorgaan op sociaal gebied.
Het directiecollege zorgt voor de uitvoering van de beslissingen van het bestuursorgaan en neemt de beslissingen waarvoor het delegatie heeft gekregen.
Het raadplegingsorgaan op pedagogisch gebied moet door het centraal bestuursorgaan en door het directiecollege worden geraadpleegd omtrent elke vraag in verband met de pedagogische middelen en de toewijzing van de personeelsleden.
Het raadplegingsorgaan op sociaal gebied moet door het centraal bestuursorgaan en door het directiecollege worden geraadpleegd omtrent elke vraag in verband met de materiële en sociale voorwaarden voor de studenten. Het komt hem toe, in overleg met de bestuursorganen van de Hogeschool de beschikbare gelden voor de sociale behoeften van de studenten te beheren.
Art.29. Het directiecollege omvat minstens de departementsdirecteurs en wordt door een directeur-voorzitter voorgezeten.
De directeur-voorzitter wordt aangesteld door de inrichtende macht die hem uit een lijst van drie door het Directiecollege voorgedragen kandidaten kiest.
Het mandaat van directeur-voorzitter duurt vijf jaar en mag verlengd worden.
De Directeur-voorzitter mag een onderwijsopdracht uitoefenen.
Art.30. Elke hogeschool telt evenveel departementen als ze studiecategorieën inricht.
Elk departement wordt bestuurd door een directeur, benoemd door de inrichtende macht, die hem uit een lijst van drie door geheel het onderwijzend personeel van het departement voorgedragen kandidaten kiest.
Het mandaat van departementsdirecteur duurt vijf jaar en mag verlengd worden.
De departementsdirecteur mag een onderwijsopdracht uitoefenen.
Elk departement van de Hogeschool is voorzien van minstens een departementsraad.
De departementsraad heeft voor taak, op eigen initiatief of op vraag van het bestuursorgaan van de hogeschool adviezen uit te brengen.
Afdeling 3. - Inspraak in het beheer van de Hogescholen.
Art.31. In de door de Franse Gemeenschap ingerichte hogescholen :
1° vertegenwoordigen ten minste een vierde van de leden de personeelsleden in de pedagogische raad, de sociale raad en de departementsraad;
2° vertegenwoordigen ten minste een vijfde van de leden de studenten in de pedagogische raad, de sociale raad en de departementsraad.
Art.32. De door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde Hogescholen zorgen in hun bestuurs- en raadplegingsorganen voor een vertegenwoordiging van de personeelsleden ten belope van minstens een vierde en voor een studentenvertegenwoordiging voor minstens een vijfde van de leden. De studenten nemen deel aan de vergaderingen van de bestuursorganen met ten minste raadgevende stem.
HOOFDSTUK V. - Bepalingen betreffende de financiering van de Hogescholen en de inrichtingen voor hoger onderwijs.
Art.33. § 1. In 1994-1995 bestaat het aantal subsidieerbare studenten uit het aantal subsidieerbare studenten op 1 februari 1993, verhoogd of verminderd met een tiende van het verschil tussen het aantal subsidieerbare studenten vastgesteld op 1 februari 1994 en het aantal subsidieerbare studenten vastgesteld op 1 februari 1993, voor de toepassing van de begeleidingsnormen en de vastlegging van het aantal betrekkingen in de ambten van het administratief personeel in het hoger onderwijs van het lange type en voor de vaststelling van het aantal in aanmerking komende lestijden en de vaststelling van het aantal betrekkingen van het opvoedend hulppersoneel en het administratief personeel in het hoger onderwijs van het korte type.
Er wordt een aanvullende begeleiding toegestaan aan de inrichtingen waar het aantal subsidieerbare studenten op de dertigste dag van het academiejaar 1994-1995 het aantal op 1 februari 1993 vastgestelde studenten overschrijdt met twintig percent.
Deze begeleiding wordt ten belope van een volledige opdracht van leerkracht per volledige schijf van de studentenbevolking boven het voormelde percentage toegekend.
Deze begeleiding is het resultaat, op de lagere eenheid afgerond en uitgedrukt in aantal volledige opdrachten, van de deling van het aantal studenten boven dit percentage door veertig.
§ 2. Op grond van het aantal in § 1 bedoelde studenten wordt de begeleiding berekend volgens de vigerende regels en per inrichting. De Hogescholen, opgericht ter uitvoering van artikel 11, beschikken in afwachting van nieuwe normen over de totale begeleiding die voortvloeit uit de optelling van de begeleiding in de inrichtingen die ze samenstellen.
§ 3. In 1994-1995 mogen lestijden of begeleidingseenheden afgestaan worden door een inrichting aan een andere inrichting van hetzelfde net ten belope van hoogstens 1/20ste van de lestijden of begeleidingseenheden die volgens de voorwaarden van § 1 werden vastgelegd.
Art.34. Voor het academiejaar 1994-1995 is het aantal subsidieerbare studenten die in aanmerking komen voor de werkings- en uitrustingstoelagen gelijk aan het aantal op 1.2.1993 subsidieerbare studenten in de inrichtingen voor hoger onderwijs, vermeerderd of verminderd met één tiende van het verschil tussen het aantal subsidieerbare studenten resp. vastgesteld op 1.2.1994 en 1.2.1993.
Art.35. De Regering bepaalt de wijze waarop het bedrag van de wedden of weddetoelagen voor betrekkingen, vrijgekomen door afvloeiing, kan besteed worden aan werkings- of uitrustingskosten of aan andere personeelskosten dan die, voortvloeiend uit de vervanging van de betrokkenen in de vacant geworden betrekkingen.
Art.36. Binnen de perken van de begrotingskredieten 1995 wordt een bijkomende dotatie of een hergroeperingstoelage toegekend aan elke hogeschool, opgericht overeenkomstig art. 11.
Die toelage bestaat uit een forfaitair gedeelte, waarvan de Regering het minimumbedrag vaststelt, en een wisselend gedeelte, volgens het aantal subsidieerbare studenten van de inrichtingen voor hoger onderwijs die de hogeschool samenstellen.
HOOFDSTUK VI. - Algemene raad van de hogescholen.
Art.37. De Regering van de Franse Gemeenschap richt bij het bestuur van het hoger onderwijs een algemene raad voor de hogescholen op, uiterlijk op 1.9.1995.
De algemene raad omvat :
1. directeurs-voorzitters van de hogescholen;
2. vertegenwoordigers van de inrichtende machten;
3. vertegenwoordigers van het personeel;
4. vertegenwoordigers van de studenten;
5. vertegenwoordigers van de sociale kringen, voorgedragen door de interprofessionele bonden en de werkgeversorganisaties.
Behalve de opdrachten voorévloeiend uit andere artikelen van dit decreet is de algemene raad gelast, op eigen initiatief of op verzoek van de Minister of van een hogeschool, advies te geven over elke kwestie betreffende het in de hogescholen verstrekte hoger onderwijs.
Voor elk van de in art. 38 bedoelde onderwijscategorieën kan de Regering aan de algemene raad hoge raden per categorie toevoegen, alsook gespecialiseerde commissies. Die raden en commissies kunnen een beroep doen op externe deskundigen. De Regering bepaalt de wijze van samenstelling en benoeming van de leden, de bevoegdheid en de werking van de algemene raad, de hoge raden en de gespecialiseerde commissies. Ze waakt voor een rechtvaardige vertegenwoordiging van de verschillende strekkingen.
HOOFDSTUK VII. - Structuur van het hoger onderwijs van het korte en het lange type en vaststelling van de graden.
Afdeling 1. - Categorieën hoger onderwijs.
Art.38. § 1. Hoger onderwijs van het korte of het lange type kan georganiseerd worden in onderstaande categorieën :
1° agrarisch hoger onderwijs;
2° artistiek hoger onderwijs;
3° economisch hoger onderwijs;
4° paramedisch hoger onderwijs;
5° pedagogisch hoger onderwijs;
6° sociaal hoger onderwijs;
7° technisch hoger onderwijs;
8° hoger onderwijs voor schriftelijke en mondelinge vertaling.
§ 2. Het hoger onderwijs van het korte en lange type kan ressorteren onder verschillende in § 1 vermelde categorieën.
Art.39. In elke categorie kan het onderwijs verstrekt worden als hoger onderwijs van het korte en van het lange type.
Afdeling 2. - Hoger Onderwijs van het korte type.
Art.40. Het hoger onderwijs van het korte type wordt verstrekt in één cyclus van ten minste 3 en ten hoogste 4 jaar studie.
Art.41. Het hoger onderwijs van het korte type wordt bekrachtigd met een van volgende graden :
Vroedvrouw, geaggregeerde voor het lager secundair onderwijs, ingenieursassistent(e), assistent(e) in een klinisch laboratorium, assistent(e) in de psychologie, maatschappelijk assistent(e), maatschappelijk werk(st)er, gegradueerde, bibliothecaris-documentalist, sociaal adviseur, sociaal en fiscaal adviseur, gegradueerd(e) opvoeder(ster), gespecialiseerd(e) opvoeder(ster), gegradueerde, gegradueerde verpleger(eegster), kleuterleider(ster), onderwijzer(es).
Art.42. Na afloop van de in art. 40 bedoelde cyclus kan in het hoger onderwijs van het korte type nog een specialisatiediploma uitgereikt worden na één jaar studie.
Afdeling 3. - Hoger onderwijs van het lange type.
Art.43. Het hoger onderwijs van het lange type is van universitair niveau en bekrachtigt studie in 2 cyclussen. Elke cyclus omvat ten minste 2 en ten hoogste 3 jaar studie. De graden en titels die de studie van de eerste en de 2e cyclus hoger onderwijs van het lange type bekrachtigen zijn van hetzelfde niveau als de overeenstemmende academische graden.
Art.44. § 1. Het hoger onderwijs van het lange type van de 1e cyclus wordt bekrachtigd met de graad van kandidaat.
§ 2. Het hoger onderwijs van het lange type van de 2e cyclus wordt bekrachtigd met één van volgende graden : licentiaat, architect, industrieel ingenieur, handelsingenieur.
§ 3. Het onderwijs voor pedagogische opleiding van de toekomstige leerkrachten, thans georganiseerd door de inrichtingen voor hoger economisch onderwijs van het lange type, wordt bekrachtigd met de graad van geaggregeerde voor het hoger secundair onderwijs.
Art.45. Na afloop van de 2e cyclus bedoeld in art. 43 kan in het hoger onderwijs van het lange type nog een diploma van gespecialiseerd hoger onderwijs uitgereikt worden na studie van ten hoogste twee jaar, met o.m. toegepast onderzoek, o.a. verricht in Belgische of buitenlandse beroepskringen.
Afdeling 4. - Gemeenschappelijke bepalingen voor het hoger onderwijs van het korte en het lange type.
Art.46. § 1. De beslissing waarbij de Raad van Bestuur van een hogeschool, georganiseerd door de Franse Gemeenschap, een nieuwe afdeling, optie of specialisatiestudie opent in een categorie die ze organiseert, wordt voor toelating voorgelegd aan de Regering, op eensluidend advies van de algemene raad.
§ 2. De nieuwe afdelingen, opties en specialisatiestudies geopend door een door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde hogeschool en ressorterend onder een categorie die ze organiseert, worden erkend en in de toelageregeling opgenomen door de Regering, op eensluidend advies van de algemene raad.
Art.47. § 1. De Regering kan nieuwe studies tot stand brengen, met inbegrip van specialisatiestudies ressorterend onder een in art. 38 vermelde categorie, op eensluidend advies van de algemene raad.
Die nieuwe studies omvatten onderwijsactiviteiten i.v.m. de toegekende graad en bezorgen de student de kennis, het inzicht en de bekwaamheden die hij nodig heeft.
Elk jaar studie omvat ten minste 700 en ten hoogste 1 200 uren onderwijsactiviteiten.
§ 2. De structuur en de indeling van die nieuwe studies bij het hoger onderwijs van het korte en het lange type wordt bepaald door de Regering van de Franse Gemeenschap, op eensluidend advies van de algemene raad.
HOOFDSTUK VIII. - Toegang tot het hoger onderwijs van het korte en het lange type.
Art.48. § 1. Het 1e jaar hoger onderwijs, ter verkrijging van de graad die deze studies bekrachtigt, is toegankelijk voor de studenten die één van volgende stukken voorleggen :
1° een getuigschrift van hoger secundair onderwijs uitgereikt door een inrichting voor secundair onderwijs met volledig leerplan of voor sociale promotie, voor de studenten die dat getuigschrift na het schooljaar 1992-1993 bekomen hebben;
2° een getuigschrift van hoger secundair onderwijs, voor de studenten die vóór het jaar 1993-1994 dat getuigschrift bekomen hebben, samen met het diploma van bekwaamheid voor toegang tot het hoger onderwijs, voor toegang tot het 1e jaar hoger onderwijs van het lange type;
3° een gehomologeerd getuigschrift van het algemeen, technisch of kunstonderwijs, uitgereikt door een inrichting voor secundair onderwijs, georganiseerd of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap of door de examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap die gemachtigd is om dat getuigschrift uit te reiken, en dat toegang verleent tot het universitair onderwijs in die Gemeenschap;
4° een diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan of een overeenstemmend bewijs uitgereikt door het onderwijs voor sociale promotie;
5° een buitenlands diploma of studiebewijs, gelijkwaardig erkend met die vermeld in 1° en 3°, bij toepassing van de wet van 19.3.1971 betreffende de gelijkwaardigheid van de buitenlandse diploma's en studiebewijzen, van een decreet, een Europese richtlijn of een internationaal verdrag;
6° een attest van welslagen voor een toelatingsexamen georganiseerd door de hogescholen en waarvan de programma's bepaald worden door de Regering, op advies van de algemene raad.
Dit attest geeft toegang tot de studies die het vermeldt. Hebben ook toegang tot het 1e jaar paramedisch hoger onderwijs van het korte type de studenten die geslaagd zijn voor het toelatingsexamen, overeenkomstig de door de Regering genomen maatregelen, voor een examencommissie van de Franse Gemeenschap.
§ 2. Tot het 1e jaar studie van de 2e cyclus hoger onderwijs van het lange type ter verkrijging van de graad die het bekrachtigt, hebben de studenten toegang, houder van de met die studie overeenstemmende graad van kandidaat.
§ 3. Tot de studie ter verkrijging van de graad van geaggregeerde voor het hoger secundair onderwijs hebben de studenten toegang, houder van een graad tot bekrachtiging van onderwijs van de 2e cyclus van het lange type in de economische categorie of die voor zulke studie ingeschreven zijn, in welk geval ze de graad van geaggregeerde pas kunnen bekomen na het bekomen van de graad die hun studie in de 2e cyclus bekrachtigt.
Art.49. § 1. Overeenkomstig de maatregelen door de Regering genomen op advies van de algemene raad, bepaalt de overheid van de hogeschool de voorwaarden waaronder de studenten overgaan :
1° van een jaar hoger onderwijs van het korte type van een afdeling naar een ander jaar van dat onderwijs in een andere afdeling;
2° van een jaar of cyclus van het hoger onderwijs van het lange type naar een jaar hoger onderwijs van het korte type;
3° van een jaar of cyclus van het universitair onderwijs naar een jaar hoger onderwijs van het korte type;
4° van een 1e cyclus van het hoger onderwijs van het lange type in een afdeling naar een 2e cyclus hoger onderwijs van het lange type in een andere afdeling;
5° van een 1e cyclus van het universitair onderwijs naar een 2e cyclus hoger onderwijs van het lange type;
6° van een cyclus van het hoger onderwijs van het korte type naar een 2e cyclus hoger onderwijs van het lange type in een gelijkaardige afdeling;
7° van een jaar van een cyclus universitair onderwijs of hoger onderwijs van het lange type naar een jaar van een cyclus hoger onderwijs van het lange type;
8° van een 2e cyclus universitair onderwijs naar de specialisatiestudie georganiseerd in het hoger onderwijs van het lange type bij toepassing van art. 45.
§ 2. De in § 1 bedoelde overgangen gelden ook voor studenten, houder van een titel uitgereikt door het onderwijs voor sociale promotie, die overeenstemt met die, uitgereikt door het onderwijs met volledig leerplan, overeenkomstig art. 75 van het decreet van 16.4.1991 tot regeling van het onderwijs voor sociale promotie.
Voor specifieke studiebewijzen van het hoger onderwijs voor sociale promotie van stelsel 1, bepaald door voormeld decreet, is ook overgang mogelijk op een wijze die de Regering zal bepalen, op advies van de algemene raad.
§ 3. De in § 1 bedoelde overgangen gelden ook voor studenten die uit het onderwijs voor sociale promotie komen, op voorwaarden die de Regering bepaalt.
Art.50. De overheid van de hogeschool kan tot studies van de 2e cyclus die ze bepaalt, studenten toelaten die de graad van kandidaat niet bekomen hebben, maar het bewijs leveren van ten minste 4 jaar beroepservaring en die na een evaluatie, georganiseerd door de overheid van de hogeschool, het bewijs leveren van voldoende kennis en bekwaamheid om die studies met goed gevolg te doorlopen.
De bepaling van de in vorig lid bedoelde studie moet vooraf goedgekeurd worden door de Minister, op advies van de algemene raad.
Art.51. Op voorwaarden die de overheid van de hogeschool bepaalt, zijn studies van de 2e cyclus toegankelijk, voor het verkrijgen van de graden die ze bekrachtigen, voor studenten, houder van een buitenlands diploma of studiebewijs i.v.m. die studies, gelijkwaardig erkend met die, vermeld in de art. 41 en 44, § 1 van dit decreet, bij toepassing van de wet van 14.3.1971 inzake gelijkwaardigheid van buitenlandse diploma's en studiebewijzen.
Art.52. De student heeft de vrije keus van de hogeschool waar hij zich wil inschrijven.
De overheid van de hogeschool kan echter de inschrijving van een student weigeren bij gemotiveerde beslissing, ingevolge bepalingen die de Regering getroffen heeft.
Wanneer die hogeschool door de Franse Gemeenschap georganiseerd is, kan die student binnen 30 dagen, bij aangetekend schrijven, beroep aantekenen bij de minister, die over 30 dagen beschikt om de weigering ongedaan te maken.
De door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde hogescholen voorzien in hun reglement in de oprichting en organisatie van een commissie, die de klachten van studenten bij weigering om ze in te schrijven, in ontvangst neemt. Die commissie, waarvan de onafhankelijkheid gewaarborgd moet worden, kan de weigering ongedaan maken op de wijze die het reglement bepaalt.
HOOFDSTUK IX. - Studieregeling in het hoger onderwijs.
Afdeling 1. - Studie- en examenprogramma's.
Art.53. Mits ze het bij wetten, decreten en besluiten bepaalde programma en minimumaantal uren naleeft, kan elke hogeschool haar uurregeling bepalen en haar programma's uitwerken om het studiepeil te waarborgen. Uiterlijk op 1 augustus van elk jaar publiceert ze het programma van de verschillende studies die ze het volgende academiejaar organiseert, zodat de student kennis krijgt van doeleinden en inhoud van de organisatie van de programma's en van het vigerende reglement.
Art.54. De programma's van het hoger onderwijs van het korte type, ter verkrijging van een in art. 41 vermelde graad, beslaan ten minste 3 jaar studie.
De programma's van het hoger onderwijs van het lange type in de 1e cyclus, ter verkrijging van de graad van kandidaat, beslaan 2 jaar studie.
De programma's van het hoger onderwijs van het lange type in de 2e cyclus, ter verkrijging van een graad vermeld in art. 44, § 2, beslaan 2 jaar studie behalve voor handelsingenieur en architect : voor deze graden zijn 3 jaar studie vereist.
De programma's ter verkrijging van de graad van geaggregeerde voor het hoger secundair onderwijs beslaan 1 jaar studie.
Art.55. Onverminderd andere bepalingen van dit decreet leggen de overheid van de hogeschool in de vorm van een rechtspersoon en de inrichtende macht(en) van de hogeschool die geen rechtspersoon is, een studiereglement vast vóór 1.1.1996. Dat reglement en latere wijzigingen ervan worden aan de Minister meegedeeld.
Het reglement bepaalt o.m. :
1° de doeleinden van elk studieprogramma;
2° de beschrijving van elk studieprogramma;
3° de organisatie van het academiejaar;
4° de tuchtregeling;
5° de bepalingen waarvoor met de student een pedagogische overeenkomst gesloten moet worden;
6° de inspraakregeling.
Het academiejaar wordt georganiseerd overeenkomstig de algemene bepaling die de Regering treft.
Art.56. De studenten, ingeschreven in een hogeschool ter verkrijging van een graad bedoeld in art. 41, 42, 44 of 45, volgen geregeld de onderwijsactiviteiten op het programma van het studiejaar waarvoor ze ingeschreven zijn, die de hogeschool organiseert. Zij leggen er de examens af m.b.t. hun studieprogramma.
Niettemin kunnen overeenkomsten met andere hogescholen of al dan niet universitaire inrichtingen voor hoger onderwijs, in België of in het buitenland, bepalen dat sommige colleges en werkzaamheden georganiseerd zullen worden door die hogescholen of inrichtingen en dat de daarop betrekking hebbende examens er zullen afgelegd worden overeenkomstig de aldaar vigerende regels. Ze kunnen ook in de uitwisseling van leerkrachten voorzien.
Art.57. Bij beslissing van de overheid van de hogeschool en onder de voorwaarden die ze bepaalt, kunnen de studenten op hun verzoek de toelating krijgen om een studiejaar over verschillende academiejaren te spreiden.
Ze tellen daar mee voor de financiering in verhouding tot het gedeelte van het studieprogramma dat zij afgewerkt hebben, volgens een regeling die de Regering bepaalt op advies van de algemene raad.
Art.58. Bij beslissing van de overheid van de hogescholen, onder de voorwaarden die ze bepaalt mogen de studenten die voor het eerst in het 1e jaar ingeschreven zijn, in de loop van het jaar op hun verzoek de toelating krijgen om het jaar over 2 opeenvolgende jaren te spreiden.
Examens waarvoor zij het 1e jaar niet slagen, mogen zij het volgende jaar tweemaal afleggen. Zij zijn verplicht een bijwerking te volgen waarvan de overheid van de hogeschool het programma in overleg met de betrokkene bepaalt.
Studenten waarvoor die regeling geldt, worden geacht tweemaal in het 1e jaar ingeschreven te zijn.
Afdeling 2. - Studieduur.
Art.59. Onverminderd artikel 61 moet een student ter verkrijging van een graad, vermeld in artikelen 41 en 44, volgend aantal jaren gewijd hebben aan zijn studie :
1° ten minste 3 jaar voor een graad vermeld in artikel 41;
2° ten minste 2 jaar voor een graad vermeld in artikel 44, § 1;
3° ten minste 2 jaar voor de graad van licentiaat of industrieel ingenieur;
4° ten minste 3 jaar voor de graad van handelsingenieur of architect;
5° ten minste 1 jaar voor het in artikel 43 bedoelde specialisatiediploma in het hoger onderwijs van het korte type;
6° ten minste 1 jaar voor het in artikel 45 bedoelde diploma van gespecialiseerd hoger onderwijs van het lange type.
Afdeling 3. - Vrijstellingen van studieprogramma en -duur.
Art.60. Op voorwaarden die ze bepaalt kan de overheid van de hogeschool studenten vrijstellen van gedeelten van hun studieprogramma, gelet op de studies of studiegedeelten die zij met goed gevolg volbracht hadden.
Art.61. De overheid van de hogeschool kan studenten die de in artikel 60 bedoelde vrijstelling genieten, een vermindering van de in artikel 59 bepaalde minimumstudieduur toestaan.
Afdeling 4. - Kwaliteitscontrole.
Art.62. De overheid van de hogeschool controleert de kwaliteit van de onderwijsactiviteiten en van andere opdrachten die ze vervult, volgens een door de Regering bepaalde procedure.
Daartoe wordt o.m. een beroep gedaan op externe deskundigen, prioritair in beroepskringen gekozen, en wordt om de 3 jaar een activiteitsverslag ingediend bij de algemene raad.
De Regering bepaalt het gevolg dat gegeven moet worden aan de besluiten van die controle.
HOOFDSTUK X. - Examencommissies.
Art.63. Om zich voor de examens aan een hogeschool te mogen inschrijven, moet elke student geregeld de onderwijsactiviteiten gevolgd hebben, die voorkomen op het programma van het studiejaar waarvoor hij ingeschreven is.
Art.64. Niemand mag deelnemen aan meer dan 2 examenzittingen in één academiejaar.
Art.65. De examens zijn openbaar. Ze worden mondeling of schriftelijk afgenomen.
Elke student mag zijn verbeterd schriftelijk examen inzien en kan op gewone aanvraag zijn uitslag per examen vernemen.
Art.66. De overheid van de hogeschool stelt examencommissies per studiejaar samen.
Die commissies bestaan uit de personeelsleden die verantwoordelijk waren voor de door de student gevolgde onderwijsactiviteiten, alsook uit een voorzitter, een secretaris en eventueel externe deskundigen.
Ze beraadslagen collegiaal en zonder mogelijkheid van beroep over de aanvaarding, verdaging of afwijzing van de student en over de toe te kennen vermeldingen.
Art.67. Onverminderd andere bepalingen van dit hoofdstuk legt de Regering een algemeen examenreglement vast, met o.m. :
1° de examentijden;
2° de overgangsvoorwaarden;
3° de organisatie en het verloop van de examens;
4° de samenstelling en werking van de examencommissies;
5° de wijze waarop klachten van de studenten over een onregelmatig verloop van de examens ingediend, onderzocht en beslecht worden;
6° de vermelding van de overheid, bevoegd om een inschrijving te weigeren.
HOOFDSTUK XI. - Examencommissies voor het hoger onderwijs in de Franse Gemeenschap.
Art.68. De Regering kan examencommissies voor het hoger onderwijs in de Franse Gemeenschap oprichten, ter uitreiking van de in de artikelen 41 en 44 bedoelde graden en van de bekwaamheidsbewijzen die krachtens de vigerende wetgeving vereist zijn en noch door universitaire instellingen, noch door hoger-onderwijsinstellingen, noch roor hogescholen uitgereikt worden.
Ze regelt hun werking en bepaalt de inschrijvingsrechten, alsook de vergoedingen van de examinatoren.
HOOFDSTUK XII. - Uitreiking van de diploma's.
Art.69. De in de artikelen 41 en 44 bedoelde graden en de diploma's tot staving ervan worden toegekend door de examencommissies van de hogescholen of door de examencommissie voor het hoger onderwijs in de Franse Gemeenschap.
De in de artikelen 42 en 45 bedoelde graden en de diploma's of getuigschriften tot staving ervan worden door de examencommissies van de hogescholen uitgereikt.
Art.70. De diploma's worden ondertekend door de directeurs-voorzitters en door de leden van de examencommissie. Ze worden medeondertekend door de Minister of zijn gemachtigde.
Het diploma uitgereikt door een examencommissie voor het hoger onderwijs in de Franse Gemeenschap overeenkomstig artikel 62 van dit decreet wordt ondertekend door de voorzitter en de leden van de examencommissie en medeondertekend door de Minister of zijn gemachtigde.
HOOFDSTUK XIII. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen.
Art.71. De artikelen 2, 1e lid, 2bis, 2ter, 2quater, 3, 5, 5bis, § 1, a, b, c, e, § 2, § 3, a, b, 6, 7, 8, 9, 9bis, § 2, 11, 12, 13, 14 en 15 van de wet van 7.7.1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs gelden niet voor de hogescholen.
In dezelfde wet wordt in artikel 2ter " en 1993-1994 " vervangen door " 1993-1994 en 1994-1995 ".
In artikel 17 van de wet van 18.2.1977 houdende organisatie van het hoger onderwijs, inz. van het technisch en agrarisch hoger onderwijs van het lange type wordt in § 4bis " in 3, c " vervangen door " in § 3, b en c " en in § 4ter " bedoelde afdeling " vervangen door " in § 3, b en c, bedoelde afdelingen ".
Art.72. Voor de hoger-onderwijsinstellingen van de gesubsidieerde netten heeft de niet-naleving van de in de artikelen 11 t/m 15 gestelde verplichtingen het definitief verlies van het recht op toelagen tot gevolg.
Voor de instellingen van het net georganiseerd door de Franse Gemeenschap heeft de niet-naleving van die artikelen de sluiting van de hoger-onderwijsinstelling tot gevolg.
Art.73. Voor hoger-onderwijsinstellingen van het gesubsidieerd net heeft de niet-naleving van de in de artikelen 52, 55 en 62 voorkomende bepalingen het verlies van het recht op toelagen, tot een beloop van 20 %, tot gevolg.
Voor de instellingen van het net georganiseerd door de Franse Gemeenschap heeft de niet-naleving van die bepalingen het verlies van de middelen, bestemd voor het door de Franse Gemeenschap georganiseerd onderwijs, tot een beloop van 20 %, tot gevolg.
Art.74. In afwachting van de organisatie van toelatingsexamens, bedoeld in artikel 48, § 1, kunnen studenten die geslaagd zijn voor het ingangsexamen, georganiseerd door een hoger-onderwijsinstelling, opgenomen in een hogeschool, of door de hogeschool, toegang krijgen tot de colleges ter verkrijging van het diploma van maatschappelijk assistent, maatschappelijk werker of sociaal adviseur.
Art.75. Bij de oprichting van de hogeschool bestaat het bestuurscollege, in afwijking van de artikelen 25 en 27, van rechtswege uit de directeurs, adjunct-directeurs en onderdirecteurs van de hoger-onderwijsinstellingen die de hogeschool samenstellen.
In het door de Franse Gemeenschap georganiseerd onderwijs zijn de fungerende directeurs, adjunct-directeurs en onderdirecteurs van rechtswege lid van het bestuurscollege, voor ten hoogste 5 jaar.
Als onder de in het 1e lid bedoelde leden van rechtswege van het bestuurscollege, de verantwoordelijken voor het hoger onderwijs van het lange of het korte type, zo die 2 types in de hogeschool voorkomen, niet vertegenwoordigd zijn naar rato van ten minste 1/3 van de leden, dan benoemt de inrichtende macht, als overgangsmaatregel, tot 1 september 2000, bijkomende leden, gekozen uit het onderwijzend personeel. Ze worden aan het college toegevoegd om de verhouding van 1/3 te bereiken.
De inrichtende macht benoemt de departementale directeurs onder de leden van rechtswege van het bestuurscollege. De departementale directeurs, benoemd ingevolge het voorgaande lid, worden overeenkomstig de artikelen 27 en 30 vervangen.
Art.76. De Regering verzekert, als overgangsmaatregel tot 1 september 2000, in de raad van bestuur, afgezien van de in artikel 24, 4° en 5°, bedoelde externe leden, de pedagogische raad, de sociale raad en de departementale raad van de hogescholen van de Franse Gemeenschap, de vertegenwoordiging van het hoger onderwijs van het korte en het lange type voor telkens 1/3, mits beide types in de hogeschool of het departement bestaan.
De gesubsidieerde hogescholen verzekeren, als overgangsmaatregel tot 1 september 2000, in hun bestuurs- en adviesorganen, de vertegenwoordiging van het hoger onderwijs van het korte en het lange type voor telkens 1/3 van de leden die tot de hogeschool behoren, mits beide types in de hogeschool of het departement bestaan.
Art.77. In afwachting van de oprichting van de algemene raad bedoeld in artikel 37, oefent de vaste raad, bedoeld in artikel 7, § 1 van voormelde wet van 7.7.1970, de bevoegdheid uit die dit decreet aan de algemene raad toekent.
Art.78. § 1. De hoger-onderwijsinstelling " Ecole d'interprètes internationaux " blijft onderworpen aan de bepalingen bedoeld in artikel 4, § 3, van de wet van 28.4.1953 betreffende de inrichting van het universitair onderwijs door de Staat, gecoördineerd op 15.8.1991.
§ 2. De overeenkomsten tussen die instelling en de " Université de l'Etat de Mons " blijven toepasselijk.
§ 3. De overheid van de hogeschool waarin die instelling zal worden opgenomen, moeten de in § 1 bedoelde bepalingen en de in § 2 bedoelde overeenkomsten naleven en in de interne organisatie van de hogeschool voorzien met inachtneming van die bepalingen.
Art.79. Alle bepalingen van wetten, decreten en reglementen betreffende de instellingen voor hoger onderwijs gelden mutatis mutandis voor de hogescholen totdat de Raad of de Regering ze eventueel wijzigt of afschaft.
Art.80. De wet van 22.12.1986 op de intercommunale verenigingen is toepasselijk op hogescholen samengesteld uit hoger-onderwijsinstellingen die door ten minste 2 gemeenten georganiseerd waren, onverminderd de art. 28, 29, 30 en 32.
Art. 81. De Regering bepaalt de datum van inwerkingtreding van dit decreet.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Brussel, 27 oktober 1994.
De Minister-Voorzitster van de Regering van de Franse Gemeenschap, belast met Openbaar Ambt, Kinderzorg en Toerisme,
Mevr. L. ONKELINX
De Minister van Hoger Onderwijs, Wetenschappelijk Onderzoek, Jeugdzorg en Internationale Betrekkingen,
M. LEBRUN
De Minister van Begroting, Cultuur en Sport,
E. TOMAS
De Minister van Onderwijs en Audiovisuele Media,
Ph. MAHOUX