5 SEPTEMBER 1991. - Koninklijk besluit tot uitvoering van hoofdstuk VI - Herintegratie van langdurig werklozen - van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 22-10-1991 en tekstbijwerking tot 23-06-1995)
Art. 1-7
Artikel 1. § 1. Het voordeel van de maatregel bedoeld in artikel 155 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen wordt uitgebreid tot de volgende categorieën :
1° de werkzoekenden die ten minste gedurende het jaar die het opstarten van de inschakeling voorafgaat, zonder onderbreking werkloosheids- of wachtuitkeringen voor alle dagen van de week hebben genoten;
2° de werkzoekenden die ingeschreven zijn bij het Rijksfonds voor sociale reclassering van de mindervaliden of bij één van zijn rechtsopvolgers;
3° de personen die het bestaansminimum ontvangen en ingeschreven zijn als werkzoekende bij een van de subregionale tewerkstellingsdiensten van de bevoegde gewestelijke diensten voor arbeidsbemiddeling;
4° de personen die wensen in te treden of herin te treden in de arbeidsmarkt en die tegelijkertijd de volgende voorwaarden vervullen :
a) ingeschreven zijn als werkzoekende bij één van de subregionale tewerkstellingsdiensten van de bevoegde gewestelijke diensten voor arbeidsbemiddeling;
b) geen beroepsactiviteit hebben uitgeoefend gedurende de periode van drie jaar die hun inschakeling voorafgaat;
c) geen werkloosheids-, wacht- of onderbrekingsuitkeringen hebben genoten gedurende de periode van drie jaar die hun indienstneming voorafgaat;
d) vóór de periode van drie jaar bedoeld in b) en c), hun beroepsactiviteit onderbroken hebben ofwel nooit een dergelijke activiteit begonnen zijn, hetzij om zich te wijden aan de opvoeding van hun kinderen, de kinderen van hun echtgeno(o)t(e) of deze van de persoon met wie zij samenwonen, hetzij om zich te wijden aan de verzorging van hun vader of moeder, deze van hun echtgeno(o)t(e) of deze van de persoon met wie zij samenwonen;
5° de werkzoekenden die geschorst zijn van het recht op uitkeringen in toepassing van artikel 143 van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid.
(6° de werklozen op wie een individueel begeleidingsplan van toepassing is zoals voorzien in het samenwerkingsakkoord van 22 september 1992 tussen de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten betreffende het Begeleidingsplan.) <KB 1993-02-08/38, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 22-09-1992>
§ 2. Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende periodes gelijkgesteld met werkloosheidsperiodes :
1° de periode van tewerkstelling als tewerkgestelde werkloze, in het Bijzonder Tijdelijk Kader, in het Derde Arbeidscircuit, in het Interdepartementaal Begrotingsfonds, in het programma ter bevordering van de werkgelegenheid, in het programma P.R.I.M.E. of als gesubsidieerde contractuele;
2° de periode van tewerkstelling in toepassing van artikel 60, § 7 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;
3° de periode waarin de werkzoekende het bestaansminimum heeft genoten;
4° de wachttijd bedoeld in artikel 124, eerste lid, 3°, van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid;
5° de werkloosheidsperiode die niet vergoed werd krachtens artikel 143 van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid;
6° de periode van onderbreking van de werkloosheidsperiode wegens ziekte, oproeping of wederoproeping onder de wapens of dienst als gewetensbezwaarde;
7° de periode van onderbreking van de werkloosheidsperiode van minder dan drie maanden.
Art.2. § 1. Onder indiener van een project wordt verstaan :
1° de Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeisbemiddeling, de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening of de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding of " l'Office Communautaire et Régional pour l'Emploi et la Formation ";
2° een onderneming, een groep van ondernemingen, een fonds voor bestaanszekerheid ingesteld overeenkomstig de wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor bestaanszekerheid, een vereniging opgericht door één of meer representatieve werkgeversorganisaties en één of meer representatieve werknemersorganisaties, een vereniging zonder winstbejag, een dienst of administratie van de openbare sector, die een overeenkomst heeft gesloten met één van de organismen bedoeld in 1°;
3° een dienst of een administratie van de openbare sector, die een overeenkomst heeft gesloten met één van de instellingen bedoeld in 2°, mits akkoord van, naargelang het geval, de Gewest- of Gemeenschapsministers, bevoegd voor tewerkstelling, vorming, onderwijs of opvoeding.
§ 2. (Onder initiatieven ten gunste van de inschakeling zoals bedoeld in artikel 155 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen dient verstaan te worden, elke actie die een bijdrage levert tot herintegratie van langdurig werklozen. Deze actie wordt ingediend onder een operationeel programma dat de volgende bestanddelen dient te bevatten :
1° een algemene omschrijving van het programma;
2° een beschrijving van één of meer categorieën van werkzoekenden die bedoeld worden in het programma; deze beschrijving moet zowel kwantitatieve als kwalitatieve gegevens bevatten;
3° de wijze waarop het programma de kansen op inschakeling in het arbeidsproces ondersteunt of de tewerkstellingsperspectieven verhoogt voor de betrokken werkzoekenden; inzonderheid wordt melding gemaakt van de begeleidings-, opleidings-, of tewerkstellingscomponenten;
4° een beschrijving van de taken van de actoren die door middel van een overeenkomst aan het programma deelnemen;
5° de duur en de plaats van de actie;
6° de raming van de kostprijs van de voorgenomen actie;
7° de modaliteiten van de periodieke evaluaties en van de eindevaluaties van de actie;
8° van de controle-modaliteiten inzake de uitvoering van de actie.) <KB 1995-04-07/95, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-1994>
Art.3. § 1. Teneinde de financiële tegemoetkoming bedoeld in artikel 155 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen te bekomen, dient de projectindiener het operationeel programma in bij het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid.
§ 2. (Voor het jaar 1994 wordt de premie zoals bedoeld in 155 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen als volgt verdeeld :
- Federale Overheid : F 1 500 000;
- Vlaamse Gemeenschap : F 13 600 000;
- Waalse Gewest : F 13 300 000;
- Duitstalige Gemeenschap : F 500 000;
- Brussels Gewest : F 3 200 000.) <KB 1995-04-07/95, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-01-1994>
Art.4. § 1. (Na advies van het Begeleidingscomité), ondertekent de Minister van Tewerkstelling en Arbeid een samenwerkingsakkoord met de projectindiener. <KB 1995-04-07/95, art. 3, § 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-1994>
§ 2. Het samenwerkingsakkoord maakt melding van het aldus goedgekeurde operationele programma en van het bedrag van de financiële tegemoetkoming ten laste van de Minister van Tewerkstelling en Arbeid.
De uitbetalingsmodaliteiten worden vastgesteld door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid.
(De kosten die voor terugbetaling in aanmerking komen zijn diegene die nodig zijn voor de uitvoering van het operationeel programma zoals in artikel 2.) <KB 1995-04-07/95, art. 3, § 2, 003; Inwerkingtreding : 01-01-1994>
Art.5. § 1. De ontvangen financiële tussenkomst wordt teruggestort aan (het Ministerie) van Tewerkstelling en Arbeid wanneer de verplichtingen bepaald in het samenwerkingsakkoord door de projectindiener niet worden nageleefd en (na advies van het Begeleidingscomité). <Err. 14-02-1992> <KB 1995-04-07/95, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-01-1994>
§ 2. De terug te betalen sommen dienen binnen de 60 dagen, te rekenen vanaf de datum van de beslissing tot terugbetaling, gestort te worden op de postcheckrekening daartoe geopend op naam van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid.
Wanneer de terug te storten sommen niet zijn gestort binnen de 60 dagen, zoals bedoeld in het eerste lid, geven zij aanleiding, (ten voordele van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid) en voor de duur van de vertraging tot een nalatigheidsintrest van 1 % per kalendermaand, te storten op de rekening bedoeld in het eerste lid. <Err. 14-02-1992>
De nalatigheidsintrest is niet verschuldigd wanneer het bedrag geen 100 F bedraagt.
Bij gebrek aan betaling door de projectindiener van de sommen waarvan de terugbetaling werd gelast door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid wordt het dossier bezorgd voor invordering aan de Administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen.
De ingevorderde sommen worden, onder inhouding van de eventuele kosten, gestort op de hiervoor bedoelde rekening.
Art.6. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juni 1991.
Art. 7. Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.