25 OKTOBER 1990. - Koninklijk besluit betreffende steun aan de investeringen en aan de installatie in de landbouw. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest bij BVR 1996-07-04/40, art. 36, Inwerkingtreding : 01-04-1995) (NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest door BWG 1997-07-17/63, art. 72, Inwerkingtreding : 17-07-1997.) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 08-11-1990 en tekstbijwerking tot 25-10-1997)
HOOFDSTUK I. - Algemene begrippen.
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - Stelsel van aanmoediging aan investeringen in landbouwbedrijven.
A. Communautaire steun :
Art. 3-10
B. Nationale steun :
Art. 11
HOOFDSTUK III. - Steun aan de installatie van land- en tuinbouwers.
Art. 12
A. Communautaire steun :
Art. 13-14
B. Nationale steun :
Art. 15-17
HOOFDSTUK IV. - (Nationaal stelsel ten gunste van de instandhouding van het bedrijf, van het welzijn van de dieren en van de bescherming en de verbetering van het leefmilieu.) <AR 1992-08-19/54, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 15-02-1991>
(NOTA : voor het Waalse Gewest, wordt het opschrift van HOOFDSTUK IV vervangen als volgt : "HOOFDSTUK IV.
Art. 18-19
HOOFDSTUK V. - Nationale maatregelen ten gunste van de strijd tegen de besmettelijke veeziekten.
Art. 20-22
HOOFDSTUK VI. - Startpremie van erkende groeperingen.
Art. 23-27
HOOFDSTUK VII. - Algemene bepalingen en slotbepalingen.
Art. 28-31, 31bis, 32-34
1991016221 1993016012 1994016069 1994027499 1994035938 1994036362 1994036413 1995027002 1995027230 1995036122 1995036255 1996027032 1996027207 1996027455 1996035329 1997027105 1997027501 1998027196 1999027382 2001027526 2001027533 2002027529 2003201665 2004202724 2005201885 2006202837 2007201831
HOOFDSTUK I. - Algemene begrippen.
Artikel 1. <Zie nota onder TITEL> Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1. Landbouwer of tuinder : de natuurlijke persoon of rechtspersoon die een landbouw- of een tuinbouwbedrijf uitbaat en die aktiviteit in hoofdberoep uitoefent.
(NOTA : Voor de Waalse Gewest, wordt artikel 1, 1. vervangen door de volgende bepaling :
" 1. Landbouwer of tuinder : de natuurlijke of rechtspersoon (samenwerkende vennootschap, landbouwvennootschap, v.z.w., met uitzondering van de industriële verwerkingsbedrijven) die een landbouw-, een tuinbouw- of een fokkerijbedrijf (visteelt inbegrepen) uitbaat en die activiteit in hoofdberoep uitoefent." <BWG 1994-09-29/40, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 01-10-1994>)
2. De natuurlijke persoon, landbouwer of tuinder in hoofdberoep : de natuurlijke persoon die zelf het landbouw- of tuinbouwbedrijf uitbaat, die uit zijn bedrijf een inkomen verwerft dat 50 % of meer bedraagt van zijn globaal inkomen en die aan werkzaamheden buiten het bedrijf minder dan 50 % van zijn totale arbeidsduur besteedt.
3. De rechtspersoon, landbouwer of tuinder in hoofdberoep : de rechtspersoon waarvan de statuten de uitbating van een landbouw- of tuinbouwbedrijf en hoofdzakelijk de verhandeling van de op het bedrijf voortgebrachte produkten tot voorwerp hebben, en die daarenboven voldoet aan volgende voorwaarden :
1° opgericht zijn onder een der vormen bedoeld bij het Wetboek van koophandel, boek I, titel IX, sectie I, artikel 2, en de volgende voorwaarden vervullen :
a) opgericht zijn voor een duur van ten minste 20 jaar;
b) de aandelen of de deelbewijzen van de vennootschap moeten op naam zijn;
c) de aandelen of de deelbewijzen van de vennootschap moeten voor ten minste 51 % toebehoren aan de bestuurders of zaakvoerders;
d) de bestuurders of zaakvoerders moeten onder de vennoten worden aangewezen;
e) de bestuurders of zaakvoerders van de vennootschap moeten ten minste 50 % van hun tijd besteden aan land- en tuinbouwwerkzaamheden in de vennootschap en ten minste 50 % van hun globaal inkomen uit die aktiviteit halen;
ofwel,
2° opgericht zijn onder de vorm van een landbouwvennootschap bedoeld bij de wet van 12 juli 1979 tot instelling van de landbouwvennootschap.
4. Gesloten varkenshouderijsysteem : een bedrijf dat zijn eigen biggen fokt en volledig vetmest en waar de fokafdeling duidelijk en daadwerkelijk van de mesterij-afdeling gescheiden gehouden wordt.
Art.2. <Zie nota onder TITEL> De natuurlijke persoon, landbouwer of tuinder of de bestuurders of zaakvoerders van een rechtspersoon, landbouwer of tuinder, moeten over een voldoende vakbekwaamheid beschikken, hetgeen wordt aangetoond door een landbouwstudiegetuigschrift of door een voldoende beroepservaring.
De Minister van Landbouw bepaalt de studiegetuigschriften en de criteria van voldoende beroepservaring.
HOOFDSTUK II. - Stelsel van aanmoediging aan investeringen in landbouwbedrijven.
A. Communautaire steun :
Art.3. <Zie nota onder TITEL> Kan genieten van de communautaire steun die in aanmerking komt voor financiering uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (E.O.G.F.L.) de landbouwer of tuinder waarvan het bedrijf, vóór de investeringen, een arbeidsinkomen verschaft dat lager is dan het bij artikel 4 vastgestelde verbeteringsdoel.
De landbouwer of tuinder stelt voor zijn bedrijf een verbeteringsplan op dat beantwoordt aan de bij artikel 4 vastgestelde voorwaarden.
Bovendien verbindt hij er zich toe een boekhouding te houden overeenkomstig de door de Minister van Landbouw vastgestelde bepalingen.
Art.4. <Zie nota onder TITEL> In het verbeteringsplan bedoeld in artikel 3, tweede lid, moet, met een specifieke berekening, worden aangetoond dat de investeringen gerechtvaardigd zijn in het licht van de toestand en van de opbouw van het bedrijf en dat de uitvoering van dit plan zal leiden tot een duurzame en aanzienlijke verbetering van deze toestand en met name van het arbeidsinkomen per volwaardige arbeidskracht (VAK) op het bedrijf dat het referentie-inkomen gedefinieerd in het vierde lid van dit artikel moet bereiken voor minstens een VAK zonder evenwel 20 % van dit inkomen te overschrijden.
Wanneer het arbeidsinkomen per VAK bij de aanvang van het plan evenwel lager is dan 85 % van het referentie-inkomen, kan de landbouwer of tuinder een verbeteringsplan voorleggen dat voorziet in een verbetering die overeenstemt met ten minste 10 % van het arbeidsinkomen en waarmee minstens 75 % van het referentieinkomen bereikt wordt voor minstens een VAK.
De landbouwer of tuinder met een arbeidsinkomen per VAK dat lager is dan het referentieinkomen kan eveneens een plan voorleggen tot behoud van het inkomensniveau, voorzover de bedoelde investeringen in het licht van de toestand en opzet van het bedrijf gerechtvaardigd zijn en dat de uitvoering van het plan nodig is om het arbeidsinkomen per VAK op het bestaande peil te handhaven.
Onder referentie-inkomen dient het gemiddeld brutoloon van niet agrarische werknemers te worden verstaan.
Onder volwaardige arbeidskracht (VAK) dient een jaarlijkse arbeidsduur van 1800 uren te worden verstaan.
De Minister van Landbouw stelt elk jaar het in aanmerking te nemen referentie-inkomen vast.
(NOTA : Voor het Waalse Gewest, wordt artikel 4, lid 4 tot 6, vervangen door volgende bepaling :
" Het referentie-inkomen mag niet hoger zijn dan het gemiddeld brutoloon van niet agrarische werknemers.
Onder volwaardige arbeidskracht (VAK) dient een jaarlijkse arbeidsduur van 1 800 uren te worden verstaan.
De Minister van Landbouw voor het Waalse Gewest stelt elk jaar het in aanmerking te nemen referentie-inkomen vast. " <BWG 1994-06-23/63, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 1994-01-01>)
Art.5. <Zie nota onder TITEL> De landbouwer of tuinder die van de communautaire steun wenst te genieten, dient een aanvraag in tot het bekomen van een lening bij een op grond van artikel 6 van de wet van 15 februari 1961 houdende oprichting van een Landbouwinvesteringsfonds erkende kredietinstelling.
De door de Minister van Landbouw gemachtigde ambtenaar gaat met de landbouwer of tuinder over tot :
- een beschrijving van de toestand van het bedrijf bij het begin en bij de voltooiing van het verbeteringsplan, opgemaakt op basis van een begroting;
- het aanduiden van de maatregelen en met name de investeringen die dienen aangewend om de beoogde resultaten te bereiken.
Art.6. <Zie nota onder TITEL> De regeling ter aanmoediging van de landbouwers en tuinders, van wie de aanvragen zijn aanvaard en de verbeteringsplannen zijn goedgekeurd, omvat de volgende maatregelen :
1° de steun onder de vorm van rentetoeslag voorzien bij de voormelde wet van 15 februari 1961, voor de voor uitvoering van de verbeteringsplannen nodige investeringen, echter met uitzondering van de uitgaven voor de aankoop van grond of van levende varkens, levend pluimvee en mestkalveren.
Voor de aankoop van levend vee mag alleen de eerste verwerving voorzien door het verbeteringsplan in aanmerking worden genomen.
De waarde van deze steun evenals deze van de premie voorzien in artikel 9, tweede lid, mogen in totaal ten hoogste 35 % van de betoelaagbare investering in onroerend goed bedragen en 20 % van de overige investeringen;
2° de waarborg voorzien bij de voormelde wet van 15 februari 1961, behalve voor de plannen voorzien in artikel 4, alinea 2 en 3.
Art.7. <Zie nota onder TITEL> De in artikel 6 bedoelde steunregeling kan betrekking hebben op investeringen die gericht zijn op :
a) verbetering van de kwaliteit en omschakeling van de produktie op basis van de eisen van de markt;
b) diversificatie van de bedrijfsaktiviteiten, met name door toeristische en ambachtelijke aktiviteiten of de produktie en de verkoop op het bedrijf van produkten van het bedrijf;
c) aanpassing van het bedrijf om de produktiekosten te drukken, en energie te besparen;
d) verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden;
e) verbetering van de hygiëne in de veehouderijen, naleving van de communautaire normen inzake het welzijn van de dieren of, bij gebreke daarvan, van nationale normen tot aan het vaststellen van communautaire normen;
f) bescherming en verbetering van het milieu.
De in lid 1 bedoelde steun mag niet worden verleend voor investeringen in de sector van de melkproduktie die leiden tot het overschrijden van de in uitvoering van de artikelen 2, 3 en 6 van Verordening (EEG) nr. 857/84, gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 590/85 vastgestelde referentiehoeveelheid, behalve wanneer vooraf een extra referentiehoeveelheid is toegekend in toepassing van artikel 4, lid 1 sub. c) van die Verordening of via overdracht is verkregen in uitvoering van artikel 7 van dezelfde Verordening.
In dit geval wordt de steun slechts toegekend indien de investering niet tot gevolg heeft dat het aantal melkkoeien stijgt tot meer dan 40 per VAK en tot meer dan 60 per bedrijf, of indien het bedrijf over meer dan 1,5 VAK beschikt, niet tot gevolg heeft dat het aantal melkkoeien met meer dan 15 % stijgt.
De in artikel 6, 1° bedoelde steun voor investeringen in de sector varkenshouderij die leiden tot een verhoging van de produktiecapaciteit wordt beperkt : voor aanvragen die vóór 1 januari 1991 worden ingediend wordt het aantal mestvarkensplaatsen dat mag bereikt worden en dat voor de in lid 1 bedoelde steun in aanmerking komt, op 300 per bedrijf vastgesteld. Bovendien wordt de steun slechts toegekend op voorwaarde dat na de uitvoering van de investeringen het totale aantal mestvarkensplaatsen op het bedrijf niet meer dan 800 bedraagt.
Een plaats voor een fokzeug komt overeen met 6,5 plaatsen voor mestvarkens.
Voorts mag, wanneer een verbeteringsplan voorziet in investeringen in de sector varkenshouderij, voor deze investering slechts de in lid 1 voorziene steun worden toegekend indien na uitvoering van het plan ten minste het equivalent van 35 % van het door de varkens verbruikte voeder op het bedrijf kan worden geproduceerd.
Nochtans kan er uiterlijk tot (31 december 1991) voor bedrijven die van andere bedrijven afkomstige biggen vetmesten steun verleend worden voor investeringen met het oog op de verbetering van de diergezondheidssituatie in de varkenshouderij mits daarbij de in artikel 6 en artikel 7, lid 5 van dit besluit opgenomen bepalingen in acht worden genomen en aan de volgende voorwaarden wordt voldaan <KB 1991-08-19/38, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-11-1991>:
a) het bedrijf schakelt over op een gesloten varkenshouderijsysteem;
b) de steun heeft uitsluitend betrekking op investeringen waardoor mestvarkensplaatsen worden omgezet in fokzeugenplaatsen en investeringen die het mogelijk maken contact van het beslag met naburige beslagen of andere besmettingsbronnen te voorkomen; deze investeringen omvatten voorzieningen om bestaande varkensstallen zo in te richten dat zij uit sanitair oogpunt afdoende bescherming bieden;
c) het totale aantal varkensplaatsen na uitvoering van de investeringen is niet groter dan vóór de omschakeling;
d) het bedrijf beschikt over ten minste 1 ha landbouwgrond per equivalent van 100 mestvarkensplaatsen;
e) het bedrijf moet beschikken over :
- een verharde reinigbare laad- en losplaats;
- een afzonderlijke plaats voor het bewaren van krengen door de Diergeneeskundige Inspectie goedgekeurd voor wat de ligging en de inrichting betreft;
- een omkleed-lokaal, afgesloten van de stalruimte en van de woongedeelten en voorzien van een wasbak met stromend water en een bak voor het reinigen en ontsmetten van laarzen. Aan de ingang en uitgang van dit lokaal moet zich een voetbad gevuld met een ontsmettingsbad bevinden;
- stallen waarvan de deuren met een sleutelslot afsluitbaar zijn;
- een voorraad van een door de inspecteur-dierenarts toegelaten ontsmettingsmiddel;
- een hogedrukspuit en materieel om voertuigen en het krengenhuisje te reinigen en te ontsmetten.
Met ingang van 23 juni 1990 wordt de in alinea 1 bedoelde steun voor investeringen, in de rundvleessector, met uitzondering van maatregelen ter bescherming van het milieu, uitsluitend toegekend aan veehouderijen met, aan het eind van het plan, niet meer dan 3 grootvee-eenheden (GVE) per hectare voor de voedering van die runderen bestemde totale oppervlakte voedergewassen. Elke stier, koe, of ander rund van meer dan 2 jaar vertegenwoordigt 1 GVE en elk rund van zes maand tot 2 jaar 0,6 GVE.
Tot en met 31 december 1991 wordt deze limiet van 3GVE echter niet toegepast wanneer het bewijs wordt geleverd dat een verhoging van de produktiecapaciteit niet is voorzien.
De in artikel 6, 1° bedoelde steun kan in geen geval worden toegekend voor de sector eieren en pluimvee.
Aan de bedrijven die een aantal VAK tewerkstellen dat hoger is dan een door de Minister van Landbouw vastgesteld maximum, wordt geen steun verleend.
(NOTA : Voor het Waalse Gewest, wordt artikel 7 vervangen door volgende bepaling :
" Artikel 7. De in artikel 6 bedoelde steunregeling kan betrekking hebben op investeringen die gericht zijn op :
a) verbetering van de kwaliteit en omschakeling van de produktie op basis van de eisen van de markt en, in voorkomend geval, voor de aanpassing aan de gemeenschappelijke kwaliteitsnormen;
b) diversificatie van de bedrijfsactiviteiten, met name door toeristische en ambachtelijke activiteiten of de produktie en de verkoop op het bedrijf van produkten van het bedrijf;
c) aanpassing van het bedrijf om de produktiekosten te drukken, en energie te besparen;
d) verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden;
e) verbetering van de hygiëne in de veehouderijen, naleving van de communautaire normen inzake het welzijn van de dieren of, bij gebreke daarvan, van nationale normen tot wanneer communautaire normen vastgesteld worden;
f) bescherming en verbetering van het milieu.
De in lid 1 bedoelde steun mag niet worden verleend voor investeringen in de sector van de melkproduktie die leiden tot het overschrijden van de in uitvoering van de artikelen 2, 3 en 6 van Verordening (EEG) nr 857/84, gewijzigd bij Verordening (EEG) nr 590/85 vastgestelde referentiehoeveelheid, behalve wanneer vooraf een extra referentiehoeveelheid is toegekend in toepassing van artikel 4, § 1, sub c) van die Verordening of via overdracht is verkregen in uitvoering van artikel 7 van dezelfde Verordening.
In dit geval wordt de steun slechts toegekend indien de investering niet tot gevolg heeft dat het aantal melkkoeien stijgt tot meer dan 40 per VAK en tot meer dan 60 per bedrijf, of indien het bedrijf over meer dan 1,5 VAK beschikt, niet tot gevolg heeft dat het aantal melkkoeien met meer dan 15 % stijgt.
De in artikel 6, 1°, bedoelde steunverlening voor investeringen om het aantal mestvarkensplaatsen te verhogen is uitgesloten.
De plaats voor een fokzeug komt overeen met 6,5 plaatsen voor mestvarkens.
Voorts mag, wanneer een verbeteringsplan voorziet in investeringen in de sector varkenshouderij, voor deze investering slechts de in lid 1 voorziene steun worden toegekend indien na uitvoering van het plan ten minste het equivalent van 35 % van het door de varkens verbruikte voeder op het bedrijf kan worden geproduceerd.
De in § 1 bedoelde steun voor investeringen in de rundvleessector, met uitzondering van maatregelen ter bescherming van het milieu, wordt uitsluitend toegekend aan veehouderijen met, in het laatste jaar van het plan, niet meer dan drie, twee en half en twee grootvee-eenheden (GVE) per hectare voor de voedering van die runderen bestemde totale oppervlakte voedergewassen, voor plannen die eindigen respectievelijk in 1994, 1995 en 1996 of later. De limieten van 2,5 en 2 GVE per hectare zijn enkel toepasselijk op aanvragen ingediend na 1 januari 1994.
Wanneer het aantal dieren gehouden op een bedrijf en in acht te nemen voor de bepaling van dit aantal overeenkomstig artikel 4, punt g), 1e lid, van de Verordening (EEG) nr 805/68 niet hoger is dan 15 GVE, is het maximum aantal van 3 GVE per hectare van toepassing.
Elke stier, koe, of ander rund van meer dan 2 jaar vertegenwoordigt 1 GVE en elk rund van 6 maand tot 2 jaar 0,6 GVE.
De in artikel 6, 1°, bedoelde steun kan in geen geval worden toegekend voor de sector eieren en pluimvee.
Aan de bedrijven, die een aantal VAK tewerkstellen dat hoger is dan een door de Minister van Landbouw vastgesteld maximum, wordt geen steun verleend. " <BWG 1994-06-23/63, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 1994-01-01>)
Art.8. <Zie nota onder TITEL> Het aantal verbeteringsplannen per begunstigde is beperkt tot twee binnen een periode van 6 jaar, zulks binnen de grenzen van de leningen als omschreven in artikel 9.
Art.9. <Zie nota onder TITEL> De rentetoeslag heeft betrekking op de gehele lening, behalve op het gedeelte boven 60 606 Ecu per VAK en 121 212 Ecu per bedrijf.
(NOTA : Voor het Waalse Gewest wordt lid 1 van artikel 9 als volgt vervangen : "De rentetoeslag heeft betrekking op de gehele lening, behalve op het gedeelte boven 73 224 Ecu per VAK en 146 448 Ecu per bedrijf." <BWG 1994-06-23/63, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 1993-01-01>)
De rentetoeslag bedraagt 5 %.
De rentetoeslag wordt verhoogd met een kapitaalpremie gelijk aan het equivalent van 2 % rentesubsidie voor een investering in de varkenssector; deze investering mag geen betrekking hebben op een vetmestingsbedrijf, of een fokbedrijf waarvan de exploitant niet voldoet aan de in artikelen 12 en 14 van dit besluit voorziene voorwaarden.
De Minister van Landbouw stelt de voorwaarden, de duur van de rentetoeslag, de duur van de waarborg en eventueel de in aanmerking te nemen minimum- en maximuminvesteringen vast.
Hij bepaalt de toepassingsmodaliteiten van de verhoging van de rentetoeslag, en definieert de bedrijfstypen in de varkenssector.
Hij stelt de gevallen vast en de mate waarin het equivalent van de steun geheel of gedeeltelijk onder de vorm van uitgestelde aflossingen mag toegekend worden.
De rente die ten laste blijft van de begunstigde mag in geen geval minder dan 3 % bedragen.
Te dien einde worden de rentetoelagen zo nodig verminderd.
Art.10. <Zie nota onder TITEL> Wanneer het verbeteringsplan betrekking heeft op meerdere bedrijven die samenwerken met het oog op een fusie van het geheel of van een gedeelte van die bedrijven en wanneer de leden van het samenwerkingsverband voldoen aan de bepalingen van de artikelen 1 en 2 van dit besluit, kunnen de in artikel 9, lid 1 bedoelde maxima vermenigvuldigd worden met het aantal bedrijven van het samenwerkingsverband zonder evenwel meer te bedragen dan 360 000 Ecu.. (NOTA : Voor het Waalse Gewest, wordt lid 1 van artikel 10 als volgt vervangen : "Wanneer het verbeteringsplan betrekking heeft op meerdere bedrijven die samenwerken met het oog op een fusie van het geheel of van een gedeelte van die bedrijven en wanneer de leden van het samenwerkingsverband voldoen aan de bepalingen van de artikelen 1 en 2 van dit besluit, kunnen de in artikel 9, lid 1 bedoelde maxima vermenigvuldigd worden met het aantal bedrijven van het samenwerkingsverband zonder evenwel meer te bedragen dan 439 344 Ecu." <BWG 1994-06-23/63, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 1993-01-01>)
In het geval van een uit een volledige fusie voortkomend bedrijf kan het in artikel 7, lid 3 voorziene aantal melkkoeien vermenigvuldigd worden met het aantal aangesloten bedrijven, zonder evenwel 120 melkkoeien te overschrijden; in hetzelfde geval kan het in artikel 7, lid 4 voorziene aantal varkensplaatsen vermenigvuldigd worden, zonder evenwel driemaal het voor de bepaalde periode vastgestelde aantal plaatsen te overschrijden.
De Minister van Landbouw stelt de voorwaarden vast waaraan de samenwerkingsverbanden moeten voldoen.
B. Nationale steun :
Art.11. <Zie nota onder TITEL> <KB 1992-08-19/54, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 15-02-1991> De landbouwer of tuinder, die van de communautaire steun geniet, kan van nationale steun aan investeringen genieten :
Voor het gedeelte van de lening boven de 60 606 Ecu per VAK en 121 212 Ecu per bedrijf, zonder dat het totaal gesubsidieerd bedrag evenwel 303 030 Ecu per VAK en 606 060 Ecu per bedrijf kan overschrijden, rekening houdend met de reeds voorheen gesubsidieerde bedragen krachtens de artikelen 4 en 8 van de Verordening (EEG) nr. 797/85 van de Raad van 12 maart 1985 betreffende de verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur, waarbij de verrichting betrekking heeft op de bouw van bedrijfsgebouwen, de verplaatsingen ten algemene nutte van bedrijfsgebouwen, grondverbeteringen of investeringen ter bescherming en verbetering van het milieu.
Die steun omvat de maatregelen voorzien in artikel 6 en wordt toegekend naar de bij artikel 7 gestelde voorwaarden.
De rentetoeslag bedraagt maximum 3 % gedurende tien jaar.
De rente die ten laste blijft van de begunstigde mag in geen geval minder dan 5 % bedragen.
(NOTA : Voor het Waalse Gewest, wordt artikel 11 vervangen door de volgende bepaling :
" Artikel 11. De landbouwer of tuinder, die communautaire steun geniet, kan gewestelijke steun aan investeringen genieten :
voor het gedeelte van de lening boven 73 224 Ecu per VAK en 146 448 Ecu per bedrijf, zonder dat het totaal gesubsidieerd bedrag evenwel 366 120 Ecu per VAK of 732 240 Ecu per bedrijf kan overschrijden, rekening houdend met de reeds voorheen gesubsidieerde bedragen krachtens de artikelen 4 en 8 van de Verordening (EEG) nr 797/85 van de Raad van 12 maart 1985 betreffende de verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur, waarbij de verrichting betrekking heeft op de bouw van bedrijfsgebouwen, de verplaatsing ten algemene nutte van bedrijfsgebouwen, grondverbeteringen of investeringen ter bescherming en verbetering van het milieu.
Die steun omvat de maatregelen voorzien in artikel 6 en wordt toegekend naar de bij artikel 7 gestelde voorwaarden.
(De rentetoeslag bedraagt maximum 5 % gedurende een periode gelijk aan die bekomen werd krachtens de in artikelen 3 tot 10 van hetzelfde besluit bepaalde communautaire steun.
De rente die ten laste blijft van de begunstigde mag in geen geval minder dan 3 % bedragen.) <BWG 1994-09-29/40, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 01-10-1994>)
HOOFDSTUK III. - Steun aan de installatie van land- en tuinbouwers.
Art.12. <Zie nota onder TITEL> De maatregelen voorzien bij dit hoofdstuk zijn, behoudens de andere voorwaarden, voorbehouden aan de vestiging als landbouwer of tuinbouwer in hoofdberoep op een bedrijf dat minstens een arbeidsvolume gelijkwaardig aan 1 VAK vereist.
A. Communautaire steun :
Art.13. <Zie nota onder TITEL> De natuurlijke persoon die het bewijs aanbrengt dat hij de minimale beroepsbekwaamheid voor eerste vestiging bezit zoals die door de Minister van Landbouw gedefinieerd is, en die de leeftijd van 40 jaar niet bereikt heeft op het ogenblik van de indiening van de aanvraag, of
de rechtspersoon bedoeld in artikel 1, waarvan de bestuurders of zaakvoerders, op het tijdstip waarop de rechtspersoon werd opgericht, de minimale beroepsbekwaamheid voor eerste vestiging bezaten zoals die door de Minister van Landbouw bepaald werd, en waarvan op het ogenblik van de aanvraag een of meer zaakvoerders of bestuurders de leeftijd van 40 jaar niet bereikt hebben, die zich het eerst vestigt als land- of tuinbouwer in de zin van artikel 1, kan genieten van de volgende maatregelen voor de lasten voortvloeiend uit de vestiging :
1° (de steun onder de vorm van rentetoeslag voorzien bij de voormelde wet van 15 februari 1961. De tussenkomst bedraagt maximaal 5 % gedurende tien jaar waarvan één jaar met vrijstelling van aflossing, en de gekapitaliseerde waarde ervan mag 20 000 Ecu niet overschrijden.) <KB 1992-08-19/54, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 15-02-1991>
De rente die ten laste blijft van de begunstigde mag in geen geval minder dan 3 % bedragen;
(NOTA : Voor het Waalse Gewest, wordt artikel 13, 1°, vervangen door de volgende bepaling :
" 1° de steun onder de vorm van rentetoeslag voorzien bij de voormelde wet van 15 februari 1961. De tussenkomst bedraagt maximaal 5 % gedurende tien jaar waarvan één jaar met vrijstelling van aflossing, en de gekapitaliseerde waarde ervan mag 24 164 Ecu niet overschrijden.
De rente die ten laste blijft van de begunstigde mag in geen geval minder dan 3 % bedragen. " <BWG 1994-06-23/63, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 1993-01-01>)
2° de waarborg voorzien bij dezelfde wet.
De Minister van Landbouw stelt de overige voorwaarden van tussenkomst vast.
Art.14. <Zie nota onder TITEL> De landbouwers en tuinders bedoeld in artikel 13, eerste en tweede lid, en die genieten van het stelsel tot aanmoediging van investeringen bedoeld in hoofdstuk II, A., kunnen een premie krijgen gelijk aan één vierde van het steunvolume voorzien in artikel 9, eerste lid, op voorwaarde dat ze ten hoogste vijf jaar bekend zijn als zelfstandig landbouwer of tuinder bij het Bestuur der directe belastingen van het Ministerie van Financiën.
Voor de rechtspersonen moeten, op het ogenblik van het indienen van de aanvraag, één of méér zaakvoerders of bestuurders ten hoogste sedert vijf jaar bekend zijn als " zelfstandige " bij het Bestuur der directe belastingen van het Ministerie van Financiën.
De premie wordt daarenboven berekend in verhouding tot het aandeel in het maatschappelijk kapitaal van de zaakvoerders en bestuurders die voldoen aan deze voorwaarde.
De Minister van Landbouw bepaalt de toekenningsmodaliteiten van de premie.
B. Nationale steun :
Art.15. <Zie nota onder TITEL> (De land- of tuinbouwer die geniet van de steun voorzien in artikel 13 kan van volgende maatregelen genieten :
1° de steun onder de vorm van rentetoeslag voorzien bij de voormelde wet van 15 februari 1961. De tussenkomst wordt toegekend gedurende maximaal tien jaar, waarvan eventueel één jaar vrijstelling van aflossing. Zij bedraagt maximaal 5 % op het betoelaagbaar gedeelte van de lening dat het in artikel 13 vastgestelde bedrag overtreft en F 6 500 000 niet overtreft. Zij bedraagt maximaal 3 % op het betoelaagbaar gedeelte van de lening begrepen tussen F 6 500 000 en F 12 500 000 per rechthebbende, ongeacht of de installatie voorzien is in één of meerdere fases;
2° de waarborg voorzien bij dezelfde wet. <KB 1992-08-19/54, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 15-02-1991>
De in hoofde van dit artikel toegekende steun mag in geen geval voor gevolg hebben dat de rente die ten laste blijft van de begunstigde minder dan 5 % bedraagt. Te dien einde worden de toelagen zo nodig verminderd.
De bepalingen van artikel 7, laatste lid zijn van toepassing.
De Minister van Landbouw stelt de voorwaarden, de duur van de rentetoeslag, de duur van de waarborg en eventueel de in aanmerking te nemen minimum- en maximuminvesteringen vast.
(NOTA : Voor de Waalse Gewest, wordt artikel 15 vervangen door de volgende vepaling :
"Art. 15. De land- of tuinbouwer die geniet van de steun voorzien in artikel 13 kan van volgende maatregelen genieten :
1° de steun onder de vorm van rentetoeslag voorzien bij de voormelde wet van 15 februari 1961. De tussenkomst wordt toegekend gedurende maximaal 10 jaar waarvan eventueel één jaar met vrijstelling van aflossing. Zij bedraagt maximaal 5 % op het betoelaagbaar gedeelte van de lening dat het in artikel 13 vastgestelde bedrag overtreft en 12 500 000 BEF niet overtreft, de installatie zijnde voorzien in één of meerdere fasen;
2° de waarborg voorzien bij dezelfde wet.
De in hoofde van dit artikel toegekende steun mag in geen geval voor gevolg hebben dat de rente die ten laste blijft van de begunstigde minder dan 3 % bedraagt. Te dien einde worden de toelagen zo nodig verminderd.
De bepalingen van artikel 7, laatste lid zijn van toepassing." <BWG 1994-09-29/40, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 01-10-1994>)
(4° Een premie voor eerste installatie ten bedrage van 240 000 BEF, vermeerderd met 40 000 BEF voor de bedrijven gelegen in agrarische probleemgebieden zoals bepaald bij Richtlijn nr. 75/268/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 april 1975 betreffende de communautaire lijst van agrarische probleemgebieden. <BWG 1994-11-17/51, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 01-07-1993>
Art.16. <Zie nota onder TITEL> Wanneer de land- en tuinbouwer niet kan genieten van de steun voorzien in artikel 13 en 15, uitsluitend omdat hij ouder is dan 40 jaar, kan hij genieten van volgende maatregelen :
1° (de steun onder vorm van rentetoeslag voorzien bij de voormelde wet van 15 februari 1961. De tussenkomst wordt toegekend gedurende maximaal tien jaar waarvan eventueel één jaar met vrijstelling van aflossing.
Zij bedraagt maximaal 5 % op het kredietbedrag bestemd om de lasten te dekken voortvloeiend uit de vestiging, dat F 6 500 000 niet overtreft. Zij bedraagt maximaal 3 % op het kredietbedrag begrepen tussen F 6 500 000 en F 12 500 000 per rechthebbende, ongeacht of de installatie voorzien is in één of meerdere fases.) <KB 1992-08-19/54, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 15-02-1991>
2° de waarborg voorzien bij dezelfde wet.
De laatste drie leden van artikel 15 zijn van toepassing.
Art.17. <Zie nota onder TITEL> De landbouwer of tuinder die van de bij artikelen 13, 15 en 16 gestelde maatregelen wenst te genieten dient een aanvraag in tot het bekomen van een lening bij een op grond van artikel 6 van de voormelde wet van 15 februari 1961 erkende kredietinstelling.
De gemachtigde ambtenaar maakt met de landbouwer of tuinder de begroting op waaruit moet blijken dat na de beoogde verrichting het bedrijf rendabel zal zijn.
Van de landbouwer of tuinder mag geëist worden dat hij een boekhouding houdt overeenkomstig de door de Minister van Landbouw vastgestelde bepalingen.
HOOFDSTUK IV. - (Nationaal stelsel ten gunste van de instandhouding van het bedrijf, van het welzijn van de dieren en van de bescherming en de verbetering van het leefmilieu.)
Art.18. <KB 1992-08-19/54, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 15-02-1991> <Zie nota onder TITEL> De landbouwer of tuinder kan genieten van volgende nationale steunverlening :
1° de steun onder de vorm van rentetoeslag voorzien bij de voormelde wet van 15 februari 1961; deze toeslag bedraagt maximaal 3 % en mag niet tot gevolg hebben dat de rente welke ten laste van de begunstigde blijft, minder dan 5 % per jaar bedraagt :
- op een bedrag van maximaal BF 2 000 000 per bedrijf voor de aankoop van de bestaande bedrijfsgebouwen van het bedrijf;
- op een bedrag van maximaal BF 2 000 000 per bedrijf voor verrichtingen tot naleving van de communautaire normen inzake het welzijn van de dieren of, bij gebreke daarvan, van nationale normen tot aan het vaststellen van communautaire normen.
- op een bedrag van maximaal BF 2 000 000 per bedrijf voor verrichtingen ter bescherming en verbetering van het leefmilieu.
De waarde van de toeslag mag in geen enkel geval 35 % van de betoelaagbare investeringen overschrijden voor de onroerende goederen en 20 % voor de roerende goederen.
2° de bij dezelfde wet voorziene waarborg.
De Minister van Landbouw stelt de voorwaarden, de duur van de rentetoeslag en de duur van de waarborg vast.
Hij stelt de gevallen vast waarvoor en de mate waarin het equivalent van de steun geheel of gedeeltelijk onder de vorm van uitgestelde aflossingen mag toegekend worden.
Van de landbouwer of tuinder mag geëist worden dat hij een boekhouding bijhoudt, overeenkomstig de door de Minister van Landbouw vastgestelde bepalingen.
De op te maken begroting moet aantonen dat de beoogde investering economisch verantwoord is en niet leidt tot een verhoging van de produktie op het bedrijf.
(NOTA : Voor het Waalse Gewest, wordt artikel 18 vervangen door de volgende bepaling :
"Art. 18. De landbouwer of tuinder kan genieten van volgende gewestelijke steunregeling :
1° De steun onder vorm van rentetoeslag voorzien bij de voormelde wet van 15 februari 1961; deze toeslag bedraagt maximaal 5 % en mag niet tot gevolg hebben dat de rente die ten laste van de begunstige blijft minder dan 3 % per jaar bedraagt; hij mag ten hoogste betrekking hebben op :
- een bedrag van 73 224 Ecu per VAK en van 146 448 Ecu per bedrijf voor de aankoop van bestaande bedrijfsgebouwen op het bedrijf zelf;
- een bedrag van 49 670 Ecu per bedrijf voor verrichtingen ten bate van de naleving van de communautaire normen inzake welzijn van de dieren, of eventueel van federale normen in afwachting van de goedkeuring van communautaire normen;
- een bedrag van 73 224 Ecu per VAK en van 146 448 Ecu per bedrijf voor verrichtingen met het oog op de leefmilieubescherming en -verbetering.
De waarde van de toeslag mag in geen enkel geval 35 % van de betoelaagbare investeringen voor de onroerende goederen en 20 % voor de roerende goederen overschrijden.
2° De bij dezelfde wet voorziene waarborg.
Van de landbouwer of tuinder wordt geëist dat hij een boekhouding houdt." <BWG 1994-09-29/40, art. 6, 005; Inwerkingtreding : 01-10-1994>)
Art.19. <Zie nota onder TITEL> <KB 1992-08-19/54, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 15-02-1991> De landbouwer of tuinder die van de bij artikel 18 voorziene steun wenst te genieten dient een aanvraag in tot het bekomen van een lening bij een op grond van artikel 6 van de voormelde wet van 15 februari 1961 erkende kredietinstelling.
De gemachtigde ambtenaar gaat met de landbouwer of tuinder over tot een beschrijving van de toestand van het bedrijf na de voltooiing van de beoogde investeringen.
(NOTA : Voor het Waalse Gewest, wordt de artikel 19, tweede lid vervangen door de volgende bepaling :
"De diensten belast met het onderzoek van de dossiers gaan met de landbouwer of tuinder over tot een beschrijving van een toestand van het bedrijf na voltooiing van de beoogde investeringen en tot de verificatie van de criteria en normen vastgesteld door het Waalse Gewest inzake leefmilieu." <BWG 1994-09-29/40, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 01-10-1994>)
HOOFDSTUK V. - Nationale maatregelen ten gunste van de strijd tegen de besmettelijke veeziekten.
Art.20. <Zie nota onder TITEL> De landbouwer of tuinder kan van de bij dit hoofdstuk bepaalde maatregelen genieten voor de aankoop van dieren na uitzuivering ten gevolge van een besmettelijke ziekte.
Art.21. <Zie nota onder TITEL> De maatregelen omvatten :
1° de steun onder de vorm van rentetoeslag, voorzien bij de voormelde wet van 15 februari 1961. De tussenkomst bedraagt maximaal 5 %, de rente die ten laste blijft van de begunstigde mag niet minder dan 5 % bedragen;
2° de waarborg voorzien bij dezelfde wet.
Van de landbouwer of tuinder mag geëist worden dat hij een boekhouding houdt overeenkomstig de door de Minister van Landbouw vastgestelde bepalingen.
De bepalingen van artikel 7, laatste lid zijn van toepassing.
De Minister van Landbouw stelt de voorwaarden, de duur van de rentetoeslag, de duur van de waarborg en eventueel de in aanmerking te nemen minima en maxima vast. Hij stelt de gevallen vast waarvoor en de mate waarin een periode van uitgestelde aflossing mag worden toegekend.
Art.22. <Zie nota onder TITEL> De landbouwer of tuinder die van de bij artikel 21 gestelde maatregelen wenst te genieten dient een aanvraag in tot het bekomen van een lening bij een op grond van artikel 6 van de voormelde wet van 15 februari 1961 erkende kredietinstelling.
De gemachtigde ambtenaar maakt met de landbouwer of tuinder de begroting op waaruit moet blijken dat na de beoogde verrichting het bedrijf rendabel zal zijn.
HOOFDSTUK VI. - Startpremie van erkende groeperingen.
Art.23. <Zie nota onder TITEL> § 1. Er wordt een startpremie verleend aan erkende groeperingen die tot doel hebben :
- de bedrijfsverzorging, toepassing van nieuwe technologieën en van methoden voor de bescherming en de verbetering van het milieu en voor de instandhouding van het landschap inbegrepen;
- de invoering van alternatieve landbouwmethoden;
- een rationeler gemeenschappelijk gebruik van landbouwproduktiemiddelen;
- gezamenlijke exploitatie.
De startpremie is bestemd om bij te dragen in de kosten van beheer van de groeperingen opgericht na 1 januari 1990 en is afhankelijk van het aantal leden en van de gezamenlijk verrichte aktiviteit.
§ 2. De federaties van groeperingen kunnen genieten van de startpremie onder dezelfde voorwaarden als deze voorzien voor de groeperingen.
Nochtans mag het verlenen van een startpremie aan een federatie niet tot gevolg hebben dat een groepering meer dan éénmaal van de in § 1 voorziene steun geniet.
Art.24. <Zie nota onder TITEL> De Minister van Landbouw erkent de groeperingen en de federaties van de groeperingen.
Om te kunnen worden erkend moet de groepering of de federatie opgericht zijn, hetzij :
1° onder de vorm van een samenwerkende vennootschap, die voldoet aan de bij artikel 7 van het koninklijk besluit van 15 mei 1961 houdend het algemeen reglement van het Landbouwinvesteringsfonds bepaalde voorwaarden;
2° onder de vorm van beroepsvereniging die voldoet aan de bij artikel 8 van hetzelfde koninklijk besluit bepaalde voorwaarden;
3° onder de vorm van een naamloze vennootschap, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid of een vennootschap onder gemeenschappelijke naam, overeenkomstig boek I, titel IX van het Wetboek van koophandel en die daarenboven voldoet aan de volgende voorwaarden :
a) de vennootschap moet de gezamenlijke exploitatie tot voorwerp hebben;
b) de handelsaktiviteit van de vennootschap wordt beperkt tot de verkoop van de door die gezamenlijke exploitatie gewonnen produkten;
4° onder de vorm van een vereniging zonder winstgevend doel;
5° onder de vorm van een vereniging welke aan de volgende voorwaarden voldoet :
a) ten minste drie werkende leden landbouwers of tuinders omvatten;
b) de overeenkomst moet voorzien in de hoofdelijke aansprakelijkheid van de leden;
6° onder de vorm van een landbouwvennootschap bedoeld bij de wet van 12 juli 1979 tot instelling van de landbouwvennootschap, en die de gezamenlijke exploitatie tot voorwerp heeft.
Art.25. <Zie nota onder TITEL> De groepering dient het bewijs te leveren dat de samenwerking sociaal of economisch verantwoord is.
Art.26. <Zie nota onder TITEL> Op het ogenblik van de aanvraag legt de groepering haar statuten voor samen met een overzicht van de verwachte inkomsten en uitgaven vergezeld van hun verantwoording.
Art.27. <Zie nota onder TITEL> De startpremie bedraagt maximum 15 000 Ecu. (NOTA : Voor het Waalse Gewest, wordt 1e lid vervangen door de volgende bepaling : " De startpremie bedraagt maximum 18 123 Ecu. " <BWG 1994-06-23/63, art. 8, 004; Inwerkingtreding : 1993-01-01>)
De Minister van Landbouw bepaalt de toepassingsmodaliteiten van de steun en beslist over het verlenen van een toezegging tot deze steun.
HOOFDSTUK VII. - Algemene bepalingen en slotbepalingen.
Art.28. <Zie nota onder TITEL> Onverminderd de ambtsbevoegdheid van de officieren van gerechtelijke politie, worden overtredingen van dit besluit opgespoord en vastgesteld door de ambtenaren ingenieurs en inspecteurs van het Ministerie van Landbouw.
Art.29. <Zie nota onder TITEL> De ten onrechte uitgekeerde bedragen worden teruggevorderd en indien kwade trouw wordt vastgesteld, worden die bedragen vermeerderd met een intrest van 10 % per jaar, vanaf de datum van uitbetaling.
Art.30. <Zie nota onder TITEL> De in dit besluit bedoelde tussenkomsten kunnen worden geweigerd aan de aanvragers die een verklaring hebben gedaan welke na onderzoek geheel of gedeeltelijk vals is bevonden.
Art.31. <Zie nota onder TITEL> De landbouwer of tuinder die wenst te genieten van de voorziene steun dient zich ertoe te verbinden geen andere steun aan te vragen of aangevraagd te hebben, onder de vorm van rentetoelage, toelage of premie van welke aard ook, voor de investeringen beoogd bij hoofdstukken II en IV van dit besluit, die voor gevolg zou hebben dat het niveau van de steun bepaald bij artikelen 4.2 en 8.2 van Verordening (EEG) nr. 797/85 van de Raad van 12 maart 1985 betreffende de verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstruktuur overschreden wordt.
Art. 31bis. <Zie nota onder TITEL> <Ingevoegd bij KB 1992-08-19/54, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 15-02-1991> Ten einde binnen de beschikbare begrotingsenveloppe te blijven kan de rentetoelage bedoeld in dit besluit worden gereduceerd in functie van het volume verbintenissen nodig om de aanvragen, door de krachtens artikel 6 van de hiervoor genoemde wet van 15 februari 1961 erkende kredietinstellingen ingediend gedurende een periode van twaalf maanden met als begin 1 april van elk jaar, in te willigen; de eerste periode begint evenwel op 15 februari 1991 en eindigt op 31 maart 1992. De reductie wordt allereerst toegepast op de nationale steun; zij slaat op het bedrag van de betoelaagde kredietschijf.
De Minister van Landbouw legt elk jaar de berekeningsmodaliteiten van de hiervoor genoemde reductie vast.
(NOTA : Voor het Waalse Gewest, wordt artikel 31bis van het besluit vervangen door de volgende bepaling :
" De aanvragen ingediend door de krachtens artikel 6 van de hiervoor genoemde wet van 15 februari 1961 erkende kredietinstellingen worden ingewilligd tot het verloop van de machtiging van de beschikbare verbintenis.
Nochtans wanneer het volume verbintenissen, nodig om de in het eerste lid van dit artikel bedoelde aanvragen in te willigen tijdens een periode van twaalf maanden, de voorgenoemde verbintenisaanvraag overschrijdt, zal de in dit besluit bedoelde rentetoelage gereduceerd worden naar rato van het volume verbintenissen nodig om deze aanvragen in te willigen.
Voor het jaar 1994 wordt de periode voor de indiening van de dossiers afgesloten op 30 september 1994.
De reductie wordt allereerst toegepast op de gewestelijke steun; zij slaat op het bedrag van de gesubsidieerde kredietschijf.
De Minister van Landbouw voor het Waalse Gewest legt elk jaar de berekeningsmodaliteiten van de hiervoor genoemde reductie vast.
Zodra dit besluit in werking treedt, loopt de periode voor de indiening van de dossiers vanaf 1 oktober van het jaar en wordt zij op 30 september van het volgend jaar afgesloten." <BWG 1994-09-29/40, art. 8, 005; Inwerkingtreding : 01-10-1994>)
Art.32. <Zie nota onder TITEL> § 1. De artikelen 11, 15, 16 en 18 van het koninklijk besluit van 3 maart 1986 betreffende steun aan de investeringen en aan de installatie in de landbouw worden afgeschaft op datum van 7 oktober 1989.
§ 2. De andere bepalingen van hetzelfde besluit worden afgeschaft op datum van 23 december 1989.
Art.33. <Zie nota onder TITEL> Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 23 december 1989, met uitzondering van de artikelen 11, 15, 16, 18 en 32, § 1 die uitwerking hebben met ingang van 7 oktober 1989.
Art. 34. <Zie nota onder TITEL> Onze Minister van Buitenlandse Zaken en Onze Staatssecretaris voor Landbouw zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.