10 SEPTEMBER 1993. - Besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap houdende oprichting en regeling van een stelsel voor opleiding in een bedrijf met het oog op de voorbereiding van de inschakeling van de minder-validen in het arbeidsproces. <Vertaling>(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 14-07-1994 en tekstbijwerking tot 27-10-2016)
Art. 1-15
Artikel 1.De inschakeling van een minder-valide in het arbeidsproces kan door middel van de opleiding in een bedrijf verwezenlijkt worden welke de betrokkene, hierna " leerling " genoemd, voor een betrekking [1 ...]1 voorbereidt.
De opleiding in een bedrijf moet de leerling direct voor een betrekking in het normaal bedrijfsleven voorbereiden en moet onafhankelijk zijn van de schoolopleiding die hij gevolgd heeft.
De individuele overeenkomst voor opleiding in een bedrijf wordt volgens de vormen, voorwaarden en modaliteiten gesloten waarin dit besluit voorziet.
----------
(1)<BDG 2016-09-02/02, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 27-10-2016>
Art.2.§ 1. De overeenkomst voor opleiding in een bedrijf wordt tussen de leerling of zijn wettelijke vertegenwoordiger en de werkgever gesloten door bemiddeling van de " Dienststelle der Deutschsprachigen Gemeinschaft für Personen mit einer Behinderung [1 ...]1 ", hierna " Dienst " genoemd. Zij wordt in drie exemplaren opgesteld : één voor elke partij en één voor de Dienst.
De leerling moet ten minste achttien jaar oud zijn en mag niet meer leerplichtig zijn of naar school gaan. [1 ...]1
§ 2. [1 ...]1
§ 3. Om rechtsgeldig te zijn moet de opleiding in een bedrijf door de Dienst erkend zijn. Deze erkenning wordt slechts gegeven wanneer de Dienst van mening is dat de opleiding in een bedrijf of een gelijksoortige voorbereiding voor de tewerkstelling noodzakelijk en de leerling aangepast is.
De Dienst trekt de erkenning in wanneer één partij haar verplichtingen niet meer nakomt of tijdens de opleiding blijkt dat deze voor de leerling niet gepast is.
----------
(1)<BDG 2016-09-02/02, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 27-10-2016>
Art.3.Elke overeenkomst voor opleiding in een bedrijf moet volgende vermeldingen en clausules bevatten :
1° de identiteit en de woonplaats van de partijen;
2° de aanvangsdatum en de duur van de opleiding;
3° het voorwerp van de overeenkomst, inzonderheid [1 de doelstellingen in het kader van de opleiding die bij de overeenkomst worden gevoegd en zo nodig aangepast worden]1;
4° de verplichtingen van de partijen, vermeld in artikel 4;
5° de bepalingen van de artikelen 5 en 6 van dit besluit over de schrosing of beëindiging van de overeenkomst.
Elke overeenkomst voorziet ook in een semestriële balansbespreking tussen de verantwoordelijken van de opleiding, de leerling en de adviseur van de Dienst inzake beroep en tewerkstelling, om de maatregelen inzake opleiding te kunnen waarderen.
----------
(1)<BDG 2016-09-02/02, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 27-10-2016>
Art.4.§ 1. De werkgever verplicht er zich toe :
1° [1 ervoor te zorgen dat de leerling socio-professionele bekwaamheden verwerft die hem voorbereiden op zijn inschakeling in het arbeidsproces;]1
2° persoonlijk toezicht te houden op de uitvoering van de overeenkomst of onder zijn personeelsleden een monitor aan te wijzen die tijdens de opleiding met de begeleiding van de leerling belast is;
3° als een goed huisvader voor de gezondheid en de veiligheid van de leerling tijdens de opleiding te waken;
4° de werkruimte indien nodig aan te passen en de leerling geen werk te geven, dat geen betrekking tot de opleiding heeft;
5° alle hem opgelegde verplichtingen na te komen die voortvloeien uit de wettelijke of reglementaire bepalingen;
6° de Dienst onmiddellijk in kennis te stellen van elke onregelmatigheid in de uitvoering van de overeenkomst;
7° [1 op het einde van de opleiding aan de leerling een attest uit te reiken waarin de duur en de inhoud van de opleiding wordt vermeld. Het feit dat het gaat om een opleiding in een bedrijf in de zin van dit besluit wordt daarin niet vermeld.]1
§ 2. De leerling verplicht er zich toe :
1° zich nauwgezet toe te leggen op het verwerven van de hem door middel van de opleiding aangeboden [1 kennis en vaardigheden]1;
2° de in het bedrijf vigerende arbeidsreglementen en, zo nodig, de geheimhouding na te leven;
3° zich te onthouden van al wat zijn eigen veiligheid of die van zijn metgezellen of van derden kan schaden;
4° het gereedschap dat hem door de werkgever werd toevertrouwd, in goede staat terug te bezorgen;
5° de Dienst onmiddellijk in kennis te stellen van elke onregelmatigheid in de uitvoering van de overeenkomst.
----------
(1)<BDG 2016-09-02/02, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 27-10-2016>
Art.5.§ 1. De inkomensvervangende tegemoetkoming van de leerling bestaat uit :
1° de bezoldiging uitbetaald door de werkgever, welke met de maandelijkse minimale bezoldiging overeenstemt die voor het betrokken jaar overeenkomstig artikel 13 van het ministerieel besluit van 27 oktober 1978 houdende bepaling van de erkenningsvoorwaarden van de leerovereenkomsten en van de gecontroleerde leerverbintenissen in de voortdurende vorming van de middenstand;
2° het bedrag toegekend door de Dienst dat, volgens de categorie, met het hierna vastgelegd percentage van het wettelijk (gegarandeerd gemiddeld maandelijks minimuminkomen) overeenstemt : <BDG 1994-05-09/38, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 24-07-1994>
- 1e categorie : personen tussen 18 en 21 jaar die geen gezin ten laste hebben : 40 %;
- 2e categorie : personen tussen 21 en 25 jaar die geen gezin ten laste hebben : 60 %;
- 3e categorie : personen tussen 18 en 25 jaar die een gezin ten laste hebben of personen ouder dan 25 jaar die geen gezin ten laste hebben : 80 %;
- 4e categorie : personen ouder dan 25 jaar die een gezin ten laste hebben : 100 %;
3° de bijkomende premie waarin artikel 24 van het besluit van de Executieve van 12 juni 1985 betreffende de toekenning van sommige voordelen aan de personen die een beroepsopleiding ontvangen.
§ 2. De inkomensvervangende tegemoetkoming uitbetaald door de Dienst aan de leerling stemt overeen met het basisbedrag bepaald in § 1, 2, na aftrek van volgende bedragen :
- de in § 1, 1°, bedoelde bezoldiging;
- de in § 3 bedoelde prestaties.
- [1 ...]1
§ 3. De in § 2, 2°, bedoelde prestaties bestaan uit :
1° de ouderdoms-, rust-, anciënniteits- of invaliditeitspensioenen alsmede alle voordelen die deze door of krachtens een Belgische of buitenlandse wet of door een openbare overheid of een inrichting van openbaar nut vervangen of aanvullen;
2° de schadeloosstellingen, toelagen of lijfrenten die de slachtoffers van arbeidsongevallen of beroepsziekten toegekend worden in toepassing van de wetgeving betreffende de vergoeding der schade voortspruitende uit beroepsziekten en het voorkomen van de beroepsziekten;
3° de schadeloosstellingen die de slachtoffers van ongevallen toegekend worden in toepassing van de artikelen 1382 en volgende van het Burgerlijk Wetboek of van elke buitenlandse wetgeving;
4° de vergoedingen voor arbeidsongeschiktheid die in toepassing van de wetgeving op de ziekte- en invaliditeitsverzekering toegekend worden;
5° de werkloosheidsuitkeringen die in toepassing van de voorschriften inzake tewerkstelling en arbeid toegekend worden;
6° de inkomensvervangende tegemoetkomingen, die in toepassing van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten, of de gewone of bijzondere tegemoetkomingen, die in toepassing van de wet van 27 juni 1969 betreffende het toekennen van tegemoetkomingen aan de minder-validen toegekend worden.
Ingeval één van de in voorafgaand lid opgesomde prestaties wordt uitgekeerd onder de vorm van een kapitaal of afkoopwaarde is artikel 30 van het koninklijk besluit van 6 juli 1987 betreffende de inkomensvervangende tegemoetkoming en de integratietegemoetkoming van toepassing.
----------
(1)<BDG 2016-09-02/02, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 27-10-2016>
Art.6. De uitvoering van de overeenkomst voor opleiding in een bedrijf wordt geschorst wanneer één van de partijen tijdelijk in de onmogelijkheid verkeert om de overeenkomst uit te voeren, inzonderheid bij onvrijwillige werkloosheid of arbeidsongeschiktheid.
De betrokken partij moet de Dienst onverwijld verwittigen van het begin en de waarschijnlijke duur van de schorsing alsmede van de waarschijnlijke hervatting van het werk. Wanneer de schorsing voortvloeit uit een arbeidsongeschiktheid van de leerling, moet een geneeskundig getuigschrift ingediend worden.
De duur van de overeenkomst wordt verlengd met een periode gelijk aan deze van de overeenkomstig het tweede lid medegedeelde schorsing.
Art.7.Onverminderd de algemene wijzen van tenietgaan der verbintenissen, neemt de overeenkomst voor opleiding in een bedrijf een einde vóór het verstrijken van de bepaalde termijn :
1° door de wilsuiting van één der partijen :
a) [1 ...]1
b) wanneer er een dringende reden tot beëindiging is;
c) ingeval de uitvoering van de overeenkomst langer dan drie maanden geschorst is;
2° door de wilsuiting van de werkgever wanneer de leerling tijdens de opleiding geen blijk geeft van de nodige geschiktheid om het normale verloop van de leertijd met goed gevolg bij te houden; in dit geval moet een opzegging van acht dagen worden gedaan die ingaan de maandag van de week waarin werd opgezegd;
3° door het overlijden van één der partijen;
4° door stopzetting van het bedrijf door de werkgever;
5° door intrekking van de erkenning van de opleiding in een bedrijf, welke beide partijen door de Dienst bij aangetekende brief betekend wordt.
[1 Elke partij bij de overeenkomst moet de twee andere partijen bij de overeenkomst, binnen de termijn gesteld in het eerste lid, 2°, erover inlichten dat ze van plan is om de overeenkomst te beëindigen.]1
[1 ...]1
----------
(1)<BDG 2016-09-02/02, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 27-10-2016>
Art.8.
<Opgeheven bij BDG 2016-09-02/02, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 27-10-2016>
Art.9. De wetgeving betreffende de vergoeding der schade voortspruitende uit arbeidsongevallen of beroepsziekten, de feestdagen, de arbeidsreglementering, de arbeidsbescherming en de betaling van de lonen is toepasselijk op de leerlingen en hun werkgevers die een overeenkomst voor opleiding in een bedrijf hebben gesloten.
Art.10.Moet de leerling wegens de overeenkomst voor opleiding in een bedrijf bijdragen voor maatschappelijke zekerheid betalen, worden deze door de werkgever van de verschuldigde bedragen afgetrokken en aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid gestort.
De Dienst betaalt de werkgever de sociale bijdragen terug die hij als werkgever aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid werkelijk betaald heeft krachtens de overeenkomst voor opleiding in een bedrijf. De uitbetaling gebeurt elk trimester op voorlegging van de noodzakelijke bewijsstukken.
[1 De bewijsstukken voor de door de werkgever gedragen kosten worden uiterlijk zes weken na het einde van het kwartaal, respectievelijk tot eind januari voor het vierde kwartaal van het vorige jaar waarin de betrokkene de arbeidsprestaties geleverd heeft, bij de Dienst ingediend. De tegemoetkoming wordt uitbetaald op het einde van de maand waarin de bewijsstukken werden ingediend.
Indien tegen dan geen bewijsstukken zijn ingediend, vervalt de toezegging van de subsidie.]1
----------
(1)<BDG 2016-09-02/02, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 27-10-2016>
Art.11. Voor de leerlingen en werkgevers die een overeenkomst voor opleiding in een bedrijf hebben gesloten, neemt de Dienst de reiskosten, de kosten voor de aankoop van didactisch materieel alsmede de kosten voor de aanpassing van de werkplaats op zich onder dezelfde voorwaarden en volgens dezelfde modaliteiten als voor de personen die een overeenkomst voor beroepsopleiding hebben gesloten overeenkomstig artikel 56, § 2, van het koninklijk besluit van 5 juli 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen.
Art.12. <Opheffingsbepaling voor de Duitse Gemeenschap van art. 56, §2, 3°, 62 tot 66 van KB 1963-07-05/01 en van BDG 1990-10-10/37>
Art.13. De bijzondere leerovereenkomsten die vóór de inwerkingtreding van dit besluit in overeenstemming met de bepalingen van de artikelen 62 tot 66 van het bovenvermeld koninklijk besluit van 5 juli 1963 gesloten en door de Dienst erkend zijn blijven met alle eraan gebonden voordelen geldig tot hun respectievelijke einddatum.
Art.14. Dit besluit treedt in werking op de dag van zijn ondertekening.
Art. 15. De Minister van Media, Volwassenenvorming, Gehandicaptenbeleid, Sociale Hulp en Beroepsomscholing is belast met de uitvoering van dit besluit.