9 NOVEMBER 1992. - Koninklijk besluit houdende herstructurering van de School voor Criminologie en Criminalistiek wegens de integratie ervan in het Nationaal Instituut voor Criminalistiek. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 18-11-1992 en tekstbijwerking tot 16-07-1999)
HOOFDSTUK I. - Opdrachten.
Art. 1-3
HOOFDSTUK II. - Academische raad.
Art. 4-6
HOOFDSTUK III. - Bestuur.
Art. 7-8
HOOFDSTUK IV. - Lerarenkorps.
Art. 9-11
HOOFDSTUK V. - Diverse bepalingen.
Art. 12-19
HOOFDSTUK I. - Opdrachten.
Artikel 1. <KB 1994-11-29/32, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 02-01-1995> De School voor Criminologie en Criminalistiek die in het Nationaal Instituut voor Criminalistiek is opgenomen, wordt hierna " de school " genoemd.
Art.2. De school wordt met de volgende opdrachten belast :
(1° het organiseren voor de officieren en agenten van de gerechtelijke politie van de basisopleiding, de gespecialiseerde opleiding en de voortgezette opleiding, wanneer deze laatste niet door de minister van Justitie wordt geregeld.) <KB 1997-12-19/50, art. 124, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1998>
2° het organiseren van de cursussen van de middelbare graad, eerste en tweede gedeelte, alsmede van de cursussen van de hogere graad, eerste en tweede gedeelte, bestemd voor de leden van de gerechtelijke politie, de enquêteurs van het Hoog Comité van Toezicht, en de leden van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat en van de Militaire Veiligheid, alsmede voor de leden van enige andere politiedienst die daartoe gemachtigd is door de Minister van Justitie;
3° met betrekking tot de uitoefening van hun opdrachten van gerechtelijke politie, inzonderheid door het organiseren van gespecialiseerde opleidingen, het uitbreiden van de kennis van de leden van de Rijkswacht, de gemeentepolitie, (de ambtenaren belast met de scheepvaartcontrole), de luchtvaartpolitie, de spoorwegpolitie, alsook van de leden van de diensten die ressorteren onder een openbare overheid en onder een instelling van openbaar nut, wanneer zij de hoedanigheid bezitten van officier of agent van gerechtelijke politie; <KB 1999-05-03/88, art. 26, 005; Inwerkingtreding : 01-04-1999>
4° het onderricht organiseren betreffende de methoden en de technieken van technische en wetenschappelijke politie;
5° op verzoek van de Minister van Justitie of van de officier-commissaris-generaal voor gerechtelijke opdrachten bij de gerechtelijke politie, de opdrachten in verband met opleiding, selectie en beoordeling uitvoeren.
Art.3. De cursussen van de school zijn eveneens toegankelijk voor een ieder die een openbaar ambt in de openbare dienst van Justitie uitoefent of voornemens is zulks te doen, en daartoe door het bestendig bureau van de school wordt gemachtigd.
HOOFDSTUK II. - Academische raad.
Art.4. In de school wordt een academische raad opgericht, hierna " de raad " genoemd.
De raad is als volgt samengesteld :
1° het inrichtingshoofd van het Nationaal Instituut voor Criminalistiek, dat de raad voorzit;
2° de officier-commissaris-generaal voor gerechtelijke opdrachten bij de gerechtelijke politie;
3° (de officier van het commissariaat generaal) onder wie de opleiding ressorteert; <KB 1995-03-30/41, art. 15, 003; Inwerkingtreding : 08-05-1995>
4° de directeur-generaal van het Ministerie van Justitie onder wie de algemene diensten ressorteren;
5° de wetenschappelijke personaliteiten die lid zijn van de wetenschappelijke raad van het Nationaal Instituut voor Criminalistiek;
6° een lid van het parket-generaal en een procureur des Konings aangewezen door de procureurs-generaal;
7° de directeur van de school;
8° twee leden van het lerarenkorps, door de pedagogische raad van de school aangewezen voor een hernieuwbare termijn van drie jaar;
9° een gerechtelijk officier en een directeur van een laboratorium voor technische en wetenschappelijke politie aangewezen voor een hernieuwbare termijn van drie jaar;
10° de adjunkt-administrateur van de Veiligheid van de Staat;
11° de administrateur-generaal van het Hoog Comité van Toezicht;
12° de hoofdcommissaris van de Militaire veiligheid;
13° de commandant van de rijkswacht;
14° twee directeurs van een trainings- en opleidingscentrum van de gemeentepolitie aangeduid door de Minister van Binnenlandse Zaken op voordracht van het college van directeurs van de trainings- en opleidingscentra van de gemeentepolitie.
Art.5. De academische raad :
1° keurt het jaarverslag van het bestendig bureau goed;
2° keurt het door het bestendig bureau uitgewerkte pedagogisch beleid goed;
3° keurt het examenreglement goed;
4° keurt het reglement goed inzake vrijstelling voor de cursussen of voor de examens;
5° keurt het huishoudelijk reglement goed;
6° stelt aan de minister voor om aan de directeur en aan de leden van het lerarenkorps de eretitel van hun ambt toe te kennen.
Art.6. Het inrichtingshoofd van het Nationaal Instituut voor Criminalistiek staat in voor de goede werking van het secretariaat van de raad.
De leden van de academische raad kunnen zich bij afwezigheid laten vervangen.
De beslissingen worden genomen bij meerderheid van stemmen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
De leden van de academische raad bedoeld in artikel 4, 13° en 14° nemen niet deel aan de stemming.
HOOFDSTUK III. - Bestuur.
Art.7. Het dagelijks bestuur van de school wordt waargenomen door een officier van de gerechtelijke politie, die door de Minister van Justitie op voordracht van de officier-commissaris-generaal voor gerechtelijke opdrachten bij de gerechtelijke politie en op overeenkomstig advies van het inrichtingshoofd van het Nationaal Instituut voor Criminalistiek wordt aangewezen voor een hernieuwbare termijn van drie jaar.
De directeur is belast met het bestuur van de school, met de organisatie van het onderricht en de uitvoering van het leerplan, alsook met het toezicht en de handhaving van de tucht.
De directeur houdt zich voltijds bezig met zijn opdracht.
De directeur nodigt de voordrachthouders uit.
Op een met redenen omkleed verzoek van de officier-commissaris-generaal voor gerechtelijke opdrachten of van het inrichtingshoofd van het Nationaal Instituut voor Criminalistiek kan aan de ambtsperiode van de directeur voortijdig een einde worden gemaakt.
Art.8. De directeur brengt verslag uit bij een bestendig bureau samengesteld uit het inrichtingshoofd van het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en (de officier van het commissariaat-generaal) onder wie de opleiding ressorteert. <KB 1995-03-30/41, art. 16, 003; Inwerkingtreding : 08-05-1995>
Het bestendig bureau waakt in het bijzonder over de uitvoering van de maatregelen die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de opdrachten van de school.
Het bestendig bureau legt aan de Minister van Justitie ter goedkeuring voor :
1° het jaarlijks leerplan;
2° de lijst van graden, diploma's of getuigschriften waarvan de leden van de diensten bedoeld in artikel 2 houder moeten zijn om tot de cursussen te worden toegelaten;
3° de aanwijzing, voor een hernieuwbare termijn van drie jaar, en het ontslag van de professoren, de docenten en hun plaatsvervangers;
Bij verhindering van een professor of een docent wijst het bureau een plaatsvervanger aan;
4° de samenstelling van de examencommissies waarvoor de examens moeten worden afgelegd. De directeur en de titularissen van de cursussen moeten verplicht deel uitmaken van die commissies;
Bij verhindering van een lid van de examencommissie wijst het bureau een plaatsvervanger aan.
Het bestendig bureau verstrekt aan de Minister van Justitie een advies vooraleer hij aan de leden van een politiedienst toestemming verleent om overeenkomstig artikel 2, 2°, in fine de cursussen van de middelbare of de hogere graad te volgen.
In spoedeisende gevallen kan het bestendig bureau de reglementen bedoeld in artikel 5, 3° tot 5°, voorlopig wijzigen. De raad neemt vervolgens op de eerstvolgende vergadering een definitieve beslissing ter zake.
HOOFDSTUK IV. - Lerarenkorps.
Art.9. Het lerarenkorps is samengesteld uit professoren en docenten. De professoren onderwijzen de hoofdvakken en de docenten de bijkomende kursussen.
Art.10. De directeur en de leden van het lerarenkorps leggen hun ambt neer op het einde van het academisch jaar tijdens hetwelk zij volle 65 jaar oud zijn geworden.
Art.11. De pedagogische raad van de school wordt samengesteld door de professoren, de docenten, de directeur en een student per onderwijsgraad.
De pedagogische raad geeft aan het bestendig bureau nuttig advies met betrekking tot de punten bedoeld in artikel 5, 2° tot 5° en in artikel 8, derde lid, 1° tot 4°.
De pedagogische raad kan voltallig vergaderen of per onderwijsgraad.
De raad komt ten minste een maal per jaar in voltallige vergadering bijeen. De raad komt per onderwijsgraad bijeen telkens wanneer een gewone meerderheid van het lerarenkorps van een graad daarom verzoekt.
Het huishoudelijk reglement van de school bepaalt de regels volgens welke de in lid 1 bedoelde studenten worden aangewezen, de wijze waarop de adviezen worden verstrekt en medegedeeld, alsook de organisatiemodaliteiten van de vergaderingen van de raden.
HOOFDSTUK V. - Diverse bepalingen.
Art.12. De Minister van Justitie bepaalt het bedrag dat eventueel voor de cursussen als inschrijvingsgeld kan worden gevraagd. Voor de opleiding van de agenten en de officieren van de gerechtelijke politie kan evenwel geen inschrijvingsgeld worden gevraagd.
Art.13. De officier-commissaris-generaal voor gerechtelijke opdrachten stelt gerechtelijke officieren en agenten ter beschikking van de directeur, op diens eensluidend advies.
De Minister van Justitie bepaalt, op voorstel van het bureau, de personeelsbezetting inzake gerechtelijke officieren en agenten die voor de goede werking van de school is vereist.
Art.14. De personen die geslaagd zijn voor een examen of voor een examencyclus, ontvangen, naargelang de examens die ze hebben afgelegd, een diploma, een getuigschrift of een brevet waarin het totaal aantal behaalde punten is vermeld.
Art.15. Het bedrag van de vergoedingen en toelagen toegekend aan de leden van de academische raad, van het lerarenkorps en van de examencommissies, alsook aan de voordrachthouders en de assistenten, wordt door Ons bepaald.
De plaatsvervangers ontvangen de vergoeding die is voorzien voor iedere les gegeven in de plaats van een professor of een docent.
Art.16. De professoren en de docenten die reeds zijn benoemd op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit besluit, oefenen hun ambt uit tot op het einde van de termijn bepaald bij hun benoeming.
Art.17. <Opheffingsbepaling van het KB 1936-09-14/31>
Art.18. Dit besluit treedt in werking op 15 november 1992.
Art. 19. Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.