Details



Externe links:

Justel

Staatsblad pdf



Titel:

23 DECEMBER 1994. - Wet tot wijziging van de besluitwet van 18 mei 1945 houdende oprichting van een Rentenfonds.



Inhoudstafel:


Art. 1-6



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1945051806 



Uitvoeringsbesluit(en):

2020041697 



Artikels:

Artikel 1. In artikel 2 van de besluitwet van 18 mei 1945 houdende oprichting van een Rentenfonds, gewijzigd bij de wet van 22 juli 1991, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° het eerste lid wordt vervangen door het volgende lid :
  " Het Fonds heeft tot opdracht :
  1° de liquiditeit van de secundaire markt van Staatseffecten te waarborgen, hoofdzakelijk ten gunste van de personen die op deze markt optreden buiten de uitoefening van een beroepsactiviteit;
  2° medewerking te verlenen aan het beheer van de Staatsschuld door de technische functies waar te nemen die de Minister van Financiën opdraagt aan het Fonds;
  3° de functies in verband met het bestuur van en het toezicht op effectenmarkten uit te oefenen, die hem door of krachtens de wet zijn toevertrouwd;
  4° de functies uit te oefenen die hem door of krachtens de wet zijn toevertrouwd voor het toezicht op de naleving van de wettelijke en reglementaire bepalingen die van toepassing zijn op de bewaarneming en op het beheer van effecten. "
  2° het volgende lid wordt tussen het vierde en het vijfde lid ingevoegd :
  " In het raam van de toezichthoudende opdrachten bedoeld in het eerste lid, 3° en 4°, kan het Fonds zich alle voor de uitoefening van zijn functies nuttige inlichtingen of kopieën van documenten doen verstrekken door de instellingen die onder zijn toezicht staan, door de Nationale Bank van België, door de autoriteiten aan wie van overheidswege het toezicht op de kredietinstellingen en op de beursinstellingen is opgedragen evenals door de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de financiële markten. Met datzelfde doel, kan het ook aan de autoriteiten aan wie van overheidswege het toezicht op de kredietinstellingen en op de beursinstellingen is opgedragen vragen om ter plaatse onderzoekingen in te stellen. "

Art.2. Een artikel 2ter, luidend als volgt, wordt in dezelfde besluitwet ingevoegd :
  " Artikel 2ter. § 1. Behalve wanneer zij worden opgeroepen om in rechte te getuigen in strafzaken, mogen de leden van het Comité en van het personeel van het Rentenfonds en de personen die medewerken aan de uitvoering van zijn opdrachten, geen ruchtbaarheid geven aan de vertrouwelijke inlichtingen waarvan zij op grond van hun functies kennis hebben verkregen.
  Het eerste lid is niet van toepassing op mededelingen :
  1° aan de Nationale Bank van België, aan de autoriteiten aan wie van overheidswege het toezicht op de kredietinstellingen en op de beursinstellingen is opgedragen en aan de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de financiële markten, omtrent de aangelegenheden die tot hun bevoegdheden behoren.
  2° aan de Minister van Financiën, voor de uitoefening van zijn functies met betrekking tot effectenmarkten of tot de bewaarneming en tot het beheer van effecten;
  3° aan de gerechtelijke autoriteiten voor de aangifte van strafrechtelijke inbreuken die het Fonds in de uitoefening van zijn functies heeft vastgesteld;
  4° in het kader van een wederzijdse samenwerking, op grond van internationale verdragen die België heeft ondertekend of op grond van wederkerigheid, aan buitenlandse instellingen, met gelijkaardige toezichthoudende opdrachten als het Rentenfonds en dit voor het onderzoek en de uitvoering van beslissingen die zijn genomen in het kader van deze opdrachten.
  § 2. Het Rentenfonds mag de mededelingen overeenkomstig § 1 pas verstrekken als de ontvanger die enkel zal gebruiken ten behoeve van de uitoefening van zijn opdrachten en voor zover de in § 1, 4°, vermelde ontvangers gehouden zijn tot een gelijkwaardig beroepsgeheim als ingesteld in dit artikel.
  § 3. Overtredingen van dit artikel worden bestraft met de straffen van artikel 458 van het Strafwetboek. De voorschriften van het eerste boek van het Strafwetboek, hoofdstuk VII, en artikel 85, niet uitgezonderd, zijn van toepassing op de overtredingen van dit artikel. "

Art.3. Artikel 5 van dezelfde besluitwet, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 5. De eigen middelen van het Fonds zijn samengesteld uit :
  1° de dotatie van 2 812 500 000 frank toegekend door de Schatkist krachtens artikel 9 van de wet van 19 juni 1959 over het statuut van de Nationale Bank van België en van het Rentenfonds, alsmede over de Belgische deelneming in het Internationaal Muntfonds en in de Internationale Bank voor wederopbouw en economische ontwikkeling;
  2° de reserve. "

Art.4. Artikel 6 van dezelfde besluitwet wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 6. De nettowinst die op de balans is vastgesteld bij de afsluiting van elk boekjaar wordt, ten belope van 3 pct. van de dotatie, bij de reserve gevoegd.
  Het overschot valt ten deel aan de Schatkist en wordt op 31 maart van het volgende boekjaar uitgekeerd.
  In afwijking van het tweede lid wordt, indien de reserve geen 50 pct. van de dotatie bereikt of indien de eigen middelen geen 35 pct. bereiken van de nominale portefeuille die het Fonds gedurende het laatste kwartaal van het boekjaar gemiddeld in bezit had, het overschot in die mate bij de reserve gevoegd als nodig om die respectieve percentages voor de reserve en de eigen middelen te bereiken. "

Art.5. In 1994 wordt een bedrag van 3 000 000 000 frank van de reserve van het Rentenfonds afgenomen ten gunste van de Schatkist.

Art. 6. De artikelen 3 tot 5 treden in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. Artikel 4 wordt voor het eerst toegepast bij de afsluiting van het boekjaar 1994.
  Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
  Gegeven te Brussel, 23 december 1994.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Financiën,
  Ph. MAYSTADT
  Met 's Lands zegel gezegeld :
  De Minister van Justitie,
  M. WATHELET