24 JUNI 1988. - NIEUWE GEMEENTEWET (BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 25-04-2016 en tekstbijwerking tot 24-07-2024)
TITEL I. Het gemeentebestuur.
HOOFDSTUK I. - Samenstelling van het gemeentebestuur.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 1-6
Afdeling 2. - De gemeenteraadsleden.
Art. 7-8, 8bis, 9-12
Art. 12 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 12bis, 12ter
Afdeling 3. - De burgemeester.
Art. 13, 13bis, 14, 14bis
Afdeling 4. - De schepenen.
Art. 15-16
Art. 16 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 17-18
Afdeling 4bis. [1 Akte van voordracht van de burgemeester, de schepenen, de voorzitter van de gemeenteraad en zijn plaatsvervanger]1
Art. 18bis
Afdeling 5. - Wedde [1 ...]1 van de burgemeester en schepenen.
Art. 19
Art. 19 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 19/1 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 20, 20bis, 21
Afdeling 6. - Ontslag als raadslid of schepen.
Art. 22
Afdeling 7. - De secretaris en de ontvanger.
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 23-24
Onderafdeling 2. - De secretaris.
A. Benoeming.
Art. 25
B. - Plichten Verbodsbepalingen.
Art. 26, 26bis, 27
C. Bezoldigingsregeling.
Art. 28
Art. 28 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 29-30
Art. 30 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 31-35
D. Sanctie op het verbod handel te drijven. <W 24-05-1991, art. 2, 1°, BS 06-06-1991>
Art. 36-41
E. - De adjunct-secretaris.
Art. 42-49
F. De waarnemende secretaris. <W 17-10-1990, art. 7, BS 14-12-1990>
Art. 50-51
Onderafdeling 3. - De ontvanger.
A. - Algemene bepaling.
Art. 52
B. Benoeming.
Art. 53-54, 54bis
C.
Art. 55-64
D. Bezoldigingsregeling.
Art. 65-67
E. - Verbodsbepalingen. <W 24-05-1991, art. 2, 6°, BS 06-06-1991>
Art. 68
Onderafdeling 4. [1 De regeling van de mandaten]1
Art. 69
Onderafdeling 5. [1 De evaluatie]1
Art. 70
Afdeling 7bis. [1 De humanresourcesmanager]1
A. [1 De benoeming]1
Art. 70bis
B. [1 De plichten]1
Art. 70ter
Afdeling 7ter. [1 Het directiecomité]1
Art. 70quater, 70quinquies, 70sexies, 70septies
Afdeling 8. - Onverenigbaarheden.
Art. 71, 71bis, 72, 72bis, 73-79
Afdeling 9. - Eed.
Art. 80-81
Afdeling 10. - Schorsing en afzetting van burgemeesters en schepenen.
Art. 82-83
HOOFDSTUK II. [1 De prerogatieven van de gemeenteraadsleden, de vergaderingen en de beraadslagingen van de gemeenteraad]1
Afdeling 1. [1 De prerogatieven van de gemeenteraadsleden]1
Onderafdeling 1. [1 - Het recht tot het verkrijgen van een afschrift van de documenten]1
Art. 84
Onderafdeling 2. [1 - Het recht vragen te stellen]1
Art. 84bis
Onderafdeling 3. [1 - Het interpellatierecht]1
Art. 84ter
Afdeling 2. - Vergaderingen.
Art. 85-87, 87bis, 87ter, 88-89, 89bis, 90-91
Afdeling 3. - Verbod om zitting te nemen.
Art. 92
Afdeling 4. - Openbaarheid van de vergaderingen.
Art. 93-96, 96bis
Afdeling 5. - Het houden van de vergaderingen.
Art. 97-98
Afdeling 6. - Stemmingen.
Art. 99-100, 100bis, 101
Afdeling 7. - Openbaarheid van de besluiten.
Art. 102
HOOFDSTUK III. - Vergaderingen, beraadslagingen en besluiten van het college van burgemeester en schepenen.
Art. 103-106, 106bis, 107
HOOFDSTUK IV. - Bepalingen toepasselijk op de akten van de gemeenteoverheden.
Afdeling 1. - Opmaken van de akten.
Art. 108, 108bis, 109-111
Afdeling 2. - Bekendmaking van de akten.
Art. 112-115
Afdeling 3. - Algemene bepaling.
Art. 116
TITEL II. Bevoegdheden.
HOOFDSTUK I. - Bevoegdheden van de gemeenteraad.
Art. 117-119, 119bis, 119ter, 120, 120bis, 121-122
HOOFDSTUK II. - Bevoegdheden van het college van burgemeester en schepenen.
Art. 123-130, 130bis, 131-132
HOOFDSTUK III. - Bevoegdheden van de burgemeester.
Art. 133, 133bis, 134, 134bis, 134ter, 134quater, 134quinquies, 134sexies, 134septies
HOOFDSTUK IV. - Bevoegdheden van de gemeenten in 't algemeen. <Ingevoegd bijW 27-05-1989, art. 2, § 4, BS 30-05-1989>
Art. 135
HOOFDSTUK [V]. - De ontvanger. <W 27-05-1989, art. 2, § 3, BS 30-05-1989>
Afdeling 1.
Art. 136, 136bis, 137, 137bis, 138, 138bis, 139
Afdeling 2.
Art. 140-142
TITEL III. - Het personeel.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 143-144, 144bis
HOOFDSTUK II. - Administratief statuut en bezoldigingsregeling.
Art. 145, 145bis, 146-148
HOOFDSTUK III. Benoeming.
Art. 149
HOOFDSTUK IV. - Tucht van het onderwijzend personeel. <W 24-05-1991, art. 2, 10°, BS 06-06-1991>
Art. 150-152
HOOFDSTUK IVbis. Verbodsbepalingen. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 2, 17°, BS 06-06-1991>
Art. 153
HOOFDSTUK V. - Het personeel van de burgerlijke stand.
Art. 154-155
HOOFDSTUK VI. Pensioenen.
Art. 156-157, 157bis, 158-161, 161bis, 161ter, 162-169
TITEL IV. - [...]. <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
HOOFDSTUK I. - [...]. <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art. 170-171, 171bis
HOOFDSTUK II. - [...]. <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Afdeling 1. - [...]. <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art. 172, 172bis, 173-183
Afdeling 2. [...]. <W 1992-08-05/52, art. 61, 2°, Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Art. 184
Afdeling 3. - [...]. <W 1992-08-05/52, art. 61, 2°, Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Art. 185-188
HOOFDSTUK III. - [...]. <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Afdeling 1. - [...]. <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art. 189
Afdeling 2. - [...]. <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art. 190-200
Afdeling 3. - [...]. <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art. 201-215
Afdeling 4. - [...]. <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art. 216-220
HOOFDSTUK IV. - [...]. <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art. 221-223, 223bis, 224-226, 226bis, 227, 227bis, 228-230
TITEL V. - Goederen en inkomsten van de gemeente.
HOOFDSTUK I. - Schenkingen en legaten aan de gemeente.
Art. 231
HOOFDSTUK II. Contracten.
Art. 232-234, 234bis, 235-237
TITEL VI. - Begroting en rekeningen.
HOOFDSTUK I. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Art. 238-242, 242bis, 243-251
HOOFDSTUK II. Begrotingsevenwicht.
Art. 252-254
HOOFDSTUK III. - Lasten en uitgaven van de gemeente.
Art. 255-258, 258bis
HOOFDSTUK IV. - Ontvangsten van de gemeente.
Art. 259-260
HOOFDSTUK V.
Art. 261-263, 263bis, 263ter, 263quater, 263quinquies, 263sexies, 263septies, 263octies, 263nonies, 263decies
TITEL VIbis. [1 Intern controlesysteem]1
Art. 263undecies, 263duodecies, 263terdecies
TITEL VII. Toezicht.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 264-266
HOOFDSTUK II. - Bepalingen betreffende het toezicht op sommige handelingen van de gemeenteoverheden van Komen-Waasten en Voeren. <KB 30-05-1989, art. 55, § 1, BS 31-05-1989>
Art. 267-269
TITEL VIII. Rechtsgedingen.
Art. 270-271, 271bis, 271ter
TITEL IX. - Bepaling van de gemeentegrenzen
Art. 272-273
TITEL X. Gemeentewegen.
Art. 274
TITEL XI. Naam.
Art. 275
TITEL XII. - De openbare instellingen.
Art. 276-278
TITEL XIII. - Bijzondere bepalingen betreffende de gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest. <Ingevoegd bij W 16-06-1989, art. 1, BS 17-06-1989>.
Art. 279-280, 280bis
TITEL XIV. - De tuchtregeling. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991>
HOOFDSTUK I. Toepassingsgebied. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991>
Art. 281
HOOFDSTUK II. - De strafbare feiten. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991>
Art. 282
HOOFDSTUK III. - De tuchtstraffen. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991>
Art. 283-286
HOOFDSTUK IV. - De bevoegde overheid. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991>
Afdeling 1. - Algemene bepalingen. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991>
Art. 287-288
Afdeling 2. [...] <W 1999-05-13/35, art. 68, 5°, Inwerkingtreding : 01-04-2001>
Onderafdeling 1. - [...]. <W 1999-05-13/35, art. 68, 5°, Inwerkingtreding : 01-04-2001>
Art. 289-293
Onderafdeling 2. - [...]. <W 1999-05-13/35, art. 68, 5°, Inwerkingtreding : 01-04-2001>
Art. 294-297
Afdeling 3. - Bepaling betreffende de gewestelijke ontvanger. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991>
Art. 298
HOOFDSTUK V. - De procedure. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991>
Art. 299-308
HOOFDSTUK VI. - De doorhaling van de tuchtstraf. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991>
Art. 309
HOOFDSTUK VII. - De preventieve schorsing. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991>
Art. 310-311, 311bis, 312-316
HOOFDSTUK VIII. - De verjaring van de tuchtvordering. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991>
Art. 317
TITEL XIV/1. [1 - Inspraakrecht van de burgers]1
Art. 317/1, 317/2, 317/3
TITEL XV. - Over de gemeentelijke volksraadpleging. <Ingevoegd bij W 1995-04-10/47, art. 1, Inwerkingtreding : 01-05-1995>
Art. 318-329
TITEL XVbis. - De burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering van de gemeenten. <Ingevoegd bij W 1999-05-04/85, art. 4, Inwerkingtreding : 07-08-1999>
Art. 329bis
TITEL XVI. - De binnengemeentelijke territoriale organen als bedoeld in artikel 41 van de Grondwet. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999>
HOOFDSTUK I. - Het bestuur van het district. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999>
Art. 330-333
HOOFDSTUK II. - Vergaderingen, beraadslagingen, besluiten van de districtsraden. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999>
Art. 334-335
HOOFDSTUK III. - Vergaderingen, beraadslagingen en besluiten van het bureau. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999>
Art. 336
HOOFDSTUK IV. - Bepalingen toepasselijk op de akten van de districtoverheden. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999>
Art. 337-338
HOOFDSTUK V. Bevoegdheden. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999>
Art. 339-351
BIJLAGEN
Art. N1-N2
2017040068 2018012872 2018012873 2019015317 2019015318 2019015319 2020020867 2020041586 2021033346 2022015501 2023045426 2023045635 2023047611 2024003298 2024003299
TITEL I. Het gemeentebestuur.
HOOFDSTUK I. - Samenstelling van het gemeentebestuur.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. Er is in iedere gemeente een gemeentebestuur, samengesteld uit raadsleden, de burgemeester en de schepenen.
Art.2.[1 De gemeenteraadsleden worden gekozen voor zes jaar, te rekenen vanaf 1 december na hun verkiezing. Ze worden geïnstalleerd tijdens de vergadering van de gemeenteraad die plaatsheeft binnen 7 dagen te rekenen vanaf 1 december. Ze zijn herkiesbaar.]1
De gemeenteraden worden om de zes jaar geheel vernieuwd.
----------
(1)<ORD 2006-07-20/69, art. 2; Inwerkingtreding : 08-09-20016>
Art.3. De burgemeester en de schepenen worden eveneens voor zes jaar benoemd of gekozen.
Zij verliezen echter deze hoedanigheid, indien zij intussen ophouden deel uit te maken van de gemeenteraad.
Art.4. De leden van het gemeentebestuur die aftreden bij een algehele vernieuwing en de ontslagnemende leden blijven in functie totdat de geloofsbrieven van hun opvolgers zijn onderzocht en hun installatie heeft plaatsgehad.
Bovendien moet het aftredend of ontslagnemend lid dat bekleed is met het ambt van burgemeester of schepen, dit ambt blijven uitoefenen totdat hij, hetzij als burgemeester of schepen, hetzij als gemeenteraadslid, vervangen is.
Art.5.<W 2000-05-14/36, art. 2, Inwerkingtreding : 10-06-2000> De rangschikking van de gemeenten overeenkomstig de artikelen 8 en 16 wordt bij elke volledige vernieuwing van de gemeenteraden door de [2 [3 ...]3 Regering]2 in overeenstemming gebracht met het bevolkingscijfer. Het in aanmerking te nemen inwonertal is het aantal personen dat ingescheven is in het Rijksregister van de natuurlijke personen die op [1 31 december]1 van het jaar vóór dat van de volledige vernieuwing van de gemeenteraden hun hoofdverblijfplaats in de desbetreffende gemeente hadden.
[3 Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2018, stelt de Regering, in afwijking van het eerste lid en onverminderd de toepassing van de volgende leden, enkel de rangschikking van de gemeenten op in overeenstemming met artikel 8. Het aantal te verkiezen schepenen dat werd vastgesteld ter gelegenheid van de volledige vernieuwing van de gemeenteraden van 2012 blijft van toepassing bij de volledige vernieuwing van 2018.]3
Het bevolkingscijfer dat vastgesteld is overeenkomstig het eerste lid, is eveneens van toepassing op dezelfde datum, op de rangschikkingen bedoeld in de artikelen 28 tot 30 evenals, voor zover zij verwijzen naar een klasse van gemeenten die gebaseerd is op het bevolkingscijfer, in de artikelen 19, § 1, [1 ...]1 42, [1 ...]1 65, § 1 [1 ...]1.
De minister van Binnenlandse Zaken maakt de bevolkingscijfers van de gemeenten van het Rijk, vastgesteld overeenkomstig het eerste lid, ten laatste op 1 mei van het jaar waarin de volledige vernieuwing van de gemeenteraden plaatsvindt bekend in het Belgisch Staatsblad.
----------
(1)<ORD 2003-07-17/69, art. 2; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
(2)<ORD 2003-07-17/69, art. 43; Inwerkingtreding : 01-01-2003>>
(3)<ORD 2018-01-25/14, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
Art.6. [...] <W 2000-05-14/36, art. 3, Inwerkingtreding : 10-06-2000>
Afdeling 2. - De gemeenteraadsleden.
Art.7. De gemeenteraadsleden worden rechtstreeks gekozen door de vergadering van de gemeenteraadskiezers.
Art.8.[1 De gemeenteraad bestaat, met inbegrip van de burgemeester en de schepenen, wordt samengesteld als volgt :
1° 25 leden in de gemeenten beneden 20.000 inwoners ;
2° 27 leden in die van 20 000 tot 24 999 inwoners ;
3° 29 leden in die van 25 000 tot 29 999 inwoners ;
4° 31 leden in die van 30 000 tot 34 999 inwoners ;
5° 33 leden in die van 35 000 tot 39 999 inwoners ;
6° 35 leden in die van 40 000 tot 49 999 inwoners ;
7° 37 leden in die van 50 000 tot 59 999 inwoners ;
8° 39 leden in die van 60 000 tot 69 999 inwoners ;
9° 41 leden in die van 70 000 tot 79 999 inwoners ;
10° 43 leden in die van 80 000 tot 89 999 inwoners ;
11° 45 leden in die van 90 000 tot 99 999 inwoners ;
12° 47 leden in die van 100 000 tot 149 999 inwoners ;
13° 49 leden in die van 150 000 tot 199 999 inwoners ;
14° 51 leden in die van 200 000 tot 249 999 inwoners ;
15° 53 leden in die van 250 000 tot 299 999 inwoners ;
16° 55 leden in die van 300 000 inwoners en daarboven.]1
De raad blijft bestaan uit het hierboven bepaald getal leden, zelfs wanneer de burgemeester daarbuiten benoemd wordt.
----------
(1)<ORD 2020-07-17/22, art. 3, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art. 8bis. [1 § 1. Tijdens de vergadering als bedoeld in artikel 2, eerste lid, of tijdens enige andere vergadering, kan de gemeenteraad onder zijn leden en voor de duur van de zittingsperiode zijn voorzitter en diens plaatsvervanger kiezen.
De voorzitter en plaatsvervanger worden schriftelijk voorgedragen door een meerderheid van de gekozenen van de lijst waarvoor ze zijn opgekomen en door een meerderheid van de gekozenen van de gemeenteraad. Indien de voorgedragen voorzitter of plaatsvervanger afkomstig is van een lijst die slechts twee gekozenen telt, volstaat de handtekening van één van hen.
§ 2. Wanneer de voorzitter van de gemeenteraad tijdelijk niet in staat is om zijn functie uit te oefenen tijdens de besprekingen waaraan hij krachtens artikel 92 niet mag deelnemen of nog wanneer hij verhinderd is in de zin van artikel 11, wordt de functie uitgeoefend door zijn plaatsvervanger of, bij ontstentenis, door het gemeenteraadslid dat de eerste plaats bekleedt op de ranglijst als bedoeld in artikel 17 en die de onverenigbaarheden als bedoeld in artikel 71bis in acht neemt.
De voorzitter van de gemeenteraad houdt onmiddellijk op zijn functie uit te oefenen in geval van vervallenverklaring van zijn mandaat als gemeenteraadslid, een in artikel 71bis bedoelde onverenigbaarheid, overlijden of ontslag. Tijdens de eerstvolgende vergadering van de gemeenteraad wordt dan een nieuwe voorzitter gekozen, met naleving van de voorgaande bepalingen.
§ 3. De gemeenteraad kan te allen tijde een motie van wantrouwen tegen de voorzitter van de gemeenteraad of zijn plaatsvervanger aannemen.
Die motie is enkel ontvankelijk indien ze een opvolger voorstelt voor degene of degenen tegen wie ze is gericht, overeenkomstig § 1.
Ze wordt bezorgd aan de gemeentesecretaris, die ze onverwijld doorgeeft aan elk lid van de gemeenteraad en het college. Het college plaatst de bespreking en de stemming over de motie van wantrouwen op de agenda van de eerstvolgende vergadering van de gemeenteraad die plaatsheeft na de indiening ervan, voor zover na de indiening minstens een termijn van zeven dagen is verstreken.
Indien de voorzitter van de gemeenteraad of de plaatsvervanger tegen wie de motie gericht is tijdens de vergadering aanwezig is, beschikt hij over de mogelijkheid om zijn opmerkingen persoonlijk te kennen te geven, voordat de motie in stemming wordt gebracht.
Indien de motie wordt aangenomen bij meerderheid van de gemeenteraadsleden, krijgen de voorzitter van de gemeenteraad of zijn plaatsvervanger ontslag en wordt de opvolger gekozen met onmiddellijke ingang.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij ORD 2012-07-23/09, art. 2; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Art.9.Elke gekozen kandidaat kan, nadat zijn verkiezing geldigheid heeft verkregen, voor zijn installatie afstand doen van zijn mandaat.
Om geldig te zijn moet die afstand schriftelijk ter kennis gebracht worden van de gemeenteraad.
Indien het feit van de afstand wordt betwist, doet [1 het rechtscollege]1 uitspraak overeenkomstig [3 artikel 75, § 1, tweede lid, van het Brussels Gemeentelijk Kieswetboek]3.
De beslissing wordt door de zorgen van de [1 voorzitter van het rechtscollege]1 ter kennis gebracht van de betrokken kandidaat.
Deze kan bij de Raad van State beroep instellen binnen acht dagen na de kennisgeving.
[2 ...]2
----------
(1)<ORD 2003-07-17/69, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
(2)<ORD 2003-07-17/69, art. 44; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
(3)<ORD 2014-02-27/27, art. 2; Inwerkingtreding : 12-04-2014>
Art.10.[1 § 1. Het gemeenteraadslid dat niet meer voldoet aan één van de verkiesbaarheidsvereisten, mag zijn ambt niet meer blijven uitoefenen. Het betrokken gemeenteraadslid wordt door de gemeenteraad, nadat hij is gehoord met gesloten deuren, vervallen verklaard tenzij het gemeenteraadslid onmiddellijk ontslag neemt overeenkomstig artikel 22. Het raadslid kan verzoeken gehoord te worden in openbare vergadering.
Het college van burgemeester en schepenen brengt de betrokkene, evenals het college bedoeld in artikel 83quinquies, § 2, van de bijzondere wet van 12 januari 1989 betreffende de Brusselse instellingen (hierna : het Rechtscollege), met een brief die afgegeven wordt tegen ontvangstbewijs onmiddellijk op de hoogte van feiten die het verval van mandaat met zich meebrengen. Een kopie van deze kennisgeving wordt ter informatie overgemaakt aan de eerst volgende raad.
Als de gemeenteraad niet optreedt binnen twee maanden nadat hij kennis heeft van de feiten die verval met zich kunnen meebrengen, treedt het Rechtscollege in zijn plaats op, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van een gemeenteraadslid of van het openbaar ministerie. De gemeenteraad wordt geacht kennis te hebben van de feiten die verval met zich kunnen meebrengen, hetzij vanaf de ontvangst van een bezwaar van een ander gemeenteraadslid of van het openbaar ministerie, hetzij vanaf de verzending van de kennisgeving door het college van burgemeester en schepenen aan het Rechtscollege.
§ 2. De vervallenverklaring heeft pas gevolg vanaf de kennisgeving aan het gemeenteraadslid van de vervallenverklaring door de gemeenteraad of het Rechtscollege. De kennisgeving gebeurt door een aangetekende brief. Ze tast de geldigheid van de eerdere beslissingen van de gemeenteraad niet aan.
§ 3. Indien de betrokkene, zelfs bij ontstentenis van enige kennisgeving, zijn bediening blijft uitoefenen hoewel hij kennis heeft van de oorzaak van het verval, is hij strafbaar met de straffen bepaald in artikel 262 van het Strafwetboek.
§ 4. Het betrokken gemeenteraadslid kan tegen de vervallenverklaring door de gemeenteraad bezwaar indienen bij het Rechtscollege binnen acht dagen na de kennisgeving ervan.
De termijn loopt vanaf de derde werkdag die volgt op die waarop de brief aan de postdiensten overhandigd werd, tenzij de geadresseerde het tegendeel bewijst.
De termijnen die aflopen op een zondag of wettelijke feestdag worden verlengd tot de eerstvolgende werkdag.
Het Rechtscollege doet uitspraak over het bezwaar binnen dertig dagen na de indiening ervan. De formaliteiten bepaald in artikel 75, § 1, tweede lid, van het Brussels Gemeentelijk Kieswetboek worden door het Rechtscollege in acht genomen.
§ 5. Het betrokken gemeenteraadslid kan tegen de vervallenverklaring door het Rechtscollege beroep instellen bij de Raad van State binnen acht dagen na de kennisgeving ervan.]1
----------
(1)<ORD 2020-07-17/22, art. 4, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.11.[1 § 1. De gemeenteraad neemt akte van de tijdelijke verhindering van de volgende personen :
1° het gemeenteraadslid dat om medische redenen, om studieredenen of wegens verblijf in het buitenland gedurende een minimale termijn van twaalf weken niet aanwezig kan zijn op de vergaderingen van de gemeenteraad en tijdelijk vervangen wil worden. Hij richt daartoe een schriftelijk verzoek aan het college van burgemeester en schepenen.
Bij het verzoek tot een tijdelijke vervanging voor verhindering wegens medische redenen wordt een geneeskundig getuigschrift van maximaal vijftien dagen oud gevoegd, dat tevens de minimale termijn van afwezigheid om medische redenen aangeeft. Als het gemeenteraadslid dat om medische redenen afwezig blijft, niet in staat is om dat verzoek tot het college van burgemeester en schepenen te richten, wordt hij van rechtswege als verhinderd beschouwd vanaf de derde opeenvolgende vergadering waarop hij afwezig is en zolang hij afwezig blijft.
Bij het verzoek tot een tijdelijke vervanging wegens verhindering om studieredenen of verblijf in het buitenland wordt een attest gevoegd van de onderwijsinstelling of opdrachtgever ;
2° het gemeenteraadslid dat ouderschapsverlof wil nemen voor de geboorte of adoptie van een kind. Dat gemeenteraadslid wordt op zijn schriftelijke verzoek, gericht aan het college van burgemeester en schepenen, vervangen, op zijn vroegst vanaf de zesde week voor de vermoedelijke datum van de geboorte of van de adoptie, tot het einde van de negende week na de adoptie of geboorte. Op schriftelijk verzoek wordt de onderbreking van de uitoefening van het mandaat na de negende week verlengd met een duur die gelijk is aan die gedurende welke het raadslid zijn mandaat heeft uitgeoefend tijdens de periode van zes weken die aan de dag van de geboorte of de adoptie voorafgaan. In geval van de geboorte of de adoptie van een meerling, kan op verzoek van het gemeenteraadslid het verlof verlengd worden met een periode van maximaal twee weken ;
3° het gemeenteraadslid dat omwille van palliatief verlof of verlof voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek familielid tot en met de tweede graad of van een zwaar ziek gezinslid, gedurende minimaal twaalf weken niet aanwezig wenst te zijn op de vergaderingen van de gemeenteraad en vervangen wil worden. Hij richt daartoe aan het college van burgemeester en schepenen een schriftelijk verzoek, vergezeld van een verklaring op erewoord waarin het raadslid zich bereid verklaart om bijstand of verzorging te verlenen. De naam van de patiënt wordt niet vermeld.
§ 2. Het gemeenteraadslid dat verhinderd is omwille van de redenen bedoeld in paragraaf 1 en om zijn vervanging verzoekt, wordt vervangen door de opvolger van zijn lijst die als eerste gerangschikt is overeenkomstig artikel 58 van het Brussels Gemeentelijk Kieswetboek, na onderzoek van diens geloofsbrieven door de gemeenteraad.
De vervanging is echter slechts toepasselijk vanaf de eerste gemeenteraadsvergadering na die waarop het gemeenteraadslid dat verhinderd is, geïnstalleerd is.]1
----------
(1)<ORD 2020-07-17/22, art. 5, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.12.§ 1. [5 De gemeenteraadsleden ontvangen geen wedde.
Zij trekken presentiegeld als zij deelnemen aan de vergaderingen van de gemeenteraad en aan de vergaderingen van de commissies en van de afdelingen.
Aan de voorzitter van de gemeenteraad of aan degene die hem vervangt, met uitzondering van de burgemeester of zijn plaatsvervanger, wordt dubbel presentiegeld toegekend voor elke voorgezeten vergadering van de raad.
Het bedrag van het presentiegeld en de voordelen in natura toegekend aan de gemeenteraadsleden worden bepaald door de gemeenteraad.
Het presentiegeld bedraagt minimum 75,00 euro bruto en mag niet meer bedragen dan 200,00 euro bruto. Het bedrag wordt geïndexeerd op basis van de gezondheidsindex op 1 januari 2018.
De aan de gemeenteraadsleden toegekende voordelen in natura mogen op jaarbasis niet meer bedragen dan 5 maal het maximale bedrag van het presentiegeld.]5
[§ [5 2]5. De gemeente kan, op de door de [2 Brusselse Hoofdstedelijke Regering]2 te bepalen wijze, de presentiegelden van het gemeenteraadslid dat andere wettelijke of reglementaire bezoldigingen, pensioenen, vergoedingen of toelagen geniet, aanvullen met een bedrag ter compensatie van het inkomensverlies dat betrokkene lijdt, op voorwaarde dat de mandataris daar zelf om verzoekt.
De som van de presentiegelden, aangevuld met het bedrag ter compensatie van het inkomensverlies, kan nooit hoger zijn dan de wedde van een schepen van een gemeente met 50.000 inwoners.] <W 1999-05-04/92, art. 2, Inwerkingtreding : 01-08-1999>
[4 Het totale bedrag van de presentiegelden als gemeenteraadslid en van de vergoedingen, bezoldigingen en presentiegelden die het gemeenteraadslid ontvangt ter vergoeding van activiteiten die worden uitgeoefend buiten zijn mandaat is gelijk aan of kleiner dan anderhalve keer het bedrag van de parlementaire vergoeding die de leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers en van de Senaat ontvangen.
Voor de berekening van dat bedrag, worden in aanmerking genomen: de vergoedingen, bezoldigingen of presentiegelden die voortvloeien uit de uitoefening van een openbaar mandaat, een openbare functie of opdracht van politieke aard.
Bij overschrijding van de in het derde lid bepaalde grens, wordt het bedrag van de in het vorige lid bedoelde vergoedingen, bezoldigingen of presentiegelden die voortvloeien uit de uitoefening van een openbaar mandaat, een openbare functie of opdracht van politieke aard, navenant verminderd.
Wanneer de activiteiten die worden uitgeoefend buiten het mandaat van gemeenteraadslid beginnen of eindigen in de loop van het mandaat, brengt het gemeenteraadslid in kwestie de gemeenteraad daarvan op de hoogte.]4
§ [5 3]5. Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied en de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, worden de beslissingen over de in § 1 genoemde aangelegenheid onderworpen aan de goedkeuring van de bestendige deputatie van de provincieraad.
§ [5 4]5. Voor de gemeenten Komen-Waasten en Voeren worden de beslissingen over de in § 1 genoemde aangelegenheid onderworpen aan de goedkeuring van de provinciegouverneur, die zijn bevoegdheden overeenkomstig de artikelen 267 tot en met 269 uitoefent.
----------
(1)<ORD 2003-07-17/69, art. 5; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
(2)<ORD 2003-07-17/69, art. 43; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
(3)<ORD 2012-07-23/09, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
(4)<ORD 2016-07-20/33, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 15-09-2016>
(5)<ORD 2018-01-25/14, art. 3, 011; Inwerkingtreding : 01-12-2018>
Art.12 TOEKOMSTIG RECHT. § 1. [5 De gemeenteraadsleden ontvangen geen wedde.
Zij trekken presentiegeld als zij deelnemen aan de vergaderingen van de gemeenteraad en aan de vergaderingen van de commissies en van de afdelingen.
Aan de voorzitter van de gemeenteraad of aan degene die hem vervangt, met uitzondering van de burgemeester of zijn plaatsvervanger, wordt dubbel presentiegeld toegekend voor elke voorgezeten vergadering van de raad.
Het bedrag van het presentiegeld en de voordelen in natura toegekend aan de gemeenteraadsleden worden bepaald door de gemeenteraad.
[6 Het bedrag van het presentiegeld ligt tussen een minimum van 100,00 euro bruto en een maximum van 200,00 euro bruto aan de referentie-index 108,09. Het bedrag wordt automatisch geïndexeerd bij overschrijding van de spilindex, door de afgevlakte gezondheidsindex, volgens het indexeringsstelsel dat van toepassing is op de wedden van de openbare sector, de pensioenen en de uitkeringen. De gemeenteraad kan een ander bedrag van het presentiegeld voor de vergaderingen van de commissies en van de afdelingen vaststellen binnen de grenzen van voormeld minimum en maximum.]6
De aan de gemeenteraadsleden toegekende voordelen in natura mogen op jaarbasis niet meer bedragen dan 5 maal het maximale bedrag van het presentiegeld.]5
[§ [5 2]5. De gemeente kan, op de door de [2 Brusselse Hoofdstedelijke Regering]2 te bepalen wijze, de presentiegelden van het gemeenteraadslid dat andere wettelijke of reglementaire bezoldigingen, pensioenen, vergoedingen of toelagen geniet, aanvullen met een bedrag ter compensatie van het inkomensverlies dat betrokkene lijdt, op voorwaarde dat de mandataris daar zelf om verzoekt.
De som van de presentiegelden, aangevuld met het bedrag ter compensatie van het inkomensverlies, kan nooit hoger zijn dan de wedde van een schepen van een gemeente met 50.000 inwoners.] <W 1999-05-04/92, art. 2, Inwerkingtreding : 01-08-1999>
[4 Het totale bedrag van de presentiegelden als gemeenteraadslid en van de vergoedingen, bezoldigingen en presentiegelden die het gemeenteraadslid ontvangt ter vergoeding van activiteiten die worden uitgeoefend buiten zijn mandaat is gelijk aan of kleiner dan anderhalve keer het bedrag van de parlementaire vergoeding die de leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers en van de Senaat ontvangen.
Voor de berekening van dat bedrag, worden in aanmerking genomen: de vergoedingen, bezoldigingen of presentiegelden die voortvloeien uit de uitoefening van een openbaar mandaat, een openbare functie of opdracht van politieke aard.
Bij overschrijding van de in het derde lid bepaalde grens, wordt het bedrag van de in het vorige lid bedoelde vergoedingen, bezoldigingen of presentiegelden die voortvloeien uit de uitoefening van een openbaar mandaat, een openbare functie of opdracht van politieke aard, navenant verminderd.
Wanneer de activiteiten die worden uitgeoefend buiten het mandaat van gemeenteraadslid beginnen of eindigen in de loop van het mandaat, brengt het gemeenteraadslid in kwestie de gemeenteraad daarvan op de hoogte.]4
§ [5 3]5. Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied en de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, worden de beslissingen over de in § 1 genoemde aangelegenheid onderworpen aan de goedkeuring van de bestendige deputatie van de provincieraad.
§ [5 4]5. Voor de gemeenten Komen-Waasten en Voeren worden de beslissingen over de in § 1 genoemde aangelegenheid onderworpen aan de goedkeuring van de provinciegouverneur, die zijn bevoegdheden overeenkomstig de artikelen 267 tot en met 269 uitoefent.
(1)<ORD 2003-07-17/69, art. 5; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
(2)<ORD 2003-07-17/69, art. 43; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
(3)<ORD 2012-07-23/09, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
(4)<ORD 2016-07-20/33, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 15-09-2016>
(5)<ORD 2018-01-25/14, art. 3, 011; Inwerkingtreding : 01-12-2018>
(6)<ORD 2022-07-06/09, art. 2, 022; Inwerkingtreding : 01-12-2024>
Art. 12bis.[1 § 1. Het gemeenteraadslid dat wegens een handicap niet zelfstandig zijn mandaat kan vervullen, kan zich voor de uitoefening van dat mandaat laten bijstaan door een vertrouwenspersoon, gekozen uit personen die de hoedanigheid heeft van kiezer in een Belgische gemeente en die geen lid is van het gemeentepersoneel, noch van het personeel van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de betrokken gemeente.
De vertrouwenspersoon mag zich niet bevinden in een toestand bedoeld in artikelen 71.
§ 2. Voor de toepassing van paragraaf 1 wordt het gemeenteraadslid dat persoonlijke bijstand nodig heeft voor de uitoefening van zijn mandaat wegens een zintuiglijke handicap, spraakmoeilijkheden, [2 een verstandelijke handicap,]2 of een motorische handicap waardoor hij grote moeilijkheden heeft om met de documenten om te gaan, beschouwd als raadslid dat wegens een handicap zijn mandaat niet zelfstandig kan uitoefenen.
§ 3. Het bewijs dat het gemeenteraadslid voldoet aan de criteria, vermeld in de paragraaf 2, wordt geleverd door het getuigschrift van een arts met de uitdrukkelijke verklaring dat het gemeenteraadslid zodanig getroffen is door een van de handicaps, vermeld in de paragraaf 2, dat hij zijn mandaat niet zelfstandig kan vervullen en dat hij voor de uitoefening ervan persoonlijke bijstand nodig heeft.
§ 4. Bij het verlenen van de bijstand krijgt de vertrouwenspersoon dezelfde middelen ter beschikking, heeft hij dezelfde verplichtingen als het gemeenteraadslid, maar hij is niet gehouden tot de eedaflegging zoals bedoeld in artikel 80. Hij heeft eveneens recht op presentiegeld onder dezelfde voorwaarden als het gemeenteraadslid.
§ 5. Indien de vertrouwenspersoon een specifiek opgeleid persoon is en optreedt in professionele hoedanigheid, zal de gemeenteraad de vergoeding van de vertrouwenspersoon ten laste nemen na aftrek van de eventuele tussenkomsten van andere overheden in het kader van Bijstand aan Personen met een handicap.]1
----------
(1)<ORD 2020-07-17/22, art. 6, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
(2)<ORD 2024-05-16/10, art. 2, 026; Inwerkingtreding : 09-06-2024>
Art. 12ter. [1 Een gemeenteraadslid of een lid van het gemeentecollege mag niet meer dan drie mandaten van bestuurder bezitten in een intercommunale.
Het aantal van drie mandaten wordt berekend door optelling van de mandaten die binnen de intercommunales bekleed worden, vermeerderd, in voorkomend geval, met de mandaten waarover de verkozene in die instellingen zou beschikken in zijn hoedanigheid van raadslid voor maatschappelijk welzijn.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij ORD 2014-02-27/27, art. 3; Inwerkingtreding : 12-04-20014>
Afdeling 3. - De burgemeester.
Art.13.[3 De burgemeester wordt door de [4 ...]4 Regering benoemd uit de Belgische verkozenen voor de gemeenteraad, op schriftelijke voordracht van minstens de meerderheid van de verkozenen van de lijst waarop hij opgekomen is en van minstens de meerderheid van de verkozenen voor de gemeenteraad.
Indien de burgemeester overlijdt, afziet van zijn mandaat als burgemeester, zijn hoedanigheid van gemeenteraadslid verliest of wordt afgezet, wordt een nieuwe kandidaat schriftelijk voorgedragen door minstens de meerderheid van degenen die op dezelfde lijst zijn verkozen en de meerderheid van de verkozenen voor de gemeenteraad, binnen twee maanden na de vacantverklaring van het mandaat.
Indien de voor het burgemeesterambt voorgedragen kandidaat afkomstig is van een lijst die slechts twee verkozenen telt, volstaat de handtekening van één van hen om, naar gelang van het geval, te voldoen aan het eerste of het tweede lid.]3
[1 De burgemeester kan]1 buiten de [Belgische] verkozenen voor de raad benoemd worden uit de [Belgische] gemeenteraadskiezers die volle vijfentwintig jaar oud zijn. <W 1999-01-27/30, art. 3, 2°, Inwerkingtreding : 09-02-1999>
[Wat de gemeenten Komen-Waasten en Voeren betreft wordt het in het vorige lid bedoelde advies verstrekt door de provinciegouverneur, op eensluidend advies van het in artikel 131bis van de provinciewet bedoelde college van provinciegouverneurs.] <KB 30-05-1989, art. 2, BS 31-05-1989>
De burgemeester die buiten de raad is benoemd, is in alle gevallen stemgerechtigd in het college van burgemeester en schepenen. Hij is van rechtswege [2 lid]2 van de raad en heeft daarin een raadgevende stem.
----------
(1)<ORD 2003-07-17/69, art. 6; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
(2)<ORD 2012-07-23/09, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
(3)<ORD 2006-07-20/69, art. 1; Inwerkingtreding : 08-09-2006>
(4)<ORD 2020-07-17/22, art. 7, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art. 13bis. [1 § 1. In de randgemeenten bedoeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, wordt de voordrachtsakte van de burgemeester bevestigd door een stemming van de gemeenteraad en aan de Vlaamse Regering bezorgd. Vanaf die stemming is de kandidaat-burgemeester aangewezen-burgemeester, draagt hij de titel van " aangewezen-burgemeester " en oefent hij alle functies uit die aan de burgemeester worden toevertrouwd. Hij wordt evenwel niet als schepen vervangen, indien hij als schepen werd verkozen.
§ 2. Zodra de Vlaamse Regering deze voordrachtsakte die werd bevestigd door een stemming van de gemeenteraad ontvangt, beschikt zij over een termijn van zestig dagen om over te gaan tot de benoeming van de aangewezen-burgemeester of tot de mededeling van een beslissing tot weigering van de benoeming overeenkomstig § 4.
§ 3. Indien de Vlaamse Regering de aangewezen-burgemeester benoemt of indien zij geen beslissing meedeelt binnen de haar toegewezen termijn, is de aangewezen-burgemeester definitief benoemd en wordt hij als schepen vervangen overeenkomstig de procedure bepaald in artikel 15, § 2, indien hij als schepen werd verkozen.
§ 4. Indien de Vlaamse Regering de definitieve benoeming van de betrokkene weigert, deelt zij deze beslissing tot weigering mee aan de aangewezen-burgemeester, aan de gouverneur en de adjunct-gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant, aan de gemeentesecretaris van de betrokken gemeente en aan de algemene vergadering van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De mededeling aan de aangewezen-burgemeester vermeldt eveneens waar het administratief dossier kan worden geraadpleegd.
§ 5. De aangewezen-burgemeester beschikt over een termijn van dertig dagen vanaf de ontvangst van de mededeling bedoeld in § 4 om een memorie in te dienen bij de algemene vergadering van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De algemene vergadering van de afdeling bestuursrechtspraak spreekt zich uit binnen de negentig dagen na de indiening van deze memorie.
De inschrijving op de algemene rol van de Raad van State vindt plaats op het ogenblik dat de memorie wordt ingediend.
De memorie wordt gedagtekend en bevat :
1° het opschrift " memorie met betrekking tot een beslissing over de definitieve benoeming van een burgemeester van een randgemeente ";
2° de naam en de woonplaats van de aangewezen-burgemeester en de gekozen woonplaats;
3° een uiteenzetting van de feiten en de middelen.
De memorie wordt niet op de rol ingeschreven indien :
1° ze niet is ondertekend of niet vergezeld gaat van vier door de ondertekenaar voor eensluidend verklaarde afschriften;
2° er geen inventaris is bijgevoegd van de stukken, die alle overeenkomstig die inventaris genummerd moeten zijn.
In geval van toepassing van het vijfde lid, richt de hoofdgriffier aan de aangewezen-burgemeester een brief waarin meegedeeld wordt waarom de memorie niet is ingeschreven op de rol en waarbij de aangewezen-burgemeester verzocht wordt binnen vijftien dagen zijn memorie te regulariseren.
De aangewezen-burgemeester die zijn memorie regulariseert binnen de vijftien dagen na de ontvangst van het verzoek bedoeld in het zesde lid, wordt geacht het te hebben ingediend op de datum van de eerste verzending ervan.
Een memorie die niet, onvolledig of laattijdig is geregulariseerd, wordt geacht niet te zijn ingediend.
Op hetzelfde ogenblik waarop hij zijn memorie indient, stuurt de aangewezen-burgemeester een kopie daarvan ter informatie aan de Vlaamse Regering. Deze verzending stelt de termijnen niet in werking die de Vlaamse Regering in acht moet nemen.
De hoofdgriffier zendt onverwijld een afschrift van de memorie aan de Vlaamse Regering, aan de auditeur-generaal en aan de adjunct-auditeur-generaal over.
De Vlaamse Regering zendt hem binnen vijftien dagen na de kennisgeving van de memorie door de hoofdgriffier het volledige administratief dossier over, waarbij zij een nota met opmerkingen kan voegen.
Eén van de exemplaren van de nota wordt door de hoofdgriffier gezonden aan de aangewezen-burgemeester en aan de leden van het auditoraat bedoeld in artikel 93, § 5, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.
Een te laat ingediende nota met opmerkingen wordt uit de debatten geweerd.
De leden van het auditoraat maken binnen vijftien dagen na ontvangst van het dossier een verslag op overeenkomstig artikel 93, § 5, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973. In voorkomend geval verzoeken zij de partijen nadere uitleg te verstrekken over de punten die zij aangeven.
De eerste voorzitter of de voorzitter bepaalt na kennisneming van het verslag, bij beschikking de dag van de terechtzitting waarop de zaak wordt behandeld door de algemene vergadering van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De hoofdgriffier geeft onverwijld kennis van de beschikking waarbij de rechtsdag wordt bepaald aan :
1° de leden van het auditoraat bedoeld in artikel 93, § 5, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
2° de Vlaamse Regering;
3° de aangewezen-burgemeester.
Het verslag wordt bij de oproeping gevoegd. De partijen en hun advocaat kunnen gedurende de in de beschikking van de eerste voorzitter of de voorzitter bepaalde tijd ter griffie inzage nemen van het dossier.
De artikelen 93, § 5, eerste lid, 95, §§ 2 tot 4, en 97, derde lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, zijn van toepassing op de procedure die wordt ingesteld door dit artikel. De artikelen 21, zesde lid, 21bis en 30, § 3, van dezelfde gecoördineerde wetten zijn niet van toepassing.
§ 6. Indien de aangewezen-burgemeester geen memorie indient binnen de termijn van dertig dagen bedoeld in § 5, eerste lid, of indien de algemene vergadering van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de beslissing tot weigering bevestigt, wordt deze definitief. De gemeenteraad beschikt over dertig dagen vanaf de datum waarop de beslissing tot weigering definitief is geworden om door een stemming een nieuwe voordrachtsakte te bevestigen.
§ 7. Indien de algemene vergadering van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de beslissing van weigering tot benoeming tenietdoet, leidt haar arrest tot de definitieve benoeming van de aangewezen-burgemeester en tot zijn vervanging als schepen overeenkomstig de procedure bepaald in artikel 15, § 2, indien hij als schepen werd verkozen.
§ 8. Voor alles wat niet geregeld is bij dit artikel zijn de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973 en het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van toepassing.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2012-07-19/27, art. 4; Inwerkingtreding : 14-10-2012>
Art.14.Bij ontstentenis of verhindering van de burgemeester wordt zijn ambt waargenomen door de eerstgekozen schepen [van Belgische nationaliteit], tenzij de burgemeester zijn bevoegdheid aan een andere schepen [van Belgische nationaliteit] heeft opgedragen. [1 In geval van ambtsbeëindiging van de burgemeester die een delegatie heeft verleend, blijft deze delegatie van kracht tot de eedaflegging van een nieuwe burgemeester. Daarna is zij van rechtswege niet meer van kracht.]1 <W 1999-01-27/30, art. 4, 1°, Inwerkingtreding : 09-02-1999>
[Wanneer, in de randgemeenten bedoeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik der talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en in de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, bij de installatie van de gemeenteraad na een algehele vernieuwing geen burgemeester is benoemd, wijst de gemeenteraad een schepen of een gemeenteraadslid [van Belgische nationaliteit] aan om, in afwachting van die benoeming, het ambt van burgemeester waar te nemen.] <KB 30-05-1989, art. 3, BS 31-05-1989 en W 1999-01-27/30, art. 3, 2°, Inwerkingtreding : 09-02-1999>
----------
(1)<ORD 2003-07-17/69, art. 7; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art. 14bis.[1 Als verhinderd wordt beschouwd :
- de burgemeester die het ambt van minister, staatssecretaris, lid van een gewest- of gemeenschapsregering of gewestelijk staatssecretaris uitoefent, voor de periode waarin dat ambt wordt uitgeoefend ;
- de burgemeester die, om studieredenen of wegens verblijf in het buitenland vervangen wil worden gedurende een minimumtermijn van twaalf weken onder dezelfde voorwaarden als gedefinieerd in artikel 18, 2° ;
- de burgemeester die ouderschapsverlof neemt voor de geboorte of adoptie van een kind onder dezelfde voorwaarden als gedefinieerd in artikel 18, 3° ;
- de burgemeester die gedurende minimaal twaalf weken verlof neemt voor de verzorging van een familielid of gezinslid onder dezelfde voorwaarden als gedefinieerd in artikel 18, 5°.]1
----------
(1)<ORD 2022-12-15/33, art. 2, 023; Inwerkingtreding : 16-02-2023>
Afdeling 4. - De schepenen.
Art.15.[§ 1. ] [1 De schepenen worden door de raad onder de gemeenteraadsleden verkozen. Elke schepen wordt schriftelijk voorgedragen door minstens de meerderheid van degenen die op dezelfde lijst zijn verkozen en door minstens de meerderheid van de verkozen gemeenteraadsleden. [3 Om ontvankelijk te zijn, moeten de kandidatuurakten het uitdrukkelijk akkoord van de kandidaat bevatten en zij moeten, samen, voldoen aan de in artikel 16 vervatte pariteitsregels. ]3
De schepenen worden geïnstalleerd tijdens de vergadering bedoeld in artikel 2, eerste lid.
De rang van de schepenen wordt bepaald door de volgorde van voordracht.
Indien een schepen overlijdt, afziet van zijn mandaat als schepen, zijn hoedanigheid van gemeenteraadslid verliest of wordt afgezet, wordt een nieuwe kandidaat schriftelijk voorgedragen door minstens de meerderheid van degenen die op dezelfde lijst zijn verkozen en de meerderheid van de verkozenen voor de gemeenteraad, binnen twee maanden na de vacantverklaring van het mandaat.
Indien de voor het schepenambt voorgedragen kandidaat afkomstig is van een lijst die slechts twee verkozenen telt, volstaat de handtekening van één van hen om, naar gelang van het geval, te voldoen aan het eerste of het vierde lid.
[2 ...]2
[§ 2. In afwijking van § 1 worden de schepenen van de randgemeenten bedoeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en van de gemeenten Komen-Waasten en Voeren rechtstreeks gekozen door de vergadering van de gemeenteraadskiezers op de hierna volgende wijze:
De quotiënten verkregen met toepassing van artikel 56 van de gemeentekieswet, gecoördineerd op 4 augustus 1932, worden in de volgorde van hun belangrijkheid gerangschikt totdat er voor alle lijsten samen zoveel quotiënten worden bereikt als er schepenen te kiezen zijn.
De verdeling over de lijsten geschiedt door aan iedere lijst zoveel schepenmandaten toe te kennen als haar stemcijfer quotiënten heeft opgeleverd, gelijk aan of hoger dan het laatst gerangschikte quotiënt.
Indien een lijst meer schepenmandaten verkrijgt dan zij kandidaten telt, worden de niet toegekende mandaten gevoegd bij die welke aan de overige lijsten toekomen; de verdeling over deze lijsten geschiedt door voortzetting van de in het eerste lid van artikel 56 van de gemeentekieswet omschreven bewerking, zodat voor ieder nieuw quotiënt een mandaat wordt toegekend aan de lijst waartoe het behoort.
Het mandaat van schepen wordt toegewezen aan de tot raadslid gekozen kandidaten in de volgorde van hun verkiezing.
De rang van de schepenen wordt bepaald door de volgorde van de toewijzing van het mandaat.
De regels betreffende de ontslagneming als raadslid zijn mede van toepassing op de ontslagneming als schepen.
Wanneer een vacature ontstaat, wordt het mandaat van schepen toegewezen aan een raadslid van dezelfde lijst als die van de te vervangen schepen overeenkomstig de bepalingen vastgesteld in het vijfde lid.] <KB 30-05-1989, art. 4, BS 31-05-1989>
[In de gevallen van verhindering bedoeld in artikel 18 wordt de verhinderde schepen gedurende de periode van verhindering vervangen door een raadslid aangewezen overeenkomstig het achtste lid.] <W 21-03-1991, art. 3, BS 09-04-1991>
----------
(1)<ORD 2006-07-20/69, art. 4; Inwerkingtreding : 08-09-2006>
(2)<ORD 2018-03-01/12, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 22-03-2018>
(3)<ORD 2018-03-01/12, art. 3, 010; Inwerkingtreding : 22-03-2018>
Art.16.[1 § 1. Er zijn :
- 6 schepenen, onder wie 3 vrouwen en 3 mannen in de gemeenten met 20.000 tot 29.999 inwoners ;
- 7 schepenen, onder wie ten minste 3 schepenen van verschillend geslacht van de anderen in de gemeenten met 30.000 tot 49.999 inwoners ;
- 8 schepenen, onder wie 4 vrouwen en 4 mannen in de gemeenten met 50.000 tot 99.999 inwoners ;
- 9 schepenen, onder wie ten minste 4 schepenen van verschillend geslacht van de anderen in de gemeenten met 100.000 tot 199.999 inwoners ;
- 10 schepenen, onder wie 5 vrouwen en 5 mannen in de gemeenten met 200.000 inwoners en meer.
§ 2. Van § 1 kan slechts worden afgeweken als ten minste een derde van de leden van het college van burgemeester en schepenen van een ander geslacht is dan de anderen.
Om die verhouding te bepalen, kan uitzonderlijk worden gebruikgemaakt van de volgende twee mogelijkheden :
- de OCMW-voorzitter kan worden meegeteld in de berekening van het aantal leden van het college van burgemeester en schepenen ;
- de eerst verkozen schepen onder hen die behoren tot de minderheidstaalgroep in het college van burgemeester en schepenen, die de toepassing mogelijk maakt van artikel 279 van de Nieuwe gemeentewet en van artikel 46bis van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen, kan niet worden meegeteld in de berekening van het aantal leden van het college van burgemeester en schepenen.
Voor de toepassing van het in het eerste lid bedoelde percentage, wordt elk decimaal getal afgerond naar de hogere eenheid als het decimaal getal hoger is dan vijf.
Als wordt gebruikgemaakt van de mogelijkheid in het eerste streepje van het tweede lid van deze paragraaf, wordt een verklaring, ondertekend door de meerderheid van de verkozenen van de raad met vermelding van de kandidaat die zal worden voorgedragen voor het voorzitterschap van het OCMW, gevoegd bij de in artikel 15, § 1, en in artikel 18bis bedoelde voordrachtakten.
§ 3. Van §§ 1 en 2 kan slechts worden afgeweken als alle lijsten die de meerderheid vormen, niet het aantal verkozenen bevatten om te voldoen aan de cijfers waarin daarin wordt voorzien. In dat geval, worden alle verkozenen van het geslacht dat in de minderheid is en die voorkomen op de lijsten die de meerderheid vormen, voorgedragen als kandidaten voor de functies van schepenen of burgemeester en/of worden vermeld als kandidaat-voorzitter van het OCMW.
§ 4. Ingeval een schepen wordt vervangen met toepassing van artikel 15, § 1, vierde lid, of van artikel 18, mag de voorgedragen nieuwe kandidaat alleen van een ander geslacht zijn dan de vervangen schepen in de volgende gevallen :
- als de in § 2 bedoelde voorwaarden worden nageleefd ;
- als, op het ogenblik van de voordracht, het de enige schepen van een lijst betreft ;
- als, op het ogenblik van de voordracht, geen enkele verkozene van dezelfde taalaanhorigheid van zijn lijst en op wie de in artikel 72 bedoelde onverenigbaarheden niet van toepassing zijn, tot hetzelfde geslacht behoort als hijzelf ;
- het in artikel 17 bedoelde geval ;
- als de kandidaat van het in § 3 bedoelde geslacht dat in de minderheid is niet door de gemeenteraad werd gekozen conform artikel 15.
Voor de toepassing van deze paragraaf, komt de lijst overeen met de politieke fractie zoals die bestaat op het ogenblik van de vervanging van de schepen. ]1
----------
(1)<ORD 2018-03-01/12, art. 4, 010; Inwerkingtreding : 22-03-2018>
Art.16 TOEKOMSTIG RECHT. [1 § 1. [2 Er zijn maximum :
- 5 schepenen, onder wie ten minste 2 schepenen van verschillend geslacht van de anderen in de gemeenten tot 29.999 inwoners ;
- 6 schepenen, onder wie 3 vrouwen en 3 mannen in de gemeenten met 30.000 tot 49.999 inwoners ;
- 7 schepenen, onder wie ten minste 3 schepenen van verschillend geslacht van de anderen in de gemeenten met 50.000 tot 99.999 inwoners ;
- 8 schepenen, onder wie ten minste 4 vrouwen en 4 mannen in de gemeenten met 100.000 tot 199.999 inwoners ;
- 9 schepenen, onder wie ten minste 4 schepenen van verschillend geslacht van de anderen in de gemeenten met 200.000 inwoners en meer.
De gemeenteraad kan beslissen het in het eerste lid vastgestelde aantal schepenen te verminderen. De in hetzelfde lid vastgestelde pariteitsregels zijn mutatis mutandis van toepassing op het aantal door de gemeenteraad vastgestelde schepenen.
In afwijking van het tweede lid bestaat het college van burgemeester en schepenen naast de burgemeester uit ten minste 4 schepenen, waarvan 2 vrouwen en 2 mannen.]2
§ 2. Van § 1 kan slechts worden afgeweken als ten minste een derde van de leden van het college van burgemeester en schepenen van een ander geslacht is dan de anderen.
Om die verhouding te bepalen, kan uitzonderlijk worden gebruikgemaakt van de volgende twee mogelijkheden :
- de OCMW-voorzitter kan worden meegeteld in de berekening van het aantal leden van het college van burgemeester en schepenen ;
- de eerst verkozen schepen onder hen die behoren tot de minderheidstaalgroep in het college van burgemeester en schepenen, die de toepassing mogelijk maakt van artikel 279 van de Nieuwe gemeentewet en van artikel 46bis van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen, kan niet worden meegeteld in de berekening van het aantal leden van het college van burgemeester en schepenen.
Voor de toepassing van het in het eerste lid bedoelde percentage, wordt elk decimaal getal afgerond naar de hogere eenheid als het decimaal getal hoger is dan vijf.
Als wordt gebruikgemaakt van de mogelijkheid in het eerste streepje van het tweede lid van deze paragraaf, wordt een verklaring, ondertekend door de meerderheid van de verkozenen van de raad met vermelding van de kandidaat die zal worden voorgedragen voor het voorzitterschap van het OCMW, gevoegd bij de in artikel 15, § 1, en in artikel 18bis bedoelde voordrachtakten.
§ 3. Van §§ 1 en 2 kan slechts worden afgeweken als alle lijsten die de meerderheid vormen, niet het aantal verkozenen bevatten om te voldoen aan de cijfers waarin daarin wordt voorzien. In dat geval, worden alle verkozenen van het geslacht dat in de minderheid is en die voorkomen op de lijsten die de meerderheid vormen, voorgedragen als kandidaten voor de functies van schepenen of burgemeester en/of worden vermeld als kandidaat-voorzitter van het OCMW.
§ 4. Ingeval een schepen wordt vervangen met toepassing van artikel 15, § 1, vierde lid, of van artikel 18, mag de voorgedragen nieuwe kandidaat alleen van een ander geslacht zijn dan de vervangen schepen in de volgende gevallen :
- als de in § 2 bedoelde voorwaarden worden nageleefd ;
- als, op het ogenblik van de voordracht, het de enige schepen van een lijst betreft ;
- als, op het ogenblik van de voordracht, geen enkele verkozene van dezelfde taalaanhorigheid van zijn lijst en op wie de in artikel 72 bedoelde onverenigbaarheden niet van toepassing zijn, tot hetzelfde geslacht behoort als hijzelf ;
- het in artikel 17 bedoelde geval ;
- als de kandidaat van het in § 3 bedoelde geslacht dat in de minderheid is niet door de gemeenteraad werd gekozen conform artikel 15.
Voor de toepassing van deze paragraaf, komt de lijst overeen met de politieke fractie zoals die bestaat op het ogenblik van de vervanging van de schepen. ]1
(1)<ORD 2018-03-01/12, art. 4, 010; Inwerkingtreding : 22-03-2018>
(2)<ORD 2022-07-06/09, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-12-2024>
Art.17.<W 21-03-1991, art. 4, BS 09-04-1991> Bij ontstentenis of verhindering van een schepen wordt deze vervangen door het [Belgische] gemeenteraadslid dat de eerste plaats bekleedt op de [2 in het tweede lid bedoelde]2 ranglijst, en zo vervolgens, [1 met uitzondering van de voorzitter van de raad en zijn plaatsvervanger en]1 behoudens de onverenigbaarheden vermeld in artikel 72.
De ranglijst wordt opgemaakt [2 in functie van de]2 dienstouderdom van de raadsleden, te rekenen van de dag van hun eerste ambtsaanvaarding, en, bij gelijke dienstouderdom, naar het aantal stemmen verkregen bij de laatste verkiezing. <W 1999-01-27/30, art. 6, Inwerkingtreding : 09-02-1999>
----------
(1)<ORD 2012-07-23/09, art. 5; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
(2)<ORD 2020-07-17/22, art. 9, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.18.[1 In afwijking van artikel 17 en onverminderd artikel 279, § 1, derde lid, wordt de verhinderde schepen vervangen door een raadslid dat wordt aangewezen door de gemeenteraad overeenkomstig artikel 15, § 1, in de volgende gevallen :
1° wanneer de schepen het ambt van Minister, Staatssecretaris, lid van een gewest- of gemeenschapsregering of gewestelijk staatssecretaris uitoefent, voor de periode waarin dat ambt wordt uitgeoefend ;
2° [2 wanneer de schepen om studieredenen of wegens verblijf in het buitenland vervangen wil worden gedurende een minimumtermijn van twaalf weken en hij een schriftelijk verzoek aan het college van burgemeester en schepenen heeft gericht met een attest van de onderwijsinstelling of opdrachtgever]2 ;
3° wanneer de schepen ouderschapsverlof wil nemen voor de geboorte of adoptie van een kind. Die schepen wordt op zijn schriftelijke verzoek, gericht aan het college van burgemeester en schepenen, vervangen, op zijn vroegst vanaf de zesde week voor de vermoedelijke datum van de geboorte of van de adoptie tot het einde van de negende week na de adoptie of geboorte. Op schriftelijk verzoek wordt de onderbreking van de uitoefening van het mandaat na de negende week verlengd met een duur die gelijk is aan die gedurende welke de schepen zijn mandaat heeft uitgeoefend tijdens de periode van zes weken die aan de dag van de geboorte of de adoptie voorafgaan. In geval van de geboorte of de adoptie van een meerling kan op verzoek van de schepen het verlof verlengd worden met een periode van maximaal twee weken ;
4° wanneer de schepen krachtens artikel 14bis de als verhinderd beschouwde burgemeester vervangt en het college van burgemeester en schepenen om zijn vervanging verzoekt, wordt deze vervangen voor de periode dat die schepen de burgemeester vervangt ;
5° wanneer de schepen omwille van palliatief verlof of verlof voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek familielid tot en met de tweede graad of van een zwaar ziek gezinslid vervangen wil worden gedurende minimaal twaalf weken. Hij richt daartoe een schriftelijk verzoek aan de het college van burgemeester en schepenen, vergezeld van een verklaring op erewoord waarbij de schepen zich bereid verklaart om bijstand of verzorging te verlenen. De naam van de patiënt wordt niet vermeld;]1
[2 6° wanneer de schepen om medische redenen vervangen wil worden gedurende een minimumtermijn van twaalf weken. Hij richt daartoe een schriftelijk verzoek aan het college van burgemeester en schepenen.
Bij het verzoek om tijdelijke vervanging wordt een medisch attest gevoegd van maximum 15 dagen oud, waarin de periode van afwezigheid om medische redenen verduidelijkt wordt. Indien de schepen, die om medische redenen afwezig is, niet in staat is om dit verzoek tot het college van burgemeester en schepenen te richten, wordt hij van rechtswege als verhinderd beschouwd vanaf de derde vergadering die volgt op de vergadering waarop hij afwezig was en zolang hij afwezig blijft.]2
----------
(1)<ORD 2020-07-17/22, art. 10, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
(2)<ORD 2022-12-15/33, art. 3, 023; Inwerkingtreding : 16-02-2023>
Afdeling 4bis. [1 Akte van voordracht van de burgemeester, de schepenen, de voorzitter van de gemeenteraad en zijn plaatsvervanger]1
----------
(1)
Art. 18bis.[1 De akten van voordrachten moeten neergelegd worden in handen van de gemeentesecretaris, die de ontvangst ervan bevestigt. Ze moeten in overeenstemming zijn met de regels vervat [2 in artikel 8bis, § 1,]2 in artikel 13, eerste lid, [3 , in art. 15, § 1, en in art. 16.]3. De akten van voordracht kunnen neergelegd worden zodra de uitslag is bekendgemaakt.
[2 De gemeentesecretaris bezorgt de akte van voordracht van de burgemeester aan de regering. Uiterlijk drie dagen vóór de vergadering waarop de verkiezing van de schepenen, van de voorzitter van de raad en zijn plaatsvervanger geagendeerd is, bezorgt hij, naar gelang het geval, de verschillende akten van voordracht van de schepenen, van de voorzitter van de raad en zijn plaatsvervanger. Niemand mag verschillende akten van voordracht voor eenzelfde functie ondertekenen. Alleen de akte van voordracht van een kandidaat voor een ambt van schepen, burgemeester, voorzitter of van vervanger van voorzitter van de gemeenteraad die het eerst bij de gemeentesecretaris is ingediend, is ontvankelijk.]2 ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij ORD 2006-07-20/69, art. 5; Inwerkingtreding : 08-09-2006>
(2)<ORD 2012-07-23/09, art. 7; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
(3)<ORD 2018-03-01/12, art. 5, 010; Inwerkingtreding : 22-03-2018>
Afdeling 5. - Wedde [1 ...]1 van de burgemeester en schepenen.
----------
(1)
Art.19.§ 1. [5 De wedden van de burgemeesters worden vastgesteld door toepassing van de volgende percentages op het hoogste bedrag uit de in artikel 28 vastgestelde weddeschaal van de gemeentesecretaris van de betrokken gemeente :
1° gemeenten tot 20.000 inwoners : 83,3333 %;
2° gemeenten met 20.001 tot 50.000 inwoners : 93,13725 %;
3° gemeenten met 50.001 tot 80.000 inwoners : 102,94118 %;
4° gemeenten met meer dan 80.000 inwoners : 117,64706 %.
De wedden, bedoeld in het eerste lid, worden verhoogd of verlaagd overeenkomstig de voor de wedde van de gemeentesecretaris geldende regels van de koppeling aan het indexcijfer.]5
§ 2. [5 De wedde van de schepenen bedraagt :
1° in gemeenten tot 50.000 inwoners : 60 % van de wedde van de burgemeester;
2° in gemeenten vanaf 50.001 inwoners : 75 % van de wedde van de burgemeester.
Voor de toepassing van de eerste en de tweede paragraaf is het in aanmerking te nemen aantal inwoners gelijk aan het bevolkingscijfer dat overeenkomstig artikel 5, eerste lid vastgesteld is door de Regering.]5
§ 3. [5 De Regering bepaalt de wijzen van betaling van die wedden.
Wanneer het vaststellen van de wedden overeenkomstig § 1 en § 2 tot gevolg heeft dat andere wettelijke of reglementaire bezoldigingen, vergoedingen of toelagen verminderd worden of vervallen, kan de Regering, op de door haar te bepalen wijze, de wedde van de burgemeester of van de schepen verminderen, op voorwaarde dat deze daarom verzoekt.
In de gemeenten met minder dan 50.000 inwoners kan de gemeente, op de door de Regering te bepalen wijze, de wedde van de burgemeester of van de schepen die wettelijke of reglementaire bezoldigingen, pensioenen, vergoedingen of toelagen geniet, aanvullen met een bedrag ter compensatie van het inkomensverlies dat de betrokkene lijdt, op voorwaarde dat de mandataris daar zelf om verzoekt.
De wedde van de burgermeester of schepen, aangevuld met het bedrag ter compensatie van het inkomensverlies, kan nooit hoger zijn dan de wedde van respectievelijk een burgemeester of schepen van een gemeente met 50.000 inwoners.]5
[5 § 4. De burgemeesters en schepenen mogen, buiten de wedden verbonden aan de uitoefening van hun oorspronkelijke mandaten, en behalve de voordelen van alle aard en de representatiekosten verbonden aan de uitoefening van hun functies, geen bijkomende vergoeding genieten ten laste van de gemeente, om welke reden of onder welke benaming ook.
De Regering bepaalt :
- de maximumbedragen van de voordelen van alle aard en representatiekosten van de schepenen en burgemeester;
- het maximale totale begrotingskrediet voor de voordelen van alle aard en representatiekosten van de burgemeesters, schepenen en gemeenteraadsleden, alsook voor het presentiegeld van laatstgenoemden.
De representatiekosten worden terugbetaald op basis van bewijsstukken en een conforme onkostennota waarvan het model bepaald wordt door de Regering.
Afgeleide mandaten die door de burgemeesters en schepenen worden uitgeoefend, mogen op geen enkele wijze bezoldigd of vergoed worden.
Onder " afgeleid mandaat of afgeleide functie " dient verstaan te worden de definitie die vervat is in artikel 3 van de ordonnantie van 12 januari 2006 betreffende de transparantie van de bezoldigingen en voordelen van de Brusselse openbare mandatarissen of, ingeval van wijziging of opheffing van deze laatste ordonnantie, de definitie die voorkomt in de wijzigings- of opheffingsnorm.]5
[5 § 5. Het vakantiegeld en de eindejaarspremie van de burgemeester en schepenen worden door de Regering vastgesteld.]5
[5 § 6. In voorkomend geval stelt de Regering aanvullende regels vast tot vrijwaring van de verkregen rechten van de burgemeesters en de schepenen die hun ambt uiterlijk op 1 juni 1976 opnamen.]5
[§ [5 7]5. Indien de burgemeesters en schepenen niet zijn onderworpen aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders ingevolge hun activiteit als werknemer of aan het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen ingevolge hun activiteit als zelfstandigen, en indien ze zonder de toepassing van de huidige bepaling enkel prestaties inzake geneeskundige verzorging zouden genieten mits betaling van bijkomende persoonlijke bijdragen, worden ze door de gemeente onderworpen aan de regelingen van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, werkloosheidsuitkeringen en de gezinsbijslag bedoeld bij artikel 5, a), b), e) en f), van voornoemde wet van 27 juni 1969.
[2 Worden eveneens onderworpen aan de bovenvermelde stelsels, de burgemeesters en schepenen onderworpen aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders of aan het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, indien ze zonder de toepassing van de huidige bepaling enkel prestaties inzake verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging zouden genieten mits betaling van bijkomende persoonlijke bijdragen.]2
[1 De werknemers- en werkgeversbijdragen bedoeld bij (artikel 38, § 2, 2°, 3°, 4° en § 3, 2°, 3° en 4°), van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en bij artikel 18 van het koninklijk besluit van 25 oktober 1985 tot uitvoering van hoofdstuk 1, afdeling 1, van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen berekend op het bedrag van hun volledige wedde worden aangegeven en betaald aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;]1 <Erratum, zie B.St. 16.05.2001, p. 16012>
Indien de burgemeesters en de schepenen alsmede de gewezen burgemeesters en schepenen na de beëindiging van hun politiek mandaat enkel prestaties krachtens de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging zouden genieten dan met toepassing van het artikel 32, 15° van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, neemt de gemeente waar ze laatst dit mandaat hebben uitgeoefend de krachtens die bepaling verschuldigde persoonlijke bijdragen ten laste.
De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de uitvoeringsmodaliteiten van deze bepaling.] <W 2000-08-12/62, art. 118, Inwerkingtreding : 01-01-2000>
----------
(1)<W 2001-03-23/31, art. 10; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
(2)<W 2002-12-24/31, art. 109; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
(3)<ORD 2003-07-17/69, art. 43; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
(4)<ORD 2006-03-09/36, art. 2; Inwerkingtreding : 01-04-2006>
(5)<ORD 2018-01-25/14, art. 4, 011; Inwerkingtreding : 01-12-2018>
Art.19 TOEKOMSTIG RECHT. § 1. [6 De Regering bepaalt de regels betreffende de berekening van de wedde van de burgemeesters, rekening houdend met het inwonersaantal van de gemeente. De wedde van de burgemeester wordt uitgedrukt als een percentage van de parlementaire vergoeding van de leden van het federaal Parlement, met uitsluiting van de forfaitaire onkostenvergoeding, de eindejaarspremie, het vakantiegeld, alsook andere vergoedingen.]6
§ 2. [5 De wedde van de schepenen bedraagt :
1° in gemeenten tot 50.000 inwoners : 60 % van de wedde van de burgemeester;
2° in gemeenten vanaf 50.001 inwoners : 75 % van de wedde van de burgemeester.
[6 In afwijking van het eerste lid, 1°, indien de gemeenteraad beslist om het aantal schepenen, vastgesteld in artikel 16, § 1, eerste lid, te verminderen overeenkomstig het tweede lid van hetzelfde artikel, bedraagt de wedde van de schepenen 75 % van de wedde van de burgemeester.]6
Voor de toepassing van de eerste en de tweede paragraaf is het in aanmerking te nemen aantal inwoners gelijk aan het bevolkingscijfer dat overeenkomstig artikel 5, eerste lid vastgesteld is door de Regering.]5
§ 3. [5 De Regering bepaalt de wijzen van betaling van die wedden.
Wanneer het vaststellen van de wedden overeenkomstig § 1 en § 2 tot gevolg heeft dat andere wettelijke of reglementaire bezoldigingen, vergoedingen of toelagen verminderd worden of vervallen, kan de Regering, op de door haar te bepalen wijze, de wedde van de burgemeester of van de schepen verminderen, op voorwaarde dat deze daarom verzoekt.
In de gemeenten met minder dan 50.000 inwoners kan de gemeente, op de door de Regering te bepalen wijze, de wedde van de burgemeester of van de schepen die wettelijke of reglementaire bezoldigingen, pensioenen, vergoedingen of toelagen geniet, aanvullen met een bedrag ter compensatie van het inkomensverlies dat de betrokkene lijdt, op voorwaarde dat de mandataris daar zelf om verzoekt.
De wedde van de burgermeester of schepen, aangevuld met het bedrag ter compensatie van het inkomensverlies, kan nooit hoger zijn dan de wedde van respectievelijk een burgemeester of schepen van een gemeente met 50.000 inwoners.]5
[5 § 4. De burgemeesters en schepenen mogen, buiten de wedden verbonden aan de uitoefening van hun oorspronkelijke mandaten, en behalve de voordelen van alle aard en de representatiekosten verbonden aan de uitoefening van hun functies, geen bijkomende vergoeding genieten ten laste van de gemeente, om welke reden of onder welke benaming ook.
De Regering bepaalt :
- de maximumbedragen van de voordelen van alle aard en representatiekosten van de schepenen en burgemeester;
- het maximale totale begrotingskrediet voor de voordelen van alle aard en representatiekosten van de burgemeesters, schepenen en gemeenteraadsleden, alsook voor het presentiegeld van laatstgenoemden.
De representatiekosten worden terugbetaald op basis van bewijsstukken en een conforme onkostennota waarvan het model bepaald wordt door de Regering.
Afgeleide mandaten die door de burgemeesters en schepenen worden uitgeoefend, mogen op geen enkele wijze bezoldigd of vergoed worden.
Onder " afgeleid mandaat of afgeleide functie " dient verstaan te worden de definitie die vervat is in artikel 3 van de ordonnantie van 12 januari 2006 betreffende de transparantie van de bezoldigingen en voordelen van de Brusselse openbare mandatarissen of, ingeval van wijziging of opheffing van deze laatste ordonnantie, de definitie die voorkomt in de wijzigings- of opheffingsnorm.]5
[5 § 5. Het vakantiegeld en de eindejaarspremie van de burgemeester en schepenen worden door de Regering vastgesteld.]5
[5 § 6. In voorkomend geval stelt de Regering aanvullende regels vast tot vrijwaring van de verkregen rechten van de burgemeesters en de schepenen die hun ambt uiterlijk op 1 juni 1976 opnamen.]5
[§ [5 7]5. Indien de burgemeesters en schepenen niet zijn onderworpen aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders ingevolge hun activiteit als werknemer of aan het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen ingevolge hun activiteit als zelfstandigen, en indien ze zonder de toepassing van de huidige bepaling enkel prestaties inzake geneeskundige verzorging zouden genieten mits betaling van bijkomende persoonlijke bijdragen, worden ze door de gemeente onderworpen aan de regelingen van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, werkloosheidsuitkeringen en de gezinsbijslag bedoeld bij artikel 5, a), b), e) en f), van voornoemde wet van 27 juni 1969.
[2 Worden eveneens onderworpen aan de bovenvermelde stelsels, de burgemeesters en schepenen onderworpen aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders of aan het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, indien ze zonder de toepassing van de huidige bepaling enkel prestaties inzake verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging zouden genieten mits betaling van bijkomende persoonlijke bijdragen.]2
[1 De werknemers- en werkgeversbijdragen bedoeld bij (artikel 38, § 2, 2°, 3°, 4° en § 3, 2°, 3° en 4°), van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en bij artikel 18 van het koninklijk besluit van 25 oktober 1985 tot uitvoering van hoofdstuk 1, afdeling 1, van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen berekend op het bedrag van hun volledige wedde worden aangegeven en betaald aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;]1 <Erratum, zie B.St. 16.05.2001, p. 16012>
Indien de burgemeesters en de schepenen alsmede de gewezen burgemeesters en schepenen na de beëindiging van hun politiek mandaat enkel prestaties krachtens de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging zouden genieten dan met toepassing van het artikel 32, 15° van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, neemt de gemeente waar ze laatst dit mandaat hebben uitgeoefend de krachtens die bepaling verschuldigde persoonlijke bijdragen ten laste.
De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de uitvoeringsmodaliteiten van deze bepaling.] <W 2000-08-12/62, art. 118, Inwerkingtreding : 01-01-2000>
(1)<W 2001-03-23/31, art. 10; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
(2)<W 2002-12-24/31, art. 109; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
(3)<ORD 2003-07-17/69, art. 43; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
(4)<ORD 2006-03-09/36, art. 2; Inwerkingtreding : 01-04-2006>
(5)<ORD 2018-01-25/14, art. 4, 011; Inwerkingtreding : 01-12-2018>
(6)<ORD 2022-07-06/09, art. 4, 022; Inwerkingtreding : 01-12-2024>
Art.19/1 TOEKOMSTIG RECHT. 1 § 1. De burgemeester en de schepenen krijgen ten laste van de gemeente een uittredingsvergoeding :
1° nadat het mandaat beëindigd is naar aanleiding van de algehele vernieuwing van het gemeentebestuur en de mandataris geen nieuw mandaat als burgemeester of schepen opneemt ;
2° nadat het uitvoerend mandaat beëindigd is naar aanleiding van de vermelde einddatum van het mandaat op de akte van voordracht en de mandataris geen nieuw uitvoerend mandaat opneemt ;
3° als het uitvoerend mandaat eindigt wegens ontslag om medische redenen. Ontslag om medische redenen wordt bewezen aan de hand van een door een arts afgegeven getuigschrift van langdurige arbeidsongeschiktheid.
§ 2. De betrokkene heeft recht op een maand uittredingsvergoeding per gepresteerd jaar, met een maximum van twaalf maanden. Als de lokale uitvoerende mandataris verschillende opeenvolgende mandaten heeft uitgeoefend, wordt er alleen rekening gehouden met de ontvangen jaarwedde van het laatst uitgeoefende mandaat.
De uittredingsvergoeding wordt maandelijks uitbetaald.
§ 3. De uittredingsvergoeding vervalt :
1° als de betrokkene een ander beroepsinkomen geniet ;
2° als de betrokkene overlijdt, vanaf de maand volgend op het overlijden.
Een vervangingsinkomen wegens werkloosheid, pensionering of arbeidsongeschiktheid is ook een ander beroepsinkomen in de zin van het eerste lid, 1°.
In afwijking van het eerste lid, 1°, verkrijgt de betrokkene op zijn verzoek dat het verschil wordt bijgepast als dat ander beroepsinkomen lager is dan de uittredingsvergoeding.
§ 4. Om de uittredingsvergoeding, vermeld in paragraaf 1, of het bij te passen verschil, vermeld in paragraaf 3, derde lid, te kunnen genieten, dient de betrokkene maandelijks een verklaring op erewoord in waaruit blijkt dat hij gedurende de periode in kwestie geen beroepsinkomen genoot of een lager beroepsinkomen genoot dan het bedrag van de uittredingsvergoeding, vermeld in paragraaf 2.]1 ----------
(1)<Ingevoegd bij ORD 2022-07-06/09, art. 5, 022; Inwerkingtreding : 01-12-2024>
Art.20.[1 § 1. In geval van verhindering als bedoeld in de artikelen 14bis en 18, wordt de aan het ambt verbonden wedde onmiddellijk toegekend aan de persoon die de verhinderde mandataris vervangt. De verhinderde mandataris ontvangt geen wedde voor de periode gedurende dewelke hij verhinderd is.
§ 2. Wanneer een schepen, om andere dan de in paragraaf 1 genoemde redenen, de burgemeester gedurende een periode van ten minste een maand vervangt, wordt hem de aan deze ambt verbonden wedde toegekend voor de hele periode gedurende dewelke hij deze uitoefende. In dit geval ontvangt de verhinderde burgemeester voor dezelfde periode geen wedde.
Hetzelfde geldt wanneer een gemeenteraadslid om, andere dan de paragraaf 1 genoemde redenen, het ambt van schepen waarneemt gedurende een periode van ten minste één maand ; de aan dit ambt verbonden wedde wordt hem toegekend voor de hele periode gedurende dewelke hij deze uitoefende. In een dergelijk geval ontvangt de verhinderde schepen voor dezelfde periode geen wedde.
§ 3. In de gevallen bedoeld in de paragrafen 1 en 2, eerste lid, mag de vervangende schepen niet tegelijk de wedde van burgemeester en die van schepen ontvangen.
§ 4. In afwijking van paragraaf 2, en wanneer de oorzaak van de afwezigheid ziekte is, behoudt de burgemeester of schepen zijn recht op wedde gedurende een periode van maximum drie maanden onder medisch attest, te rekenen vanaf de eerste dag waarvoor het medisch attest werd voorgelegd. De vervangende schepen of het vervangend raadslid verwerft pas aan het einde van deze periode het recht op de aan de ambt verbonden wedde.
§ 5. De termijnen bedoeld in §§ 2 en 4, eerste lid, worden berekend vanaf de zoveelste tot de dag vóór de zoveelste.]1
----------
(1)<ORD 2022-12-15/33, art. 4, 023; Inwerkingtreding : 16-02-2023>
Art. 20bis. <Ingevoegd bij W 1999-05-04/89, art. 2, Inwerkingtreding : 31-01-2001> De som van de wedde van burgemeester of schepen en van de vergoedingen, wedden en presentiegelden, ontvangen als bezoldiging voor de door de burgemeester of schepen naast zijn mandaat uitgeoefende activiteiten, is gelijk aan of lager dan anderhalve maal het bedrag van de parlementaire vergoeding van de leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers en van de Senaat.
Voor de berekening van dat bedrag komen in aanmerking de vergoedingen, de wedden of de presentiegelden voortvloeiend uit de uitoefening van een openbaar mandaat, een openbare functie of een openbaar ambt van politieke aard.
Zo het in het eerste lid vastgestelde plafond wordt overgeschreden, wordt de som van de in het voorgaande lid bedoelde vergoedingen, wedden of presentiegelden die voortvloeien uit de uitoefening van een openbaar mandaat, een openbare functie of een openbaar ambt van politieke aard, verminderd tot het passende beloop.
Nemen de naast het mandaat van burgemeester of schepen uitgeoefende activiteiten een aanvang of een einde tijdens de duur van voornoemd mandaat, dan brengt de betrokken burgemeester of schepen de gemeenteraad daarvan op de hoogte.
Art.21.[1 Er kan aan de burgemeester, de schepenen en de gemeenteraadsleden een eretitel worden toegekend onder de voorwaarden bepaald door de Regering.
De Regering bepaalt tevens [2 ...]2 de onderscheidingstekens van de burgemeesters en de schepenen.]1
----------
(1)<ORD 2020-07-17/22, art. 11, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
(2)<ORD 2024-02-22/01, art. 3, 028; Inwerkingtreding : 07-03-2024>
Afdeling 6. - Ontslag als raadslid of schepen.
Art.22.[4 Het ontslag als raadslid, als voorzitter of plaatsvervanger van de voorzitter van de raad of als schepen]4 wordt schriftelijk ingediend bij de gemeenteraad.
Hij die betwist dat hij als raadslid of schepen ontslag heeft genomen, kan beroep instellen bij [1 het rechtscollege]1, die uitspraak doet overeenkomstig [5 artikel 75, § 1, tweede lid, van het Brussels Gemeentelijk Kieswetboek]5.
De beslissing wordt door de zorg van de [1 voorzitter van het rechtscollege]1 ter kennis gebracht van het betrokken raadslid of van de betrokken schepen.
De betrokkene kan bij de Raad van State beroep instellen binnen acht dagen na de kennisgeving.
[2 ...]2
Het ontslag als burgemeester wordt ingediend bij de [3 [5 ...]5 Regering]3 en ter kennis gebracht van de raad.
De burgemeester die ontslag als raadslid wenst te nemen, mag dit ontslag bij de raad niet indienen dan nadat de [3 [5 ...]5 Regering]3 hem ontslag als burgemeester heeft verleend.
Iedere voortijdige kennisgeving aan de raad wordt als niet-bestaande beschouwd.
----------
(1)<ORD 2003-07-17/69, art. 8; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
(2)<ORD 2003-07-17/69, art. 44; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
(3)<ORD 2003-07-17/69, art. 43; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
(4)<ORD 2012-07-23/09, art. 8; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
(5)<ORD 2020-07-17/22, art. 12, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Afdeling 7. - De secretaris en de ontvanger.
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.23. Er is in elke gemeente een secretaris en een ontvanger.
Art.24.
<Opgeheven bij ORD 2003-07-17/69, art. 44; Inwerkingtreding : 01-01-2005>
Onderafdeling 2. - De secretaris.
A. Benoeming.
Art.25.<W 17-10-1990, art. 1, BS 14-12-1990> § 1. De secretaris wordt door de gemeenteraad benoemd, met inachtneming van de voorwaarden bepaald overeenkomstig artikel 145 [1 of aangewezen in een mandaat overeenkomstig artikel 69]1.
De benoeming geschiedt binnen zes maanden na het openvallen van de betrekking.
[1 § 1bis. De gemeenteraad kan een secretaris buiten kader benoemen zes maanden vóór de voorzienbare datum waarop de betrekking vacant zal worden. De buiten kader benoemde secretaris treedt in functie op de dag van de beëindiging van het ambt van de aftredende secretaris. In de tussentijd staat hij laatstgenoemde bij in zijn ambt.]1
§ 2. Vooraleer in functie te treden legt de secretaris de eed, bedoeld in artikel 80, af, tijdens een openbare vergadering van de gemeenteraad, in handen van de voorzitter.
Daarvan wordt proces-verbaal opgemaakt.
De secretaris die zonder wettige reden de eed niet aflegt, na daartoe bij een ter post aangetekend schrijven uitgenodigd te zijn voor de eerstvolgende vergadering van de gemeenteraad, wordt geacht te verzaken aan zijn benoeming.
----------
(1)<ORD 2009-03-05/34, art. 2; Inwerkingtreding : 23-03-2009>
B. - Plichten Verbodsbepalingen.
Art.26.<W 17-10-1990, art. 2, BS 14-12-1990> De secretaris is verplicht zich te gedragen naar de onderrichtingen die hem worden gegeven door de gemeenteraad, [1 de voorzitter ervan,]1 het college van burgemeester en schepenen of de burgemeester, al naar gelang hun respectieve bevoegdheden.
----------
(1)<ORD 2012-07-23/09, art. 9; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Art. 26bis.[1 § 1. De secretaris oefent in ieder geval de volgende bevoegdheden uit :
1° de algemene directie van de gemeentelijke diensten, waarvan hij voor de goede werking en de coordinatie zorgt;
2° de leiding en het dagelijkse beheer van het personeel;
3° het voorzitterschap van het directiecomité;
4° [2 het opstellen van de ontwerpen van personeelsformatie, van organigram, van opleidingsplannen en van arbeidsreglementen;]2
5° de voorbereiding en de uitvoering, onder meer in het directiecomité, van de beleidshoofdlijnen vervat in de [4 verklarende nota]4 bedoeld in artikel 242bis ;
6° de voorbereiding van de dossiers die aan de gemeenteraad en aan het college worden voorgelegd;
7° de redactie van de notulen van de vergaderingen van de gemeenteraad en van het college, die hij bijwoont;
8° de medeondertekening van alle officiële stukken uitgaande van het gemeentebestuur, onder meer van de briefwisseling;
9° het verstrekken van juridische en administratieve adviezen aan de gemeenteraad en aan het college, onder meer in verband met de naleving van de wetten;
10° het instellen en het opvolgen van het intern controlesysteem, zoals bedoeld in titel VIbis.
[3 11° de opmaak van het jaarverslag bedoeld in artikel 7 van de ordonnantie van 12 januari 2006 betreffende de transparantie van de bezoldigingen en voordelen van de Brusselse openbare mandatarissen of, ingeval van wijziging of opheffing van deze laatste ordonnantie, de opmaak van het verslag zoals bepaald door de wijzigings- of opheffingsnorm.]3
[4 § 1/1. Het College kan aan de secretaris de macht toevertrouwen om, via mobiliteit, de personeelsleden aan te stellen voor de meest aangewezen functies rekening houdend met hun competenties en hun bevoegdheid. Het college wordt in kennis gesteld van de beslissingen die door de secretaris in verband met deze delegatie worden genomen.]4
§ 2. Ten minste na iedere goedkeuring van het driejarig plan bedoeld in artikel 242bis, sluit de gemeentesecretaris, mede namens het directiecomité, een afsprakennota met het college over de wijze waarop hij, het directiecomité, de gemeenteraad en het college zullen samenwerken om de beleidsdoelstellingen te realiseren, en over de omgangsvormen tussen het college en het bestuur.
In deze afsprakennota wordt bepaald op welke wijze de secretaris de bevoegdheden uitoefent die hem werden gedelegeerd.]1
----------
(1)<ORD 2009-03-05/34, art. 3; Inwerkingtreding : 23-03-2009>
(2)<ORD 2014-02-27/27, art. 4; Inwerkingtreding : 12-04-2014>
(3)<ORD 2018-01-25/14, art. 5, 011; Inwerkingtreding : 01-12-2018>
(4)<ORD 2020-07-17/22, art. 13, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.27.Het is de secretaris verboden handel te drijven, ook door een tussenpersoon.
[1 ...]1
----------
(1)<ORD 2020-07-17/22, art. 14, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
C. Bezoldigingsregeling.
Art.28.§ 1. [[2 De gemeenteraad stelt de weddeschaal van de secretaris vast, binnen de hierna gestelde minimum- en maximumgrenzen :
1° gemeenten van minder dan 25.001 inwoners :
van 34.144,50 euro tot 50.266,62 euro;
2° gemeenten van 25.0001 tot 35.000 inwoners :
van 36.273,24 euro tot 53.567,34 euro;
3° gemeenten van 35.001 tot 50.000 inwoners :
van 38.484,60 euro tot 56.701,80 euro;
4° gemeenten van 50.001 tot 80.000 inwoners :
van 41.141,70 euro tot 60.167,76 euro;
5° gemeenten van 80.001 tot 150.000 inwoners :
van 43.567,26 euro tot 63.468,48 euro;
6° gemeenten van meer dan 150.000 inwoners : van 47.246,40 euro tot 68.418,54 euro.]2
De minimum- en maximumbedragen van de weddeschalen van de secretaris worden gekoppeld aan de spilindex 138,01.
[1 ...]1
[1 ...]1
[1 ...]1 ] <W 1994-07-30/34, art. 1, Inwerkingtreding : 01-09-1994>
§ 2. [Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, worden de beslissingen over de in § 1 bedoelde aangelegenheid onderworpen aan de goedkeuring van de provinciegouverneur.] <KB 30-05-1989, art. 6 § 2, BS 31-05-1989>
§ 3. [Voor de gemeenten Komen-Waasten en Voeren oefent de provinciegouverneur de in § 2 vermelde bevoegdheden uit overeenkomstig de artikelen 267 tot en met 269.] <KB 30-05-1989, art. 6 § 2, BS 31-05-1989>
----------
(1)<ORD 2003-07-17/69, art. 44; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
(2)<ORD 2006-03-09/36, art. 3; Inwerkingtreding : 01-04-2006>
Art.28 TOEKOMSTIG RECHT. § 1. [3 De gemeenteraad bepaalt de salarisschaal van de secretaris binnen de hieronder vastgestelde minimum- en maximumgrenzen :
1° gemeenten met minder dan 25.001 inwoners : . . . . . van 38.000 euro tot 58.000 euro;
2° gemeenten van 25.001 tot 50.000 inwoners : . . . . . van 41.000 euro tot 62.000 euro;
3° gemeenten van 50.001 tot 80.000 inwoners : . . . . . van 44.000 euro tot 66.000 euro;
4° gemeenten van 80.001 tot 150.000 inwoners : . . . . . van 47.000 euro tot 70.000 euro;
5° gemeenten van meer dan 150.000 inwoners : . . . . . van 50.000 euro tot 74.000 euro.
De bedragen van de salarisschalen van de secretaris worden gekoppeld aan de spilindex 138,01.
In geval van een in het Comité C van de plaatselijke besturen gesloten protocol dat voorziet in een verhoging van de salarissen van de ambtenaren van niveau A, kan de Regering de in § 1 genoemde bedragen aanpassen tot het bedrag van de in het protocol bepaalde verhoging.]3
§ 2. [Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, worden de beslissingen over de in § 1 bedoelde aangelegenheid onderworpen aan de goedkeuring van de provinciegouverneur.] <KB 30-05-1989, art. 6 § 2, BS 31-05-1989>
§ 3. [Voor de gemeenten Komen-Waasten en Voeren oefent de provinciegouverneur de in § 2 vermelde bevoegdheden uit overeenkomstig de artikelen 267 tot en met 269.] <KB 30-05-1989, art. 6 § 2, BS 31-05-1989>
(1)<ORD 2003-07-17/69, art. 44; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
(2)<ORD 2006-03-09/36, art. 3; Inwerkingtreding : 01-04-2006>
(3)<ORD 2023-06-08/05, art. 2, 025; Inwerkingtreding : 01-12-2024>
Art.29.[1 Geen enkele salarisschaal is hoger dan die van de secretaris.
Het personeelslid dat bij de datum van de inwerkingtreding van dit artikel een salarisschaal geniet die hoger is dan die van de secretaris, blijft er, ten uitdovenden titel, recht op hebben. Bij zijn vertrek worden de salarisschaal en de daarbij horende graad opgeheven.]1
----------
(1)<ORD 2023-06-08/05, art. 3, 025; Inwerkingtreding : 01-08-2023>
Art.30.[1 De secretaris heeft recht op tweejaarlijkse verhogingen die ingaan op de eerste van de maand die volgt op de verjaardag van de indiensttreding. De weddeverhogingen mogen niet gespreid worden over minder dan vijftien jaar.]1
----------
(1)<ORD 2003-07-17/69, art. 10; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art.30 TOEKOMSTIG RECHT. [1 De secretaris heeft recht op tweejaarlijkse verhogingen die ingaan op de eerste van de maand die volgt op de verjaardag van de indiensttreding. De weddeverhogingen mogen niet gespreid worden over minder dan [2 19]2.]1
(1)<ORD 2003-07-17/69, art. 10; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
(2)<ORD 2023-06-08/05, art. 4, 025; Inwerkingtreding : 01-12-2024>
Art.31.Bij de minimumwedde van de secretaris komt een verhoging wegens de anciënniteit die hij verkregen heeft in betrekkingen bij de Staat, de kolonie, de gemeenten, de provincies en andere openbare diensten door de [1 [2 ...]2 Regering]1 aangewezen. Die verhoging wordt berekend volgens door de [1 [2 ...]2 Regering]1 te stellen regels.
----------
(1)<ORD 2003-07-17/69, art. 43; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
(2)<ORD 2020-07-17/22, art. 15, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.32.
<Opgeheven bij ORD 2020-07-17/22, art. 16, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.33.
<Opgeheven bij ORD 2003-07-17/69, art. 44; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art.34.De wedde van de secretaris dekt alle dienstverrichtingen waartoe hij normaal kan gehouden zijn [1 ...]1 .
----------
(1)<ORD 2003-07-17/69, art. 11; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art.35.De wedde van de vastbenoemde secretaris [1 en van de bij mandaat aangestelde secretaris]1 wordt per maand en vooruit betaald. Zij gaat in op de dag van de indiensttreding. Treedt een secretaris in de loop van een maand in dienst, dan ontvangt hij voor die maand zoveel dertigsten van de wedde als er nog dagen overblijven vanaf de dag der indiensttreding, deze dag inbegrepen. Wanneer zijn ambt een einde neemt, wordt de begonnen maand volledig betaald.
----------
(1)<ORD 2009-03-05/34, art. 4; Inwerkingtreding : 23-03-2009>
D. Sanctie op het verbod handel te drijven.
Art.36.
Art.37.
Art.38. <W 24-05-1991, art. 2, 2°, BS 06-06-1991> De gemeenteraad legt een tuchtstraf op aan de secretaris die artikel 27 overtreedt.
Art.39. [...] <W 24-05-1991, art. 3, 1°, BS 06-06-1991>
Art.40. <KB 30-05-1989, art. 11, BS 31-05-1989> § 1. Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied en de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, wordt de straf, [als de gemeenteraad geen tuchtstraf oplegt aan de secretaris die artikel 27 overtreedt,] ambtshalve opgelegd door de provinciegouverneur, op eensluidend advies van de bestendige deputatie van de provincieraad, na twee opeenvolgende uit de briefwisseling blijkende waarschuwingen. <W 24-05-1991, art. 2, 3°, BS 06-06-1991>
§ 2. Bij ontstentenis van een eensluidend advies van de bestendige deputatie kan de gouverneur beroep instellen bij de Koning, als het gaat om een gemeente van het Duitse taalgebied, en bij de Gewestexecutieve, als het gaat om een van de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.
§ 3. De Koning, of de Gewestexecutieve, naargelang van het geval, neemt binnen twee maanden de beslissing over het beroep van de gouverneur; die termijn kan telkens bij een met redenen omklede beslissing met een maand worden verlengd.
De beslissing over het beroep wordt met redenen omkleed.
Art.41. <KB 30-05-1989, art. 12, BS 31-05-1989> Voor de gemeenten Komen-Waasten en Voeren wordt de straf, [als de gemeenteraad geen tuchtstraf oplegt aan de secretaris die artikel 27 overtreedt], na twee opeenvolgende uit de briefwisseling blijkende waarschuwingen, ambtshalve opgelegd door de provinciegouverneur, die zijn bevoegdheden uitoefent overeenkomstig de artikelen 267 tot en met 269. <W 24-05-1991, art. 2, 4°, BS 06-06-1991>
E. - De adjunct-secretaris.
Art.42.[1 De gemeenteraad kan de secretaris een ambtenaar toewijzen, deze krijgt de titel van adjunct-secretaris.
De voorwaarden en procedures voor de aanwerving of bevordering van de adjunct-secretaris zijn identiek aan diegene voorzien voor de secretaris.]1
----------
(1)<ORD 2023-06-08/05, art. 5, 025; Inwerkingtreding : 01-08-2023>
Art.43. <W 24-05-1991, art. 2, 5°, BS 06-06-1991> De artikelen 25 en 38 tot en met 41 zijn toepasselijk op de adjunct-secretaris.
Art.44.<W 17-10-1990, art. 5, BS 14-12-1990> De adjunct-secretaris staat de secretaris ter zijde bij de uitoefening van zijn ambt.
Hij vervult van ambtswege alle taken van de secretaris wanneer deze afwezig of verhinderd is.
[1 Hij voert zijn opdrachten uit onder het rechtstreekse gezag van de secretaris.]1
----------
(1)<ORD 2023-06-08/05, art. 6, 025; Inwerkingtreding : 01-08-2023>
Art.45. [...] <W 17-10-1990, art. 6, BS 14-12-1990>
Art.46. [...] <W 17-10-1990, art. 6, BS 14-12-1990>
Art.47. <KB 30-05-1989, art. 13, BS 31-05-1989> § 1. De wedde van de adjunct-secretaris wordt door de gemeenteraad vastgesteld.
Die wedde moet lager blijven dan die welke voor de secretaris vastgesteld is.
§ 2. Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, worden de beslissingen over de in § 1 bedoelde aangelegenheid onderworpen aan dezelfde goedkeuringen als die met betrekking tot de secretaris.
Art.48. [...] <W 17-10-1990, art. 6, BS 14-12-1990>
Art.49. [...] <W 17-10-1990, art. 6, BS 14-12-1990>
F. De waarnemende secretaris.
Art.50. [Onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 44, stelt de gemeenteraad, bij verhindering van de secretaris of bij vacature van het ambt, een waarnemende secretaris aan.] In spoedeisende gevallen wordt de aanstelling door het college van burgemeester en schepenen gedaan en door de raad in zijn eerstvolgende vergadering bekrachtigd. <W 17-10-1990, art. 8, BS 14-12-1990>
Art.51.[1 De waarnemende secretaris geniet de weddeschaal van de functiehouder die prorata temporis wordt toegepast.]1
----------
(1)<ORD 2020-07-17/22, art. 17, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Onderafdeling 3. - De ontvanger.
A. - Algemene bepaling.
Art.52.
<Opgeheven bij ORD 2003-07-17/69, art. 44; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
B. Benoeming.
Art.53.<W 17-10-1990, art. 11, BS 14-12-1990> § 1. De [2 gemeenteontvanger]2 wordt door de gemeenteraad benoemd, met inachtneming van de voorwaarden bepaald overeenkomstig artikel 145 [1 of aangesteld in een mandaat overeenkomstig artikel 69]1 .
De benoeming geschiedt binnen zes maanden na het openvallen van de betrekking.
[2 § 1/1. De gemeenteraad kan een gemeenteontvanger buiten kader benoemen zes maanden vóór de verwachte datum van de vacature. De gemeenteontvanger die buiten kader wordt benoemd, bekleedt de functie van ontvanger de dag van de beëindiging van de functie van de aftredende ontvanger. Intussen staat hij deze bij in diens taken.]2
§ 2. Vooraleer in functie te treden legt de [2 gemeenteontvanger]2 de eed, bedoeld in artikel 80, af, tijdens een openbare vergadering van de gemeenteraad, in handen van de voorzitter.
Daarvan wordt proces-verbaal opgemaakt.
De ontvanger die zonder wettige reden de eed niet aflegt, na daartoe bij een ter post aangetekend schrijven uitgenodigd te zijn voor de eerstvolgende vergadering van de gemeenteraad, wordt geacht te verzaken aan zijn benoeming.
§ 3. De [2 gemeenteontvanger]2 staat onder het gezag van het college van burgemeester en schepenen.
§ 4. [2 In geval van gewettigde afwezigheid kan de gemeenteontvanger, onder zijn eigen verantwoordelijkheid, binnen drie dagen voorzien in zijn vervanging en te dien einde, voor een periode van maximum dertig dagen, een door het college van burgemeester en schepenen erkende plaatsvervanger aanstellen. Die maatregel kan voor een zelfde afwezigheid driemaal worden verlengd.
In alle andere gevallen kan de gemeenteraad een waarnemende gemeenteontvanger aanstellen.
Hij is daartoe verplicht wanneer de afwezigheid een termijn van vier maanden overschrijdt.
De waarnemende gemeenteontvanger moet voldoen aan de voorwaarden vereist voor het uitoefenen van het ambt van gemeenteontvanger. De bepalingen van § 2 zijn mede op hem van toepassing.
De waarnemende gemeenteontvanger oefent alle bevoegdheden uit van de gemeenteontvanger.
Bij zijn ambtsaanvaarding en zijn ambtsneerlegging wordt een eindrekening opgemaakt en worden de kas en de boeken overgedragen, onder toezicht van het college van burgemeester en schepenen.
De waarnemende gemeenteontvanger geniet de weddeschaal van de functiehouder.]2
----------
(1)<ORD 2009-03-05/34, art. 5; Inwerkingtreding : 23-03-2009>
(2)<ORD 2020-07-17/22, art. 18, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.54.
<Opgeheven bij ORD 2003-07-17/69, art. 44; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art. 54bis.
<Opgeheven bij ORD 2003-07-17/69, art. 44; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
C.
Art.55.
<Opgeheven bij ORD 2016-04-14/06, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 25-04-2016>
Art.56.
<Opgeheven bij ORD 2016-04-14/06, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 25-04-2016>
Art.57.
<Opgeheven bij ORD 2016-04-14/06, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 25-04-2016>
Art.58.
<Opgeheven bij ORD 2016-04-14/06, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 25-04-2016>
Art.59.
<Opgeheven bij ORD 2016-04-14/06, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 25-04-2016>
Art.60.
<Opgeheven bij ORD 2016-04-14/06, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 25-04-2016>
Art.61.
<Opgeheven bij ORD 2016-04-14/06, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 25-04-2016>
Art.62.
<Opgeheven bij ORD 2016-04-14/06, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 25-04-2016>
Art.63.
<Opgeheven bij ORD 2016-04-14/06, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 25-04-2016>
Art.64.
<Opgeheven bij ORD 2016-04-14/06, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 25-04-2016>
D. Bezoldigingsregeling.
Art.65.§ 1. [1 De gemeenteraad stelt de weddeschaal van de ontvanger vast. Die weddeschaal bedraagt 97,5 % van de voor de gemeentesecretaris van dezelfde gemeente geldende schaal. De bedragen in deze weddeschaal worden gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01.]1
[...] <W 1993-12-15/47, art. 1, Inwerkingtreding : 01-04-1994>
De bepalingen van de artikelen 30 tot 35 zijn mutatis mutandis van toepassing op de gemeenteontvangers.] <W 18-03-1991, art. 2, 19-04-1991>
§ 2. [Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, worden de beslissingen over de in § 1 bedoelde aangelegenheid onderworpen aan de goedkeuring van de provinciegouverneur.] <KB 30-05-1989, art. 14 § 2, BS 31-05-1989>
§ 3. [Voor de gemeenten Komen-Waasten en Voeren oefent de gouverneur de in § 2 bedoelde bevoegdheden uit, overeenkomstig de artikelen 267 tot en met 269.] <KB 30-05-1989, art. 14 § 2, BS 31-05-1989>
----------
(1)<ORD 2003-07-17/69, art. 13; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art.66.
<Opgeheven bij ORD 2020-07-17/22, art. 19, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.67.
<Opgeheven bij ORD 2003-07-17/69, art. 44; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
E. - Verbodsbepalingen.
Art.68.<W 24-05-1991, art. 2, 6°, BS 06-06-1991> § 1. Het is de [1 gemeenteontvanger]1 verboden handel te drijven, ook door een tussenpersoon.
De gemeenteraad legt een tuchtstraf op aan de [1 gemeenteontvanger]1 die het in het eerste lid bedoelde verbod overtreedt.
§ 2. Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied en de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik der talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, is artikel 40 van toepassing op de plaatselijke ontvanger.
§ 3. Voor de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, is artikel 41 van toepassing op de plaatselijke ontvanger.
----------
(1)<ORD 2020-07-17/22, art. 20, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Onderafdeling 4. [1 De regeling van de mandaten]1
----------
(1)
Art.69.[1 § 1. De gemeenteraad kan het ambt van secretaris en van ontvanger toewijzen bij mandaat of bij vaste benoeming.
In beide gevallen legt hij de voorwaarden en de procedure voor de aanwerving vast. Indien het ambt begeven wordt bij mandaat, legt de gemeenteraad ook de algemene doelstellingen vast die tijdens het mandaat moeten worden bereikt.
§ 2. Om bij mandaat begeven te worden, moet het ambt van secretaris of ontvanger vooraf vacant worden verklaard.
De duur van het mandaat is vastgesteld op acht jaar en is verlengbaar.
De gemeenteraad verlengt het mandaat wanneer de mandaathouder op de twee laatste evaluaties van zijn mandaat minstens de vermelding " gunstig " heeft verkregen.
[2 Als de gemeenteraad de mandaathouder definitief wil benoemen, zal de benoeming uitwerking hebben de dag van de indiensttreding van de secretaris of de ontvanger als mandaathouder.]2
§ 3. De secretaris en de ontvanger worden onderworpen aan een evaluatie volgens de procedure waarin voorzien bij artikel 70.
In afwijking van artikel 70, § 3, vindt de laatste evaluatie voor de mandaathouders plaats zes maanden voor de beëindiging van het mandaat.]1
----------
(1)<ORD 2014-02-27/27, art. 5; Inwerkingtreding : 12-04-2014>
(2)<ORD 2020-07-17/22, art. 21, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Onderafdeling 5. [1 De evaluatie]1
----------
(1)
Art.70.[1 § 1. De secretaris en de ontvanger worden geëvalueerd door een evaluatiecomité, aangesteld door het college van burgemeester en schepenen. Het comité is samengesteld uit drie leden van het college van burgemeester en schepenen [2 , alsook, naar gelang het geval, een secretaris of een ontvanger van een gemeente van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest]2.
Het college van burgemeester en schepenen kan externe deskundigen aanstellen die zonder stemrecht deelnemen aan de evaluatieprocedure.
De secretaris en de ontvanger mogen zich laten bijstaan door een persoon van hun keuze tijdens het verloop van de evaluatieprocedure.
§ 2. Indien de evaluatievermelding toegekend door het evaluatiecomité door de secretaris of de ontvanger niet wordt aanvaard, wordt de evaluatie overgedragen aan een beroepscommissie, bestaande uit drie leden van het college van burgemeester en schepenen die geen deel uitmaakten van het evaluatiecomité, drie leden van de gemeenteraad die geen lid zijn van het college van burgemeester en schepenen, waarvan ten minste één lid niet behoort tot de meerderheid in de raad [2 , naar gelang het geval, een secretaris of een ontvanger van een gemeente van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die geen lid zijn van de evaluatiecommissie]2 en een externe evaluator, die voldoet aan de garantievoorwaarden vastgesteld door de Regering.
De externe evaluator dient te verschillen van de deskundige bedoeld in artikel 70, § 1, tweede lid. Hij zetelt met stemrecht.
§ 3. De evaluatie heeft om de drie jaar plaats.
§ 4. De evaluatie geeft een oordeel over de wijze van functioneren van de secretaris en de ontvanger aan de hand van de functiebeschrijving en de evaluatiecriteria vastgesteld overeenkomstig het derde en vierde lid.
De periode van drie jaar tussen twee evaluaties wordt de evaluatieperiode genoemd.
De functiebeschrijving bedoeld in artikel 123, 15°, alsmede de door de secretaris of de ontvanger te behalen operationele doelstellingen, worden door het college van burgemeester en schepenen vastgesteld in een doelstellingennota, opgesteld na een functiegesprek. Deze doelstellingennota bevat een gedetailleerde weergave van de criteria op basis waarvan de functiehouder geëvalueerd wordt.
De doelstellingennota kan binnen elke evaluatieperiode gewijzigd worden op voorstel van het evaluatiecomité of de functiehouder na onderling overleg.
§ 5. Minstens een jaar voor het einde van de evaluatieperiode, stelt het evaluatiecomité, na een functioneringsgesprek met de functiehouder, een rapport op over de wijze waarop de functiehouder zijn opdracht vervult, rekening houdend met de doelstellingennota.
De functiehouder kan op elk moment om een functioneringsgesprek verzoeken.
§ 6. Op het einde van elke evaluatieperiode, nodigt het evaluatiecomité de functiehouder uit voor een evaluatiegesprek.
Na dit gesprek, stelt het evaluatiecomité, of in voorkomend geval de beroepscommissie, een evaluatieverslag op, waarbij een van de volgende vermeldingen wordt toegekend : " zeer gunstig ", " gunstig ", " onder voorbehoud ", " onvoldoende ".
§ 7. De vermelding " zeer gunstig " kan worden toegekend wanneer de prestaties van de functiehouder de inhoud van de doelstellingennota ver overschrijden.
Twee opeenvolgende vermeldingen " zeer gunstig " geven de functiehouder recht op een toelage waarvan de toekenningsvoorwaarden vastgesteld worden door de Regering.
§ 8. De toekenning van de vermelding " onvoldoende " voor de eerste keer of " onder voorbehoud ", leidt tot het sluiten van een vooruitgangsakkoord. Dit akkoord vermeldt de te behalen doelstellingen. Het vormt de basis voor een bijkomende evaluatie na een jaar. Deze evaluatie dient de vermelding " gunstig " of " onvoldoende " op te leveren. Is de evaluatie " onvoldoende ", dan verliest de functiehouder het recht op de tweejaarlijkse loonsverhoging bedoeld in artikel 30 en dit tot aan de volgende gunstige evaluatie.
§ 9. Na twee opeenvolgende vermeldingen " onvoldoende ", beslist de gemeenteraad tot de verklaring van beroepsongeschiktheid.
De verklaring van beroepsongeschiktheid heeft de beëindiging, door de gemeenteraad, van het mandaat tot gevolg, zonder de mogelijkheid voor de mandaathouder om deel te nemen aan de nieuwe aanstellingsprocedure voor het betrokken mandaat.
Voor de benoemde functiehouder, heeft de vaststelling van beroepsongeschiktheid het ontslag door de gemeenteraad of de terugplaatsing in een lagere graad tot gevolg.
De secretaris of de ontvanger die ontslagen wordt of wiens mandaat beëindigd wordt als gevolg van een verklaring van beroepsongeschiktheid, krijgt dezelfde bescherming in geval van ontslag als een contractueel personeelslid met dezelfde anciënniteit.
§ 10. In afwijking van § 8, heeft de vermelding " onder voorbehoud " of " onvoldoende " op de laatste evaluatie van het mandaat, zoals bepaald in artikel 69, § 3, de beëindiging, door de gemeenteraad, van het mandaat tot gevolg. Is de laatste vermelding " onvoldoende ", dan kan de mandaathouder niet deelnemen aan de nieuwe aanstellingsprocedure voor het betrokken mandaat.]1
----------
(1)<ORD 2014-02-27/27, art. 6; Inwerkingtreding : 12-04-2014>
(2)<ORD 2020-07-17/22, art. 22, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Afdeling 7bis. [1 De humanresourcesmanager]1
----------
(1)
A. [1 De benoeming]1
----------
(1)
Art. 70bis.[1 Er is in iedere gemeente een [2 directeur human resources]2. Hij wordt door de gemeenteraad benoemd, met inachtneming van de voorwaarden bepaald overeenkomstig artikel 145, binnen zes maanden na de vacantverklaring van de betrekking.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij ORD 2009-03-05/34, art. 12; Inwerkingtreding : 23-03-2009>
(2)<ORD 2014-02-27/27, art. 7; Inwerkingtreding : 12-04-2014>
B. [1 De plichten]1
----------
(1)
Art. 70ter.[1 § 1. [2 De directeur human resources is, onder het rechtstreekse hiërarchische gezag van de gemeentesecretaris, belast met het uitvoeren van het gemeentelijke beleid betreffende :
- het personeelsmanagement;
- de organisatie van de wervings- en de bevorderingsprocedures van het personeel alsmede van de examens;
- het uitdenken en uitvoeren van omschrijvingen voor typefuncties en de coördinatie van het vaststellen van definities voor geïndividualiseerde functies;
- het previsioneel beheer van het personeelsbestand en van de vaardigheden binnen de gemeente alsmede de uitwerking van een opleidingsbeleid voor het personeel;
- de uitwerking van een ontwerp van reglement voor de evaluatie van het personeel, alsook het goed beheer van het evaluatieproces van ieder betrokken personeelslid;
- het beheer van de interne mobiliteit binnen de gemeente;
- het opstellen van jaarverslag ten behoeve van de gemeenteraad betreffende het humanresourcesmanagement in de gemeente.]2
§ 2. De [2 directeur human resources]2 kan door de gemeenteraad gehoord worden over elke vraag in verband met het beheer van het gemeentepersoneel.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij ORD 2009-03-05/34, art. 14; Inwerkingtreding : 23-03-2009>
(2)<ORD 2014-02-27/27, art. 8; Inwerkingtreding : 12-04-2014>
Afdeling 7ter. [1 Het directiecomité]1
----------
(1)
Art. 70quater.[1 Het directiecomité is samengesteld uit de gemeentesecretaris, de adjunct-gemeentesecretaris, de gemeenteontvanger, de [2 directeur human resources]2 en elke persoon die, onder het rechtstreekse hiërarchisch gezag van de gemeentesecretaris, verantwoordelijk is voor het beheer van een gemeentelijke dienst, met dien verstande dat elke dienst slechts eenmaal wordt vertegenwoordigd in het directiecomité.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij ORD 2009-03-05/34, art. 16; Inwerkingtreding : 23-03-2009>
(2)<ORD 2014-02-27/27, art. 9; Inwerkingtreding : 12-04-2014>
Art. 70quinquies. [1 Het directiecomité vergadert ten minste eenmaal per maand, op uitnodiging en onder het voorzitterschap van de gemeentesecretaris die er de agenda van vaststelt. Van elke vergadering van het directiecomité wordt een verslag opgemaakt.
Het directiecomité stelt zijn huishoudelijk reglement vast.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij ORD 2009-03-05/34, art. 17; Inwerkingtreding : 23-03-2009>
Art. 70sexies. [1 Na elke vergadering van het directiecomité deelt de gemeentesecretaris de agenda en het verslag ervan mee aan het college.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij ORD 2009-03-05/34, art. 17; Inwerkingtreding : 23-03-2009>
Art. 70septies.[1 Het directiecomité is belast met :
1° het bijstaan van de secretaris in zijn opdracht om de werkzaamheden van de verschillende gemeentediensten onderling te coördineren;
2° het zorgen voor de transversale uitvoering van de beslissingen van de gemeenteraad en van het college door de betrokken gemeentediensten;
3° het geven van advies over de ontwerpen van personeelsformatie en organigram opgesteld door de secretaris overeenkomstig artikel 26bis, § 1, 4°.]1
----------
(1)<ORD 2014-02-27/27, art. 10; Inwerkingtreding : 12-04-2014>
Afdeling 8. - Onverenigbaarheden.
Art.71.[1 Van een gemeenteraad kunnen geen deel uitmaken en tot burgemeester kunnen niet worden benoemd :
1° de vice-gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad en de hoge ambtenaar zoals bedoeld in artikel 48, derde lid, van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen ;
2° de leden van het college ingesteld bij artikel 83quinquies, § 2, van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen ;
3° degenen die personeelslid zijn van of een toelage of wedde ontvangen van de gemeente, met uitzondering van de vrijwillige brandweerlieden ;
4° de politieambtenaren en de ambtenaren van de openbare macht ;
5° de beambten van het bosbeheer, wanneer hun bevoegdheid zich uitstrekt tot beboste eigendommen die aan het bosbeheer onderworpen zijn en die toebehoren aan de gemeente waarin zij hun ambt wensen uit de oefenen ;
6° elke persoon die een ambt of mandaat uitoefent dat gelijkwaardig is aan dat van gemeenteraadslid, schepen of burgemeester in een lokale basisoverheid van een andere lidstaat van de Europese Unie. De Regering stelt een enuntiatieve lijst op van ambten of mandaten die als gelijkwaardig worden beschouwd.
De bepalingen van het eerste lid, 1° tot 5°, zijn eveneens van toepassing op de niet-Belgische onderdanen van de Europese Unie die in België verblijven voor de uitoefening in een andere lidstaat van de Europese Unie van ambten die gelijkwaardig zijn aan die bedoeld in deze bepalingen.]1
----------
(1)<ORD 2020-07-17/22, art. 23, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art. 71bis. [1 Kunnen niet verkozen worden tot voorzitter van de gemeenteraad of tot plaatsvervanger van de voorzitter van de gemeenteraad :
1° de burgemeester en de schepenen, zelfs als zij verhinderd zijn;
2° de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij ORD 2012-07-23/09, art. 10; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Art.72.Burgemeester of schepen kunnen niet zijn:
1° de leden van de hoven, burgerlijke rechtbanken en vredegerechten;
2° de leden van het parket, de griffiers en de adjunct-griffiers bij de hoven, burgerlijke rechtbanken of rechtbanken van koophandel, en de griffiers van de vredegerechten;
3° de bedienaren van de erediensten;
4° de agenten en beambten der fiscale besturen, in de gemeenten die tot hun werk- of ambtsgebied behoren, behoudens door de [1 [4 ...]4 Regering]1 toegestane afwijking;
5° de ontvangers van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn [van de gemeente waarvoor het centrum bevoegd is]. <W 2000-08-12/45, art. 2, Inwerkingtreding : 05-09-2000>
[2 6° de personen met een mandaatfunctie of leidende functie in het Brussels gewestelijk, gemeenschaps- of gemeenschappelijk gemeenschapsbestuur;
7° de personen met een mandaat of leidende functie in een Brusselse instelling van openbaar nut al dan niet onderworpen aan het statuut [3 , in elke andere structuur die onderworpen is aan het toezicht van de Regering, van de Gemeenschapscolleges of van het Verenigd College]3 of in een intercommunale waarvan de betrokken gemeente deel uitmaakt;
8° het vast lid van het directiecomité van een Brusselse instelling van openbaar nut al dan niet onderworpen aan het statuut [3 , in elke andere structuur die onderworpen is aan het toezicht van de Regering, van de Gemeenschapscolleges of van het Verenigd College]3 of van een intercommunale waarvan de betrokken gemeente deel uitmaakt;]2
[5 9° de leden van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, van de Senaat, van het Vlaams Parlement en van het Europees Parlement.]5
[Wat het mandaat van schepen betreft, zijn de bepalingen van het eerste lid eveneens van toepassing op de niet-Belgische onderdanen van de Europese Unie die in België verblijven voor de uitoefening in een andere Lid-Staat van de Europese Unie van ambten die gelijkwaardig zijn aan die bedoeld in deze bepalingen.] <W 1999-01-27/30, art. 9, Inwerkingtreding : 08-10-2006>
----------
(1)<ORD 2003-07-17/69, art. 43; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
(2)<ORD 2014-02-27/27, art. 11; Inwerkingtreding : 12-04-2014>
(3)<ORD 2018-07-12/06, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
(4)<ORD 2020-07-17/22, art. 24, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
(5)<ORD 2022-07-06/09, art. 6, 022; Inwerkingtreding : 04-09-2022>
Art. 72bis. <Ingevoegd bij KB 30-05-1989, art. 16, BS 31-05-1989> § 1. In de gemeenten bedoeld in de artikelen 7 en 8, 3° tot 10°, van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, moet elk gemeenteraadslid, elke schepen, de burgemeester en eenieder die het ambt van burgemeester of schepen waarneemt, voor het uitoefenen van zijn ambt, van de taal van het taalgebied waarin de gemeente gelegen is, de kennis hebben die nodig is om het bedoeld mandaat uit te oefenen.
§ 2. Door het feit van hun verkiezing of benoeming bestaat het vermoeden dat de in § 1 bedoelde mandatarissen de in die paragraaf bedoelde taalkennis bezitten.
Dat vermoeden is onweerlegbaar ten aanzien van elke voor het uitgeoefende mandaat rechtstreeks door de bevolking gekozen mandataris en ten aanzien van de burgemeester die tussen 1 januari 1983 en 1 januari 1989 gedurende minstens drie jaar ononderbroken een mandaat van burgemeester heeft uitgeoefend.
Ten aanzien van andere mandatarissen kan dat vermoeden worden weerlegd op verzoek van een gemeenteraadslid. Daartoe moet de verzoeker het bewijs leveren van ernstige aanwijzingen die dat vermoeden kunnen weerleggen en afgeleid uit een rechterlijke beslissing, de betekenis van de mandataris of de uitoefening van zijn ambt als individuele bestuursoverheid.
§ 3. Het in paragraaf 2 bedoelde verzoek wordt bij verzoekschrift ingediend bij de afdeling administratie van de Raad van State binnen een termijn van zes maanden te rekenen vanaf de dag van de eedaflegging als burgemeester of als niet rechtstreeks gekozen schepen, of van het voor het eerst waarnemen van de functie van burgemeester of schepen, overeenkomstig [artikel 14, 17 of 18]. <KB 30-05-1989, art. 16, BS 31-05-1989>
§ 4. De Raad van State doet uitspraak, met voorrang boven alle andere zaken.
Een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit regelt de rechtspleging voor de Raad van State.
§ 5. Indien de Raad van State ten aanzien van een burgemeester beslist dat het vermoeden van taalkennis is weerlegd, wordt de benoeming vernietigd. Tot algehele vernieuwing van de raad, kan de betrokkene niet opnieuw tot burgemeester worden benoemd, noch het ambt ervan waarnemen met toepassing van [artikel 14].
Indien de Raad van State ten aanzien van degene die het ambt van burgemeester waarneemt met toepassing van [artikel 14] beslist dat het vermoeden van taalkennis is weerlegd, wordt deze laatste geacht het ambt van burgemeester nooit te hebben uitgeoefend. In dat geval wordt het ambt van burgemeester vanaf de dag van de kennisgeving van het arrest waargenomen door een andere schepen of door een ander gemeenteraadslid met toepassing van [artikel 14].
Indien de Raad van State ten aanzien van een niet-rechtstreeks gekozen schepen beslist dat het vermoeden van taalkennis is weerlegd, wordt zijn verkiezing vernietigd. Tot de algehele vernieuwing van de raad, kan de betrokkene niet opnieuw tot schepen worden gekozen, noch het ambt ervan waarnemen in toepassing van [artikel 17 of 18].
Indien de Raad van State ten aanzien van degene die het ambt van niet-rechtstreeks gekozen schepen waarneemt met toepassing van [artikel 17 of 18] beslist dat het vermoeden van taalkennis is weerlegd, wordt deze laatste geacht het ambt van schepen niet te hebben uitgeoefend. In dat geval wordt het ambt van schepen vanaf de dag van de kennisgeving van het arrest waargenomen door een ander gemeenteraadslid met toepassing van [artikel 17 of 18]. <KB 30-05-1989, art. 16, BS 31-05-1989>
§ 6. De miskenning van de bepalingen van § 5 door diegenen ten aanzien van wie het vermoeden van taalkennis is weerlegd, is een grove nalatigheid in de zin van de [artikelen 82 en 83]. <KB 30-05-1989, art. 16, BS 31-05-1989>
Art.73.[1 Bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad, echtgenoten of personen die een verklaring van wettelijke samenwoning als vermeld in artikel 1476 van het Burgerlijk Wetboek, hebben afgelegd, kunnen geen lid zijn van een zelfde gemeenteraad. Worden bloed- of aanverwanten in een van die graden of twee echtgenoten of wettelijk samenwonenden gekozen bij een zelfde verkiezing, dan wordt de voorkeur bepaald door de grootte van de quotiënten op grond waarvan de door die kandidaten verkregen zetels aan hun lijst zijn toegekend.
Worden twee bloed- of aanverwanten in een verboden graad of twee echtgenoten of wettelijk samenwonenden gekozen, de een tot raadslid, de ander tot opvolger, dan geldt het verbod om zitting te nemen alleen voor de opvolger, tenzij de plaats waarvoor hij in aanmerking komt, is opengevallen vóór de verkiezing van zijn bloedverwant, aanverwant, echtgenoot of wettelijk samenwonende.
Tussen opvolgers die voor opengevallen plaatsen in aanmerking komen, wordt de voorrang allereerst bepaald naar tijdsorde van de vacatures.
De verkozene die niet geïnstalleerd kan worden door de toepassing van een onverenigbaarheid behoudt het recht om later toegelaten te worden tot de eedaflegging en wordt vervangen door de plaatsvervanger die nuttig gerangschikt is op de lijst waarop hij werd verkozen en neemt de plaats in van laatstgenoemde op de lijst van de opvolgers. Wanneer de onverenigbaarheid ophoudt, kan hij de eed afleggen en wordt de persoon die hem verving als raadslid opnieuw gerangschikt als eerste opvolger.
Aanverwantschap die later tot stand komt tussen raadsleden, brengt geen verval van hun mandaat mee. Dit geldt niet bij huwelijk tussen raadsleden.
De aanverwantschap wordt geacht op te houden door het overlijden van de persoon door wie zij tot stand is gekomen, door echtscheiding of door het ophouden van het wettelijk samenlevingscontract.
Personen die bloed- of aanverwant zijn tot en met de derde graad, kunnen geen lid zijn van eenzelfde college van burgemeester en schepenen.]1
----------
(1)<ORD 2020-07-17/22, art. 25, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.74.<KB 30-05-1989, art. 17, BS 31-05-1989> Er bestaat onverenigbaarheid tussen de ambten van secretaris en ontvanger enerzijds en die van burgemeester, schepenen, gemeenteraadslid, anderzijds.
[1 ...]1
[1 ...]1
----------
(1)<ORD 2003-07-17/69, art. 44; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art.75. De tot gemeenteraadslid gekozen kandidaat die een met het lidmaatschap van de raad onverenigbaar ambt vervult, die aan een onderneming deelneemt of een beroep of ambacht uitoefent waarvoor hij een wedde of een toelage van de gemeente ontvangt, wordt niet tot beëdiging toegelaten zolang de oorzaak van de onverenigbaarheid bestaat.
De gekozen kandidaat die binnen één maand na een tot hem gericht verzoek van het college van burgemeester en schepenen, niet afziet van het onverenigbaar ambt of van de door de gemeente verleende wedde of toelagen, wordt geacht het hem toegekende mandaat niet te aanvaarden.
Art.76. Een gemeenteraadslid dat een met zijn mandaat onverenigbaar ambt of een wedde of toelage van de gemeente aanvaardt, houdt op deel uit te maken van de raad met overeenkomstige toepassing van artikel 10, indien hij binnen vijftien dagen na het tot hem gerichte verzoek van het college van burgemeester en schepenen niet afziet van het onverenigbaar ambt of van de door de gemeente verleende wedde of toelage.
Art.77.Indien een geschil oprijst in de gevallen van de artikelen 75 en 76, beslist [1 het rechtscollege]1 van de provincieraad [3 overeenkomstig artikel 75, § 1, tweede lid, van het Brussels Gemeentelijk Kieswetboek.]3.
De beslissing wordt door de zorg van de [1 voorzitter van het rechtscollege]1 ter kennis gebracht van het betrokken raadslid, van het college van burgemeester en schepenen en in voorkomend geval van degenen die bij [1 het rechtscollege]1 bezwaren hebben ingediend.
Zij kunnen bij de Raad van State beroep instellen binnen acht dagen na de kennisgeving.
[2 ...]2
Indien het college van burgemeester en schepenen in de gevallen van de artikelen 75 en 76 de betrokkene niet aanmaant om een keuze te doen, treedt [1 het rechtscollege]1 op in de plaats van het gemeentebestuur.
----------
(1)<ORD 2003-07-17/69, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
(2)<ORD 2003-07-17/69, art. 44; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
(3)<ORD 2014-02-27/27, art. 12; Inwerkingtreding : 12-04-2014>
Art.78.Niemand kan [1 ...]1 tegelijk secretaris en ontvanger zijn.
[2 ...]2
[2 ...]2
[2 ...]2
[2 ...]2
[2 ...]2
----------
(1)<ORD 2003-07-17/69, art. 16; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
(2)<ORD 2003-07-17/69, art. 44; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art.79.[1 De bediening van gemeentesecretaris of van gemeenteontvanger mag niet worden uitgeoefend door beambten van Brusselse gewestelijke overheidsadministraties.
Het verbod zoals bedoeld in het eerste lid is ook van toepassing op de personeelsleden die onder leiding staan van de hoge ambtenaar of de vicegouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.]1
----------
(1)<ORD 2020-07-17/22, art. 26, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Afdeling 9. - Eed.
Art.80.[De gemeenteraadsleden, de vertrouwenspersonen bedoeld in artikel 12bis, de burgemeesters en de schepenen leggen, alvorens hun ambt te aanvaarden, de volgende eed af:
«Ik zweer getrouwheid aan de Koning, gehoorzaamheid aan de Grondwet en aan de wetten van het Belgische volk.»] <W 1994-07-11/50, art. 3, Inwerkingtreding : 30-12-1994>
De gemeenteraadsleden en de schepenen leggen in openbare vergadering deze eed af in handen van de burgemeester of van degene die hem vervangt.
[1 De burgemeesters leggen de eed af ten overstaan van de [2 ...]2 Regering. ]1
----------
(1)<ORD 2002-07-18/39, art. 3; Inwerkingtreding : 07-08-2002>
(2)<ORD 2020-07-17/22, art. 27, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.81. De in artikel 80 vermelde mandatarissen die, na twee achtereenvolgende oproepingen tot het afleggen van de eed te hebben ontvangen, zich zonder wettige reden daarvan onthouden, worden geacht ontslag te hebben genomen.
Afdeling 10. - Schorsing en afzetting van burgemeesters en schepenen.
Art.82.De [1 Regering]1 kan de burgemeester schorsen of afzetten wegens kennelijk wangedrag of grove nalatigheid. De burgemeester wordt vooraf gehoord. De schorsing mag de tijd van drie maanden niet te boven gaan.
----------
(1)<ORD 2020-07-17/22, art. 28, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.83.[1 De Regering [2 ...]2 kan de schepenen schorsen of afzetten wegens kennelijk wangedrag of grove nalatigheid. Zij worden vooraf gehoord. De schorsing mag de tijd van drie maanden niet te boven gaan.]1
[Als het een schepen van de gemeente Komen-Waasten of Voeren betreft, neemt de provinciegouverneur zijn beslissing zonder tussenkomst van de bestendige deputatie van de provincieraad, maar op eensluidend advies van het in artikel 131bis van de provinciewet bedoelde college van provinciegouverneurs.] <KB 30-05-1989, art. 19, BS 31-05-1989>
De afgezette schepen kan eerst na verloop van twee jaren worden herkozen.
----------
(1)<ORD 2002-07-18/39, art. 4; Inwerkingtreding : 07-08-2002>
(2)<ORD 2020-07-17/22, art. 29, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
HOOFDSTUK II. [1 De prerogatieven van de gemeenteraadsleden, de vergaderingen en de beraadslagingen van de gemeenteraad]1
----------
(1)
Afdeling 1. [1 De prerogatieven van de gemeenteraadsleden]1
----------
(1)
Onderafdeling 1. [1 - Het recht tot het verkrijgen van een afschrift van de documenten]1
----------
(1)
Art.84.[1 § 1. Geen akte, geen stuk betreffende het bestuur mag aan het onderzoek van de raadsleden worden onttrokken.
§ 2. De gemeenteraadsleden kunnen een afschrift verkrijgen van de akten en stukken betreffende het bestuur van de gemeente onder de voorwaarden bepaald in het door de raad opgestelde huishoudelijk reglement. Het reglement bepaalt eveneens de voorwaarden waaronder de gemeentelijke instellingen en diensten toegankelijk zijn.
De vergoeding die eventueel wordt gevraagd voor het afschrift mag in geen geval meer bedragen dan de kostprijs.]1
[3 De gemeenteraadsleden hebben toegang tot de notulen van het college van burgemeester en schepenen en van de gemeenteraad, inzonderheid via elektronische weg. Deze notulen blijven beschikbaar op papier bij het secretariaat van het college.
Naast de voornoemde notulen, kunnen zij tevens de elektronische verzending, indien mogelijk, van de akten en stukken betreffende het bestuur van de gemeente vragen.
In het kader van de raadpleging van de informatie zoals bedoeld in voorgaande leden, vallen ze onder het beroepsgeheim als bedoeld in artikel 458 van het Strafwetboek wanneer de geraadpleegde informatie persoonsgegevens bevat.]3
[2 § 3. De gemeenteraadsleden, alsmede alle andere personen die krachtens een wettelijke bepaling de besloten vergaderingen van de gemeenteraad bijwonen, zijn [3 gebonden aan het beroepsgeheim als bedoeld in artikel 458 van het Strafwetboek]3.]2
[3 § 4. Het college van burgemeester en schepenen meldt de publicatie van de notulen van de gemeentecolleges aan elk lid van de gemeenteraad.]3
----------
(1)<ORD 2014-02-27/27, art. 14; Inwerkingtreding : 12-04-2014>
(2)<ORD 2020-07-17/22, art. 30, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
(3)<ORD 2024-02-22/01, art. 4, 028; Inwerkingtreding : 07-03-2024>
Onderafdeling 2. [1 - Het recht vragen te stellen]1
----------
(1)
Art. 84bis.[1 § 1. De gemeenteraadsleden hebben het recht aan het college van burgemeester en schepenen mondelinge en schriftelijke vragen te stellen.
§ 2. De tekst van deze vragen kan aan de gemeente worden bezorgd per brief, per fax, per e-mail of kan worden afgegeven op het gemeentesecretariaat. De schriftelijke vragen worden op elk moment bezorgd. De mondelinge vragen worden uiterlijk twee werkdagen vóór de zitting van de gemeenteraad meegedeeld. Het huishoudelijk reglement bepaalt de voorwaarden waaronder dit recht wordt uitgeoefend. Het college van burgemeester en schepenen heeft de mogelijkheid af te wijken van de termijn die bepaald is voor het indienen van de mondelinge vragen voor vragen die actueel worden geacht.
§ 3. De mondelinge en schriftelijke vragen bedoeld in § 1 en de antwoorden daarop worden bekendgemaakt op de website van de gemeente.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij ORD 2014-02-27/27, art. 14; Inwerkingtreding : 12-04-2014>
Onderafdeling 3. [1 - Het interpellatierecht]1
----------
(1)
Art. 84ter. [1 De gemeenteraadsleden hebben het recht om het college van burgemeester en schepenen te interpelleren over de manier waarop het zijn bevoegdheden uitoefent. De interpellaties worden ingeschreven op de agenda en worden ingediend overeenkomstig artikel 97, derde lid.
Het huishoudelijk reglement bepaalt de voorwaarden waaronder dit recht wordt uitgeoefend.
De interpellaties bedoeld in het eerste lid en de antwoorden daarop worden on line op de website van de gemeente geplaatst.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij ORD 2014-02-27/27, art. 14; Inwerkingtreding : 12-04-2014>
Afdeling 2. - Vergaderingen.
Art.85.[1 § 1. De gemeenteraad vergadert zo dikwijls als de zaken die tot zijn bevoegdheid behoren, het vereisen, en ten minste tienmaal per jaar.
§ 2. In geval van overmacht waardoor het onmogelijk of gevaarlijk is om de vergaderingen van de gemeenteraad in levende lijve te houden, kunnen deze op basis van een beslissing van de burgemeester virtueel, via teleconferentie of videoconferentie, plaatsvinden.
§ 3. Indien, om welke reden dan ook, een gemengde vergadering, zowel fysiek als virtueel, wordt georganiseerd, zal deze virtueel van aard zijn en dus voldoen aan de modaliteiten die van toepassing zijn op vergaderingen die op virtuele wijze worden gehouden.
§ 4. De gemeentesecretaris ziet toe op het goede verloop van de virtuele vergaderingen en staat ter beschikking van de leden van de gemeenteraad om hen alle nodige toelichtingen te geven in verband met deze wijze van vergaderen. Hij zorgt er met name voor dat alle leden van de gemeenteraad over de technische middelen beschikken om aan de vergaderingen te kunnen deelnemen. Bij gebreke daaraan, wordt het benodigde materiaal hen ofwel in een ruimte van het gemeentebestuur ofwel thuis ter beschikking gesteld.
§ 5. In de notulen van de vergadering wordt vermeld of de vergadering op afstand werd gehouden.
De virtuele openbare vergaderingen van de gemeenteraad worden in real time uitgezonden op de website van de gemeente of volgens de daarin vermelde modaliteiten.]1
----------
(1)<ORD 2020-10-29/09, art. 2, 019; Inwerkingtreding : 05-11-2020>
Art.86.[1 De raad wordt bijeengeroepen door de voorzitter ervan of, indien hij wordt voorgezeten door de burgemeester, door het college van burgemeester en schepenen.
Op verzoek van een derde van de leden die zitting hebben, is de voorzitter van de raad of het college, naar gelang van het geval, verplicht de raad bijeen te roepen op de aangegeven dag en het aangegeven uur.
Indien gebruikgemaakt is van de mogelijkheid waarin voorzien is in artikel 8bis, § 1, stelt de voorzitter van de raad de agenda van de vergadering op. Daarin neemt hij met name de door het college meegedeelde punten op, alsook [2 ...]2 de in artikel 89bis bedoelde en regelmatig ingediende interpellaties.]1
----------
(1)<ORD 2012-07-23/09, art. 11; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
(2)<ORD 2020-07-17/22, art. 31, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.87.[1 § 1. Behalve in spoedeisende gevallen, geschiedt de oproeping per brief, via een bezorger aan huis, per fax of per elektronische post, ten minste zeven vrije dagen vóór de dag van de vergadering; zij vermeldt de agenda. Deze termijn wordt evenwel tot twee vrije dagen teruggebracht voor de toepassing van artikel 90, derde lid.
De agendapunten dienen voldoende duidelijk omschreven te zijn en worden, voor de punten die dat vereisen, vergezeld van een verklarende synthesenota. [4 Elk agendapunt waarvoor een beslissing moet worden genomen, moet vergezeld gaan van een beraadslagingsontwerp.]4
§ 2. Voor elk agendapunt, worden alle stukken die erop betrekking hebben ter plaatse ter inzage gelegd van de leden van de gemeenteraad vanaf het verzenden van de agenda.
Indien het raadslid daartoe schriftelijk heeft verzocht, worden voormelde stukken hem per elektronische post toegezonden.
§ 3. De gemeentesecretaris of de door hem aangewezen ambtenaren verstrekken aan de raadsleden die erom verzoeken technische inlichtingen over in het dossier voorkomende stukken. Het huishoudelijk reglement bedoeld in artikel 91 bepaalt de nadere regels voor het verstrekken van die technische inlichtingen.
§ 4. Het college van burgemeester en schepenen stelt een persoonlijk elektronisch adres ter beschikking van elk lid van de gemeenteraad.]1
[2 § 5. [3 ...]3
§ 6. Wanneer de gemeenteraadsvergadering virtueel wordt gehouden in toepassing van artikel 85, § 2, worden de oproeping en alle documenten die betrekking hebben op de agendapunten uitsluitend elektronisch aan de raadsleden meegedeeld.]2
----------
(1)<ORD 2014-02-27/27, art. 15; Inwerkingtreding : 12-04-2014>
(2)<ORD 2020-10-29/09, art. 3, 019; Inwerkingtreding : 05-11-2020>
(3)<ORD 2024-02-22/01, art. 5,2°, 028; Inwerkingtreding : 07-03-2024>
(4)<ORD 2024-02-22/01, art. 5,1°, 028; Inwerkingtreding : 26-04-2024>
Art. 87bis.<Ingevoegd bij W 1994-07-11/50, art. 7, Inwerkingtreding : 30-12-1994>
Plaats, dag, tijdstip en agenda van de vergaderingen van de gemeenteraad worden ter kennis gebracht van het publiek [1 , minstens]1 door aanplakking aan het gemeentehuis [2 n door de bekendmaking ervan op de website van de gemeente]2, binnen dezelfde termijnen als die vermeld in de artikelen 87, 96 en 97, derde lid, met betrekking tot de bijeenroeping van de gemeenteraad. [4 De beraadslagingsontwerpen en desgevallend de verklarende synthesenota's, bedoeld in artikel 87, § 1, tweede lid, worden ter kennis gebracht van het publiek via bekendmaking op de gemeentelijke website uiterlijk de dag vóór deze van de vergadering van de gemeenteraad.
Niettegenstaande het vorige lid worden beraadslagingsontwerpen en verklarende synthesenota's met persoonsgegevens niet ter kennis gebracht van het publiek.]4
De pers en belangstellende inwoners van de gemeente worden, op hun verzoek en binnen een nog lopende termijn, op de hoogte gesteld van de agenda van de gemeenteraad, eventueel tegen betaling van een vergoeding die niet meer mag bedragen dan de kostprijs. Die nog lopende termijn geldt niet voor de punten die aan de agenda worden toegevoegd na het verzenden van de oproeping overeenkomstig artikel 87.
Het [3 huishoudelijk reglement]3 kan nog andere wijzen van bekendmaking voorschrijven.
----------
(1)<ORD 2003-07-17/69, art. 19; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
(2)<ORD 2009-03-05/34, art. 21; Inwerkingtreding : 23-03-2009>
(3)<ORD 2020-07-17/22, art. 32, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
(4)<ORD 2024-02-22/01, art. 6, 028; Inwerkingtreding : 26-04-2024>
Art. 87ter.[1 Wanneer de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn geen lid is van de gemeenteraad, heeft de voorzitter zitting in de laatstgenoemde met raadgevende stem. De voorzitter kan zich laten vergezellen door de secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of een door de secretaris aangeduid personeelslid. De voorzitter kan zich laten vergezellen door de ontvanger van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn voor de opdrachten die deze laatste onder zijn gezag uitoefent.
In afwijking van het eerste lid, heeft de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn die geen lid is van de gemeenteraad evenwel geen zitting wanneer de burgemeester of degene die hem vervangt de gemeenteraad voorzit krachtens artikel 94 van de Nieuwe Gemeentewet de behandeling in gesloten deuren heeft bevolen.
Wanneer de rekeningen van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn door de gemeenteraad worden onderzocht, stelt de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn, zijnde al dan niet gemeenteraadslid, deze voor en beantwoordt hij de vragen.]1
----------
(1)<ORD 2020-07-17/22, art. 33, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.88.[1 De voorzitter van de raad zit de vergadering van de raad voor.
Wie voorzit opent en sluit de vergadering.
Indien er voor de lopende zittingsperiode geen voorzitter van de raad gekozen is met toepassing van artikel 8bis, wordt de vergadering van de gemeenteraad voorgezeten door de burgemeester of degene die hem vervangt.]1
----------
(1))<ORD 2012-07-23/09, art. 13; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Art.89.Tenzij het [3 huishoudelijk reglement]3 anders bepaalt, wordt bij het openen van elke vergadering voorlezing gedaan van de notulen van de vorige vergadering.
[3 De notulen worden]3 ten minste [zeven] vrije dagen vóór de dag van de vergadering ter inzage van de leden van de raad gelegd. In spoedeisende gevallen, zoals voorzien in artikel 87, worden de notulen samen met de agenda ter inzage gelegd.] <W 19-07-1991, enig artikel, BS 13-09-1991 en W 1994-07-11/50, art. 8, Inwerkingtreding : 30-12-1994>
Elk lid heeft het recht tijdens de vergadering opmerkingen te maken over de redactie van de notulen. Indien deze opmerkingen worden aangenomen, is de secretaris ertoe gehouden staande de vergadering of ten laatste tijdens de volgende vergadering een nieuwe tekst, in overeenstemming met de beslissing van de raad, voor te leggen.
Indien er geen opmerkingen worden gemaakt vóór het einde van de vergadering worden de notulen beschouwd als goedgekeurd en worden zij ondertekend door de [2 voorzitter van de vergadering]2 en de secretaris.
Telkens als de raad het gewenst acht, worden de notulen geheel of gedeeltelijk staande de vergadering opgemaakt en door de aanwezige leden ondertekend.
[1 Zodra de notulen van elke vergadering zijn goedgekeurd en ondertekend door de [2 voorzitter van de vergadering]2 en de gemeentesecretaris, worden ze op de website van de gemeente geplaatst.]1
[1 In afwijking van het zesde lid worden de punten van de notulen die achter gesloten deuren werden behandeld krachtens de artikelen 93 en 94, niet op de website van de gemeente geplaatst.]1
----------
(1)<ORD 2009-03-05/34, art. 23; Inwerkingtreding : 23-03-2009>
(2)<ORD 2012-07-23/09, art. 14; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
(3)<ORD 2020-07-17/22, art. 34, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art. 89bis.
<Opgeheven bij ORD 2024-02-22/01, art. 7, 028; Inwerkingtreding : 07-03-2024>
Art.90. De gemeenteraad kan geen besluit nemen, indien niet de meerderheid van de zittinghebbende leden aanwezig is.
De raad kan echter, indien hij tweemaal bijeengeroepen is zonder dat het vereiste aantal leden is opgekomen, na een derde en laatste oproeping, ongeacht het aantal aanwezige leden, op geldige wijze beraadslagen en besluiten over de onderwerpen die voor de derde maal op de agenda voorkomen.
De tweede en derde oproeping moeten geschieden overeenkomstig de voorschriften van artikel 87, en er moet vermeld worden of de oproeping voor de tweede of voor de derde maal geschiedt; bovendien moeten de bepalingen van de twee vorige leden in de derde oproeping woordelijk worden overgenomen.
Art.91.[1 De gemeenteraad neemt bij de aanvang van de zittingsperiode een huishoudelijk reglement aan waarin, behalve de bepalingen die er op basis van de onderhavige wet in opgenomen moeten worden aanvullende maatregelen worden opgenomen in verband met de werking van de raad en waarin minstens bepalingen worden opgenomen over :
1° de wijze van verzending van de oproeping en het ter beschikking stellen van de dossiers aan de gemeenteraadsleden, alsook de wijze waarop de gemeentesecretaris of de door hem aangewezen personeelsleden, aan de raadsleden die erom verzoeken, technische inlichtingen verstrekken over die stukken ;
2° de wijze waarop de plaats, de dag, het tijdstip en de agenda van de vergaderingen van de gemeenteraad openbaar worden gemaakt ;
3° de voorwaarden voor het inzagerecht en het recht van afschrift voor gemeenteraadsleden en de voorwaarden voor het bezoekrecht aan de instellingen en diensten die de gemeente opricht en beheert ;
4° de voorwaarden waaronder de gemeenteraadsleden hun recht uitoefenen om aan de burgemeester en aan het college van burgemeester en schepenen mondelinge en schriftelijke vragen te stellen ;
5° de wijze van notulering en de wijze waarop de notulen van de vorige vergadering ter beschikking worden gesteld van de gemeenteraadsleden ;
6° de nadere regels voor de samenstelling en de werking van de commissies en de fracties ;
7° de wijze van bezorgen van het meerjarenplan, de wijzigingen aan het meerjarenplan, het budget, de budgetwijzigingen en de jaarrekening aan de raadsleden ;
8° de wijze waarop en de persoon door wie de stukken, vermeld in artikel 109, worden ondertekend ;
9° de toepassingsmodaliteiten zoals bedoeld in artikel 112, zesde lid, indien deze niet opgenomen zijn in een apart reglement.
De gemeenteraad kan het huishoudelijk reglement te allen tijde wijzigen.]1
----------
(1)<ORD 2020-07-17/22, art. 35, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Afdeling 3. - Verbod om zitting te nemen.
Art.92.Het is elk gemeenteraadslid en de burgemeester verboden:
1° [3 tegenwoordig te zijn bij een beraadslaging of besluit over zaken waarbij hij een rechtstreeks belang heeft, hetzij persoonlijk, hetzij als gelastigde, voor of na zijn verkiezing, of waarbij zijn echtgenoot, zijn bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad een persoonlijk en rechtstreeks belang hebben. Voor de toepassing van deze bepaling worden personen die een verklaring van wettelijke samenwoning als vermeld in artikel 1476 van het Burgerlijk Wetboek, hebben afgelegd, met echtgenoten gelijkgesteld.
Inzake voordrachten van kandidaten, benoemingen tot bedieningen, en tuchtvervolgingen geldt dit verbod slechts ten aanzien van bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad ;]3
2° [3 rechtstreeks of onrechtstreeks deel te nemen aan overheidsopdrachten gegund met de gemeente ;]3
3° als advocaat, notaris of zaakwaarnemer werkzaam te zijn in rechtsgedingen, tegen de gemeente ingesteld. Het is hem verboden in dezelfde hoedanigheid ten behoeve van de gemeente te pleiten, raad te geven of op te treden in enige betwiste zaak, tenzij hij het kosteloos doet. [3 Dit verbod geldt eveneens voor advocaten, notarissen of zakenmensen die behoren tot dezelfde groepering, dezelfde vereniging of hun kantoren op hetzelfde adres hebben als het lid van de raad of de burgemeester]3;
4° tegenwoordig te zijn bij het onderzoek van de rekeningen der aan de gemeente ondergeschikte openbare besturen waarvan hij lid is [2 , tenzij het over het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn gaat]2;
[5° op te treden als raadsman van een personeelslid in tuchtzaken [1 of in een beroep tegen een evaluatie]1;
6° op te treden als afgevaardigde of technicus van een vakbond in een onderhandelings- of overlegcomité van de gemeente.] <W 1994-07-11/50, art. 10, Inwerkingtreding : 30-12-1994>
De bovenstaande bepalingen zijn mede van toepassing op de secretaris.
----------
(1)<ORD 2003-07-17/69, art. 20; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
(2)<ORD 2014-02-27/28, art. 3; Inwerkingtreding : 12-04-2014>
(3)<ORD 2020-07-17/22, art. 36, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Afdeling 4. - Openbaarheid van de vergaderingen.
Art.93. <W 1994-07-11/50, art. 11, Inwerkingtreding : 30-12-1994> De vergaderingen van de gemeenteraad zijn openbaar.
Onder voorbehoud van artikel 96 kan de gemeenteraad, met een tweederde meerderheid van de aanwezige leden, in het belang van de openbare orde en op grond van ernstige bezwaren tegen de openbaarheid, beslissen dat de vergadering niet openbaar is.
Art.94. <W 1994-07-11/50, art. 12, Inwerkingtreding : 30-12-1994> De vergadering van de gemeenteraad is niet openbaar wanneer het om personen gaat.
Zodra een dergelijk punt aan de orde is, beveelt de voorzitter terstond de behandeling in besloten vergadering.
Art.95. <W 1994-07-11/50, art. 13, Inwerkingtreding : 30-12-1994> Uitgezonderd in tuchtzaken kan de besloten vergadering slechts plaatsvinden na de openbare vergadering.
Wanneer tijdens de openbare vergadering blijkt dat de behandeling van een punt in besloten vergadering moet worden voortgezet, kan de openbare vergadering, enkel met dit doel, worden onderbroken.
Art.96.<W 27-05-1989, art. 1, BS 30-05-1989> Uiterlijk zeven vrije dagen vóór de vergadering gedurende welke de gemeenteraad dient te beraadslagen over de begroting, over een begrotingswijziging of over de rekeningen, doet het college aan elk gemeenteraadslid een exemplaar toekomen van het ontwerp van begroting, van het ontwerp van begrotingswijziging of van de rekeningen.
Het ontwerp wordt overgemaakt zoals het zal onderworpen worden aan de beraadslagingen van de raad, in de voorgeschreven vorm en vergezeld van de bijlagen die vereist zijn voor zijn definitieve vaststelling, met uitzondering van de bewijsstukken, wat de rekeningen betreft. Het ontwerp van begroting en de rekeningen zijn vergezeld van een verslag.
Het verslag bevat een synthese van het ontwerp van begroting of van de rekeningen. Bovendien geeft het verslag dat betrekking heeft op de begroting, het algemeen en financieel beleid van de gemeente aan en een overzicht van de toestand van het bestuur en van de gemeentezaken, alsook alle nuttige informatiegegevens, en geeft het verslag dat betrekking heeft op de rekeningen een overzicht van het beheer van de gemeentefinanciën gedurende het dienstjaar waarop die rekeningen betrekking hebben.
[2 Het huishoudelijk reglement van de gemeenteraad bepaalt de wijze waarop de voormelde documenten aan de gemeenteraadsleden worden verzonden.]2
[1 Het verslag bevat bovendien informatie over de mate waarin rekening wordt gehouden met de sociale, ethische en milieuaspecten in het financieel beleid van de gemeente.]1
[...] <W 1994-07-11/50, art. 14, Inwerkingtreding : 30-12-1994>
De vergadering van de gemeenteraad is openbaar.
Vooraleer de raad beraadslaagt, geeft het college van burgemeester en schepenen een toelichting bij de inhoud van het verslag.
----------
(1)<ORD 2006-06-01/39 , art. 5; Inwerkingtreding : 14-07-2006>
(2)<ORD 2013-03-15/03, art. 2; Inwerkingtreding : 22-04-2013>
Art. 96bis. [1 De vertegenwoordigers van de gemeenteraad in de intercommunales met een bestuurdersfunctie dienen bij de gemeenteraad jaarlijks verslag uit te brengen over het beheer van de betrokken intercommunale en over hun eigen activiteit binnen de intercommunale.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij ORD 2014-02-27/27, art. 16; Inwerkingtreding : 12-04-2014>
Afdeling 5. - Het houden van de vergaderingen.
Art.97.Een punt dat niet op de agenda voorkomt, mag niet in bespreking worden gebracht, behalve in spoedeisende gevallen wanneer het geringste uitstel gevaar zou kunnen opleveren.
Tot spoedbehandeling kan niet worden besloten dan door tenminste twee derden van de aanwezige leden; de namen van die leden worden in de notulen vermeld.
[Elk voorstel dat niet op de agenda voorkomt, moet uiterlijk vijf vrije dagen vóór de vergadering overhandigd worden [1 aan de voorzitter van de raad of, bij ontstentenis van een met toepassing van artikel 8bis gekozen voorzitter van de raad, aan de burgemeester of aan degene die hem vervangt]1; het moet vergezeld zijn van een verklarende nota of van elk document dat de raad kan voorlichten. Van deze mogelijkheid kan geen gebruik worden gemaakt door een lid van het college van burgemeester en schepenen.
[1 De voorzitter van de raad, bijgestaan door de gemeentesecretaris, of bij ontstentenis van een met toepassing van artikel 8bis gekozen voorzitter van de raad, de burgemeester of degene die hem vervangt, deelt de aanvullende agendapunten onverwijld mee aan de leden van de raad.]1 ] <W 1994-07-11/50, art. 15, Inwerkingtreding : 30-12-1994>
----------
(1)<ORD 2012-07-23/09, art. 16; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Art.98.De voorzitter is belast met de handhaving van de orde in de vergadering; hij kan, na een voorafgaande waarschuwing, terstond ieder persoon uit de zaal doen verwijderen, die openlijk tekens van goedkeuring of van afkeuring geeft of op enigerlei wijze wanorde veroorzaakt.
De voorzitter kan bovendien proces-verbaal opmaken tegen de overtreder en hem verwijzen naar de politierechtbank, die hem kan veroordelen tot geldboete van een [2 euro]2 tot vijftien [2 euro]2 of tot gevangenisstraf van een dag tot drie dagen, onverminderd andere vervolgingen, indien het feit daartoe grond oplevert.
----------
(1)<W 2000-06-26/42, art. 2; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
(2)<ORD 2020-07-17/22, art. 38, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Afdeling 6. - Stemmingen.
Art.99. [§ 1]. De besluiten worden bij volstrekte meerderheid van stemmen genomen; bij staking van stemmen is het voorstel verworpen.
[§ 2. De gemeenteraad stemt over de begroting in haar geheel en over de jaarrekeningen in hun geheel.
Elk lid kan echter de afzonderlijke stemming eisen over een of meer artikelen of reeksen van artikelen die hij aanwijst, indien het om de begroting gaat of over een of meer artikelen of posten die hij aanwijst, indien het om de jaarrekeningen gaat.
In dat geval mag over het geheel eerst gestemd worden na de stemming over het artikel of de artikelen, reeksen van artikelen of posten die aldus zijn aangewezen en de stemming over het geheel heeft dan betrekking op de artikelen of posten waarover geen enkel lid afzonderlijk wenst te stemmen, en op de artikelen die reeds bij een afzonderlijke stemming zijn aangenomen.] <W 17-10-1990, art. 20, BS 14-12-1990>
Art.100.<W 1994-07-11/50, art. 16, Inwerkingtreding : 30-12-1994> Onverminderd het vierde lid stemmen de leden van de gemeenteraad mondeling.
Het [1 huishoudelijk reglement]1 kan een regeling invoeren die gelijkwaardig is met een mondelinge stemming. Als dusdanig worden beschouwd de mechanisch uitgebrachte naamstemming en de stemming bij zitten en opstaan of bij handopsteking.
Ongeacht de bepalingen van het [1 huishoudelijk reglement]1 wordt er mondeling gestemd telkens als een derde van de aanwezige leden hierom verzoekt.
Alleen de voordrachten van kandidaten, [2 met uitzondering van de schepenen,]2 benoemingen tot ambten, terbeschikkingstellingen, preventieve schorsingen in het belang van de dienst, en tuchtstraffen geschieden bij geheime stemming en eveneens bij volstrekte meerderheid van stemmen.
De voorzitter, voor zover hij lid is van de raad, stemt het laatst.
Het voorgaande lid is niet toepasselijk bij geheime stemming.
----------
(1)<ORD 2020-07-17/22, art. 39, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
(2)<ORD 2024-02-22/01, art. 8, 028; Inwerkingtreding : 07-03-2024>
Art. 100bis. [1 Tijdens virtuele vergaderingen stemmen de leden van de gemeenteraad mondeling, overeenkomstig artikel 100, hetzij door rechtstreeks in het kader van de teleconferentie of videoconferentie te spreken, hetzij door hun stem uit te brengen via het persoonlijk elektronisch adres bedoeld in artikel 87, § 4.
Tijdens de virtuele vergaderingen van de gemeenteraad, worden de geheime stemmingen langs elektronische weg naar de gemeentesecretaris gezonden, via het persoonlijk elektronisch adres bedoeld in artikel 87, § 4.
De gemeentesecretaris is verantwoordelijk voor de anonimisering van de stemmen, die hij in overeenstemming met het beroepsgeheim als bedoeld in artikel 458 van het Strafwetboek geheim houdt.
Het huishoudelijk reglement kan voorzien in andere stemprocedures bij geheime stemming.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij ORD 2020-10-29/09, art. 4, 019; Inwerkingtreding : 05-11-2020>
Art.101. Indien bij de benoeming of de voordracht van kandidaten de vereiste meerderheid niet wordt verkregen bij de eerste stemming, heeft herstemming plaats over de kandidaten die de meeste stemmen hebben behaald.
Te dien einde maakt de voorzitter een lijst op met tweemaal zoveel namen als er benoemingen of voordrachten moeten geschieden.
De stemmen kunnen alleen uitgebracht worden op de kandidaten die op deze lijst voorkomen.
De benoeming of de voordracht geschiedt bij meerderheid van stemmen. Bij staking van stemmen heeft de oudste kandidaat de voorkeur.
Afdeling 7. - Openbaarheid van de besluiten.
Art.102.Aan inwoners van de gemeente [1 ...]1 mag niet worden geweigerd ter plaatse inzage te nemen van de besluiten van de gemeenteraad.
De raad kan evenwel beslissen dat de met gesloten deuren genomen besluiten gedurende een bepaalde tijd geheim zullen worden gehouden.
----------
(1)<ORD 2003-07-17/69, art. 21; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
HOOFDSTUK III. - Vergaderingen, beraadslagingen en besluiten van het college van burgemeester en schepenen.
Art.103.De burgemeester is van rechtswege voorzitter van het college van burgemeester en schepenen.
[1 De voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn heeft zitting met raadgevende stem in de vergaderingen van het college van burgemeester en schepenen.
[2 In afwijking van het tweede lid, heeft de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn geen zitting wanneer het gaat over aangelegenheden inzake de vestiging en de invordering van de gemeentebelastingen en inzake tuchtmaatregelen.]2 ]1
----------
(1)<ORD 2009-03-05/34, art. 24; Inwerkingtreding : 23-03-2009>
(2)<ORD 2014-02-27/28, art. 4; Inwerkingtreding : 12-04-2014>
Art.104.Het college van burgemeester en schepenen vergadert op de dagen en uren door het reglement bepaald, en zo dikwijls de spoedige afdoening van de zaken het vereist.
Het mag alleen dan beraadslagen en besluiten, wanneer meer dan de helft van de leden tegenwoordig is.
[De vergaderingen van het college van burgemeester en schepenen zijn niet openbaar. Alleen de beslissingen worden opgenomen in de notulen en in het register van de beraadslagingen bedoeld in [artikel 108]: alleen de beslissingen kunnen rechtsgevolgen hebben.] <W 09-08-1988, art. 8, BS 13-08-1988 en KB 30-05-1989, art. 20, BS 31-05-1989>
[1 In geval van overmacht of in maximum 10 procent per jaar van de vergaderingen van het college van burgemeester en schepenen kunnen de vergaderingen worden gehouden op afstand door middel van teleconferentie of videoconferentie met behulp van telecommunicatietechnieken die de aan de vergadering deelnemende leden toelaten elkaar simultaan te horen en simultaan met elkaar overleg te plegen. De beslotenheid van de vergadering moet verzekerd worden. De voorwaarden en modaliteiten hiervan worden vastgelegd in een huishoudelijk reglement van het college.]1
----------
(1)<ORD 2020-07-17/22, art. 40, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.105.De oproeping voor de buitengewone vergaderingen geschiedt [1 per brief, via een bezorger aan huis, per fax of per elektronische post]1, ten minste twee vrije dagen voor de dag van de vergadering.
In spoedeisende gevallen echter staat het aan de burgemeester dag en uur van de vergadering vast te stellen.
----------
(1)<ORD 2003-07-17/69, art. 22; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art.106. De besluiten worden bij meerderheid van stemmen genomen; bij staking van stemmen verdaagt het college de zaak tot een volgende vergadering, tenzij het verkiest een lid van de gemeenteraad op te roepen naar de volgorde van inschrijving op de ranglijst.
Indien echter de meerderheid van het college vóór de behandeling de zaak spoedeisend heeft verklaard, is de stem van de voorzitter beslissend. Hetzelfde geldt wanneer op drie vergaderingen de stemmen staken over een zelfde zaak, zonder dat in het college een meerderheid verkregen is om een raadslid op te roepen.
[Artikel 92, 1° en de artikelen 100 en 101 zijn van toepassing op de vergaderingen van het college van burgemeester en schepenen.] < KB 30-05-1989, art. 21 § 1, BS 31-05-1989>
Art. 106bis. [1 Indien het college van burgemeester en schepenen afwijkt van een negatief advies over de wettelijkheid dat de gemeentesecretaris heeft uitgebracht op basis van artikel 26bis, § 1, 9°, vermeldt het dit in zijn beraadslaging en motiveert het zijn beslissing terzake.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij ORD 2014-02-27/27, art. 17; Inwerkingtreding : 12-04-2014>
Art.107. < KB 30-05-1989, art. 21 § 2, BS 31-05-1989> In de randgemeenten bedoeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en in de gemeenten Komen-Waasten en Voeren beslist, [in afwijking van artikel 106], het college van burgemeester en schepenen bij consensus. Bij gebrek aan consensus wordt de zaak door de burgemeesterter beslissing aan de gemeenteraad voorgelegd. De burgemeester kan daartoe, [in afwijking van artikel 86], zo nodig de gemeenteraad bijeenroepen. < KB 30-05-1989, art. 21 § 2, BS 31-05-1989>
HOOFDSTUK IV. - Bepalingen toepasselijk op de akten van de gemeenteoverheden.
Afdeling 1. - Opmaken van de akten.
Art.108. <W 17-10-1990, art. 21, BS 14-12-1990> [De secretaris woont de vergaderingen van de gemeenteraad en van het college van burgemeester en schepenen bij.
Hij stelt de notulen ervan op en zorgt voor de overschrijving ervan.
De overgeschreven notulen worden door de burgemeester en door de secretaris getekend.]
[De ondertekening van de notulen van de gemeenteraad geschiedt binnen de maand na de goedkeuring ervan door de gemeenteraad.] <W 1994-07-11/50, art. 17, Inwerkingtreding : 30-12-1994>
Art. 108bis. <W 1994-07-11/50, art. 18, Inwerkingtreding : 30-12-1994> De notulen vermelden, in chronologische volgorde, alle besproken onderwerpen, alsook het gevolg dat gegeven werd aan die punten waaromtrent de gemeenteraad geen beslissing genomen heeft. Zij maken eveneens duidelijk melding van alle beslissingen.
Art.109.[1 § 1. De reglementen en verordeningen van de gemeenteraad en van het college van burgemeester en schepenen, de bekendmakingen, de akten en de briefwisseling van de gemeente worden ondertekend door de burgemeester en medeondertekend door de secretaris.
§ 2. De gemeenteraad kan bepalen dat bepaalde briefwisseling, waarbij één handtekening volstaat, schriftelijk wordt gedelegeerd aan de gemeentesecretaris of één of meer door hem aangewezen ambtenaren. In dit geval dient de beslissing van de raad op zeer nauwkeurige wijze de materie en de soort briefwisseling te bepalen waarvoor een delegatie van handtekening wordt gegeven, alsook door wie deze documenten mogen worden ondertekend.
§ 3. Niettegenstaande paragrafen 1 en 2 worden de akten en briefwisseling, die betrekking hebben op beslissingen die genomen zijn op basis van een overdracht van bevoegdheden in uitvoering van artikelen 234, §§ 4 en 5, en 236, § 6, ondertekend door de gemeentesecretaris of een in de akte bij naam aangewezen ambtenaar.
§ 4. Voormelde documenten mogen op elke informatiedrager geplaatst worden als de gemeente een duurzame bewaring en toegankelijkheid garandeert.
Aan de vereiste van een handtekening wordt voldaan door het gebruik van een elektronische procedure die de authenticiteit en de integriteit van de gegevens waarborgt. De Regering kan die elektronische procedure nader bepalen.
De Regering kan nadere regels bepalen voor de wijze waarop gegevens, akten en documenten van de gemeente opgemaakt, bewaard en gecommuniceerd worden.]1
----------
(1)<ORD 2020-07-17/22, art. 41, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.110. De burgemeester kan de ondertekening van bepaalde stukken schriftelijk opdragen aan een of meer leden van het college van burgemeester en schepenen. Die opdracht kan te allen tijde door de burgemeester worden herroepen.
De schepen aan wie de opdracht is gegeven, moet boven zijn handtekening, naam en functie melding maken van die opdracht.
Art.111. Het college van burgemeester en schepenen kan de gemeentesecretaris machtigen de medeondertekening van bepaalde stukken op te dragen aan één of meer ambtenaren van de gemeente.
Deze opdracht geschiedt schriftelijk; de gemeenteraad wordt daarvan op de hoogte gebracht tijdens zijn eerstvolgende vergadering.
De ambtenaar aan wie de opdracht is gegeven, moet boven zijn handtekening, zijn naam en zijn functie melding maken van die opdracht, op alle stukken die hij ondertekent.
Afdeling 2. - Bekendmaking van de akten.
Art.112.[1 De reglementen en verordeningen van de gemeenteraad, van het college van burgemeester en schepenen en van de burgemeester worden door laatstgenoemde bekendgemaakt door middel van een aanplakbrief en door plaatsing op de website van de gemeente.
De aanplakbrieven en de website van de gemeente, bedoeld in het eerste lid, vermelden het onderwerp van het reglement of de verordening, de datum van de beslissing waarbij het reglement of de verordening werd aangenomen, de beslissing van de toezichthoudende overheid alsmede de plaats of plaatsen waar de tekst van het reglement of de verordening ter inzage ligt van het publiek. Op de website wordt het reglement of de verordening in zijn geheel bekendgemaakt.
De burgemeester kan de akten bedoeld in het eerste lid ook bekendmaken via de pers.
De bekendmaking van een reglement of verordening op de website van de gemeente en, in voorkomend geval, via de pers, vermeldt de datum van bekendmaking via affichering.
[2 Vanaf hun goedkeuring door de gemeenteraad, worden volgende documenten bekendgemaakt op de website van de gemeente : de gemeentelijke ontwikkelingsplannen, de gemeentelijke bestemmingsplannen, de jaarlijkse begroting [4 , het driejaarlijks plan]4 en de rekeningen..]2 ]1
[2 Indien de gemeenteraad beslist een gemeentelijk informatieblad op papier of in elektronisch formaat te verspreiden waarin de leden van het college mededelingen kunnen doen met betrekking tot de uitoefening van hun ambt, wordt in elke uitgave van dat blad ruimte voorbehouden om de democratische politieke lijsten of fracties die vertegenwoordigd zijn in de gemeenteraad, maar geen deel uitmaken van de gemeentelijke meerderheid, de mogelijkheid te bieden zich uit te drukken. De toepassingsmodaliteiten van deze bepaling moeten vastgelegd worden in het huishoudelijk reglement van de gemeenteraad of in een aparte gemeentelijke verordening.]2 [3 Een commissie samengesteld uit één vertegenwoordiger van elke democratische politieke fractie die in de gemeenteraad is vertegenwoordigd, zal belast zijn met het jaarlijks indienen van een verslag betreffende de naleving van deze bepaling.]3
----------
(1)<ORD 2009-03-05/34, art. 25; Inwerkingtreding : 23-03-2009>
(2)<ORD 2014-02-27/27, art. 19; Inwerkingtreding : 12-04-2014>
(3)<ORD 2016-06-23/11, art. 7, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(4)<ORD 2020-07-17/22, art. 42, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.113. [...] <W 08-04-1991, art. 2, BS 27-04-1991>
Art.114.<W 08-04-1991, art. 3, BS 27-04-1991> De reglementen en verordeningen bedoeld in artikel 112 zijn verbindend de vijfde dag volgend op de dag van bekendmaking door aanplakbrief, behalve wanneer zij het anders bepalen.
De bekendmaking en de datum van bekendmaking van deze reglementen en verordeningen [2 via affichering]2 moeten blijken uit de aantekening in een speciaal daartoe gehouden register op de bij [1 besluit van de [3 ...]3 Regering]1 bepaalde wijze.
[2 De bekendmaking van deze reglementen en verordeningen door het online plaatsen op de website van de gemeente of, in voorkomend geval, via de pers heeft geen invloed op de inwerkingtreding ervan.]2
----------
(1)<<ORD 2003-07-17/69, art. 24; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
(2)<ORD 2009-03-05/34, art. 26; Inwerkingtreding : 23-03-2009>
(3)<ORD 2020-07-17/22, art. 43, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.115.
<Opgeheven bij ORD 2020-07-17/22, art. 44, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Afdeling 3. - Algemene bepaling.
Art.116. De handelingen van de overheden van de gemeenten mogen niet in strijd zijn [met de decreten, de ordonnanties, de reglementen en de besluiten van de Gewesten, de Gemeenschappen en de Gemeenschapscommissies], welke die overheden met de uitvoering daarvan kunnen belasten. <KB 30-05-1989, art. 22, BS 31-05-1989>
TITEL II. Bevoegdheden.
HOOFDSTUK I. - Bevoegdheden van de gemeenteraad.
Art.117.De gemeenteraad regelt alles wat van gemeentelijk belang is; hij beraadslaagt over elk ander onderwerp dat de hogere overheid hem voorlegt.
[1 Onverminderd specifieke wetgeving die de vaststelling van een retributie voor een bepaalde situatie verbiedt, is de raad bevoegd bij reglement retributies vast te stellen.]1
[Alleen in de gevallen bij de wet, het decreet of de ordonnantie uitdrukkelijk bepaald moeten de besluiten van de raad door de toezichthoudende overheid worden goedgekeurd.] <W 27-05-1989, art. 2 §§ 1 en 2, BS 30-05-1989>
----------
(1)<ORD 2024-02-22/01, art. 9, 028; Inwerkingtreding : 07-03-2024>
Art.118.<vernummerd bij W 27-05-1989, art. 2 § 3, BS 30-05-1989>
De beraadslagingen worden door een onderzoek voorafgegaan telkens als de Regering het geraden acht of wanneer de reglementen het voorschrijven.
[1 ...]1
----------
(1)<ORD 2003-07-17/69, art. 44; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art.119.<vernummerd bij W 27-05-1989, art. 2 § 3, BS 30-05-1989>
De gemeenteraad maakt de gemeentelijke reglementen van inwendig bestuur en de gemeentelijke politieverordeningen [2 , met uitzondering van de tijdelijke politieverordeningen op het wegverkeer bedoeld in artikel 130bis]2.
[Deze reglementen en verordeningen mogen niet in strijd zijn met de wetten, de decreten, de ordonnanties, de reglementen en de besluiten van de Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen, de Gemeenschapscommissies, [1 ...]1 .] <KB 30-05-1989, art. 23, BS 31-05-1989>
[1 ...]1
[...] <W 1999-05-13/32, art. 2, Inwerkingtreding : 20-06-1999>
Een afschrift van die reglementen en politieverordeningen wordt dadelijk toegezonden aan de griffie van de rechtbank van eerste aanleg en aan die van de politierechtbank, waar zij in een daartoe bestemd register worden ingeschreven.
[4 ...]4
[...] <W 1999-05-13/32, art. 2, Inwerkingtreding : 20-06-1999>
----------
(1)<ORD 2006-03-09/36, art. 4; Inwerkingtreding : 01-04-2006>
(2)<W 2006-01-12/51, art. 2; Inwerkingtreding : 10-02-2007>
(3)<ORD 2008-05-29/33, art. 3; Inwerkingtreding : 17-06-2009>
(4)<ORD 2020-07-17/22, art. 46, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art. 119bis.[1 De gemeenteraad kan gemeentelijke administratieve straffen en sancties opleggen overeenkomstig de wet van 24 juni 2013 betreffende de gemeentelijke administratieve sancties.]1
----------
(1)<W 2013-06-24/04, art. 46; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 119ter.
<Opgeheven bij W 2013-06-24/04, art. 50; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.120.<W 1994-07-11/50, art. 19, Inwerkingtreding : 30-12-1994> § 1. De gemeenteraad kan in zijn midden commissies oprichten die als taak hebben de besprekingen in de gemeenteraadszittingen voor te bereiden. [1 De commissies kunnen, ook op eigen initiatief, adviezen uitbrengen en aanbevelingen formuleren ten behoeve van de gemeenteraad met betrekking tot de zaken waarmee zij zich bezighouden.]1
De mandaten van lid van iedere commissie worden evenredig verdeeld over de fracties waaruit de gemeenteraad is samengesteld; geacht worden een fractie te vormen de gemeenteraadsleden die op een zelfde lijst verkozen zijn of die verkozen zijn op lijsten die onderling verenigd zijn om een fractie te vormen; het [2 huishoudelijk reglement]2, bedoeld in artikel 91, bepaalt de nadere regelen voor de samenstelling [1 ...]1 van de commissies.
De commissies kunnen steeds deskundigen en belanghebbenden horen.
[1 Elke commissie stelt haar huishoudelijk reglement vast. Het huishoudelijk reglement bepaalt onder meer de wijze van oproeping en van toewijzing van het voorzitterschap van de commissie.]1
[3 In geval van overmacht waardoor het onmogelijk of gevaarlijk is om de vergaderingen van de commissies in levende lijve te houden, kan de burgemeester de organisatie van deze vergaderingen toestaan in overeenstemming met de modaliteiten bedoeld in artikel 85, paragrafen 2 tot en met 5.]3
§ 2. De gemeenteraad benoemt de leden van alle commissies die verband houden met het bestuur van de gemeente, alsmede de vertegenwoordigers van de gemeenteraad in de intercommunales en in de andere rechtspersonen waarvan de gemeente lid is. Hij kan die mandaten intrekken. <W 27-05-1989, art. 2 § 3, BS 30-05-1989>
----------
(1)<ORD 2009-03-05/34, art. 27; Inwerkingtreding : 23-03-2009>
(2)<ORD 2020-07-17/22, art. 47, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
(3)<ORD 2020-10-29/09, art. 5, 019; Inwerkingtreding : 05-11-2020>
Art. 120bis.
<Opgeheven bij DEC 2024-05-23/18, art. 204, 029; Inwerkingtreding : 24-01-2025>
Art.121. Door de gemeenteraden kunnen verordeningen tot aanvulling van de wet van 21 augustus 1948 tot afschaffing van de officiële reglementering van de prostitutie worden vastgesteld, indien zij tot doel hebben de openbare zedelijkheid en de openbare rust te verzekeren.
De door die verordeningen bepaalde misdrijven worden met politiestraffen gestraft. <W 27-05-1989, art. 2, § 3, BS 30-05-1989>
Art.122. De gemeenteraad heeft, onder toezicht van de hogere overheid, het beheer over de bossen en wouden van de gemeente op de wijze geregeld door de overheid die bevoegd is om het Boswetboek vast te stellen. <W 27-05-1989, art. 2, § 3, BS 30-05-1989>
HOOFDSTUK II. - Bevoegdheden van het college van burgemeester en schepenen.
Art.123.<Hernummerd bij W 1999-05-13/32, art. 4, Inwerkingtreding : 20-06-1999>
Het college van burgemeester en schepenen is belast met: <W 27-05-1989, art. 2, § 3, BS 30-05-1989>
1° [de uitvoering van de wetten, de decreten, de ordonnanties, de reglementen en de besluiten van de Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen, de Gemeenschapscommissies, de provincieraad en de bestendige deputatie van de provincieraad, wanneer zulks bepaaldelijk aan het college is opgedragen;] <KB 30-05-1989, art. 24, BS 31-05-1989>
2° de bekendmaking en uitvoering van de gemeenteraadsbesluiten;
3° het beheer van de gemeentelijke inrichtingen;
4° het beheer van de inkomsten, de afgifte van bevelschriften tot betaling van de uitgaven der gemeente en het toezicht op de boekhouding;
5° de leiding van de gemeentewerken;
6° de vaststelling van de rooilijnen van de wegen, met inachtneming van de algemene plans aangenomen door de hogere overheid, indien dergelijke plans bestaan, en behoudens beroep bij deze overheid en, in voorkomend geval, bij de rechtbanken door de personen die zich door de besluiten van de gemeenteoverheid benadeeld achten;
7° [1 de afgifte van de stedenbouwkundige attesten en van de bouw- en verkavelingsvergunningen, overeenkomstig de ordonnantie van 29 augustus 1991 houdende organisatie van de planning en de stedenbouw, en de afgifte van de milieuvergunningen, overeenkomstig [3 het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening]3;]1
8° het voeren van de rechtsgedingen waarbij de gemeente hetzij als eiser, hetzij als verweerder betrokken is;
9° het beheer van de eigendommen der gemeente, alsmede de vrijwaring van haar rechten;
10° [3 de aanwerving, het ontslag, de sanctie en de toepassing van de wetgeving betreffende de bescherming van het welzijn van de agenten onder arbeidsovereenkomst ;]3
[3 10° /1 de aanwerving, de bevordering en de toepassing van de wetgeving betreffende de bescherming van het welzijn van de statutaire agenten ;]3
11° het doen onderhouden van de buurtwegen en de waterlopen, overeenkomstig de wetsbepalingen en de verordeningen van de provincieoverheid;
[12° het opleggen van de in artikel 119bis, § 2, bedoelde schorsing, intrekking of sluiting.] <W 1999-05-13/32, art. 4, Inwerkingtreding : 20-06-1999>
[2 13° het vaststellen van het organigram, vergezeld van een beschrijving van de opdrachten van de diensten, met inbegrip van de identificatie van resultaats- en realisatie-indicatoren van deze opdrachten;]2
[2 14° de publicatie van het organigram op de website van de gemeente;]2
[2 15° de vaststelling van de type-functiebeschrijvingen van het personeel, met opgave van de opdracht alsmede de voornaamste activiteiten en vaardigheden per typefunctie;]2
[2 16° de aanstelling van de leden van de examen- en selectiecommissies.]2
----------
(1)<ORD 2003-07-17/69, art. 25; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
(2)<ORD 2014-02-27/27, art. 20; Inwerkingtreding : 12-04-2014>
(3)<ORD 2020-07-17/22, art. 48, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.124.[1 § 1. De gemeenteraad kan het college van burgemeester en schepenen de bevoegdheid machtigen om een subsidie toe te kennen :
1° gemotiveerd door hoogdringendheid of door dringende en onvoorziene omstandigheden ;
2° tot 2.500 wanneer hun begunstigde niet nominatief op de begroting worden geïdentificeerd.
Het besluit van het college van de burgemeester en schepenen dat op basis van het eerste lid, 1° is genomen, wordt gemotiveerd en wordt voor akteneming ter kennis gebracht van de gemeenteraad tijdens de volgende zitting.
§ 2. Elk jaar brengt het college van de burgemeester en schepenen verslag uit aan de gemeenteraad over de subsidies die in de loop van het dienstjaar werden toegekend.]1
----------
(1)<ORD 2020-07-17/22, art. 49, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.125.
<Opgeheven bij W 2018-06-18/03, art. 117,10°, 020; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art.126. De burgemeester en de ambtenaar van de burgerlijke stand kunnen ieder wat hem betreft, beambten van het gemeentebestuur machtigen tot:
1° het afgeven van uittreksels uit of afschriften van andere akten dan die van de burgerlijke stand;
2° het afgeven van uittreksels uit de bevolkingsregisters en van getuigschriften die geheel of ten dele aan de hand van die registers zijn opgemaakt;
3° het legaliseren van handtekeningen;
4° het voor eensluidend verklaren van afschriften van stukken.
Die bevoegdheid geldt voor de stukken bestemd om in België of in het buitenland te dienen, met uitzondering van diegene die moeten gelegaliseerd worden door de Minister van Buitenlandse Betrekkingen of door de ambtenaar die hij daartoe machtigt.
Boven de handtekening van de beambten van het gemeentebestuur, aan wie de machtiging bedoeld bij dit artikel of bij artikel 45 van het Burgerlijk Wetboek is verleend, moet van die machtiging melding worden gemaakt.
De ambtenaar van de burgerlijke stand kan eveneens beambten van het gemeentebestuur machtigen tot het ontvangen van betekeningen, kennisgevingen en terhandstellingen van beslissingen inzake de staat van personen. <W 27-05-1989, art. 2, § 3, BS 30-05-1989>
Art.127.
<Opgeheven bij W 2018-06-18/03, art. 117,10°, 020; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art.128. Het college van burgemeester en schepenen houdt toezicht op de bergen van barmhartigheid.
Te dien einde inspecteert het college die instellingen telkens als het zulks geraden acht; het waakt ervoor dat zij niet afwijken van de wil der schenkers en erflaters en doet verslag aan de gemeenteraad over aan te brengen verbeteringen en over gebleken misbruiken. <W 27-05-1989, art. 2, § 3, BS 30-05-1989>
Art.129. Het college van burgemeester en schepenen draagt zorg voor het voorkomen en verhelpen van hinderlijke voorvallen waartoe in vrijheid gelaten zinnelozen en razenden aanleiding zouden kunnen geven. <W 27-05-1989, art. 2, § 3, BS 30-05-1989>
[...] <KB 25-01-1991, art. 1, BS 05-03-1991>
Art.130. De politie over de vertoningen behoort aan het college van burgemeester en schepenen; het kan in buitengewone omstandigheden elke vertoning verbieden ten einde de openbare rust te handhaven.
Dit college voert de verordeningen van de gemeenteraad uit voor alles wat de vertoningen betreft. De raad waakt tegen het geven van vertoningen die strijdig zijn met de openbare orde. <W 27-05-1989, art. 2, § 3, BS 30-05-1989>
Art. 130bis. [1 Het college van burgemeester en schepenen is bevoegd voor de tijdelijke politieverordeningen op het wegverkeer.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2006-01-12/51, art. 3; Inwerkingtreding : 10-02-2007>
Art.131.<W 17-10-1990, art. 22, BS 14-12-1990> § 1. Ten minste eenmaal in de loop van elk van de vier kwartalen van het kalenderjaar doet het college van burgemeester en schepenen of een van zijn leden die het daartoe aanwijst, verificatie van de kas van de [3 gemeenteontvanger]3 en maakt van de verificatie een proces-verbaal op waarin zijn opmerkingen alsmede die van de ontvanger worden vermeld. Het proces-verbaal wordt getekend door de ontvanger en de leden van het college die verificatie gedaan hebben. <W 27-05-1989, art. 2, § 3, BS 30-05-1989>
Het college van burgemeester en schepenen legt het proces-verbaal aan de gemeenteraad voor.
Wanneer de [3 gemeenteontvanger]3 aansprakelijk is voor meerdere openbare kassen, wordt daarvan tegelijkertijd verificatie gedaan [1 ...]1.
§ 2. De [3 gemeenteontvanger]3 brengt het college van burgemeester en schepenen zonder verwijl op de hoogte van elk tekort dat toe te schrijven is aan diefstal of verlies.
Er wordt zonder verwijl overgegaan tot verificatie van de kas, overeenkomstig § 1, teneinde het bedrag van het tekort vast te stellen.
Aan het proces-verbaal van verificatie wordt toegevoegd een toelichting op de omstandigheden en de bewarende maatregelen die de ontvanger heeft genomen.
§ 3. Wijst verificatie uit dat er een kastekort is, onder meer als gevolg van het afwijzen van bepaalde uitgaven op definitief afgesloten rekeningen, dan verzoekt het college van burgemeester en schepenen de ontvanger, bij een ter post aangetekende brief, een gelijkwaardig bedrag in de gemeentekas te storten.
In het in § 2 bedoelde geval moet aan dat verzoek een beslissing van de gemeenteraad voorafgaan waarin wordt vastgesteld of en in hoeverre de ontvanger voor de diefstal of het verlies aansprakelijk gesteld moet worden en waarin het bedrag van het daaruit volgende tekort wordt bepaald dat hij moet vereffenen; bij het verzoek om te betalen wordt een afschrift van de beslissing gevoegd.
§ 4. Binnen zestig dagen na die kennisgeving kan de ontvanger beroep instellen bij [1 het rechtscollege]1. Het beroep schorst de tenuitvoerlegging.
[1 Het rechtscollege doet uitspraak]1 over de aansprakelijkheid van de ontvanger en bepaalt het bedrag van het tekort dat dientengevolge te zijnen laste wordt gelegd; de [3 Regering]3 regelt de procedure met inachtneming van de beginselen neergelegd in artikel 104bis van de provinciewet.
De ontvanger wordt van elke aansprakelijkheid ontheven wanneer het tekort ontstaan is door het afwijzen van uitgaven op definitief afgesloten rekeningen, indien hij die vereffend heeft overeenkomstig artikel 136, eerste lid.
Indien het tekort toe te schrijven is aan het definitief afwijzen van bepaalde uitgaven, kan de ontvanger de leden van het college van burgemeester en schepenen die op onregelmatige wijze deze uitgaven gedaan of bevolen hebben, ter verantwoording roepen teneinde de beslissing voor hen bindend en tegenstelbaar te laten verklaren; in dat geval doet [1 het rechtscollege]1 ook uitspraak over de aansprakelijkheid van de ter verantwoording geroepen personen.
De beslissing van [1 het rechtscollege]1 wordt hoe dan ook eerst ten uitvoer gelegd na het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 4, derde lid, van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling [3 bestuursrechtspraak]3 van de Raad van State; indien de ontvanger op dat ogenblik niet tot vrijwillige uitvoering is overgegaan, wordt de beslissing ten uitvoer gelegd op de zekerheid en, voor het eventueel resterend gedeelte, op de persoonlijke goederen van de ontvanger, op voorwaarde evenwel dat tegen de beslissing geen beroep is ingesteld, zoals bedoeld in artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State.
Wanneer de ontvanger geen beroep instelt bij [1 het rechtscollege]1 en bij het verstrijken van de daartoe vastgestelde termijn niet heeft voldaan aan het verzoek om te betalen, wordt op dezelfde wijze overgegaan tot de tenuitvoerlegging bij dwangbevel.
[2 § 5. In de maand die volgt op het einde van elk trimester van het burgerlijk jaar, stelt het college van burgemeester en schepenen een verslag op dat de begrotings- en boekhoudkundige gegevens herneemt. De inhoud en de nadere regels voor het bezorgen van deze verslagen worden vastgesteld door de Regering.]2
----------
(1)<ORD 2003-07-17/69, art. 26; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
(2)<ORD 2014-02-27/27, art. 21; Inwerkingtreding : 12-04-2014>
(3)<ORD 2020-07-17/22, art. 50, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.132.
<Opgeheven bij W 2018-06-18/03, art. 117,10°, 020; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
HOOFDSTUK III. - Bevoegdheden van de burgemeester.
Art.133.[De burgemeester is belast met de uitvoering van de wetten, de decreten, de ordonnanties, de verordeningen en de besluiten van de Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen, de Gemeenschapscommissies, de provincieraad en de bestendige deputatie van de provincieraad, tenzij zulks uitdrukkelijk aan het college van burgemeester en schepenen of aan de gemeenteraad is opgedragen. <W 27-05-1989, art. 2, § 3, BS 30-05-1989>
Hij is in het bijzonder belast met de uitvoering van de politiewetten, de politiedecreten, de politieordonnanties, de politieverordeningen en de politiebesluiten. Hij kan echter onder zijn verantwoordelijkheid zijn bevoegdheid geheel of ten dele overdragen aan een van de schepenen.] <W 15-07-1992, art. 12, BS 22-12-1992>
[...] <KB 30-05-1989, art. 26, BS 31-05-1989>
[Onverminderd de bevoegdheden van de Minister van Binnenlandse Zaken, van de [1 voorzitter van de Regering]1 en van de bevoegde gemeentelijke instellingen, is de burgemeester de verantwoordelijke overheid inzake de bestuurlijke politie op het grondgebied van de gemeente.] <W 1997-04-03/47, art. 2, Inwerkingtreding : 16-06-1997>
----------
(1)<ORD 2020-07-17/22, art. 51, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art. 133bis.<Ingevoegd bij W 15-07-1992, art. 1, BS 22-12-1992> Zonder op enige wijze afbreuk te kunnen doen aan de aan de burgemeester toegekende bevoegdheden, heeft de gemeenteraad het recht geïnformeerd te worden door de burgemeester over de wijze waarop deze de bevoegdheden uitoefent die hem zijn verleend krachtens [artikel 133, tweede en derde lid, en de artikelen 42, 43 en 45 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus.][In de ééngemeentezone wordt dit recht uitgebreid tot de bevoegdheden die de burgemeester zijn verleend krachtens artikel 45 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus.] <W 1998-12-07/31, art 202, 1° en 2°, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
[1 Zonder op enige wijze afbreuk te kunnen doen aan de aan de burgemeester toegekende bevoegdheden, heeft de gemeenteraad het recht geïnformeerd te worden door de burgemeester over de wijze waarop deze de bevoegdheden uitoefent die hem zijn verleend krachtens de artikelen 107, 153 en 181 van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid.]1
[...] <W 1998-12-07/31, art 202, 3°, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
----------
(1)<W 2007-05-15/61, art. 193; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.134. § 1. In geval van oproer, kwaadwillige samenscholing, ernstige stoornis van de openbare rust of andere onvoorziene gebeurtenissen, waarbij het geringste uitstel gevaar of schade zou kunnen opleveren voor de inwoners, kan de burgemeester politieverordeningen maken, onder verplichting om daarvan onverwijld aan de gemeenteraad kennis te geven [...], met opgave van de redenen waarom hij heeft gemeend zich niet tot de raad te moeten wenden [...]. Die verordeningen vervallen dadelijk, indien zij door de raad in de eerstvolgende vergadering niet worden bekrachtigd. <W 27-05-1989, art. 2, § 3, BS 30-05-1989 en KB 30-05-1989, art. 27, § 1, BS 31-05-1989>
§ 2. [Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en de gemeenten Komen-Waasten en Voeren geeft de burgemeester de provinciegouverneur onmiddellijk kennis van de in § 1 bedoelde verordeningen, met opgave van de redenen waarom hij heeft gemeend zich niet tot de raad te moeten wenden.
De gouverneur kan de uitvoering ervan schorsen.] <KB 30-05-1989, art. 27, § 2, BS 31-05-1989>
Art. 134bis. <Ingevoegd bij W 1993-01-12/34, art. 27, Inwerkingtreding : 30-12-1993> Op gemotiveerd verzoek van de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn beschikt de burgemeester, vanaf de aanmaning van de eigenaar, over het recht om elk gebouw, dat sedert meer dan zes maanden verlaten is, op te eisen ten einde het ter beschikking te stellen van dakloze personen. Het opeisingsrecht kan slechts uitgeoefend worden binnen een termijn van 6 maand te rekenen vanaf de dag waarop de burgemeester de eigenaar op de hoogte heeft gesteld, en mits een billijke vergoeding.
De Koning bepaalt, bij in Ministerraad overlegd besluit, de grenzen, de voorwaarden en de modaliteiten, volgens dewelke het opeisingsrecht kan uitgeoefend worden. Dit besluit bepaalt ook de procedure, de gebruiksduur, de modaliteiten inzake het op de hoogte stellen van de eigenaar en de mogelijkheden van laatstgenoemde tot verzet tegen de opeising, alsook de berekeningswijzen inzake de vergoedingen.
Art. 134ter. <Ingevoegd bij W 1999-05-13/32, art. 5, Inwerkingtreding : 20-06-1999> Behoudens wanneer de bevoegdheid om in geval van hoogdringendheid een voorlopige sluiting van een instelling of de tijdelijke schorsing van een vergunning uit te spreken door een bijzondere regelgeving is toevertrouwd aan een andere overheid, kan de burgemeester wanneer elke verdere vertraging een ernstig nadeel zou kunnen berokkenen, die maatregelen nemen wanneer de voorwaarden van de uitbating van de instelling of van de vergunning niet worden nageleefd en nadat de overtreder de mogelijkheid werd geboden zijn verweermiddelen naar voren te brengen.
Die maatregelen vervallen dadelijk indien zij door het college van burgemeester en schepenen in de eerstvolgende vergadering niet worden bekrachtigd.
Zowel de sluiting als de schorsing kunnen een termijn van drie maanden niet overschrijden. Na verloop van deze termijn wordt de beslissing van de burgemeester van rechtswege geheven.
Art. 134quater. <W 1999-05-13/32, art. 6, Inwerkingtreding : 20-06-1999> Indien de openbare orde rond een voor het publiek toegankelijke inrichting wordt verstoord door gedragingen in die inrichting, kan de burgemeester besluiten deze te sluiten, voor de duur die hij bepaalt.
Die maatregelen zullen onmiddellijk ophouden uitwerking te hebben indien ze niet tijdens de eerstvolgende vergadering van het college van burgemeester en schepenen worden bevestigd.
De sluiting mag een termijn van drie maanden niet overschrijden. De beslissing van de burgemeester wordt opgeheven bij het verstrijken van die termijn.
Art. 134quinquies. [1 Indien er ernstige aanwijzingen zijn dat in een inrichting feiten plaatsvinden van mensenhandel als bedoeld in artikel 433quinquies van het Strafwetboek of feiten van mensensmokkel als bedoeld in artikel 77bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, kan de burgemeester, na voorafgaand overleg met de gerechtelijke instanties, en na de middelen van verdediging van de verantwoordelijke te hebben gehoord, besluiten deze inrichting te sluiten voor de duur die hij bepaalt.
De burgemeester is gemachtigd om de inrichting te doen verzegelen indien het sluitingsbesluit niet wordt nageleefd.
Het sluitingsbesluit wordt ter kennis gebracht van de gemeenteraad op de eerste daaropvolgende zitting.
De sluitingsmaatregel duurt maximum zes maanden. Na het verstrijken van deze termijn vervalt het besluit van de burgemeester.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2011-07-01/38, art. 2; Inwerkingtreding : 07-01-2013>
Art. 134sexies. [1 § 1. De burgemeester kan, in geval van verstoring van de openbare orde veroorzaakt door individuele of collectieve gedragingen, of in geval van herhaaldelijke inbreuken op de reglementen en verordeningen van de gemeenteraad gepleegd op eenzelfde plaats of ter gelegenheid van gelijkaardige gebeurtenissen en die een verstoring van de openbare orde of een overlast met zich meebrengen, beslissen over te gaan tot een tijdelijk plaatsverbod van een maand, tweemaal hernieuwbaar, jegens de dader of de daders van deze gedragingen.
§ 2. Onder " tijdelijk plaatsverbod " wordt verstaan het verbod binnen te treden in een of meerdere duidelijke perimeters van plaatsen die als toegankelijk voor het publiek worden bepaald, gelegen binnen een gemeente, zonder evenwel het geheel van het grondgebied te beslaan. Worden beschouwd als plaats die toegankelijk is voor het publiek elke plaats die gelegen is in de gemeente die niet enkel toegankelijk is voor de beheerder van de plaats, voor degene die er werkt of voor degenen die er individueel worden uitgenodigd, met uitzondering van de woonplaats, de plaats van het werk of de plaats van de onderwijs- of opleidingsinstelling van de overtreder.
§ 3. De in § 1 bedoelde beslissing moet aan de volgende voorwaarden voldoen :
1° met redenen omkleed zijn op basis van de hinder die verband houdt met de openbare orde;
2° bevestigd worden door het college van burgemeester en schepenen of het gemeentecollege, bij de eerstvolgende vergadering, na de dader of de daders van die gedragingen of hun raadsman te hebben gehoord en nadat hij de mogelijkheid heeft gehad ter gelegenheid hiervan zijn verdedigingsmiddelen schriftelijk of mondeling te doen gelden, behalve indien hij, na te zijn uitgenodigd via een aangetekende brief, zich niet heeft gemeld en geen geldige motieven naar voren gebracht heeft voor zijn afwezigheid of zijn verhindering.
§ 4. De beslissing kan worden genomen, ofwel na een door de burgemeester betekende schriftelijke verwittiging die de dader of de daders van die gedragingen op de hoogte brengt van het feit dat een nieuwe inbreuk op een identieke plaats of ter gelegenheid van gelijkaardige gebeurtenissen aanleiding zal kunnen geven tot een plaatsverbod, ofwel, met het oog op de ordehandhaving, zonder verwittiging.
§ 5. In geval van niet-naleving van het tijdelijk plaatsverbod, kan de dader of kunnen de daders van die gedragingen gestraft worden met een administratieve geldboete zoals voorzien door de wet van 24 juni 2013 betreffende de gemeentelijke administratieve sancties.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-06-24/04, art. 47; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 134septies. [1 Indien er ernstige aanwijzingen zijn dat in een inrichting feiten plaatsvinden die een terroristisch misdrijf inhouden als bedoeld in boek II, titel Iter, van het Strafwetboek, kan de burgemeester, na voorafgaand overleg met de gerechtelijke instanties en na de middelen van verdediging van de verantwoordelijke te hebben gehoord, beslissen deze inrichting te sluiten voor de duur die hij bepaalt.
De burgemeester is gemachtigd de inrichting te doen verzegelen indien het sluitingsbesluit niet wordt nageleefd.
Het sluitingsbesluit wordt op de eerstvolgende zitting bekrachtigd door het college van burgemeester en schepenen.
De sluitingsmaatregel duurt maximum zes maanden. Na het verstrijken van deze termijn heeft het besluit van de burgemeester niet langer uitwerking.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2017-05-13/08, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 26-06-2017>
HOOFDSTUK IV. - Bevoegdheden van de gemeenten in 't algemeen.
Art.135.<Ingevoegd bij W 27-05-1989, art. 2, § 4, BS 30-05-1989> § 1. Tot de bevoegdheden van de gemeenten behoren inzonderheid: het beheer van de goederen en inkomsten van de gemeente; de vaststelling en de verrichting van de plaatselijke uitgaven die met de gelden van de gemeente dienen te worden betaald; het ontwerpen en het doen uitvoeren van de openbare werken die ten laste van de gemeente vallen; het beheer van de inrichtingen die aan de gemeente toebehoren, die op haar kosten worden onderhouden of die in het bijzonder bestemd zijn voor het gebruik van haar inwoners.
§ 2. De gemeenten hebben ook tot taak het voorzien, ten behoeve van de inwoners, in een goede politie, met name over de zindelijkheid, de gezondheid, de veiligheid en de rust op openbare wegen en plaatsen en in openbare gebouwen.
Meer bepaald, en voor zover de aangelegenheid niet buiten de bevoegdheid van de gemeenten is gehouden, worden de volgende zaken van politie aan de waakzaamheid en het gezag van de gemeenten toevertrouwd:
1° alles wat verband houdt met een veilig en vlot verkeer op openbare wegen, straten, kaden en pleinen, hetgeen omvat de reiniging, de verlichting, de opruiming van hindernissen, het slopen of herstellen van bouwvallige gebouwen, het verbod om aan ramen of andere delen van gebouwen enig voorwerp te plaatsen dat door zijn val schade kan berokkenen, of om wat dan ook te werpen dat voorbijgangers verwondingen of schade kan toebrengen of dat schadelijke uitwasemingen kan veroorzaken; voor zover de politie over het wegverkeer betrekking heeft op blijvende of periodieke toestanden, valt zij niet onder de toepassing van dit artikel;
2° het tegengaan van inbreuken op de openbare rust, zoals vechtpartijen en twisten met volksoploop op straat, tumult verwekt in plaatsen van openbare vergadering, nachtgerucht en nachtelijke samenscholingen die de rust van de inwoners verstoren;
3° het handhaven van de orde op plaatsen waar veel mensen samenkomen, zoals op jaarmarkten en markten, bij openbare vermakelijkheden en plechtigheden, vertoningen en spelen, in drankgelegenheden, kerken en openbare plaatsen;
4° het toezicht op een juiste toemeting bij het slijten van waren (waarvoor meeteenheden of meetwerktuigen gebruikt worden) en op de hygiëne van openbaar te koop gestelde eetwaren;
5° het nemen van passende maatregelen om rampen en plagen, zoals brand, epidemieën en epizoötieën te voorkomen en het verstrekken van de nodige hulp om ze te doen ophouden;
6° het verhelpen van hinderlijke voorvallen waartoe rondzwervende kwaadaardige of woeste dieren aanleiding kunnen geven;]
[7° het nemen van de nodige maatregelen, inclusief politieverordeningen, voor het tegengaan van alle vormen van openbare overlast.] <W 1999-05-13/32, art. 7, Inwerkingtreding : 20-06-1999>
[1 § 3. De gemeenten zijn ertoe gehouden hun inwoners een bestuur te bieden met een aangepaste toegangswijze en beschikbaarheid door meer uitgebreide openingsuren, minstens één dag per week, en door een dienstverlening via het internet.]1
----------
(1)<ORD 2009-03-05/34, art. 28; Inwerkingtreding : 23-03-2009>
HOOFDSTUK [V]. - De ontvanger.
Afdeling 1.
Art.136.[1 De gemeenteontvanger vervult de functie van financieel en budgettair raadgever van de gemeente. Hij wordt alleen en onder zijn verantwoordelijkheid belast met :
1° het houden van de boekhouding van de gemeente :
a) de centralisatie van de vastleggingen ;
b) de aanrekening van de uitgaven ;
c) het opstellen van de jaarrekeningen ;
2° het innen van de ontvangsten en de opvolging van de ontvangst van de regelmatige schuldvorderingen.
Met het oog op de invordering van de fiscale ontvangsten, gaat hij over tot gedwongen invordering in toepassing van de ordonnantie van 3 april 2014 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillen inzake gemeentebelastingen ;
3° de betaling van de uitgaven op basis van regelmatige bevelschriften ;
4° het beheer van de gemeentelijke kasmiddelen :
a) het beheer van de rekeningen geopend op naam van de gemeente waarvan hij de enige gevolmachtigde is ;
b) de thesaurie beleggingen op korte termijn ;
c) de aanvraag van thesaurievoorschotten op korte termijn en van de eventuele omzetting van deze in een vaste termijn krediet voor een periode van ten hoogste 1 jaar ;
d) het actief schuldbeheer ;
5° financiële adviezen verlenen : de ontvanger verleent een voorafgaandelijk advies voor elk project met een financiële impact ;
6° onverminderd de bevoegdheid van de gemeentesecretaris met betrekking tot het intern controlesysteem, zoals bedoeld in titel VIbis, kan het college aan de gemeenteontvanger om het even welke andere opdracht toevertrouwen die verband houdt met zijn bevoegdheden, onder meer inzake financieel beheer. In het kader van deze opdrachten staat de ontvanger onder het gezag van het college.
Voor de uitoefening van zijn wettelijke taken, dient de ontvanger over de middelen te beschikken om zijn taken uit te oefenen.]1
----------
(1)<ORD 2020-07-17/22, art. 54, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art. 136bis. <Ingevoegd bij W 1993-12-15/47, art. 3, Inwerkingtreding : 01-04-1994> De ontvanger kan door het college van burgemeester en schepenen gehoord worden over al de aangelegenheden die een financiële of budgettaire weerslag hebben.
Art.137. <W 17-10-1990, art. 24, BS 14-12-1990> Op verzoek van de ontvanger van een gemeente moet de invordering van de aan deze gemeente verschuldigde belastingen tegen de belastingplichtigen, die hun woonplaats hebben in een andere gemeente vervolgd worden door de ontvanger van deze laatste.
De door de vervolgende gemeente veroorzaakte kosten, die niet geïnd werden ten laste van de belastingplichtige, worden door de aanvragende gemeente ten laste genomen.
Art. 137bis.[1 Met het oog op de invordering van onbetwiste en opeisbare niet-fiscale schuldvorderingen, kan de ontvanger een door het college van burgemeester en schepenen geviseerd en uitvoerbaar verklaard dwangbevel uitvaardigen. Een dergelijk dwangbevel wordt betekend bij gerechtsdeurwaardersexploot. Dat exploot stuit de verjaring. Een dwangbevel mag door het college slechts geviseerd en uitvoerbaar verklaard worden als de schuld [2 vaststaand, zeker en opeisbaar]2 is. Bovendien moet de schuldenaar vooraf bij aangetekend schrijven in gebreke gesteld worden. De gemeente kan administratieve kosten voor dat aangetekend schrijven aanrekenen. Die kosten komen voor rekening van de schuldenaar en kunnen eveneens bij dwangbevel ingevorderd worden. De schulden van publiekrechtelijke rechtspersonen kunnen nooit bij dwangbevel ingevorderd worden.
Tegen het exploot kan bij verzoekschrift of door dagvaarding beroep ingesteld worden binnen de maand van de betekening.
Met betrekking tot de vervulling van de opdrachten, bedoeld in dit artikel, rapporteert de ontvanger op eigen verantwoordelijkheid aan het college van burgemeester en schepenen en aan de gemeenteraad.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij ORD 2014-02-27/27, art. 23; Inwerkingtreding : 12-04-2014>
(2)<ORD 2020-07-17/22, art. 55, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.138.<W 17-10-1990, art. 25, BS 14-12-1990> § 1. De ontvanger is niet aansprakelijk voor de ontvangsten die de gemeenteraad doet invorderen door bijzondere agenten [1 ...]1.
[1 ...]1.
Op het stuk van de eed, de vervanging, het opmaken van de eindrekening en het beroep ingesteld bij de bestendige deputatie van de provincieraad gelden voor de bijzondere agenten dezelfde regels als voor de [2 gemeenteontvangers]2; de artikelen 53, §§ 2 en 4, en 138bis zijn van overeenkomstige toepassing op hen.
Op de gelden die zij beheren, mogen zij geen uitgaven doen.
De geïnde ontvangsten worden op gezette tijden, en ten minste iedere veertien dagen, aan de ontvanger van de gemeente gestort; de laatste storting van het dienstjaar moet geschieden op de laatste werkdag van de maand december.
Bij elke storting zendt de bijzondere agent aan de gemeenteontvanger de gedetailleerde lijst over van de budgettaire aanrekeningen, van de gestorte bedragen en van de desbetreffende belastingplichtigen.
De rekeningen van de bijzondere agent met de verantwoordingsstukken worden voor verificatie en visering voorgelegd aan het college van burgemeester en schepenen.
Vervolgens worden ze samen met alle verantwoordingsstukken aan de gemeenteontvanger overgezonden en bij de begrotingsrekening gevoegd.
Artikel 131, § 2, eerste lid, is mutatis mutandis van toepassing op de bijzondere agent; wanneer het college van burgemeester en schepenen een tekort vaststelt, wordt mutatis mutandis gehandeld overeenkomstig artikel 131, § 3 en § 4, eerste, tweede, vijfde en zesde lid.
§ 2. Het college van burgemeester en schepenen kan op eigen verantwoordelijkheid bepaalde gemeenteambtenaren belasten met de inning van ontvangsten in geld op het ogenblik waarop het recht op ontvangst vastgesteld wordt, voor zover de inning verenigbaar is met hun ambt.
Deze ambtenaren hebben niet dezelfde verplichtingen als de bijzondere agenten bedoeld in § 1.
Zij storten dagelijks of op geregelde tijdstippen het totale bedrag van hun inningen aan de gemeenteontvanger, volgens diens onderrichtingen, en verantwoorden die bedragen door een nauwkeurige invorderingsstaat per begrotingsartikel.
----------
(1)<ORD 2016-04-14/06, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 25-04-2016>
(2)<ORD 2020-07-17/22, art. 56, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art. 138bis.<Ingevoegd bij W 17-10-1990, art. 26, BS 14-12-1990> § 1. Er wordt een eindrekening gemaakt wanneer de ontvanger of de bijzondere agent, bedoeld in artikel 138, § 1, zijn ambt neerlegt, alsmede in de gevallen bedoeld in de artikelen 53, § 4, vijfde lid, en 54bis, § 2, tweede lid.
§ 2. Het college van burgemeester en schepenen legt de eindrekening van de [3 gemeenteontvanger]3 of de bijzondere agent, in voorkomend geval samen met diens opmerkingen of, zo hij overleden is, die van zijn rechtverkrijgenden, voor aan de gemeenteraad die de eindrekening afsluit en de rekenplichtige kwijting verleent of een tekort vaststelt.
De beslissing waarmee de eindrekening wordt afgesloten, wordt door het college van burgemeester en schepenen bij een ter post aangetekende brief ter kennis gebracht van de rekenplichtige of, zo hij overleden is, aan zijn rechtverkrijgenden; in voorkomend geval wordt daarbij een verzoek gevoegd om het tekort te vereffenen.
§ 3. [1 ...]1
§ 4. [2 ...]2.
§ 5. Artikel 131, § 4, is mede van toepassing wanneer de rekenplichtige verzocht wordt een tekort te vereffenen.
----------
(1)<ORD 2003-07-17/69, art. 44; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
(2)<ORD 2016-04-14/06, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 25-04-2016>
(3)<ORD 2020-07-17/22, art. 57, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.139. <W 17-10-1990, art. 27, BS 14-12-1990> In afwijking van de bepalingen van artikel 136, eerste lid, mogen [rechtstreeks gestort worden op de rekeningen geopend namens de gerechtigde gemeenten bij financiële instellingen die voldoen, naargelang van het geval, aan de voorschriften van de artikelen 7, 65 en 66 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen]: <W 1999-05-04/53, art. 17, a) Inwerkingtreding : 22-06-1999>
1° het bedrag van hun aandeel in de bij de wet, het decreet of de ordonnantie ten voordele van de gemeenten ingestelde fondsen, alsmede in de opbrengst van de rijksbelastingen;
2° de opbrengst van de gemeentebelastingen die door de rijksdiensten worden geïnd;
3° de toelagen, de bijdragen in de uitgaven van de gemeenten en in het algemeen alle sommen die de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten en de Provincies om niet verlenen aan de gemeenten.
[De in het eerste lid bedoelde financiële instellingen worden gerechtigd om het bedrag van de opeisbare schulden, door de gemeente tegenover hen aangegaan ambtshalve in mindering te brengen van het tegoed van de rekening(en) die zij ten behoeve van deze gemeenten hebben geopend.] <W 1999-05-04/53, art. 17, b) Inwerkingtreding : 22-06-1999>
Afdeling 2.
Art.140.
<Opgeheven bij ORD 2003-07-17/69, art. 44; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art.141.
<Opgeheven bij ORD 2003-07-17/69, art. 44; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art.142.
<Opgeheven bij ORD 2003-07-17/69, art. 44; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
TITEL III. - Het personeel.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art.143.[De hoofdstukken II tot IV en hoofdstuk VI van deze titel zijn toepasselijk op het personeel bedoeld in [2 artikel 24 van de gecoördineerde Grondwet]2, in zover de wetten, de decreten, de verordeningen en de besluiten op het onderwijs hiervan niet afwijken.] <W 21-03-1991, art. 1, BS 13-04-1991>
[1 ...]1
----------
(1)<ORD 2003-07-17/69, art. 44; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
(2)<ORD 2020-07-17/22, art. 59, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.144.[1 De beslissingen te nemen door de Koning krachtens artikel 29, worden vastgesteld na raadpleging van de vertegenwoordigers van de meest representatieve organisaties van het gemeentepersoneel.]1
De modaliteiten van die raadpleging worden door de Koning geregeld.
De raadpleging bedoeld in het eerste en in het tweede lid wordt vervangen door de formaliteiten inzake onderhandeling en overleg voorgeschreven door de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel voor de personeelsleden op wie deze wet toepasselijk is verklaard.
----------
(1)<W 2007-05-15/61, art. 195; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 144bis. [1 In afwijking van artikel 31 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, kunnen gemeentebesturen, ter behartiging van gemeentelijke belangen, werknemers die met hen met een arbeidsovereenkomst zijn verbonden ter beschikking stellen van een O.C.M.W., een sociale huisvestingsmaatschappij of een vereniging zonder winstoogmerk.
Om de in het eerste lid bedoelde mogelijkheid te genieten moet het bestuursorgaan van de sociale huisvestingsmaatschappij of van de vereniging zonder winstoogmerk ten minste één lid tellen dat door de gemeenteraad is aangewezen.
De terbeschikkingstelling van werknemers ten behoeve van gebruikers, toegelaten bij het eerste lid, is onderworpen aan volgende voorwaarden :
1° de terbeschikkingstelling moet een beperkte tijd hebben en betrekking hebben op een opdracht die rechtstreeks verband houdt met een gemeentelijk belang;
2° de arbeidsvoorwaarden en het loon, met inbegrip van de vergoedingen en voordelen, van de terbeschikkinggestelde werknemer mogen niet lager liggen dan deze die hij zou genieten mocht hij bij zijn werkgever zijn tewerkgesteld; gedurende de periode waarin de werknemer ter beschikking van de gebruiker wordt gesteld is de gebruiker verantwoordelijk voor de toepassing van de bepalingen van de wetgeving inzake de reglementering en de bescherming van de arbeid, die gelden op de plaats van het werk zoals bedoeld bij artikel 19 van voornoemde wet van 24 juli 1987;
3° de voorwaarden en de duur van de terbeschikkingstelling evenals de aard van de opdracht moeten worden vastgesteld in een geschrift, goedgekeurd door de gemeenteraad en ondertekend door de werkgever, de gebruiker en de werknemer nog voor het begin van de terbeschikkingstelling;
4° de terbeschikkingstelling van werknemers ten behoeve van een gebruiker, toegelaten bij het eerste lid, is maar mogelijk voorzover de gebruiker-zelf de werknemer had kunnen aanwerven onder de voorwaarden waaronder hij is aangeworven door het gemeentebestuur.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2002-06-12/34, art. 2, Inwerkingtreding : 12-07-2002>
HOOFDSTUK II. - Administratief statuut en bezoldigingsregeling.
Art.145.[1 § 1. De gemeenteraad bepaalt :
1° de personeelsformatie, die een opsomming omvat van het aantal statutaire betrekkingen in vijf niveaus van A tot E, en per graad;
2° het contingent van de contractuele betrekkingen, waarbij voor de gesubsidieerde betrekkingen de werkgelegenheidsmaatregel wordt vermeld ter uitvoering waarvan de betrekking wordt voorzien;
3° de voorwaarden inzake werving en bevordering van het personeel;
4° de bezoldigingsregeling en de weddeschalen van het gemeentepersoneel, met uitzondering van de personeelsleden wier bezoldigingsregeling wordt vastgesteld door deze wet of door de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving;
5° de regels inzake de evaluatie van het personeel;
6° de regels inzake de interne mobiliteit van het personeel.
§ 2. Alle betrekkingen worden opengesteld voor aanwerving en bevordering, tenzij de gemeenteraad daar uitdrukkelijk van afwijkt.
De burgers met een andere dan de Belgische nationaliteit en die geen onderdaan zijn van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte, komen in aanmerking voor de burgerlijke ambten die geen directe of indirecte deelneming aan de uitoefening van het openbaar gezag inhouden of geen werkzaamheden omvatten strekkende tot de bescherming van de algemene belangen van de Staat of andere openbare instanties.
[2 De deelname aan een selectieprocedure voor een aanwerving of bevordering mag niet afhankelijk worden gesteld van een financiële bijdrage. De kosten van examens en onderzoeken, verricht in het raam van een selectieprocedure voor een aanwerving of bevordering, zijn voor rekening van het lokale bestuur.]2
§ 3. De gemeenteraad erkent de opleidingen van het lange type in gemeentelijk management, goedgekeurd door de Regering. Deze geven aan de diplomahouders toegang tot het examen van niveau A en geven hen recht op vrijstelling voor de gevolgde vakken.
De opleidingen, goedgekeurd door de Regering, dienen rechtstreeks verstrekt te zijn door een universiteit of in samenwerking met een of meerdere universiteiten. De cursussen moeten onder de academische verantwoordelijkheid van universiteitsprofessoren vallen, verstrekt worden op universitair niveau en de attesten of diploma's moeten uitgereikt worden door een universitaire of interuniversitaire jury.
§ 4. Alle personeelsleden, ongeacht hun arbeidsrelatie, worden geëvalueerd.
De gemeenteraad kan de contractuele personeelsleden aangeworven voor een beperkte duur hiervan vrijstellen. Het contractueel personeelslid aangeworven voor een beperkte duur wordt geëvalueerd wanneer het hierom verzoekt.
§ 5. De Regering kan algemene voorwaarden vaststellen voor :
1° de personeelsformatie;
2° het contingent van de contractuele betrekkingen;
3° de wervings- en bevorderingvoorwaarden;
4° de bezoldigingsregeling en de weddeschalen;
5° de evaluatie, met dien verstande dat de gemeentelijke ambtenaren op zijn minst dezelfde graad van bescherming tegen ontslag en bijstand bij de evaluatie genieten als de wettelijke graden;
6° de interne mobiliteit.]1
----------
(1)<ORD 2014-02-27/27, art. 24; Inwerkingtreding : 12-04-2014>
(2)<ORD 2016-04-14/05, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 25-04-2016. Zie ook art. 3, tweede lid>
Art. 145bis.[1 § 1. De gemeenteraad bepaalt de regels inzake de opleiding van het personeel.
§ 2. Alle personeelsleden hebben recht op informatie, opleiding en de middelen die noodzakelijk zijn om de vaardigheden te ontwikkelen die dienstig zijn voor de uitoefening van hun functie en het verdere verloop van hun beroepsloopbaan.
Zij hebben de plicht om de daartoe voorziene opleidingen te volgen.
§ 3. De gemeenteraad verplicht alle personeelsleden die hij aanwerft binnen het jaar van hun aanstelling een opleiding te volgen over de werking van de lokale besturen, die de Regering in overleg met de gemeenten organiseert.
De verplichting bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing in geval van aanwerving van personeel tewerkgesteld op grond van een arbeidsovereenkomst voor een duur die minder dan 12 maanden bedraagt.
§ 4. De gemeentepersoneelsleden vanaf graad A5 moeten met vrucht een door de Regering erkende opleiding in overheidsmanagement volgen.
§ 5. De Regering kan algemene voorwaarden vaststellen voor de opleiding van het personeel.]1
----------
(1)<ORD 2014-02-27/27, art. 25; Inwerkingtreding : 12-04-2014>
Art.146. <KB 30-05-1989, art.29, BS 31-05-1989> § 1. Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied en de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, worden de beslissingen betreffende de vaststelling van de personeelsformaties en de beslissingen tot vaststelling van de voorwaarden inzake werving en bevordering onderworpen aan de goedkeuring:
1° van de Koning, als het gaat om een gemeente van het Duitse taalgebied, en van de Gewestexecutieve, als het gaat om één van de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, wanneer de gemeente [...] meer dan 20.000 inwoners telt, of als ze met toepassing van artikel 29 is ingedeeld bij een klasse van gemeenten met meer dan 20.000 inwoners; de Koning of de Gewestexecutieve, naargelang van het geval, kan die bevoegdheid aan de provinciegouverneur overdragen voor de klassen van gemeenten die hij bepaalt; hij kan elk door de gouverneur krachtens die bevoegdheidsoverdracht genomen besluit hervormen binnen zestig dagen te rekenen van de datum waarop bij een ter post aangetekend schrijven dat besluit ter kennis van de gemeente is gebracht; hij kan die termijn met ten hoogste zestig dagen verlengen;
2° van de provinciegouverneur voor de gemeenten die niet in 1° worden bedoeld.
De beslissingen waarvoor goedkeuring vereist is zijn van rechtswege uitvoerbaar indien de toezichthoudende overheid daaraan geen goedkeuring heeft onthouden binnen negentig dagen na hun ontvangst. Die termijn kan, bij een met redenen omkleed besluit, met ten hoogste negentig dagen worden verlengd.
§ 2. Voor de gemeenten Komen-Waasten en Voeren worden de beslissingen betreffende de vaststelling van de personeelsformaties en de beslissingen tot vaststelling van de voorwaarden inzake werving en bevordering onderworpen aan de goedkeuring van de provinciegouverneur, die zijn bevoegdheden uitoefent overeenkomstig de artikelen 267 tot en met 269.
§ 3. Elk besluit houdende niet-goedkeuring moet met redenen zijn omkleed.
De besluiten van de gouverneur worden bij uittreksel in het Bestuursmemoriaal bekendgemaakt en binnen dertig dagen bij een ter post aangetekend schrijven ter kennis van de gemeente gebracht. <W 2000-05-14/36, art. 9, Inwerkingtreding : 10-06-2000>
Art.147. § 1. De bezoldigingsregeling en de weddeschalen worden onder meer vastgesteld naargelang van de belangrijkheid der ambtsopdrachten, de graad van verantwoordelijkheid en de vereiste algemene- en vakbekwaamheid en rekening houdend met de plaats welke de personeelsleden in de hiërarchie van de gemeenteadministratie bekleden.
[...]
[§ 2. Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en de gemeenten Komen-Waasten en Voeren worden de beslissingen omtrent de in § 1 bedoelde aangelegenheden onderworpen aan de goedkeuring van de provinciegouverneur.
Elk besluit houdende niet-goedkeuring moet met redenen zijn omkleed.] <KB 30-05-1989, art.30, BS 31-05-1989>
Art.148. Het gemeentepersoneel geniet onder dezelfde voorwaarden als het personeel der ministeries, volgende toelagen: haard- en standplaatstoelage, kinderbijslagen, vakantiegeld en gezinsvakantiegeld[...]. <W 1993-07-16/31, art. 294, Inwerkingtreding : 30-07-1993>
HOOFDSTUK III. Benoeming.
Art.149.[1 De gemeenteraad benoemt de secretaris, de adjunct-secretaris, de ontvanger en de directeur human resources en benoemt en bevordert tevens de agenten van niveau A.]1
----------
(1)<ORD 2020-07-17/22, art. 60, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
HOOFDSTUK IV. - Tucht van het onderwijzend personeel.
Art.150.§ 1. De afzetting of de schorsing van de [leden van het personeel bedoeld in [1 artikel 24 van de gecoördineerde Grondwet]1] wier benoeming aan de gemeenteraad is opgedragen, behoort aan deze laatste. <W 24-05-1991, art. 2, 11°, BS 06-06-1991>
[...] <KB 30-05-1989, art. 31, BS 31-05-1989>
§ 2. [Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied en de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966:
1° worden de beslissingen houdende schorsing voor drie maanden of meer of afzetting onderworpen aan de goedkeuring van de bestendige deputatie van de provincieraad; zij worden bij voorraad ten uitvoer gelegd;
2° mag de bestendige deputatie van de provincieraad, wanneer de titularis van een bediening bezwaar inbrengt tegen een besluit van de gemeenteraad tot opheffing van die bediening of tot vermindering van de eraan verbonden wedde, aan die beslissing alleen haar goedkeuring onthouden voor zover de genomen maatregelen klaarblijkelijk strekken tot een bedekte afzetting.
De gemeenteraad en het benadeeld personeelslid kunnen binnen [veertien dagen] na de kennisgeving die hun ervan wordt gedaan, tegen de beslissing van de bestendige deputatie beroep instellen bij de Koning, als het gaat om een gemeente van het Duitse taalgebied, en bij de Gewestexecutieve, als het gaat om één van de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966. <W 24-05-1991, art. 2, 12°, BS 06-06-1991>
§ 3. Voor de gemeenten Komen-Waasten en Voeren oefent de provinciegouverneur de in § 2, eerste lid, 1° en 2°, bedoelde bevoegdheden van toezicht uit, overeenkomstig de artikelen 267 tot en met 269.
De gemeenteraad en het benadeelde personeelslid kunnen bij de Gewestexecutieve beroep instellen tegen de beslissing van de gouverneur, binnen [veertien dagen] na de kennisgeving die hun ervan wordt gedaan.] <KB 30-05-1989, art. 31, BS 31-05-1989>
----------
(1)<ORD 2020-07-17/22, art. 61, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.151.Het college van burgemeester en schepenen kan de [leden van het personeel bedoeld in [1 artikel 24 van de Grondwet]1] schorsen voor een termijn van ten hoogste zes weken. <W 24-05-1991, art. 2, 13°, BS 06-06-1991>
----------
(1)<ORD 2020-07-17/22, art. 62, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.152.[Elke krachtens de artikelen 150 en 151 uitgesproken schorsing] heeft, zolang zij duurt, verlies van wedde ten gevolge, tenzij de overheid die ze oplegt, anders beslist.
De overheid waaraan deze wet het recht tot schorsing of afzetting van de [leden van het personeel bedoeld in [1 artikel 24 van de Grondwet]1] toekent, kan hun de straf van waarschuwing of van berisping opleggen.
Voordat enige tuchtmaatregel waarschuwing, berisping, schorsing of afzetting op een [lid van het personeel bedoeld in artikel 17 van de Grondwet] kan worden toegepast, wordt deze gehoord; van zijn verklaringen wordt proces-verbaal opgemaakt. <W 24-05-1991, art. 2, 14°, 15° en 16°, BS 06-06-1991>
----------
(1)<ORD 2020-07-17/22, art. 62, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
HOOFDSTUK IVbis. Verbodsbepalingen.
Art.153.§ 1. De gemeenteraad kan de klerken, beambten [1 ...]1 verbieden, zelf of door een tussenpersoon, enige handel te drijven of enige bediening te vervullen waarvan de uitoefening zou worden geacht overenigbaar te zijn met hun ambt.
[In geval van overtreding van dit verbod, kan aan het betrokken personeelslid een tuchtstraf opgelegd worden.] <W 24-05-1991, art. 2, 18°, BS 06-06-1991>
[...]
[...] <KB 30-05-1989, art. 32, § 1, BS 31-05-1989>
§ 2. [Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966 en de gemeenten Komen-Waasten en Voeren worden de beslissingen waardoor de gemeenteraad de in § 1 bedoelde straffen uitspreekt, onderworpen aan de goedkeuring van de bestendige deputatie van de provincieraad.
De betrokkene kan binnen [veertien dagen] na de kennisgeving die hem ervan wordt gedaan, tegen de beslissing van de bestendige deputatie beroep instellen bij de Koning, als het gaat om een gemeente van het Duitse taalgebied, en bij de Gewestexecutieve, als het gaat om één van de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, de gemeente Komen-Waasten of de gemeente Voeren.] <KB 30-05-1989, art. 32, § 2, BS 31-05-1989 en W 24-05-1991, art. 2, 19°, BS 06-06-1991>
§ 3. [Wanneer de gemeenteraad de in § 1 bedoelde straffen niet oplegt, worden ze voor diezelfde gemeenten ambtshalve opgelegd door de provinciegouverneur, op eensluidend advies van de bestendige deputatie van de provincieraad, na twee opeenvolgende, uit de briefwisseling blijkende waarschuwingen.
Bij ontstentenis van een eensluidend advies van de bestendige deputatie, kan de gouverneur beroep instellen bij de Koning, als het om een gemeente van het Duitse taalgebied gaat, en bij de Gewestexecutieve, als het gaat om één van de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, de gemeente Komen-Waasten of de gemeente Voeren.
De klerken, beambten [1 ...]1 kunnen binnen [veertien dagen] na de hun gedane kennisgeving tegen de beslissing van de gouverneur welke hen uit hun ambt ontzet, beroep instellen bij de Koning, als het gaat om een gemeente van het Duitse taalgebied, en bij de Gewestexecutieve als het gaat om één van de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, de gemeente Komen-Waasten of de gemeente Voeren.] <KB 30-05-1989, art. 32, § 2, BS 31-05-1989 en W 24-05-1991, art. 2, 19°, BS 06-06-1991>
----------
(1)<W 2007-05-15/61, art. 196; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
HOOFDSTUK V. - Het personeel van de burgerlijke stand.
Art.154. De burgemeester of de schepen belast met de bediening van ambtenaar van de burgerlijke stand kan te dien einde en, naargelang van de behoeften van de dienst, één of meer door de gemeente bezoldigde beambten onder zijn gezag hebben die hij benoemt en ontslaat zonder tussenkomst van de gemeenteraad; deze moet echter altijd het aantal en de bezoldiging van die beambten bepalen.
Art.155. § 1. In gemeenten waar één of meer betrekkingen bij de burgerlijke stand zijn, mag de raad het aantal betrekkingen en de aan elk ervan verbonden wedde niet verminderen [dan na de ambtenaar van de burgerlijke stand te hebben gehoord].
§ 2. [Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied en de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, worden de beslissingen over de in § 1 bedoelde aangelegenheden onderworpen aan de goedkeuring van de bestendige deputatie van de provincieraad.
De gemeenteraad, de ambtenaar van de burgerlijke stand en de beambten kunnen binnen vijftien dagen na de kennisgeving die hun daarvan gedaan is, tegen de beslissing van de bestendige deputatie beroep instellen bij de Koning, als het gaat om één van de gemeenten van het Duitse taalgebied, en bij de Gewestexecutieve, als het gaat om één van de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.]
§ 3. [Voor de gemeenten Komen-Waasten en Voeren worden de beslissingen over de in § 1 bedoelde aangelegenheden onderworpen aan de goedkeuring van de provinciegouverneur, die zijn bevoegdheden uitoefent overeenkomstig de artikelen 267 tot en met 269.
De gemeenteraad, de ambtenaar van de burgerlijke stand en de beambten kunnen bij de Gewestexecutieve in beroep gaan tegen de beslissing van de gouverneur, en zulks binnen vijftien dagen na de kennisgeving die hun daarvan is gedaan.] <KB 30-05-1989, art. 33, BS 31-05-1989>
HOOFDSTUK VI. Pensioenen.
Art.156.De gemeenten zijn gehouden aan de leden van hun personeel die vast benoemd zijn, en aan hun rechthebbenden, een pensioen te verzekeren berekend volgens de regelen die op de ambtenaren en beambten van het hoofdbestuur van [2 de federale overheidsdienst Binnenlandse Zaken]2 alsmede op hun rechthebbenden worden toegepast.
[1 Het pensioen wordt berekend op basis van de referentiewedde bepaald in artikel 8, § 1, tweede lid, van de algemene wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen.
Worden in aanmerking genomen ten belope van 1/50 per jaar dienst van deze referentiewedde, de diensten die betrokkene gepresteerd heeft :
1° als lid van het gemeentelijk politiekorps in de hoedanigheid van politieambtenaar bevoegd voor de uitoefening van opdrachten van gerechtelijke of bestuurlijke politie of als hulpagent van politie;
2° als lid van het operationeel korps van een brandweer dat rechtstreeks deelneemt aan de brandbestrijding.]1
[Voor de leden van de politie die, overeenkomstig artikel 238 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, met verlof voorafgaand aan de pensionering zijn gegaan, wordt de verhoging van het pensioen waarin het derde lid voorziet, slechts toegestaan voor het gedeelte van het pensioen dat overeenstemt met de periode die voorafgaat aan het verlof voorafgaand aan de pensionering.] <W 1998-12-07/31, art. 205, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
----------
(1)<W 2003-02-03/41, art. 59, Inwerkingtreding : 01-01-2003>
(2)<ORD 2020-07-17/22, art. 63, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.157. De nieuwe gemeenten tot stand gekomen ingevolge samenvoeging of aanhechting krachtens het koninklijk besluit van 17 september 1975 houdende samenvoeging van gemeenten en wijziging van hun grenzen, bekrachtigd door de wet van 30 december 1975, zijn ertoe gehouden aan hun personeelsleden die in vast verband aangeworven en benoemd worden vanaf de datum van de installatie van de nieuwe gemeenteraad en aan hun rechtverkrijgenden een pensioen te verlenen vastgesteld en berekend overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk, met uitsluiting van welke gemeentelijke pensioenreglementering ook.
Art. 157bis. [1 De bepalingen van de artikelen 156 en 157 zijn eveneens van toepassing op de personeelsleden in de hoedanigheid van stagiair en hun rechthebbenden voor wat betreft de stageperioden die gelegen zijn na 31 december 2012.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2014-05-05/05, art. 23, Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Art.158.
<Opgeheven bij ORD 2014-02-27/27, art. 26; Inwerkingtreding : 12-04-2014>
Art.159.Wegens ziekte of gebrekkelijkheid, worden de gemeenteambtenaren onder dezelfde voorwaarden op pensioen gesteld als de ambtenaren van het hoofdbestuur van [1 de federale overheidsdienst Binnenlandse Zaken en federale overheidsdienst Beleid en Ondersteuning]1.
----------
(1)<ORD 2020-07-17/22, art. 64, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.160. In geval van vaste benoeming, worden de civiele diensten als tijdelijk beambte bewezen, aan de gemeenten, aan de instellingen die er van afhangen, aan de verenigingen van gemeenten, alsmede de diensten bewezen door de brigadecommissarissen en de gewestelijke ontvangers, in aanmerking genomen om de rechten op het pensioen van de belanghebbenden en van hun rechthebbenden vast te stellen.
Art.161.
<Opgeheven bij W 2011-10-24/01, art. 54; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. 161bis.
<Opgeheven bij W 2011-10-24/01, art. 54; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. 161ter.
<Opgeheven bij W 2011-10-24/01, art. 54; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art.162.
<Opgeheven bij W 2011-10-24/01, art. 54; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art.163.
<Opgeheven bij W 2011-10-24/01, art. 54; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art.164.
<Opgeheven bij W 2011-10-24/01, art. 54; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art.165.
<Opgeheven bij W 2011-10-24/01, art. 54; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art.166.
<Opgeheven bij W 2011-10-24/01, art. 54; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art.167.
<Opgeheven bij W 2011-10-24/01, art. 54; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art.168.
<Opgeheven bij W 2011-10-24/01, art. 54; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art.169.
<Opgeheven bij W 2011-10-24/01, art. 54; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
TITEL IV. - [...].
HOOFDSTUK I. - [...].
Art.170. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.171. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art. 171bis. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
HOOFDSTUK II. - [...].
Afdeling 1. - [...].
Art.172. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art. 172bis. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.173. [...] <W 1992-08-05/52, art. 61, 2°, Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Art.174. [...] <W 1992-08-05/52, art. 61, 2°, Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Art.175. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.176. [...] <W 1992-08-05/52, art. 61, 2°, Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Art.177. [...] <W 1992-08-05/52, art. 61, 2°, Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Art.178. [...] <W 1992-08-05/52, art. 61, 2°, Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Art.179. [...] <W 1992-08-05/52, art. 61, 2°, Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Art.180. [...] <W 1992-08-05/52, art. 61, 2°, Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Art.181. [...] <W 1992-08-05/52, art. 61, 2°, Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Art.182. [...] <W 1992-08-05/52, art. 61, 2°, Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Art.183. [...] <W 1992-08-05/52, art. 61, 2°, Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Afdeling 2. [...].
Art.184. [...] <W 1992-08-05/52, art. 61, 2°, Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Afdeling 3. - [...].
Art.185. [...] <W 1992-08-05/52, art. 61, 2°, Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Art.186. [...] <W 1992-08-05/52, art. 61, 2°, Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Art.187. [...] <W 1992-08-05/52, art. 61, 2°, Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Art.188. [...] <W 1992-08-05/52, art. 61, 2°, Inwerkingtreding : 01-01-1993>
HOOFDSTUK III. - [...].
Afdeling 1. - [...].
Art.189. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Afdeling 2. - [...].
Art.190. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.191. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.192. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.193. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.194. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.195. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.196. [...] <W 24-05-1991, art.3, 4°, BS 06-06-1991>
Art.197. [...] <W 24-05-1991, art.3, 4°, BS 06-06-1991>
Art.198. [...] <W 24-05-1991, art.3, 5°, BS 06-06-1991>
Art.199. [...] <W 24-05-1991, art.3, 5°, BS 06-06-1991>
Art.200. [...] <W 24-05-1991, art.3, 4°, BS 06-06-1991>
Afdeling 3. - [...].
Art.201. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.202. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.203. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.204. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.205. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.206. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.207. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.208. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.209. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.210. [...] <W 24-05-1991, art.3, 6°, BS 06-06-1991>
Art.211. [...] <W 24-05-1991, art.3, 6°, BS 06-06-1991>
Art.212. [...] <W 24-05-1991, art.3, 7°, BS 06-06-1991>
Art.213. [...] <W 24-05-1991, art.3, 7°, BS 06-06-1991>
Art.214. [...] <W 24-05-1991, art.3, 6°, BS 06-06-1991>
Art.215. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Afdeling 4. - [...].
Art.216. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.217. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.218. [...] <W 24-05-1991, art.3, 8°, BS 06-06-1991>
Art.219. [...] <W 24-05-1991, art.3, 8°, BS 06-06-1991>
Art.220. [...] <W 24-05-1991, art.3, 8°, BS 06-06-1991>
HOOFDSTUK IV. - [...].
Art.221. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.222. [...] <W 1992-08-05/52, art. 61, 2°, Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Art.223. [...] <W 1992-08-05/52, art. 61, 2°, Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Art. 223bis. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.224. [...] <W 1992-08-05/52, art. 61, 2°, Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Art.225. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.226. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art. 226bis. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.227. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art. 227bis. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.228. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.229. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.230. [...] <W 1998-12-07/31, art. 207, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
TITEL V. - Goederen en inkomsten van de gemeente.
HOOFDSTUK I. - Schenkingen en legaten aan de gemeente.
Art.231.
<Opgeheven bij ORD 2020-07-17/22, art. 65, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
HOOFDSTUK II. Contracten.
Art.232.De gemeenteraad bepaalt de voorwaarden van de huur of de pacht en van elk ander gebruik van de opbrengsten en inkomsten van de eigendommen en rechten der gemeente.
[1 Hij kan zijn bevoegdheid overdragen aan het college van burgemeester en schepenen behalve :
- Wanneer het jaarlijks bedrag voor de huur, de pacht of van de retributie hoger is dan 12.500 euro ; de Regering kan dit bedrag wijzigen ;
- of wanneer het contract gesloten werd voor een periode langer dan 9 jaar.]1
----------
(1)<ORD 2020-07-17/22, art. 66, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.233.De gemeenteraad verleent, in voorkomend geval, aan de huurders of pachters van de gemeente de door dezen aangevraagde kwijtscheldingen waarop zij aanspraak kunnen maken ingevolge de wet of krachtens hun contract dan wel op gronden van billijkheid.
[1 Hij kan zijn bevoegdheid overdragen aan het college van burgemeester en schepenen.]1
----------
(1)<ORD 2020-07-17/22, art. 67, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.234.[1 § 1. De gemeenteraad kiest de procedure volgens dewelke de overheidsopdrachten en de concessieovereenkomsten worden gegund en stelt de voorwaarden ervan vast.
§ 2. In gevallen van dringende noodzakelijkheid die voortvloeien uit niet te voorziene omstandigheden, kan het college van burgemeester en schepenen, op eigen initiatief, de in de eerste paragraaf bedoelde bevoegdheid uitoefenen. Zijn beslissing wordt medegedeeld aan de gemeenteraad die er op zijn eerstvolgende vergadering akte van neemt.
§ 3. Het college van burgemeester en schepenen is gemachtigd de in de eerste paragraaf bedoelde bevoegdheid uit te oefenen voor de overheidsopdrachten waarvan het bedrag exclusief btw geraamd wordt op minder dan [5 [6 143.000 euro]6]5. In dat geval wordt de gemeenteraad op zijn eerstvolgende vergadering in kennis gesteld van de beslissing van het college van burgemeester en schepenen.
De Regering kan het in het eerste lid bepaalde bedrag wijzigen ingevolge een herziening van de bedragen die in toepassing van artikel 42, § 1, 1°, a), van de wet van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten zijn vastgesteld.
§ 4. De gemeenteraad kan de in de eerste paragraaf bedoelde bevoegdheid overdragen aan het college van burgemeester en schepenen, aan de gemeentesecretaris of [4 aan één of meerdere bij naam aangewezen ambtena(a)r(en)]4, voor de uitgaven die vallen onder de gewone begroting.
[4 De overdracht zoals bedoeld in het eerste lid is beperkt tot de overheidsopdrachten zoals bedoeld in artikel 92 van de wet van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten.]4
§ 5. De gemeenteraad kan de in de eerste paragraaf bedoelde bevoegdheid overdragen aan het college van burgemeester en schepenen, aan de gemeentesecretaris of [4 aan één of meerdere bij naam aangewezen ambtena(a)r(en)]4, voor de opdrachten op grond van een gesloten raamovereenkomst.
[4 De overdracht zoals bedoeld in het eerste lid is beperkt tot de overheidsopdrachten zoals bedoeld in artikel 92 van de wet van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten.]4]1
----------
(1)<ORD 2017-07-27/03, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 30-06-2017>
(2)<BESL 2018-06-14/06, art. 1, 012; Inwerkingtreding : 25-06-2018>
(3)<BESL 2020-05-07/14, art. 1, 016; Inwerkingtreding : 25-05-2020>
(4)<ORD 2020-07-17/22, art. 68, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
(5)<BESL 2022-06-23/07, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 17-07-2022>
(6)<BESL 2024-03-28/11, art. 1, 024; Inwerkingtreding : 05-04-2024>
Art. 234bis.[1 De voorwaarden van een overheidsopdracht of van een concessieovereenkomst vastgesteld door de gemeenteraad en het voorwerp uitmakend van een gunningsprocedure die de mogelijkheid inhoudt een of meerdere onderhandelingsfases of een dialoog te voeren, mogen door het college van burgemeester en schepenen gewijzigd worden tijdens de met de economische operatoren gevoerde onderhandelingen of dialoog. Op zijn eerstvolgende vergadering wordt de gemeenteraad in kennis gesteld van de beslissing van het college van burgemeester en schepenen.]1
----------
(1)<ORD 2017-07-27/03, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 30-06-2017>
Art.235. <KB 30-05-1989, art.40, BS 31-05-1989> § 1. Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, worden de in artikel 234, eerste lid, bedoelde besluiten van de gemeenteraad en de besluiten van het college van burgemeester en schepenen bedoeld in artikel 234, tweede lid, onderworpen aan de goedkeuring van de provinciegouverneur.
Voor de gemeenten Komen-Waasten en Voeren oefent de provinciegouverneur de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden uit overeenkomstig de artikelen 267 tot en met 269.
§ 2. De in § 1 bedoelde goedkeuring is niet vereist wanneer de totale waarde van de opdracht niet hoger is dan:
1° [50.000 EUR] frank, als de gemeente minder dan 5.000 inwoners telt [...]; <KB 2000-07-20/71, art. 6, Inwerkingtreding : 01-01-2002 en W 2000-05-14/36, art. 1, Inwerkingtreding : 10-06-2000>
2° [150.000 EUR] frank, als de gemeente 5.000 of meer inwoners telt [...].
De Koning kan de in 1° en 2° genoemde bedragen wijzigen. <KB 2000-07-20/71, art. 6, Inwerkingtreding : 01-01-2002 en W 2000-05-14/36, art. 1, Inwerkingtreding : 10-06-2000>
§ 3. Onverminderd de toepassing van de artikelen 268 en 269 wordt de goedkeuring als verworven beschouwd bij ontstentenis van betekening van een andersluidende beslissing binnen negentig dagen nadat het besluit bij het provinciebestuur is ontvangen.]
Art.236.[1 § 1. Het college van burgemeester en schepenen stelt de procedure in.
§ 2. Het college van burgemeester en schepenen neemt alle nodige beslissingen tot het einde van de [2 plaatsingsprocedure]2.
§ 3. Het college van burgemeester en schepenen volgt de uitvoering op en neemt alle beslissingen die met het oog op de uitvoering nodig zijn.
[2 Het kan aan de overeenkomst iedere wijziging aanbrengen die het bij de uitvoering nodig acht wanneer de regelgeving inzake overheidsopdrachten en inzake concessieovereenkomsten wijzigingen zonder nieuwe plaatsingsprocedures toelaten.]2
§ 4. Het college van burgemeester en schepenen kan zijn bevoegdheid bedoeld in paragraaf 3 van dit artikel overdragen aan de gemeentesecretaris of [2 aan één of meerdere bij naam aangewezen ambtena(a)r(en)]2, behalve de bevoegdheid voor het wijzigen van de overheidsopdracht of van de concessieovereenkomst in uitvoering. Het college van burgemeester en schepenen wordt elk kwartaal in kennis gesteld van de beslissingen die in het kader van die overdracht genomen worden.
§ 5. In gevallen van dringende noodzakelijkheid die voortvloeien uit niet te voorziene omstandigheden, kunnen de burgemeester (of diens vervanger) en de gemeentesecretaris (of diens vervanger), op eigen initiatief, gezamenlijk de in de derde paragraaf van dit artikel bedoelde bevoegdheid uitoefenen. Hun beslissing wordt medegedeeld aan het college van burgemeester en schepenen dat er op zijn eerstvolgende vergadering akte van neemt.
§ 6. Wanneer de gemeenteraad overeenkomstig artikel 234, paragraaf 4, tweede lid, en paragraaf 5, tweede lid, een bevoegdheid overdraagt aan de gemeentesecretaris of [2 aan één of meerdere bij naam aangewezen ambtena(a)r(en)]2, wordt de bevoegdheid van het college van burgemeester en schepenen bedoeld in de paragrafen 1 tot 3 van dit artikel uitgeoefend door de gemeentesecretaris of de bij naam aangewezen ambtenaar.]1
----------
(1)<ORD 2017-07-27/03, art. 4, 009; Inwerkingtreding : 30-06-2017>
(2)<ORD 2020-07-17/22, art. 69, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.237. <KB 30-05-1989, art. 41, BS 31-05-1989> [Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, evenals de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, worden de besluiten van het college van burgemeester en schepenen houdende gunning van een opdracht voor aanneming van werken, leveringen of diensten, aan de provinciegouverneur meegedeeld; zij zijn slechts uitvoerbaar vanaf de dag waarop zij niet meer vatbaar zijn voor schorsing of vernietiging met toepassing van de artikelen 264 en 265.
Het in het eerste lid bepaalde is evenwel niet van toepassing op:
1° de opdrachten bedoeld in artikel 17, § 2, 6° van de wet van 14 juli 1976 betreffende de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten;
2° ingeval de beslissingen en besluiten bedoeld in artikel 234, eerste en tweede lid, over de wijze waarop de opdracht wordt gegund, niet aan goedkeuring onderworpen zijn overeenkomstig artikel 235.]
TITEL VI. - Begroting en rekeningen.
HOOFDSTUK I. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Art.238. <W 27-05-1989, art. 3, BS 30-05-1989> Het financiële dienstjaar van de gemeente komt overeen met het burgerlijk jaar.
Behoren tot een dienstjaar alleen de rechten verkregen door de gemeente en de verplichtingen aangegaan ten opzichte van de schuldeisers tijdens dit dienstjaar, ongeacht het dienstjaar waarin zij worden vereffend.
Art.239.<W 27-05-1989, art. 4, BS 30-05-1989> De [1 [2 ...]2 Regering]1 bepaalt de begrotings-, de financiële en de boekhoudkundige voorschriften van de gemeenten, evenals deze betreffende de nadere regels voor de uitoefening van de taken van hun rekenplichtigen.
----------
(1)<ORD 2003-07-17/69, art. 43; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
(2)<ORD 2020-07-17/22, art. 70, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.240.<W 27-05-1989, art. 5 § 2 et 3, BS 30-05-1989> § 1. [1 Elk jaar keurt de gemeenteraad de jaarrekeningen van het vorige dienstjaar goed en bezorgt ze uiterlijk op 30 juni aan de toezichthoudende overheid.
Geen enkele begrotingswijziging kan na 1 juni worden aangenomen door de gemeenteraad indien de rekeningen van het vorige dienstjaar nog niet door de gemeenteraad zijn goedgekeurd.
[2 De jaarrekeningen bestaan uit de begrotingsrekening, de resultatenrekening, de balans en de bijlagen die door de Regering worden bepaald.]2 Het in artikel 96 bedoelde rapport wordt bij de rekeningen gevoegd.]1
§ 2. Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken gecoördineerd op 18 juli 1966, evenals de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, worden de rekeningen binnen de maand nadat zij door de gemeenteraad worden aangenomen [aan de in artikel 244, § 3, vermelde toezichthoudende overheid] voorgelegd.] <KB 30-05-1989, art. 42, BS 31-05-1989>
----------
(1)<ORD 2014-02-27/27, art. 27; Inwerkingtreding : 12-04-2014>
(2)<ORD 2020-07-17/22, art. 71, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.241.<W 27-05-1989, art. 6, BS 30-05-1989> § 1. [1 Elk jaar, vóór 31 december, keurt de gemeenteraad de begroting van de uitgaven en inkomsten van de gemeente voor het volgende dienstjaar goed. [2 De begroting bevat op straffe van nietigheid bijlagen die door de Regering worden bepaald.]2
Er kan geen enkele begroting worden goedgekeurd door de gemeenteraad indien de rekeningen van het voorlaatste dienstjaar niet definitief door de toezichthoudende overheid zijn vastgesteld.]1
§ 2. Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, evenals de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, wordt de begroting binnen de maand nadat zij door de gemeenteraad werd aangenomen [aan de in artikel 244, § 1, vermelde toezichthoudende overheid] voorgelegd. <KB 30-05-1989, art. 43, BS 31-05-1989>
----------
(1)<ORD 2014-02-27/27, art. 28; Inwerkingtreding : 12-04-2014>
(2)<ORD 2020-07-17/22, art. 72, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.242. <W 27-05-1989, art. 7, BS 30-05-1989> De begrotingen en rekeningen worden neergelegd op het gemeentehuis, waar eenieder er altijd ter plaatse kennis van kan nemen.
Op die mogelijkheid van inzage wordt gewezen door middel van aanplakbiljetten die door de zorg van het college van burgemeester en schepenen worden aangebracht binnen een maand nadat de begrotingen en rekeningen door de gemeenteraad zijn aangenomen. Dat bericht blijft ten minste tien dagen aangeplakt.
Art. 242bis.[1 Tweemaal per zittingsperiode, bij de neerlegging van de eerste en de vierde begroting, legt het college de gemeenteraad een driejaarlijks plan voor.
Dit driejaarlijkse plan vormt een aanvulling op de jaarlijkse begroting als bedoeld in artikel 241 en bestaat uit :
1° prognoses voor elke belangrijke uitgaven- en ontvangstenpost voor de twee dienstjaren volgend op het jaar van de ingediende begroting. Deze prognoses dienen gebaseerd te zijn op realistische macro-economische en budgettaire ramingen ;
2° een verklarende nota die de hoofdbeleidskeuzen beschrijft voor de drie eerstvolgende jaren, en hun impact op de evolutie van de ontvangsten- en uitgavenposten over deze drie jaren.
Dit plan dient, voor elk van de drie jaren, de begrotingsevenwichtsregels na te leven zoals bepaald in artikel 252.
Na goedkeuring door de gemeenteraad wordt dit driejaarlijks plan bekendgemaakt overeenkomstig de bepalingen van artikel 112 en op de door de gemeenteraad voorgeschreven wijze.]1
----------
(1)<ORD 2020-07-17/22, art. 73, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.243.
<Opgeheven bij ORD 2020-07-17/22, art. 74, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.244. <KB 30-05-1989, art. 44, BS 31-05-1989> § 1. Door de zorg van het college van burgemeester en schepenen worden aan de goedkeuring van de bestendige deputatie van de provincieraad, voor de gemeenten van het Duitse taalgebied en de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en aan de goedkeuring van de provinciegouverneur voor de gemeenten Komen-Waasten en Voeren onderworpen de besluiten van de gemeenteraad over de volgende zaken:
1° de begrotingen van de uitgaven der gemeente en van de middelen om die te bestrijden;
2° de jaarlijkse rekening van ontvangsten en uitgaven der gemeente.
Voor de gemeenten Komen-Waasten en Voeren oefent de provinciegouverneur de in het eerste lid genoemde bevoegdheden uit overeenkomstig de artikelen 267 tot 269.
Het gemeentebestuur is ertoe verplicht, bij het voorleggen van de begrotingen en de rekeningen aan de goedkeuring, te bevestigen dat de bepalingen van artikel 242 werden nageleefd.
Het in artikel 96 bedoelde verslag wordt bij de begrotingen en de rekeningen gevoegd.
De vaststelling van de begrotingen en de rekeningen door de bestendige deputatie of de gouverneur, naargelang van het geval, is definitief, behalve bij beroep krachtens § 2.
§ 2. Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied kan de gouverneur en, bij weigering van goedkeuring de gemeente, bij de Koning in beroep gaan tegen de beslissingen van de bestendige deputatie.
Voor de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, kan de gouverneur en, bij weigering van goedkeuring de gemeente, bij de Gewestexecutieve in beroep gaan tegen de beslissingen van de bestendige deputatie.
Voor de gemeenten Komen-Waasten en Voeren kan de gemeente bij de Gewestexecutieve in beroep gaan tegen de beslissing tot weigering van goedkeuring door de gouverneur.
§ 3. Het in § 2 bedoelde beroep wordt binnen tien dagen ingesteld; deze termijn vangt aan voor de gouverneur de dag waarop de beslissing valt die het voorwerp is van het beroep en voor de gemeente de dag waarop zij haar ter kennis wordt gebracht.
Het beroep wordt aan de bestendige deputatie of aan de gouverneur, naargelang van het geval, betekend uiterlijk de dag nadat het is ingesteld.
De hogere overheid kan, zowel ter plaatse als per brief, alle inlichtingen doen inwinnen die dienstig zijn voor het onderzoek van het beroep.
Het beroep schorst de tenuitvoerlegging gedurende dertig dagen te rekenen van de in het tweede lid bedoelde betekening; evenwel kan deze termijn zo nodig met dertig dagen worden verlengd bij een met redenen omkleed besluit.
De definitieve vastlegging van de begrotingen en de rekeningen, voor deze termijn verstreken is, behoort aan de Koning of de Gewestexecutieve, naargelang van het geval.
Indien binnen deze termijn geen uitspraak is gedaan, is de beslissing van de bestendige deputatie of van de gouverneur, naargelang van het geval, uitvoerbaar.
Art.245.
<Opgeheven bij ORD 2020-07-17/22, art. 74, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.246. <W 27-05-1989, art. 8, BS 30-05-1989> Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, evenals voor de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, wanneer het gemeentebestuur ten gevolge van onvoorziene omstandigheden een uitgave noodzakelijk acht, waarvoor geen krediet op de begroting voorkomt, richt het te dien einde een bijzondere aanvraag aan de bestendige deputatie van de provincieraad.
Art.247.[2 Geen betaling uit de gemeentekas mag geschieden dan op grond van een op de begroting voorkomende post of op grond van een bijzonder krediet of op grond van een voorlopig krediet toegestaan onder de voorwaarden en binnen de grenzen die de Regering bepaalt.]2
De leden van het college van burgemeester en schepenen zijn persoonlijk aansprakelijk voor de uitgaven die zij in strijd met het eerste lid hebben gedaan of bevolen.
----------
(1)<ORD 2003-07-17/69, art. 43; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
(2)<ORD 2020-07-17/22, art. 75, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.248. § 1. [Geen artikel van de uitgaven der begroting mag worden overschreden en geen overschrijving mag geschieden.]
[§ 2]. Wanneer echter bij het afsluiten van een dienstjaar sommige posten bezwaard zijn met regelmatig en werkelijk aangegane verbintenissen tegenover schuldeisers van de gemeente, wordt het kredietgedeelte dat nodig is [«om de uitgave te vereffenen naar het volgende dienstjaar overgeschreven door middel van een beslissing van het college van burgemeester en schepenen: deze laatste moet bij de rekening over het afgesloten dienstjaar worden gevoegd»].
[...]
[Over de aldus overgeschreven kredieten mag beschikt worden zonder een nieuwe beslissing van de gemeenteraad.]
[§ 3. Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, de gemeenten bedoeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, evenals voor de gemeenten Komen-Waasten en Voeren kan de bestendige deputatie van de provincieraad daarenboven het overschrijden van artikelen van de uitgaven der begroting en andere overschrijvingen dan die bedoeld in § 2, toelaten.
Over de krachtens § 2 overgeschreven kredieten mag worden beschikt zonder de toelating van de bestendige deputatie.] <W 27-05-1989, art.10, § 1,2,3 en 4>
Art.249. <KB 30-05-1989, art. 45, BS 31-05-1989> § 1. De gemeenteraad kan echter voorzien in uitgaven die door dwingende en onvoorziene omstandigheden worden vereist, mits hij daartoe een met redenen omkleed besluit neemt.
Wanneer het geringste uitstel onbetwistbaar schade zou veroorzaken, kan het college van burgemeester en schepenen onder eigen verantwoordelijkheid in de uitgave voorzien, onder verplichting om zonder verwijl daarvan kennis te geven aan de gemeenteraad, die besluit of hij met die uitgave al dan niet instemt.
[De leden van het college van burgemeester en schepenen die uitgaven bevolen hebben in de gevallen bedoeld in het eerste en het tweede lid, die echter afgewezen zijn op de definitief afgesloten rekeningen, zijn er persoonlijk toe gehouden het overeenkomstige bedrag in de gemeentekas te storten.] <W 17-10-1990, art. 30, BS 14-12-1990>
§ 2. Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en de gemeenten Komen-Waasten en Voeren worden het in § 1, eerste lid, bedoelde besluit van de gemeenteraad en de in § 1, tweede lid, bedoelde beslissing van het college van burgemeester en schepenen zonder verwijl voor goedkeuring meegedeeld aan de bestendige deputatie van de provincieraad, als het gaat om één van de gemeenten van het Duitse taalgebied, of om één van de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en aan de provinciegouverneur, als het gaat om de gemeente Komen-Waasten of de gemeente Voeren.
§ 3. Voor de gemeenten Komen-Waasten en Voeren oefent de provinciegouverneur de in § 2 bedoelde bevoegdheden uit overeenkomstig de artikelen 267 tot en met 269.
Art.250.[1 Na ordonnancering door het college van burgemeester en schepenen, worden de betalingsbevelschriften ondertekend door de burgemeester en medeondertekend door de secretaris, hetzij individueel, hetzij onder vorm van een lijst.]1
----------
(1)<ORD 2024-02-22/01, art. 10, 028; Inwerkingtreding : 07-03-2024>
Art.251. <KB 30-05-1989, art. 46, BS 31-05-1989> Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, beraadslaagt de bestendige deputatie van de provincieraad, bij weigering van of vertraging in het betaalbaar stellen van het bedrag der uitgaven die de wet aan de gemeenten oplegt, daarover, de gemeenteraad gehoord, en beveelt zonodig onmiddellijke betaling.
Die beslissing geldt als bevelschrift tot betaling; de gemeenteontvanger is verplicht, onder zijn persoonlijke verantwoordelijkheid, het bedrag te betalen. Indien hij weigert, kan tegen hem opgetreden worden door middel van een dwangbevel [overeenkomstig artikel 136, tweede lid]. <W 17-10-1990, art. 31, BS 14-12-1990>
HOOFDSTUK II. Begrotingsevenwicht.
Art.252.De begroting van de uitgaven en de ontvangsten van de gemeenten mag [1 ...]1 in geen enkel geval, een deficitair saldo op de gewone of de buitengewone dienst, noch een fictief evenwicht of een fictief batig saldo, vertonen.
----------
(1)<ORD 2020-07-17/22, art. 76, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.253.De gemeenten die in gebreke blijven om een sluitende begroting in de zin van artikel 252 in te dienen:
1° [1 ...]1
2° mogen aan de leden van hun onderwijzend personeel slechts de wedde toekennen waarop de betrokkenen rekening houdend met hun bekwaamheidsgetuigschriften, recht zouden hebben indien zij lid waren van het personeel van het [1 gemeenschapsonderwijs]1, alleen vermeerderd met de vergoedingen en toelagen die in het Rijksonderwijs worden toegekend;
3° mogen de aan de hoedanigheid van lid van het onderwijzend personeel verbonden bezoldiging niet toekennen aan een personeelslid in overtal ten opzichte van de [1 gemeenschapsreglementering]1 inzake schoolbevolkingsnormen, evenmin als aan een personeelslid dat niet in het bezit is van de vereiste of van de als voldoende geachte getuigschriften.
----------
(1)<ORD 2020-07-17/22, art. 77, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.254. <KB 30-05-1989, art. 47, BS 31-05-1989> Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, kan de overheid belast met het administratieve toezicht inzake begroting, indien de gemeente geen sluitende begroting zoals bedoeld in artikel 252 voorlegt, elke noodzakelijke maatregel nemen om de uitgaven te verminderen en de ontvangsten te verhogen.
HOOFDSTUK III. - Lasten en uitgaven van de gemeente.
Art.255.De gemeenteraad is verplicht elk jaar op de begroting van uitgaven te brengen alle uitgaven die door de wetten aan de gemeente zijn opgelegd, en inzonderheid de volgende:
1° het aankopen en onderhouden van de registers van de burgerlijke stand;
2° [3 ...]3
3° de belastingen op de goederen van de gemeente;
4° de vaststaande en opeisbare schulden van de gemeente, alsmede de schulden die zij moet voldoen ten gevolge van tegen haar uitgesproken rechterlijke veroordelingen;
5° de wedden van de burgemeester, de schepenen, de secretaris, de ontvanger, de bedienden van de gemeente [...] en de boswachters van de gemeente; <W 1998-12-07/31, art. 208, 1°, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
6° de kantoorkosten van het gemeentebestuur;
7° het onderhoud van de gemeentegebouwen of de huur van de huizen die tot gemeentegebouw dienen;
8° [2 ...]2
9° de hulpgelden aan de kerkfabrieken en consistories, overeenkomstig de desbetreffende bepalingen te verlenen wanneer de middelen van die instellingen ontoereikend blijken;
10° de kosten die door de wetten op het onderwijs ten laste worden gebracht van de gemeente;
11° de uitgaven betreffende de plaatselijke veiligheids- en gezondheidspolitie;
12° de vergoeding voor huisvesting van de bedienaren van de erediensten, overeenkomstig de geldende bepalingen, wanneer geen woning wordt verschaft;
13° de uitgaven bepaald in artikel 130 van het Kieswetboek en de uitgaven vereist voor de verkiezingen van de gemeenteraad;
14° de kosten van het drukwerk benodigd voor de boekhouding van de gemeente;
15° de pensioenen ten laste van de gemeente;
16° de dotaties bepaald in artikel 106 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;
17° de uitgaven voor de gemeentewegen en de buurtwegen, de sloten, de waterleidingen en de bruggen, die krachtens de wet ten laste van de gemeente zijn;
[18° de kosten die ten laste worden gelegd van de gemeente door of krachtens de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, met inbegrip van, in de meergemeentezones, de dotatie van de gemeente aan de politiezone;] <W 1998-12-07/31, art. 208, 2°, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
[1 19° de uitgaven die door of krachtens de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid ten laste van de gemeente worden gelegd.]1
----------
(1)<W 2007-05-15/61, art. 198; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(2)<W 2014-04-25/23, art. 148; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(3)<ORD 2020-07-17/22, art. 78, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.256.[§ 1]. Wanneer verscheidene gemeenten bij een verplichte uitgave betrokken zijn, dragen zij alle daarin bij naar evenredigheid van het belang dat zij erbij kunnen hebben; in geval van weigering of van onenigheid over de verhouding van dit belang en van de te dragen lasten, beslist [1 de [2 ...]2 Regering]1 , [...].
[2 ...]2
[§ 2. Beroep staat open tegen de beslissing van de bestendige deputatie, bedoeld in § 1, eerste lid,
1° voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, bij de Koning;
2° voor de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, evenals de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, bij de Gewestexecutieve.] <KB 30-05-1989, art. 48, BS 31-05-1989>
----------
(1)<ORD 2003-07-17/69, art. 31; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
(2)<ORD 2020-07-17/22, art. 79, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.257. <KB 30-05-1989, art. 49, BS 31-05-1989> Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, trekt de bestendige deputatie van de provincieraad, wanneer de gemeenteraad verplichte uitgaven die krachtens de wet ten laste van de gemeente komen, geheel of gedeeltelijk weigert op de begroting te brengen, het vereiste bedrag ambtshalve daarop uit, de gemeenteraad gehoord.
Indien hij zich benadeeld acht, kan de gemeenteraad beroep instellen bij de Koning, als het gaat om één van de gemeenten van het Duitse taalgebied en bij de Gewestexecutieve, als het gaat om één van de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, de gemeente Komen-Waasten of de gemeente Voeren.
Art.258. <KB 30-05-1989, art. 50, BS 31-05-1989> § 1. Indien de op de begroting gebrachte ontvangsten niet toereikend zijn tot betaling van een gemeenteschuld die erkend en opeisbaar is of die voortvloeit uit een beslissing in laatste aanleg gewezen door het gewone of het administratieve gerecht, stelt de gemeenteraad middelen voor om daarin te voorzien.
§ 2. Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, voorziet de bestendige deputatie van de provincieraad erin als de gemeenteraad in gebreke blijft, en zulks na twee opeenvolgende uit de briefwisseling blijkende waarschuwingen.
Daartoe gelast ze een bepaald aantal opcentiemen te heffen op de in de gemeente betaalde directe belastingen, onder goedkeuring van de Koning, als het gaat om één van de gemeenten van het Duitse taalgebied en van de Gewestexecutieve, als het gaat om één van de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, de gemeente Komen-Waasten of de gemeente Voeren.
§ 3. Voor de in § 2 bedoelde gemeenten beslist de Koning, als het gaat om één van de gemeenten van het Duitse taalgebied, en de Gewestexecutieve, als het gaat om één van de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, de gemeente Komen-Waasten of de gemeente Voeren, wanneer:
1° de gemeenteraad de uitgaven op de begroting gebracht heeft en de bestendige deputatie, als het gaat om één van de gemeenten van het Duitse taalgebied of om één van de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, of de provinciegouverneur die zijn bevoegdheden uitoefent overeenkomstig de artikelen 267 tot en met 269, als het gaat om de gemeente Komen-Waasten of de gemeente Voeren, ze verworpen of verminderd heeft;
2° wanneer de bestendige deputatie, in overeenstemming met de gemeenteraad, geen of slechts een ontoereikend krediet uittrekt.
De Koning of de Gewestexecutieve, naargelang van het geval, bepaalt desgevallend het aantal te heffen opcentiemen.
Art. 258bis. [1 De gemeenteraad kan een deel van de begroting, de zogenaamde participatieve begroting, besteden aan projecten afkomstig van buurtcomités of burgerinitiatieven, op voorstel van een jury die in meerderheid bestaat uit burgers die hun verblijfplaats hebben in de gemeente en geen zitting in de gemeenteraad hebben.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij ORD 2009-03-05/34, art. 33; Inwerkingtreding : 23-03-2009>
HOOFDSTUK IV. - Ontvangsten van de gemeente.
Art.259. De gemeenteraad is verplicht jaarlijks alle ontvangsten van de gemeente, onder nadere omschrijving, op de begroting te brengen, evenals die welke de wet haar toekent, alsmede de overschotten van de vorige dienstjaren.
Art.260. De gemeentelijke opcentiemen op de rijksbelastingen worden ingevorderd overeenkomstig de regels bepaald voor de heffing van de belasting waar zij bijkomen.
HOOFDSTUK V.
Art.261.
<Opgeheven bij ORD 2018-07-05/02, art. 99,2°, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art.262.
<Opgeheven bij ORD 2018-07-05/02, art. 99,2°, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art.263.
<Opgeheven bij ORD 2018-07-05/02, art. 99,2°, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 263bis.
<Opgeheven bij ORD 2018-07-05/02, art. 99,2°, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 263ter.
<Opgeheven bij ORD 2018-07-05/02, art. 99,2°, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 263quater.
<Opgeheven bij ORD 2018-07-05/02, art. 99,2°, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 263quinquies.
<Opgeheven bij ORD 2018-07-05/02, art. 99,2°, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 263sexies.
<Opgeheven bij ORD 2018-07-05/02, art. 99,2°, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 263septies.
<Opgeheven bij ORD 2018-07-05/02, art. 99,2°, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 263octies.
<Opgeheven bij ORD 2018-07-05/02, art. 99,2°, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 263nonies.
<Opgeheven bij ORD 2018-07-05/02, art. 99,2°, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 263decies. <W 1998-02-22/43, art. 160, Inwerkingtreding : 18-04-1995> De bepalingen van Hoofdstuk VI van Titel III van de wet zijn van toepassing op de autonome gemeentebedrijven.
TITEL VIbis. [1 Intern controlesysteem]1
----------
(1)
Art. 263undecies. [1 De gemeenten staan in voor de interne controle op hun activiteiten.
Interne controle is het geheel van maatregelen en procedures die ontworpen zijn om een redelijke zekerheid te verschaffen over :
1° het bereiken van doelstellingen;
2° het naleven van wetten en procedures;
3° de beschikbaarheid van betrouwbare financiële en beheersinformatie;
4° het efficiënt en economisch gebruik van middelen;
5° de bescherming van activa;
6° het voorkomen van fraude.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij ORD 2009-03-05/34, art. 34; Inwerkingtreding : 23-03-2009>
Art. 263duodecies. [1 § 1. Het interne controlesysteem wordt vastgesteld door de gemeentesecretaris, na overleg met het directiecomité. Het algemene kader van het interne controlesysteem is onderworpen aan de goedkeuring van de gemeenteraad, op voorstel van het College.
Het interne controlesysteem bepaalt op welke wijze de interne controle wordt georganiseerd, met inbegrip van de te nemen controlemaatregelen en -procedures en de aanwijzing van de personeelsleden die ervoor verantwoordelijk zijn, en de rapporteringsverplichtingen van de personeelsleden die bij het interne controlesysteem betrokken zijn.
§ 2. Het interne controlesysteem beantwoordt minstens aan het principe van de scheiding van de functies van de gemeentesecretaris en de gemeenteontvanger waar mogelijk en is verenigbaar met de continuïteit van de werking van de gemeentelijke diensten.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij ORD 2009-03-05/34, art. 34; Inwerkingtreding : 23-03-2009>
Art. 263terdecies. [1 Onverminderd de opdrachten inzake interne controle die krachtens deze wet of door de gemeenteraad aan andere organen of personeelsleden worden opgedragen, staat de gemeentesecretaris in voor de organisatie en de werking van het interne controlesysteem, onder het gezag van het College. Hij rapporteert daarover jaarlijks aan het college van burgemeester en schepenen en aan de gemeenteraad.
De gemeentesecretaris brengt het personeel op de hoogte van het interne controlesysteem, alsook van de wijzigingen ervan.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij ORD 2009-03-05/34, art. 34; Inwerkingtreding : 23-03-2009>
TITEL VII. Toezicht.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art.264. <KB 30-05-1989, art. 52, BS 31-05-1989> Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, kan de provinciegouverneur, bij een met redenen omkleed besluit, de uitvoering schorsen van de beslissing waarbij een gemeenteoverheid [, de politieraad of het politiecollege] haar bevoegdheid te buiten gaat, de wet schendt of het algemeen belang schaadt. <W 1998-12-07/31, art. 209, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Het schorsingsbesluit moet worden genomen binnen veertig dagen nadat het besluit op het provinciaal gouvernement is ingekomen; van het schorsingsbesluit wordt dadelijk kennis gegeven aan de gemeenteoverheid [, de politieraad of het politiecollege], die er onverwijld kennis van neemt en het geschorste besluit kan rechtvaardigen. <W 1998-12-07/31, art. 209, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
De overheid wier besluit regelmatig wordt geschorst, kan het intrekken.
Na het verstrijken van de termijn, bepaald in artikel 265, § 2, tweede lid, is de schorsing opgeheven.
Art.265. <KB 30-05-1989, art. 53, BS 31-05-1989> § 1. Na het verstrijken van de vernietigingstermijn kunnen de beslissingen van de gemeenteoverheid[, de politieraad of het politiecollege] behoudens beroep bij de Raad van State, alleen door de wetgevende macht worden vernietigd.
§ 2. Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, kan de beslissing waarbij de gemeenteoverheid [, de politieraad of het politiecollege] de wet schendt of het algemeen belang schaadt, worden vernietigd bij een met redenen omkleed besluit van: <W 1998-12-07/31, art. 209, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
1° de Koning, als het gaat om één van de gemeenten van het Duitse taalgebied die [...] meer dan 20.000 inwoners telt; <W 2000-05-14/36, art. 12, Inwerkingtreding : 10-06-2000>
2° de Gewestexecutieve, als het gaat om één van de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, die [...] meer dan 20.000 inwoners telt; <W 2000-05-14/36, art. 12, Inwerkingtreding : 10-06-2000>
3° de Koning en de provinciegouverneur, als het gaat om één van de gemeenten van het Duitse taalgebied, die [...] 20.000 of minder inwoners telt; <W 2000-05-14/36, art. 12, Inwerkingtreding : 10-06-2000>
4° de Gewestexecutieve en de provinciegouverneur, als het gaat om één van de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, die [...] 20.000 of minder inwoners telt; <W 2000-05-14/36, art. 12, Inwerkingtreding : 10-06-2000>
5° de provinciegouverneur, overeenkomstig § 3, als het gaat om de gemeente Komen-Waasten of de gemeente Voeren.
Het vernietigingsbesluit moet worden genomen binnen veertig dagen nadat het besluit op het provinciaal gouvernement is ingekomen, of in voorkomend geval, binnen veertig dagen nadat het door de bestendige deputatie van de provincieraad goedgekeurd is of nadat de akte waaruit blijkt dat de gemeenteoverheid [, de politieraad of het politiecollege] kennis heeft genomen van de schorsing, op het provinciaal gouvernement is ingekomen. <W 1998-12-07/31, art. 209, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Het door de gouverneur genomen vernietigingsbesluit wordt ter kennis gebracht van de betrokkenen en bij uittreksel bekendgemaakt in het Bestuursmemoriaal.
De Koning, voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, en de Gewestexecutieve, voor de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, kunnen het vernietigingsbesluit van de gouverneur onverminderd de onmiddellijke toepassing ervan teniet doen binnen een maand, te rekenen van de dag waarop bij een ter post aangetekend schrijven een afschrift ter kennisgeving aan de gemeente[, aan de politieraad of aan het politiecollege] is gezonden. <W 1999-04-19/50, art. 20, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
§ 3. Met uitzondering van de vernietigingsbesluiten genomen uitsluitend wegens schending van de taalwetgeving, worden de vernietigingsbesluiten van een beslissing van een gemeenteoverheid van Komen-Waasten of Voeren genomen door de gouverneur op een eensluidend advies van het in artikel 131bis van de provinciewet bedoelde college van provinciegouverneurs.
Elke beslissing tot voorstel van vernietiging wordt dadelijk betekend aan de gemeenteoverheid [, de politieraad of het politiecollege]. <W 1998-12-07/31, art. 209, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Wanneer over het voorstel tot vernietiging een negatief advies wordt uitgebracht, kan de gouverneur eventueel een tweede en laatste met andere redenen omkleed voorstel doen. De provinciegouverneur kan niet meer vernietigen ingeval het college van provinciegouverneurs over dit tweede voorstel een nieuw negatief advies uitbrengt. Hij kan ofwel zich onthouden, ofwel aan de gemeente [, aan de politieraad of aan het politiecollege] meedelen dat hij van de vernietiging afziet, waardoor de schorsing van rechtswege wordt opgeheven. <W 1999-04-19/50, art. 20, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.266. <KB 30-05-1989, art. 54, BS 31-05-1989> De provinciegouverneur of de bestendige deputatie van de provincieraad, voor de gemeenten van het Duitse taalgebied en de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, de provinciegouverneur, op eensluidend advies van het in artikel 131bis van de provinciewet bedoelde college van provinciegouverneurs, voor de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, kan, na twee opeenvolgende uit de briefwisseling blijkende waarschuwingen, een of meer commissarissen gelasten zich ter plaatse te begeven, op de persoonlijke kosten van de gemeentelijke overheidspersonen [, de politieraad of het politiecollege] die verzuimd hebben aan de waarschuwingen gevolg te geven, ten einde gevraagde inlichtingen of opmerkingen in te zamelen of de maatregelen ten uitvoer te brengen die zijn voorgeschreven bij de wetten, decreten, verordeningen en besluiten van de Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen en de provinciale instellingen. <W 1999-04-19/50, art. 21, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
De invordering van de kosten ten laste van de gemeenteoverheden [, de politieraad of het politiecollege] geschiedt, zoals inzake directe belastingen, door de rijksontvanger, nadat de bestendige deputatie of de gouverneur het bevelschrift uitvoerbaar heeft verklaard. <W 1998-12-07/31, art. 209, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
In alle gevallen staat beroep open bij de Koning, als het gaat om één van de gemeenten van het Duitse taalgebied, en bij de Gewestexecutieve, als het gaat om één van de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, de gemeente Komen-Waasten of de gemeente Voeren.
HOOFDSTUK II. - Bepalingen betreffende het toezicht op sommige handelingen van de gemeenteoverheden van Komen-Waasten en Voeren.
Art.267. <KB 30-05-1989, art. 55, § 2, BS 31-05-1989> In de gevallen bedoeld in de artikelen 12, § 3, 28, § 3, 39, § 2, 41, 65, § 3, 68, § 3, 146, § 2, 150, § 3, 155, § 3, 231, § 3, 2°, 235, § 1, tweede lid, 244, § 1, tweede lid, 249, § 3, 258, § 3, eerste lid, 2°, kan de provinciegouverneur slechts de goedkeuring weigeren op eensluidend en met redenen omkleed advies van het in artikel 131bis van de provinciewet bedoelde college van provinciegouverneurs, behalve wanneer zij geweigerd wordt wegens schending van de taalwetgeving.
Art.268. <KB 30-05-1989, art. 55, § 3, BS 31-05-1989> Niettegenstaande elke andersluidende bepaling, zijn de beslissingen onderworpen aan de goedkeuring krachtens de in artikel 267 bedoelde bepalingen van rechtswege uitvoerbaar, als de gouverneur binnen negentig dagen niet heeft voorgesteld de goedkeuring te weigeren.
Art.269. <KB 30-05-1989, art. 55, § 4, BS 31-05-1989> Als over het voorstel tot weigering van de goedkeuring een negatief advies wordt uitgebracht, kan de gouverneur een tweede en laatste met andere redenen omkleed voorstel doen binnen dertig dagen na de ontvangst van het negatief advies.
Bij ontstentenis van een tweede voorstel, is de handeling van rechtswege goedgekeurd bij het verstrijken van de voormelde termijn van dertig dagen.
Als over het tweede voorstel opnieuw een negatief advies wordt uitgebracht, is de gouverneur gehouden zijn goedkeuring te verlenen; bij ontstentenis van deze goedkeuring binnen de voormelde termijn van dertig dagen, is de handeling van rechtswege goedgekeurd.
TITEL VIII. Rechtsgedingen.
Art.270.[1 Bij elke tegen de gemeente ingestelde rechtsvordering treedt het college van burgemeester en schepenen als verweerder op. Het stelt op eigen initiatief of in voorkomend geval op bevel van de gemeenteraad de vorderingen in kort geding, zoals in kortgeding, en de bezitsvorderingen in ; het verricht alle handelingen tot bewaring van recht of tot stuiting van verjaring en van verval.]1
Alle andere rechtsvorderingen waarbij de gemeente als eiser optreedt, mogen door het college slechts worden ingesteld na machtiging van de gemeenteraad.
[In de meergemeentezones, oefent het politiecollege ten aanzien van de politiezone de bevoegdheden uit die krachtens het eerste lid aan het college van burgemeester en schepenen zijn toegekend. De in het tweede lid bepaalde machtiging wordt door de politieraad gegeven.] <W 1998-12-07/31, art. 210, Inwerkingtreding : 01-01-2001>
----------
(1)<ORD 2020-07-17/22, art. 80, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.271. [§ 1]. Wanneer het college van burgemeester en schepenen niet in rechte optreedt, kunnen een of meer inwoners [...] in rechte optreden namens de gemeente, mits zij onder zekerheidstelling aanbieden om persoonlijk de kosten van het geding te dragen en in te staan voor de veroordelingen die mochten worden uitgesproken.
De gemeente kan ten aanzien van het geding geen dading treffen zonder medewerking van de inwoner of de inwoners die het geding in haar naam hebben gevoerd.
[§ 2. Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, evenals de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, is de bevoegdheid bedoeld in § 1 afhankelijk van de machtiging van de bestendige deputatie van de provincieraad die oordeelt of de zekerheid toereikend is.
In geval van weigering staat beroep open bij de Koning, indien het gaat om een van de gemeenten van het Duitse taalgebied, en bij de Gewestexecutieve indien het gaat om een van de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, de gemeente Komen-Waasten of de gemeente Voeren.] <KB 30-05-1989, art. 56, BS 31-05-1989>
Art. 271bis.<Ingevoegd bij W 1999-05-04/85, art. 2, Inwerkingtreding : 07-08-1999> De burgemeester of de schepen waartegen een vordering tot schadevergoeding is ingesteld voor het burgerlijk gerecht of het strafgerecht, kan de Staat [1 , het Gewest]1 of de gemeente in het geding betrekken.
De Staat [1 , het Gewest]1 of de gemeente kan vrijwillig tussenkomen.
----------
(1)<ORD 2003-07-17/69, art. 32; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art. 271ter. <Ingevoegd bij W 1999-05-04/85, art. 3, Inwerkingtreding : 07-08-1999> Behalve in geval van herhaling, is de gemeente burgerrechtelijk aansprakelijk voor het betalen van de geldboeten waartoe de burgemeester en de schepen(en) veroordeeld zijn wegens een misdrijf dat ze hebben begaan bij de normale uitoefening van hun ambt.
De regresvordering van de gemeente ten aanzien van de veroordeelde burgemeester of schepen(en) is beperkt tot de gevallen van bedrog, zware schuld of lichte schuld die bij hen gewoonlijk voorkomt.
TITEL IX. - Bepaling van de gemeentegrenzen
Art.272.Wanneer een gedeelte van een gemeente als afzonderlijke gemeente wordt opgericht, gelast een [1 besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering]1 dat de kiezers uit het afgescheiden gedeelte dadelijk worden bijeengeroepen; het regelt alles wat de eerste verkiezing betreft en bepaalt de datum van de eerste vernieuwing in overeenstemming met de gewone vernieuwingen voorgeschreven door de gemeentekieswet.
De gemeenteraden regelen in onderlinge overeenstemming de verdeling van de gemeentegoederen over de inwoners van de gescheiden grondgebieden op de grondslag van het aantal haardsteden, d.i. het aantal gezinshoofden die hun woonplaats hebben binnen ieder grondgebied. Zij regelen eveneens alles wat de schulden en het archief aangaat.
Bij onenigheid tussen de gemeenteraden wordt het geschil door de Raad van State beslecht.
Indien er geschillen ontstaan omtrent rechten die voortvloeien uit titels of bezit, worden de gemeenten naar de rechtbanken verwezen.
----------
(1)<ORD 2003-07-17/69, art. 33; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art.273. Wanneer een gemeente of een gedeelte van een gemeente met een andere gemeente verenigd wordt verklaard, wordt, wat de gemeenschappelijke belangen betreft, gehandeld volgens de bepalingen van artikel 272. Heeft de toevoeging van die gemeente of van dat gedeelte van een gemeente ten gevolge dat het aantal raadsleden moet worden vermeerderd in de gemeente waarmee zij wordt verenigd, dan wordt gehandeld zoals in hetzelfde artikel is bepaald.
TITEL X. Gemeentewegen.
Art.274.[1 De [2 ...]2 Regering bepaalt, na advies van de betrokken gemeenteraad, welke wegen tot de [2 gewestelijke]2 wegen behoren.]1
[1 Ingeval bestaande [2 gewestelijke]2 wegen niet langer behoren tot de gewestwegen]1, worden zij beschouwd als voortaan deel uitmakend van de gemeentewegen, mits de gemeenteraad daarmee instemt. Deze overdracht heeft tot gevolg toekenning om niet van de eigendom van die wegen, die zich in goede staat van onderhoud zullen moeten bevinden op het ogenblik dat hun indeling bij de grote wegen ophoudt.
----------
(1)<ORD 2003-07-17/69, art. 34; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
(2)<ORD 2020-07-17/22, art. 81, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
TITEL XI. Naam.
Art.275.De [1 [2 ...]2 Regering]1 bepaalt de schrijfwijze van de namen van de gemeenten en de gehuchten.
----------
(1)<ORD 2003-07-17/69, art. 43; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
(2)<ORD 2020-07-17/22, art. 82, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
TITEL XII. - De openbare instellingen.
Art.276.De begrotingen en de rekeningen van de bergen van barmhartigheid van de gemeente behoeven de goedkeuring van de gemeenteraad.
Zijn er bezwaren, dan beslist [1 de [2 ...]2 Regering]1 .
----------
(1)<ORD 2003-07-17/69, art. 35; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
(2)<ORD 2020-07-17/22, art. 82, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.277. Wanneer de burgemeester het geraden acht, woont hij de vergadering bij van de besturen der bergen van barmhartigheid, en neemt hij deel aan hun beraadslagingen. In dat geval zit hij de vergadering voor en is hij stemgerechtigd.
Art.278. De besturen van de openbare instellingen hebben, onder toezicht van de hogere overheid, het beheer van hun bossen en wouden op de wijze geregeld door de overheid die bevoegd is om het Boswetboek vast te stellen.
TITEL XIII. - Bijzondere bepalingen betreffende de gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest.
Art.279.<Ingevoegd bij W 16-06-1989, art. 1, BS 17-06-1989> [1 § 1.]1 In de gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest waar één of meer schepenen van de Nederlandse en één of meer schepenen van de Franse taalaanhorigheid verkozen zijn, kan de gemeenteraad beslissen het aantal schepenen, zoals vastgesteld bij artikel 16, te vermeerderen met één eenheid.
Wanneer het aantal in functie zijnde schepenen overeenkomt met het aantal vastgesteld bij artikel 16 en indien geen enkele van deze schepenen ofwel van de Nederlandse ofwel van de Franse taalaanhorigheid is, kan de gemeenteraad beslissen over te gaan tot de verkiezing van een bijkomende schepen, van wie de taalaanhorigheid Nederlands is in het eerste geval, of Frans in het tweede.
[Indien in een gemeente waar een bijkomende schepen verkozen is in toepassing van het eerste of het tweede lid, een schepen zich in één der gevallen van verhindering bevindt bedoeld in artikel 18, en wanneer door deze verhindering alle overige schepenen ofwel van de Nederlandse ofwel van de Franse taalaanhorigheid zijn, kan de verhinderde schepen gedurende de periode van verhindering enkel vervangen worden door een raadslid [van Belgische nationaliteit], van wie de taalaanhorigheid Frans is in het eerste geval, en Nederlands in het tweede geval; dit raadslid wordt aangewezen door de gemeenteraad.] <W 21-03-1991, art. 7, BS 09-04-1991 en W 1999-01-27/30, art. 10, Inwerkingtreding : 07-10-2006>
[1 § 2. Indien in een gemeente de burgemeester werd voorgedragen overeenkomstig artikel 13, eerste lid, en de hem betreffende akte van voordracht is ondertekend door ten minste één gekozene van wie de taalaanhorigheid Frans is en ten minste één gekozene van wie de taalaanhorigheid Nederlands is, moet ten minste één schepen tot de Franse taalgroep en ten minste één schepen tot de Nederlandse taalgroep behoren. Deze verplichting kan worden nagekomen met toepassing van § 1. Deze verplichting wordt eveneens geacht te zijn nagekomen als de voorzitter van de raad van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn behoort tot de taalgroep die overeenstemt met die welke niet vertegenwoordigd is in het college.]1
[1 § 3. De taalaanhorigheid van de schepenen, gekozenen en voorzitters van de raden van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn bedoeld in § 1 en 2 wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 23bis, § 2, van de gemeentekieswet. De verklaring van taalaanhorigheid mag worden gedaan in de akte van voordracht van de kandidaten voor de verkiezing van de gemeenteraad, in de akte van voordracht van de kandidaten voor de verkiezingen van de raad voor maatschappelijk welzijn, in de akte van voordracht van elke schepen, en, vooraleer hij gekozen wordt, tijdens de vergadering van de raad voor maatschappelijk welzijn die de voorzitter van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn kiest. Bovendien kan de verklaring van taalaanhorigheid, tot de indiening van de akte van voordracht van de kandidaten voor de verkiezing van de gemeenteraad volgend op die van 8 oktober 2000, door de gemeenteraadsleden worden afgelegd tot de vergadering van de raad vermeld in § 1.]1
----------
(1)<W 2001-07-13/75, art. 2; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
Art.280. <Ingevoegd bij W 16-06-1989, art. 1, BS 17-06-1989> Wanneer in dezelfde gemeenten de gemeenteraad geen enkel lid van de Nederlandse of geen enkel van de Franse taalaanhorigheid telt, kan het eerstgerangschikte lid van de raad voor maatschappelijk welzijn dat behoort tot de niet in de gemeenteraad vertegenwoordigde taalgroep, of, in voorkomend geval, het lid van de raad voor maatschappelijk welzijn dat van rechtswege aangewezen is met toepassing van artikel 6, § 4, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, alle akten en stukken betreffende het gemeentebestuur onderzoeken op dezelfde wijze als de raadsleden.
De rangschikking bedoeld in het eerste lid wordt opgemaakt overeenkomstig de bepalingen van artikel 15 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
Art. 280bis.
<Opgeheven bij ORD 2020-07-17/22, art. 83, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
TITEL XIV. - De tuchtregeling.
HOOFDSTUK I. Toepassingsgebied.
Art.281.<Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> De bepalingen van deze titel zijn toepasselijk op alle leden van het gemeentepersoneel, met uitzondering van het personeel dat in dienst is genomen [bij een arbeidsovereenkomst, van het personeel bedoeld in de wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten en van het personeel] bedoeld in [1 artikel 24 van de Grondwet]1. <W 2000-12-27/32, art. 47, Inwerkingtreding : 01-04-2001>
----------
(1)<ORD 2020-07-17/22, art. 84, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
HOOFDSTUK II. - De strafbare feiten.
Art.282.<Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> De tuchtstraffen vermeld in artikel 283 kunnen opgelegd worden wegens:
1° tekortkomingen aan de beroepsplichten;
2° handelingen die de waardigheid van het ambt in het gedrang brengen;
3° overtreding van het verbod bedoeld in de artikelen 27 , 68 , § 1, [1 ...]1 [en 153]. <W 1999-05-13/35, art. 68, 1°, Inwerkingtreding : 01-04-2001>
----------
(1)<ORD 2020-07-17/22, art. 85, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
HOOFDSTUK III. - De tuchtstraffen.
Art.283.<Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> De volgende tuchtstraffen kunnen aan de personeelsleden van de gemeente worden opgelegd:
1° lichte straffen:
de waarschuwing;
de berisping;
2° zware straffen:
de inhouding van wedde;
de schorsing;
de terugzetting in graad;
3° maximumstraffen:
het ontslag van ambtswege;
[1 de afzetting.]1
----------
(1)<ORD 2012-03-15/06, art. 2; Inwerkingtreding : 07-04-2012>
Art.284.<Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> [1 De inhouding van wedde is ten hoogste drie maanden van toepassing en mag niet meer bedragen dan de inhouding waarin voorzien in artikel 23, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.]1
De gemeente garandeert aan de betrokkene een nettowedde gelijk aan het bedrag van [2 het leefloon zoals dat wordt vastgesteld krachtens de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie]2.
In geval van deeltijdse prestaties wordt dit bedrag evenredig met de omvang van de prestaties beperkt.
----------
(1)<ORD 2003-07-17/69, art. 37; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
(2)<ORD 2020-07-17/22, art. 86, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.285.<Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> De schorsing bij wijze van straf wordt uitgesproken voor ten hoogste drie maanden.
De schorsing bij wijze van straf heeft, zolang zij duurt, verlies van wedde tot gevolg. [1 Dit verlies van wedde mag niet meer bedragen dan het verlies waarin voorzien in artikel 23, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.]1
De gemeente garandeert aan de betrokkene een nettowedde gelijk aan het bedrag van [2 het leefloon zoals dat wordt vastgesteld krachtens de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie]2.
In geval van deeltijdse prestaties wordt dit bedrag evenredig met de omvang van de prestaties beperkt.
----------
(1)<ORD 2003-07-17/69, art. 38; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
(2)<ORD 2020-07-17/22, art. 86, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.286.<Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> De terugzetting in graad bestaat in de toekenning van een graad waaraan een lagere weddeschaal verbonden is of die in de hiërarchie een lagere rang inneemt.
In ieder geval moet de graad waarin de terugzetting plaats heeft, voorkomen in de hiërarchische rangschikking van de graden van de personeelsformatie waartoe de betrokkene behoort.
De terugzetting in graad is niet van toepassing op de gemeentesecretaris, de adjunct-secretaris, de [1 gemeenteontvanger]1 [1 ...]1 [en de bijzondere rekenplichtige]. <W 1999-05-13/35, art. 68, 2°, Inwerkingtreding : 01-04-2001>
----------
(1)<ORD 2020-07-17/22, art. 87, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
HOOFDSTUK IV. - De bevoegde overheid.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.287. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> § 1. Op verslag van de gemeentesecretaris kan de gemeenteraad aan de door de gemeente bezoldigde personeelsleden, wier benoeming aan de gemeenteoverheid opgedragen is, de tuchtstraffen vermeld in artikel 283 opleggen.
Voor de secretaris, de adjunct-secretaris, de plaatselijke ontvanger, [en de bijzondere rekenplichtige] dient het opleggen van straffen niet op verslag van de gemeentesecretaris te gebeuren. <W 1999-05-13/35, art. 68, 3°, Inwerkingtreding : 01-04-2001>
§ 2. Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied en de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966:
1° worden de beslissingen houdende schorsing voor drie maanden, terugzetting in graad, ontslag van ambtswege of afzetting onderworpen aan de goedkeuring van de bestendige deputatie van de provincieraad; zij worden bij voorraad ten uitvoer gelegd;
2° mag de bestendige deputatie van de provincieraad, wanneer de titularis van een bediening bezwaar inbrengt tegen een besluit van de gemeenteraad tot opheffing van deze bediening of tot vermindering van de eraan verbonden wedde, aan die beslissing alleen haar goedkeuring onthouden voor zover de genomen maatregelen klaarblijkelijk strekken tot een bedekte afzetting.
De gemeenteraad en het benadeelde personeelslid kunnen binnen veertien dagen na de kennisgeving die hen ervan wordt gedaan, tegen de beslissing van de bestendige deputatie beroep instellen bij de Koning, als het gaat om een gemeente van het Duitse taalgebied, of bij de Gewestexecutieve, als het gaat om één van de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.
§ 3. Voor de gemeenten Komen-Waasten en Voeren oefent de provinciegouverneur de in § 2, eerste lid, 1° en 2°, bedoelde bevoegdheden van toezicht uit, overeenkomstig de artikelen 267 tot en met 269 .
De gemeenteraad en het benadeelde personeelslid kunnen bij de Gewestexecutieve beroep instellen tegen de beslissing van de gouverneur, binnen veertien dagen na de kennisgeving die hen ervan wordt gedaan.
Art.288. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> Op verslag van de gemeentesecretaris kan het college van burgemeester en schepenen aan de door de gemeente bezoldigde personeelsleden, wier benoeming aan de gemeenteoverheid opgedragen is, de tuchtstraffen waarschuwing, berisping, inhouding van wedde en schorsing voor een termijn van ten hoogste één maand opleggen.
Het eerste lid is niet van toepassing op de secretaris, de adjunct-secretaris, de plaatselijke ontvanger, [en de bijzondere rekenplichtige]. <W 1999-05-13/35, art. 68, 4°, Inwerkingtreding : 01-04-2001>
Afdeling 2. [...]
Onderafdeling 1. - [...].
Art.289.[1 De gemeentesecretaris kan aan de door de gemeente bezoldigde personeelsleden, wier benoeming aan de gemeenteoverheid opgedragen is, de tuchtstraffen waarschuwing en berisping opleggen.
Het eerste lid is niet van toepassing op de adjunct-gemeentesecretaris en de gemeenteontvanger.
De gemeentesecretaris brengt het college op de hoogte van zijn voornemen om een tuchtprocedure zoals bepaald in het eerste lid op te starten.
De gemeentesecretaris kan de procedure pas opstarten nadat het college akte heeft genomen van zijn voornemen. Het college kan aldus, in voorkomend geval, gebruik maken van de in artikel 288 bepaalde procedure.
De beslissingen van de gemeentesecretaris bedoeld in het eerste lid worden formeel gemotiveerd en onmiddellijk ter kennis van het college gebracht.]1
----------
(1)<ORD 2009-03-05/34, art. 35; Inwerkingtreding : 23-03-2009>
Art.290. [...] <W 1999-05-13/35, art. 68, 5°, Inwerkingtreding : 01-04-2001>
Art.291. [...] <W 1999-05-13/35, art. 68, 5°, Inwerkingtreding : 01-04-2001>
Art.292. [...] <<W 1999-05-13/35, art. 68, 5°, Inwerkingtreding : 01-04-2001>
Art.293. [...] <<W 1999-05-13/35, art. 68, 5°, Inwerkingtreding : 01-04-2001>
Onderafdeling 2. - [...].
Art.294. [...] <W 1999-05-13/35, art. 68, 5°, Inwerkingtreding : 01-04-2001>
Art.295. [...] <W 1999-05-13/35, art. 68, 5°, Inwerkingtreding : 01-04-2001>
Art.296. [...] <W 1999-05-13/35, art. 68, 5°, Inwerkingtreding : 01-04-2001>
Art.297. [...] <W 1999-05-13/35, art. 68, 5°, Inwerkingtreding : 01-04-2001>
Afdeling 3. - Bepaling betreffende de gewestelijke ontvanger.
Art.298.
<Opgeheven bij ORD 2003-07-17/69, art. 44; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
HOOFDSTUK V. - De procedure.
Art.299. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> Geen enkele tuchtstraf mag worden opgelegd dan nadat het personeelslid in zijn middelen van verdediging gehoord is over alle feiten die hem ten laste gelegd worden door de overheid die haar uitspreekt.
[...] <W 1999-05-13/35, art. 68, 6°, Inwerkingtreding : 01-04-2001>
Tijdens het verloop van de procedure mag de betrokkene zich laten bijstaan door een verdediger van zijn keuze.
Art.300. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> Voorafgaandelijk aan de hoorzitting stelt de tuchtoverheid een tuchtdossier samen.
Het tuchtdossier bevat alle stukken die betrekking hebben op de ten laste gelegde feiten.
Art.301. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> Ten minste twaalf werkdagen vóór zijn verschijning wordt de betrokkene opgeroepen voor de hoorzitting, hetzij bij een ter post aangetekende brief, hetzij door afgifte van de oproepingsbrief tegen ontvangstbewijs.
De oproeping dient melding te maken van:
1° al de ten laste gelegde feiten;
2° het feit dat een tuchtstraf wordt overwogen en dat een tuchtdossier is aangelegd;
3° plaats, dag en uur van de hoorzitting;
4° het recht van de betrokkene zich te laten bijstaan door een verdediger van zijn keuze;
5° de plaats waar en de termijn waarbinnen het tuchtdossier kan worden ingezien;
6° het recht van de betrokkene de openbaarheid van de hoorzitting te vragen, indien hij voor de gemeenteraad dient te verschijnen;
7° het recht om het horen van getuigen te vragen alsmede de openbaarheid van dat verhoor.
Art.302.<Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> Vanaf de oproeping om voor de tuchtoverheid te verschijnen tot en met de dag vóór de dag van verschijning kunnen de betrokkene en zijn verdediger het tuchtdossier raadplegen en desgewenst de verdedigingsmiddelen schriftelijk mededelen aan de tuchtoverheid.
[1 Op verzoek van de comparant, wordt een kopie van het tuchtdossier toegezonden aan de betrokkene of zijn verdediger, per aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs.]1
----------
(1)ORD 2003-07-17/69, art. 39; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art.303. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> Van de hoorzitting wordt een proces-verbaal opgemaakt, dat getrouw de verklaringen van de gehoorde weergeeft.
Indien het proces-verbaal op het einde van de hoorzitting wordt opgemaakt, wordt er onmiddellijk voorlezing van gedaan en wordt de betrokkene verzocht het te ondertekenen.
Indien het proces-verbaal na de hoorzitting wordt opgemaakt, wordt het binnen acht dagen na de hoorzitting aan de betrokkene medegedeeld met verzoek het te ondertekenen.
In elk geval kan de betrokkene bij de ondertekening voorbehoud formuleren; indien hij weigert te ondertekenen, wordt daarvan melding gemaakt.
Indien de betrokkene schriftelijk afstand heeft gedaan van de hoorzitting of zich niet aangemeld heeft op de hoorzitting, maakt de tuchtoverheid al naar gelang het geval een proces-verbaal van afstand of van niet-verschijnen op.
Het proces-verbaal van de hoorzitting, van afstand of van niet-verschijnen bevat de opsomming van alle door de wet vereiste procedurehandelingen en vermeldt bij iedere handeling of ze verricht is.
Art.304.<Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> De tuchtoverheid kan ambtshalve of op verzoek van de betrokkene of van zijn verdediger getuigen [1 of experts]1 horen.
In dat geval heeft het verhoor van de getuigen [1 of experts]1 plaats in aanwezigheid van de betrokkene en, op diens verzoek en met instemming van de tuchtoverheid, in het openbaar.
De opgeroepen getuige kan zich ertegen verzetten dat hij in het openbaar wordt gehoord.
----------
(1)<ORD 2003-07-17/69, art. 40; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art.305.<Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> § 1. De tuchtoverheid doet binnen [1 drie]1 maanden na het afsluiten van het proces-verbaal van de laatste hoorzitting, van afstand of van niet-verschijnen, uitspraak over de op te leggen tuchtmaatregel.
Indien geen uitspraak wordt gedaan binnen voormelde termijn, wordt de tuchtoverheid geacht af te zien van vervolging voor de feiten die de betrokkene ten laste worden gelegd.
§ 2. [De leden van de gemeenteraad of van het college van burgemeester en schepenen die niet permanent tijdens het geheel van de hoorzittingen aanwezig waren, mogen niet deelnemen aan de beraadslagingen noch aan de stemming over de op te leggen tuchtmaatregel.] <W 1999-05-13/35, art. 68, 7°, Inwerkingtreding : 01-04-2001>
§ 3. De beslissing waarbij de tuchtstraf wordt opgelegd, wordt naar de vorm met redenen omkleed.
----------
(1)<ORD 2003-07-17/69, art. 41; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art.306. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> Ingeval de gemeenteraad bevoegd is om een tuchtstraf op te leggen, wordt de hoorzitting in het openbaar gehouden, indien de betrokkene hierom verzoekt.
Art.307. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> Van de met redenen omklede beslissing wordt zonder verwijl kennis gegeven aan de betrokkene, hetzij bij een ter post aangetekende brief, hetzij door overhandiging tegen ontvangstbewijs.
Wordt van de beslissing geen kennis gegeven binnen de termijn van tien werkdagen, dan wordt ze als ingetrokken beschouwd. Tuchtvervolging voor dezelfde feiten kan niet worden ingesteld.
In de kennisgeving van de beslissing wordt melding gemaakt van de bij de wet bepaalde rechtsmiddelen en van de termijn waarbinnen ze uitgeoefend kunnen worden.
Art.308. [...] <W 1999-05-13/35, art. 68, 8°, Inwerkingtreding : 01-04-2001>
HOOFDSTUK VI. - De doorhaling van de tuchtstraf.
Art.309. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> Onverminderd hun uitvoering worden de tuchtstraffen waarschuwing, berisping en inhouding van wedde van ambtswege in het persoonlijk dossier van de personeelsleden doorgehaald, na verloop van een termijn waarvan de duur is vastgesteld op:
1° 1 jaar voor de waarschuwing;
2° 18 maanden voor de berisping;
3° 3 jaar voor de inhouding van wedde.
Onverminderd hun uitvoering kunnen de tuchtstraffen schorsing en terugzetting in graad, op verzoek van de betrokkene, doorgehaald worden door de overheid die ze heeft uitgesproken na verloop van een termijn waarvan de duur is vastgesteld op:
1° 4 jaar voor de schorsing;
2° 5 jaar voor de terugzetting in graad.
De tuchtoverheid kan de doorhaling, bedoeld in het tweede lid, alleen weigeren indien nieuwe gegevens aan het licht gekomen zijn die van aard zijn dergelijke weigering te rechtvaardigen.
De in het eerste en tweede lid vastgestelde termijn loopt vanaf de datum waarop de tuchtstraf werd uitgesproken.
HOOFDSTUK VII. - De preventieve schorsing.
Art.310. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> Wanneer een personeelslid strafrechtelijk of tuchtrechtelijk vervolgd wordt en zijn aanwezigheid onverenigbaar is met het belang van de dienst, kan de betrokkene preventief geschorst worden bij wijze van ordemaatregel.
Art.311. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> De overheid bevoegd om een tuchtstraf op te leggen is ook bevoegd om preventief te schorsen.
In afwijking van het eerste lid is zowel het college van burgemeester en schepenen als de gemeenteraad bevoegd om de secretaris, de adjunct-secretaris, de plaatselijke ontvanger en de bijzondere rekenplichtige preventief te schorsen.
Elke door het College van burgemeester en schepenen uitgesproken preventieve schorsing vervalt dadelijk, indien zij door de gemeenteraad in de eerstvolgende vergadering niet wordt bekrachtigd.
Art. 311bis. [1 In dringende gevallen, kan de preventieve schorsing door de gemeentesecretaris als tuchtmaatregel worden uitgesproken. In de periode die aan de bekrachtiging door het college voorafgaat, behoudt het betrokken personeelslid zijn loon.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij ORD 2003-07-17/69, art. 42; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art.312.<Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> § 1. De preventieve schorsing wordt uitgesproken voor een termijn van ten hoogste [1 een jaar]1.
In geval van strafrechtelijke vervolging kan de overheid deze termijn voor perioden van ten hoogste [1 een jaar]1 verlengen zolang de strafrechtelijke procedure duurt, mits inachtneming van de procedure bedoeld in artikel 314.
§ 2. Indien binnen voormelde termijn geen tuchtstraf wordt opgelegd, vervallen alle effecten van de preventieve schorsing.
----------
(1)<ORD 2020-07-17/22, art. 88, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.313.<Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> Wanneer het personeelslid strafrechtelijk of tuchtrechtelijk vervolgd wordt, kan de overheid die de preventieve schorsing uitspreekt, beslissen dat die schorsing een inhouding van wedde en een ontzegging van de bevorderingsaanspraken in zich houdt.
De inhouding van wedde mag niet meer dan de helft ervan bedragen.
De gemeente waarborgt aan de betrokkene een nettowedde gelijk aan [1 het leefloon zoals dat wordt vastgesteld krachtens de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie]1.
In geval van deeltijdse prestaties wordt dit bedrag evenredig met de omvang van de prestaties beperkt.
----------
(1)<ORD 2020-07-17/22, art. 89, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.314. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> Vooraleer de overheid een preventieve schorsing kan uitspreken, dient zij de betrokkene te horen overeenkomstig de procedure bedoeld in hoofdstuk V, met dien verstande dat de in artikel 301 bepaalde termijn van twaalf werkdagen teruggebracht wordt tot vijf werkdagen.
In hoogdringende gevallen kan de overheid de preventieve schorsing onmiddellijk uitspreken, onder de verplichting de betrokkene na de uitspraak onverwijld te horen overeenkomstig de in het eerste lid bedoelde procedure.
Art.315. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> Van de beslissing, waarbij de preventieve schorsing wordt uitgesproken, wordt zonder verwijl aan de betrokkene kennis gegeven, hetzij bij ter post aangetekende brief hetzij door overhandiging tegen ontvangstbewijs.
Wordt van de beslissing geen kennis gegeven binnen de termijn van tien werkdagen, dan wordt ze als ingetrokken beschouwd. Voor dezelfde feiten kan geen preventieve schorsing worden uitgesproken.
Art.316. <Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> Indien aan de tuchtstraf een preventieve schorsing met behoud van de volledige wedde voorafgaat, dan gaat de tuchtstraf in op de dag dat ze uitgesproken wordt.
Indien, in aansluiting op een preventieve schorsing met inhouding van wedde en ontzegging van de bevorderingsaanspraken, de tuchtstraf waarschuwing of berisping opgelegd wordt, dan gaat de tuchtstraf in op de dag dat ze uitgesproken wordt; de preventieve schorsing wordt als ingetrokken beschouwd en de ingehouden wedde wordt door de overheid aan de betrokkene terugbetaald.
Indien in aansluiting op een preventieve schorsing met inhouding van wedde en ontzegging van de bevorderingsaanspraken, de tuchtstrafinhouding van wedde, schorsing, terugzetting in graad, ontslag van ambtswege of afzetting opgelegd wordt, dan heeft de tuchtstraf uitwerking ten vroegste met ingang van de dag waarop de preventieve schorsing is ingegaan; het bedrag van de tijdens de preventieve schorsing ingehouden wedde wordt in mindering gebracht op het bedrag van het weddeverlies verbonden aan de tuchtstraf; indien het bedrag van de ingehouden wedde groter is dan het bedrag van het weddeverlies verbonden aan de tuchtstraf, wordt het verschil door de overheid aan de betrokkene terugbetaald.
HOOFDSTUK VIII. - De verjaring van de tuchtvordering.
Art.317.<Ingevoegd bij W 24-05-1991, art. 1, BS 06-06-1991> De tuchtoverheid kan geen tuchtrechtelijke vervolging meer instellen na verloop van een termijn van zes maanden na de vaststelling of de kennisname van de strafbare feiten.
In geval van strafrechtelijke vervolging voor dezelfde feiten, begint deze termijn te lopen de dag dat de tuchtoverheid door de gerechtelijke overheid ervan in kennis gesteld wordt dat er een onherroepelijke beslissing uitgesproken is of dat de strafrechtelijke procedure niet voortgezet wordt.
[1 Wanneer het besluit van de tuchtoverheid wordt vernietigd door de Raad van State dan wel wordt vernietigd of niet wordt goedgekeurd door de toezichthoudende overheid, kan de tuchtoverheid vanaf de kennisgeving van het arrest van de Raad van State of van het besluit van de toezichthoudende overheid, de tuchtrechtelijke vervolging hernemen gedurende het gedeelte van de in het eerste lid bedoelde termijn dat overbleef bij het instellen van die vervolging.]1
----------
(1)<W 2001-05-22/38, art. 2; Inwerkingtreding : 08-07-2001>
TITEL XIV/1. [1 - Inspraakrecht van de burgers]1
----------
(1)
Art.317/1. [1 In overeenstemming met artikel 28 van de Grondwet heeft iedereen het recht om verzoekschriften in te dienen bij de organen van de gemeente. Het huishoudelijk reglement legt de procedure voor de behandeling van verzoekschriften vast.
De inwoners van de gemeente kunnen zich ook uitdrukken bij de gemeentelijke overheden via een interpellatie voor de gemeenteraad of een bemiddeling georganiseerd door het college.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij ORD 2024-02-22/01, art. 11, 028; Inwerkingtreding : 07-03-2024>
Art.317/2. [1 § 1. Vijfentwintig inwoners van de gemeente kunnen een verzoek tot interpellatie indienen bij de gemeente.
Om ontvankelijk te zijn, moet de interpellatie:
1° in het Nederlands of Frans opgesteld zijn;
2° betrekking hebben op:
- een onderwerp van gemeentelijk belang in de zin van artikel 117;
- een onderwerp dat onder de beslissingsbevoegdheid van het college of van de gemeenteraad valt;
- een onderwerp dat onder de adviesbevoegdheid van het college of van de gemeenteraad valt, voor zover het voorwerp van deze bevoegdheid het gemeentelijke grondgebied betreft;
3° algemene draagwijdte hebben;
4° overeenkomstig het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden zijn;
5° geen betrekking hebben op een persoonlijke kwestie;
6° niet van racistische, xenofobe of discriminerende aard zijn;
7° geen verzoek om statistische informatie zijn;
8° geen verzoek om documentatie zijn;
9° niet uitsluitend bedoeld zijn om juridisch advies in te winnen;
10° geen betrekking hebben op een aangelegenheid die behandeld wordt tijdens zittingen achter gesloten deuren;
11° niet reeds voorkomen op de agenda van de raad;
12° niet het voorwerp uitmaken van een verzoek in de loop van de laatste zes maanden;
13° niet ingediend worden binnen een periode van zes maanden vóór de gemeenteraadsverkiezingen.
Het college beslist over de ontvankelijkheid van de interpellatie. De beslissing van onontvankelijkheid wordt met bijzondere redenen omkleed tijdens de zitting van de gemeenteraad.
Voor het overige wordt de procedure voor de ontvankelijkheid van de interpellaties geregeld door de bepalingen van het huishoudelijk reglement met betrekking tot de punten die op de agenda werden geplaatst door de leden van de raad die geen leden van het college zijn.
De lijst met de verzoeken tot interpellatie wordt vóór elke zitting meegedeeld aan de leden van de gemeenteraad.
§ 2. Het college kan beslissen om de interpellatie door te verwijzen naar de gemeenteraad of een burgerbemiddeling te organiseren met de ondertekenaars om tot een overlegde oplossing te komen over een kwestie waarvoor de gemeente bevoegdheid is, zoals beschreven in artikel 317/3.
§ 3. Indien de interpellatie door het college doorverwezen wordt naar de gemeenteraad, plaatst de voorzitter van de raad of, bij ontstentenis van een verkozen voorzitter van de raad in toepassing van artikel 8bis, het college van burgemeester en schepenen de interpellatie in chronologische volgorde van de ontvangst van de verzoeken op de agenda van de volgende zitting, met dien verstande dat hoogstens drie interpellaties op de agenda van eenzelfde zitting ingeschreven kunnen worden. En dat binnen een termijn van minstens zeven volle dagen vóór de bijeenkomst van de gemeenteraad.
De uiteenzetting van de interpellatie vindt plaats bij het begin van de zitting. De burgemeester of het lid van het college dat bevoegd is voor dit punt, antwoordt staande de vergadering op de interpellatie.
Voor het overige bepaalt het huishoudelijk reglement de nadere regels voor de indiening van de interpellaties van de inwoners, alsook de procedure tijdens de zitting.
De raad verzekert de openbaarheid van de interpellatieprocedure voor de inwoners, inzonderheid via een publicatie ad hoc op de website van de gemeente.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij ORD 2024-02-22/01, art. 11, 028; Inwerkingtreding : 07-03-2024>
Art.317/3. [1 § 1. Indien het college beslist een bemiddeling in te stellen, organiseert het minstens één bijeenkomst tijdens de maand volgend op de beslissing om de bemiddeling op te starten; als deze termijn loopt tussen 1 juli en 31 augustus, wordt hij naar verhouding verlengd.
Bij het einde van de bemiddelingsprocedure, stelt het college van burgemeester en schepenen een verslag op.
Uiterlijk zes maanden na de opstart van de bemiddeling, informeert de gemeente de burgers:
1° dat de bemiddeling resultaat bereikt heeft, of
2° dat er geen akkoord kon bereikt worden, of
3° dat de bemiddeling nog lopende is en dat bijkomende informatie zal gegeven worden bij het einde van de procedure en sowieso binnen de zes maanden.
§ 2. Honderd inwoners van de gemeente kunnen een verzoek tot bemiddeling indienen bij het college onder de ontvankelijkheidsvoorwaarden zoals bedoeld in artikel 317/2, § 1, tweede lid.
De bemiddeling verloopt volgens de modaliteiten voorzien onder paragraaf 1 van dit artikel.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij ORD 2024-02-22/01, art. 11, 028; Inwerkingtreding : 07-03-2024>
TITEL XV. - Over de gemeentelijke volksraadpleging.
Art.318. <W 1999-05-13/39, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-2000> De gemeenteraad kan, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de inwoners van de gemeente, beslissen de inwoners te raadplegen over de aangelegenheden als bedoeld in de artikelen 117, 118, 119, 121, 122 en 135, § 2.
Het initiatief dat uitgaat van de inwoners van de gemeente moet worden gesteund door ten minste:
20 % van de inwoners in gemeenten met minder dan 15.000 inwoners;
3000 inwoners in gemeenten met minstens 15.000 inwoners en minder dan 30.000 inwoners;
10 % van de inwoners in gemeenten met minstens 30.000 inwoners.
Art.319. <Ingevoegd bij W 1995-04-10/47, art. 1, Inwerkingtreding : 01-05-1995> Elk verzoek tot het houden van een raadpleging op initiatief van de [inwoners van de gemeente] dient bij aangetekende brief te worden gericht aan het college van burgemeester en schepenen. <W 1999-05-13/39, art. 3, Inwerkingtreding : 01-01-2000>
Bij het verzoek worden een gemotiveerde nota gevoegd en de stukken die de gemeenteraad kunnen voorlichten.
Art.320. <Ingevoegd bij W 1995-04-10/47, art. 1, Inwerkingtreding : 01-05-1995> Het verzoek is alleen ontvankelijk als het wordt ingediend door middel van een formulier afgegeven door de gemeente en als het, buiten de naam van de gemeente en de tekst van artikel 196 van het Strafwetboek, de volgende vermeldingen bevat:
1° de vraag of vragen waarop de voorgenomen raadpleging betrekking heeft;
2° de naam, voornamen, geboortedatum en woonplaats van eenieder die het verzoekschrift heeft ondertekend;
[3° de naam, voornamen, geboortedatum en woonplaats van de personen die het initiatief nemen tot de raadpleging.] <W 1999-05-13/39, art. 4, Inwerkingtreding : 01-01-2000>
Art.321. <Ingevoegd bij W 1995-04-10/47, art. 1, Inwerkingtreding : 01-05-1995> Onmiddellijk na ontvangst van het verzoek onderzoekt het college van burgemeester en schepenen of het verzoek gesteund is door een voldoende aantal geldige handtekeningen.
Naar aanleiding van dat onderzoek schrapt het college van burgemeester en schepenen:
1° de dubbele handtekeningen;
2° de handtekeningen van de personen [die niet voldoen aan de in artikel 322, § 1, opgesomde voorwaarden]; <W 1999-05-13/39, art. 5, Inwerkingtreding : 01-01-2000>
3° de handtekeningen van de personen ten aanzien van wie de verschafte gegevens ontoereikend zijn om toetsing van hun identiteit mogelijk te maken.
De controle wordt beëindigd wanneer het aantal geldige handtekeningen is bereikt.[In dat geval organiseert de gemeenteraad een volksraadpleging.] <W 1999-05-13/39, art. 5, Inwerkingtreding : 01-01-2000>
Art.322.<W 1999-05-13/39, art. 6, Inwerkingtreding : 01-01-2000> § 1. Om te verzoeken om of deel te nemen aan de volksraadpleging moet men:
1° in het bevolkingsregister van de gemeente ingeschreven of vermeld zijn;
2° de volle leeftijd van zestien jaar hebben bereikt;
3° niet het voorwerp uitmaken van een veroordeling of beslissing die voor een gemeenteraadskiezer de uitsluiting of schorsing van het kiesrecht meebrengt.
§ 2. Om te verzoeken om een volksraadpleging moeten de voorwaarden vermeld in § 1 vervuld zijn op de datum waarop het verzoekschrift werd ingediend.
Om deel te nemen aan de volksraadpleging moeten de voorwaarden vermeld in § 1, 2° en 3°, vervuld zijn op de dag van de raadpleging, en de voorwaarde vermeld in § 1, 1°, op de datum waarop de lijst van deelnemers aan de volksraadpleging wordt afgesloten.
De deelnemers die na de datum waarop de lijst van de deelnemers aan de volksraadpleging wordt afgesloten, het voorwerp zijn van een veroordeling of een beslissing die voor een gemeenteraadskiezer ofwel de uitsluiting van het kiesrecht, ofwel de schorsing van dat recht op de dag van de raadpleging meebrengt, worden van de lijst van deelnemers aan de volksraadpleging geschrapt.
§ 3. Artikel 13 van het Kieswetboek is van toepassing op alle categorieën van personen die voldoen aan de in § 1 bepaalde voorwaarden.
Voor niet-Belgische onderdanen en voor Belgische onderdanen jonger dan achttien jaar worden de kennisgevingen door de parketten van de hoven en rechtbanken gedaan wanneer de veroordeling of de internering, waartegen met geen gewoon rechtsmiddel meer kan worden opgekomen, zou geleid hebben tot uitsluiting van het kiesrecht of opschorting van dit recht als ze ten laste van een gemeenteraadskiezer werd uitgesproken.
Ingeval van kennisgeving nadat de lijst van deelnemers aan de volksraadpleging is opgemaakt, wordt de betrokkene van deze lijst geschrapt.
§ 4. Op de dertigste dag voor de raadpleging maakt het college van burgemeester en schepenen een lijst op van deelnemers aan de volksraadpleging.
Op die lijst worden vermeld:
1° de personen die op vermelde datum in het bevolkingsregister van de gemeente ingeschreven of vermeld zijn en de andere in § 1 bedoelde deelnemingsvoorwaarden vervullen;
2° de deelnemers die tussen deze datum en de datum van de raadpleging de leeftijd van zestien jaar bereiken;
3° de personen voor wie de schorsing van het kiesrecht een einde neemt of zou nemen uiterlijk op de dag die is vastgesteld voor de raadpleging.
Voor elke persoon die voldoet aan de deelnemingsvoorwaarden, vermeldt de lijst van deelnemers aan de volksraadpleging de naam, de voornamen, de geboortedatum, het geslacht en de hoofdverblijfplaats. De lijst wordt volgens een doorlopende nummering en eventueel per wijk van de gemeente opgemaakt, ofwel in alfabetische volgorde van de deelnemers, ofwel geografisch volgens de straten.
§ 5. De deelname aan de volksraadpleging is niet verplicht.
Elke deelnemer heeft recht op één stem.
De stemming is geheim.
De volksraadpleging kan enkel op een zondag plaatsvinden. De deelnemers worden tot de stemming toegelaten van 8 tot 13 uur. Zij die zich voor 13 uur in het stemlokaal bevinden, worden nog tot de stemming toegelaten.
§ 6. Tot stemopneming wordt slechts overgegaan indien aan de raadpleging hebben deelgenomen, ten minste:
20 % van de inwoners in gemeenten, met minder dan 15.000 inwoners;
3000 inwoners in gemeenten met minstens 15.000 inwoners en minder dan 30.000 inwoners;
10 % van de inwoners in gemeenten met minstens 30.000 inwoners.
§ 7. De bepalingen van artikel [1 42bis van het Brussels Gemeentelijk Kieswetboek]1 zijn van toepassing op de gemeentelijke volksraadpleging, met dien verstande dat de woorden «kiezer» en «kiezers» steeds worden vervangen door respectievelijk de woorden «deelnemer» en «deelnemers», en de woorden «verkiezing» en «verkiezingen» door het woord «volksraadpleging».
----------
(1)<ORD 2020-07-17/22, art. 90, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.323. <Ingevoegd bij W 1995-04-10/47, art. 1, Inwerkingtreding : 01-05-1995> Persoonlijke aangelegenheden en aangelegenheden betreffende de rekeningen, de begrotingen, de gemeentebelastingen en retributies kunnen niet het onderwerp van een raadpleging zijn.
De toepassing van artikel 18bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen kan evenmin het onderwerp van een raadpleging zijn.
Geen raadpleging kan worden georganiseerd in een periode van zestien maanden vóór de gewone vergadering van de kiezers voor de vernieuwing van de gemeenteraden. Bovendien kan geen raadpleging worden georganiseerd in een periode van veertig dagen vóór de rechtstreekse verkiezing van de leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers, de Senaat, de Raden en het Europees Parlement.
De [inwoners van de gemeente] kunnen slechts eenmaal om de zes maanden worden geraadpleegd, met een maximum van zes raadplegingen per zittingsperiode. Gedurende het tijdvak tussen twee vernieuwingen van de gemeenteraad kan slechts één volksraadpleging over hetzelfde onderwerp worden gehouden. <W 1999-05-13/39, art. 7, Inwerkingtreding : 01-01-2000>
Art.324. <Ingevoegd bij W 1995-04-10/47, art. 1, Inwerkingtreding : 01-05-1995> Een verzoek tot het houden van een raadpleging wordt op de agenda van de eerstvolgende vergadering van het college van burgemeester en schepenen en van de gemeenteraad ingeschreven.
Tot de inschrijving wordt overgegaan nadat de controle, bedoeld in artikel 321, werd afgesloten.
Het college is verplicht tot inschrijving op de agenda van de gemeenteraad over te gaan, tenzij de gemeenteraad klaarblijkelijk in generlei opzicht bevoegd is om over het verzoek te beslissen. Indien hieromtrent twijfel bestaat beslist de gemeenteraad.
Art.325. <Ingevoegd bij W 1995-04-10/47, art. 1, Inwerkingtreding : 01-05-1995> Elke beslissing over het houden van een volksraadpleging wordt uitdrukkelijk gemotiveerd.
Het voorgaande lid is tevens van toepassing op elke beslissing die rechtstreeks betrekking heeft op een aangelegenheid die het onderwerp is geweest van een raadpleging.
Art.326. <Ingevoegd bij W 1995-04-10/47, art. 1, Inwerkingtreding : 01-05-1995> Ten minste één maand vóór de dag van de raadpleging stelt het gemeentebestuur aan de inwoners een brochure ter beschikking waarin het onderwerp van de raadpleging op een objectieve manier wordt uiteengezet. Deze brochure bevat bovendien de gemotiveerde nota, bedoeld in artikel 319, tweede lid, alsmede de vraag of vragen waarover de inwoners zullen worden geraadpleegd.
Art.327. <Ingevoegd bij W 1995-04-10/47, art. 1, Inwerkingtreding : 01-05-1995> De vragen dienen op zulkdanige manier geformuleerd te zijn dat met ja of neen kan worden geantwoord.
Art.328.[1 De Regering bepaalt de regels voor het houden van een gemeentelijke volksraadpleging, naar analogie van de procedure bedoeld in het Brussels Gemeentelijk Kieswetboek voor de verkiezing van de gemeenteraadsleden.]1
----------
(1)<ORD 2020-07-17/22, art. 91, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.329.[1 De Regering bepaalt de wijze waarop de uitslag van de gemeentelijke volksraadpleging aan de bevolking bekendgemaakt wordt.]1
----------
(1)<ORD 2020-07-17/22, art. 92, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
TITEL XVbis. - De burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering van de gemeenten.
Art. 329bis.<Ingevoegd bij W 1999-05-04/85, art. 4, Inwerkingtreding : 07-08-1999> De gemeente moet een verzekering afsluiten om de burgerlijke aansprakelijkheid, met inbegrip van de rechtsbijstand, te dekken die persoonlijk ten laste komt van de burgemeester en de schepen(en) bij de normale uitoefening van hun ambt.
De [1 Regering]1 bepaalt de nadere regels voor de uitvoering van deze bepaling.
----------
(1)<ORD 2020-07-17/22, art. 93, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
TITEL XVI. - De binnengemeentelijke territoriale organen als bedoeld in artikel 41 van de Grondwet.
HOOFDSTUK I. - Het bestuur van het district.
Art.330. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999> Elk districtsbestuur omvat een raad, districtsraad genoemd, een bureau en een voorzitter.
Art.331. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999> § 1. In gemeenten met meer dan 100.000 inwoners kunnen, op initiatief van de gemeenteraad, binnengemeentelijke territoriale organen worden opgericht. De leden van de districtsraden worden voor zes jaar gekozen door de vergadering van de gemeenteraadskiezers die in de bevolkingsregisters van de gemeente zijn ingeschreven als wonende in de betrokken gebiedsomschrijving. De verkiezingen worden georganiseerd op dezelfde dag als de gemeenteraadsverkiezingen. De verkiezing wordt geregeld door de bepalingen opgenomen in de gemeentekieswet.
§ 2. Het aantal voor de districtsraden te verkiezen leden wordt bepaald op twee derden van het aantal zetels bepaald in artikel 8 toegepast op de overeenkomstige gebiedsomschrijvingen. Het resultaat van deze deling wordt afgerond naar het hoger oneven getal. Artikel 5 is van overeenkomstige toepassing.
§ 3. De bepalingen van de artikelen 2, 4, 7, 9, 10, 11, 12, § 1, 12bis, 17, 22, 71, 73, 75, 76, 77, 80 en 81 betreffende de gemeenteraden en hun leden zijn van overeenkomstige toepassing op de districtsraden en hun leden, evenwel met dien verstande dat:
1° in artikel 10, tweede, vierde en zesde lid, artikel 11, eerste en tweede lid, artikel 75, tweede lid, artikel 76 en artikel 77, tweede en vijfde lid, het bureau van de districtsraad in de plaats treedt van het college van burgemeester en schepenen;
2° in artikel 80 de voorzitter van de districtsraad in de plaats treedt van de burgemeester.
§ 4. Er bestaat een onverenigbaarheid tussen het mandaat van gemeenteraadslid en lid van de districtsraad. De tot gemeenteraadslid verkozen kandidaat kan het mandaat van districtsraadslid niet opnemen.
Art.332.<Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999> § 1. De districtsraden kiezen uit hun midden een voorzitter en de leden van het bureau. Een lid van het college van burgemeester en schepenen zit de installatievergadering voor tot wanneer het bureau wordt verkozen. De verkiezing gebeurt door goedkeuring van een lijst van kandidaten. De verkozenen van de raad kunnen dergelijke lijsten voordragen. Dit dient te gebeuren door een gedagtekende akte van voordracht neer te leggen in de handen van de voorzitter van de raad, uiterlijk drie dagen voor de vergadering waar het bureau wordt verkozen. Om ontvankelijk te zijn moeten op een voordrachtlijst zoveel kandidaten voorkomen als er leden deel uitmaken van het bureau van de districtsraad. De akte van voordracht moet ondertekend zijn door ten minste een meerderheid van hen die op dezelfde lijst werden verkozen en door de kandidaten die op de voordrachtlijst voor het bureau voorkomen. Ook ingeval op de voordrachtlijst kandidaten voorkomen die verkozen werden op verschillende lijsten, moet de voordrachtlijst telkens ondertekend zijn door de meerderheid van de verkozenen van elke lijst waarvan zich een verkozene als kandidaat op de voordrachtlijst voor het districtsbureau bevindt. Ingeval de lijst waarop het kandidaat-bureaulid voorkwam slechts twee verkozenen telt, volstaat, voor de naleving van het voorgaande, de handtekening van één onder hen. Behoudens ingeval van overlijden van, of afstand van het mandaat van districtsraadslid door een voorgedragen kandidaat, kan niemand meer dan één akte van voordracht ondertekenen. Ingeval van overlijden van, of afstand van het mandaat van districtsraadslid door een voorgedragen kandidaat kunnen er, tot op de samenkomst van de districtsraad ter verkiezing van het bureau, nieuwe lijsten worden ingediend bij de voorzitter van de vergadering. Deze lijsten moeten aan de bovenvermelde voorwaarden beantwoorden.
De eerste op de voordrachtlijst vermelde kandidaat wordt bij verkiezing automatisch voorzitter van de districtsraad. De rangorde van de leden van het bureau stemt overeen met de rangorde waarin de lijst werd opgemaakt.
De verkiezing geschiedt bij geheime stemming en bij volstrekte meerderheid. Wanneer er slechts één lijst werd voorgedragen, geschiedt de stemming in één ronde; in elk ander geval en indien na twee stemmingen geen lijst de meerderheid heeft verkregen, geschiedt de herstemming over de twee lijsten die de meeste stemmen hebben behaald; staken de stemmen bij herstemming dan is de lijst die de jongste kandidaat bevat, verkozen.
Deze installatievergadering wordt samengeroepen door het college van burgemeester en schepenen van de gemeente, ten laatste op 31 januari van het jaar waarin het mandaat van de nieuw verkozen districtsraad ingaat.
§ 2. Bij een tussentijdse vacature voor het lidmaatschap van het bureau of het voorzitterschap tengevolge van ontslag of overlijden, gaat de raad binnen drie maanden over tot de opvolging. De verkozenen voor de raad kunnen daartoe kandidaten voordragen. Hiervoor dient per mandaat een gedagtekende akte van voordracht te worden neergelegd in de handen van de voorzitter van de raad, uiterlijk drie dagen voor de vergadering waar de verkiezing op de agenda staat.
Om ontvankelijk te zijn, moeten de akten van voordracht ondertekend zijn door ten minste een meerderheid van hen die op dezelfde lijst werden verkozen en door de voorgedragen kandidaat. Ingeval de lijst waarop het kandidaat-bureaulid of de kandidaat-voorzitter voorkomt, slechts twee verkozenen telt, volstaat, voor de naleving van het voorgaande, de handtekening van één onder hen. Behoudens ingeval van overlijden van, of afstand van het mandaat van districtsraadslid door een voorgedragen kandidaat, kan niemand meer dan één akte van voordracht ondertekenen voor hetzelfde mandaat.
De verkiezing geschiedt bij geheime stemming en bij volstrekte meerderheid door zoveel afzonderlijke stemmingen als er tijdens de vergadering van de raad mandaten te begeven zijn.
Wanneer voor een te begeven mandaat slechts één kandidaat werd voorgedragen geschiedt de stemming in één ronde; in elk ander geval en indien na twee stemmingen geen kandidaat de meerderheid heeft verkregen, geschiedt de herstemming over de twee kandidaten die de meeste stemmen hebben behaald; staken de stemmen bij de herstemming, dan is de oudste in jaren verkozen.
§ 3. Het aantal leden van het bureau, met inbegrip van de voorzitter, wordt bepaald op twee derden van het aantal leden bepaald door artikel 16 toegepast voor de overeenkomstige gebiedsomschijving, met een maximum van vijf; bij breuk wordt afgerond naar het hoger aantal. Artikel 5 is van overeenkomstige toepassing.
§ 4. De bepalingen van de artikelen 3, 4, 14, 14bis, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 72, 74, 80, 81 en 83 zijn voor zover zij respectievelijk de burgemeester en de schepenen betreffen ook van toepassing respectievelijk op de voorzitter en op de leden van het bureau met dien verstande dat:
1° in artikel 18, tweede tot vierde lid, het bureau in de plaats treedt van het college van burgemeester en schepenen en de wijze van vervanging ingeval van verhindering, bedoeld in het laatste lid, die is welke bepaald wordt door § 2 van dit artikel;
2° de wedde van de leden van het bureau en van de voorzitter wordt bepaald door de [1 Regering]1, daarbij kan rekening gehouden worden met de omvang van de bevoegdheden die aan de districten toegewezen worden, alsook met het inwonersaantal van het district;
3° de in artikel 22 voor het ontslag van een schepen opgenomen regeling zowel geldt voor de voorzitter als voor de leden van het bureau; het ontslag wordt ingediend bij de districtraad;
4° in artikel 80, derde lid, het lid van het schepencollege dat de installatievergadering voorzit in de plaats treedt van de burgemeester, voor wat de eedafneming van de leden van het bureau betreft, en in artikel 80, vierde lid, het lid van het schepencollege die de installatievergadering voorzit in de plaats treedt van de provinciegouverneur, voor wat de eedafneming van de voorzitter betreft;
5° de in artikel 83 voor de schorsing en de afzetting van de schepenen opgenomen bepalingen gelden zowel voor de voorzitter als voor de leden van het bureau.
----------
(1)<ORD 2020-07-17/22, art. 93, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.333. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999> § 1. Er is in elk districtsbestuur een secretaris.
§ 2. De districtssecretaris wordt door de gemeenteraad aangewezen op de wijze bepaald in artikel 25, § 1.
§ 3. De bepalingen van de artikelen 25, § 2, 26, 26bis, § 1, 27, 50, 108, 108bis, 109 en 111 zijn van overeenkomstige toepassing op de secretaris met dien verstande dat:
1° in deze bepalingen de gemeenteraad moet worden vervangen door de districtsraad, het college van burgemeester en schepenen door het bureau van de districtsraad en de burgemeester door de voorzitter;
2° het door de gemeenteraad goedgekeurd, administratief en geldelijk statuut ook van toepassing is op de secretaris;
3° de gemeentelijke organen bevoegd blijven in tuchtaangelegenheden jegens de secretaris waarbij echter voorafgaandelijk advies aan het bureau van de districtsraad moet worden gevraagd.
HOOFDSTUK II. - Vergaderingen, beraadslagingen, besluiten van de districtsraden.
Art.334. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999> § 1. De bepalingen van de artikelen 84 tot 101 zijn van overeenkomstige toepassing op de districtsraden met dien verstande dat in deze bepalingen de gemeenteraadsleden of de gemeenteraad moeten worden vervangen door de leden van de districtsraden of de districtsraad, het college van burgemeester en schepenen door het bureau en de burgemeester door de voorzitter.
§ 2. De ingevolge artikel 84 aan de leden van de districtsraden toekomende rechten betreffen alleen het bestuur en de instellingen van het district.
Art.335. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999> Aan de gemeenteraadsleden en aan de inwoners van het district of aan de ambtenaar die daartoe opdracht heeft gekregen, hetzij van de provinciegouverneur of van de bestendige deputatie van de provincieraad, hetzij van de burgemeester of van het college van burgemeester en schepenen, mag niet worden geweigerd ter plaatse inzage te nemen van de besluiten van de districtsraad.
HOOFDSTUK III. - Vergaderingen, beraadslagingen en besluiten van het bureau.
Art.336. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999> De bepalingen van de artikelen 103 tot 106 zijn van overeenkomstige toepassing op de vergaderingen. beraadslagingen en besluiten van het bureau, met dien verstande dat de voorzitter optreedt in de plaats van de burgemeester en dat het college van burgemeester en schepenen wordt vervangen door het bureau.
HOOFDSTUK IV. - Bepalingen toepasselijk op de akten van de districtoverheden.
Art.337. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999> Het opmaken en de bekendmaking van de akten van de districtsraden en van hun bureaus, geschiedt op dezelfde wijze als bepaald voor de akten van de gemeenteraden en colleges doch de organen van het district treden hier in de plaats van de gemeenteraad en van het college.
Art.338. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999> De reglementen en verordeningen van de districtsraad worden door de voorzitter bekendgemaakt. overeenkomstig het bepaalde in artikel 112. Zij zijn verbindend overeenkomstig het bepaalde in artikel 114.
HOOFDSTUK V. Bevoegdheden.
Art.339. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999> De handelingen van de districtsraden, van het bureau en van de voorzitter mogen niet in strijd zijn met de Grondwet, de wetten en de besluiten van de federale overheid, de decreten, de ordonnanties, de reglementen en de besluiten van de gewesten en gemeenschappen noch met de besluiten van de provinciale overheden, noch met de besluiten van de gemeenteraad of het college van burgemeester en schepenen.
Art.340. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999> § 1.
1° De gemeenteraad kan bevoegdheden van gemeentelijk belang waarover hij beschikt en die hij nader bepaalt, overdragen aan de districtsraden.
2° De gemeenteraad kan bevoegdheden die hem door andere overheden werden opgedragen, overdragen aan de districtsraden voor zover de regel die de gemeenteraad deze bevoegdheid toewees, de raad daartoe machtigt.
3° Wanneer een hogere overheid de uitvoering van een bepaalde regel heeft opgedragen aan de gemeenteraad, kan de raad deze opdracht overdragen aan de districtsraden voor zover de regel die de gemeenteraad deze opdracht toewees, de raad daartoe machtigt.
§ 2.
1° Het college van burgemeester en schepenen kan bevoegdheden van gemeentelijk belang waarover het beschikt en die het nader bepaalt, overdragen aan de bureaus van de districtsraden.
2° Het college van burgemeester en schepenen kan bevoegdheden die het door andere overheden werden opgedragen, overdragen aan de bureaus van de districtsraden voor zover de regel die het college deze bevoegdheid toewees, het college daartoe machtigt.
3° Wanneer een andere overheid of de gemeenteraad de uitvoering van een bepaalde regel heeft opgedragen aan het college van burgemeester en schepenen, kan het college deze opdracht overdragen aan de bureaus van de districtsraden voor zover de regel die het college deze opdracht toewees, het college daartoe machtigt.
§ 3.
1° De burgemeester kan bevoegdheden van gemeentelijk belang waarover hij beschikt en die hij nader bepaalt, overdragen aan de voorzitters van de districten.
2° De burgemeester kan bevoegdheden die hem door andere overheden werden opgedragen, overdragen aan de voorzitters van de districten voor zover de regel die de burgemeester deze bevoegdheid toewees, hem daartoe machtigt.
3° Wanneer een andere overheid, de gemeenteraad of het college van burgemeester en schepenen de uitvoering van een bepaalde regel heeft opgedragen aan de burgemeester, kan de burgemeester deze opdracht overdragen aan de voorzitters van de districten voor zover de regel die de burgemeester deze opdracht toewees, hem daartoe machtigt.
§ 4. Aangelegenheden betreffende de personeelsformatie van de gemeente, de tuchtregeling, de gemeentebegrotingen, de gemeenterekeningen en de gemeentebelastingen kunnen niet in aanmerking komen voor die bevoegdheidsoverdracht.
§ 5. In afwijking van § 3, kunnen de bevoegdheden van de burgemeester inzake politieaangelegenheden niet in aanmerking komen voor bevoegdheidsoverdracht aan de voorzitters van de districten.
§ 6. Bij de toewijzing van de bevoegdheden moeten alle districten op een gelijke wijze behandeld worden. De gemeentelijke overheden zorgen ervoor dat het personeel en de financiële middelen die de districten op grond van de artikelen 346 en 347 van deze wet, ter beschikking gesteld worden, in overeenstemming zijn met de bevoegdheden die hen toevertrouwd worden.
Art.341. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999> Indien naar het oordeel van de gemeenteraad een stedelijk belang in het district voorzieningen vordert waaromtrent de districtsraad op grond van artikel 340 bevoegd is, verleent deze aan de uitvoering daarvan medewerking zoals door de gemeenteraad in zijn desbetreffende besluit is bepaald.
De districtsraad neemt daartoe alle uitvoeringsbesluiten.
Tot de in het eerste lid bedoelde medewerking is de districtsraad gehouden onmiddellijk nadat hem het besluit van de gemeenteraad is medegedeeld.
Wordt door de districtsraad de medewerking geweigerd, dan start een overlegprocedure waarin een reglement voorziet dat door de gemeenteraad wordt opgesteld. Eindigt deze overlegprocedure niet met een consensus, dan kunnen burgemeester en schepenen voorzien in de uitvoering van de beslissing van de gemeenteraad door het gebruik van de daartoe op de begroting van het district ingeschreven kredieten. Dit geschiedt eerst nadat de districtsraad zijn weigering aan het gemeentebestuur heeft kenbaar gemaakt. Het daartoe strekkende besluit wordt genomen in de eerste vergadering van de districtsraad volgend op de mededeling van het besluit van de gemeenteraad. Het niet-verlenen van antwoord vanwege de districtsraad in de eerste vergadering volgend op de mededeling van het besluit van de gemeenteraad wordt beschouwd als een weigering.
Bij hoogdringendheid die uitdrukkelijk gemotiveerd wordt of in geval van dwingende en onvoorziene omstandigheden, kan de gemeenteraad, in afwijking van het eerste tot en met het vierde lid, het college van burgemeester en schepenen de uitvoering van de nodige voorzieningen opdragen, ook al behoren deze tot de bevoegdheid van een districtsraad.
Art.342. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999> De artikelen 118, 119, 120 en 120bis zijn eveneens van toepassing op de districtsraden met dien verstande dat:
1° ook de gemeenteraad met toepassing van artikel 118 een voorafgaand onderzoek kan voorschrijven;
2° reglementen en verordeningen eveneens niet strijdig mogen zijn met de besluiten van het schepencollege en de gemeenteraad. De politieverordeningen moeten bovendien goedgekeurd worden door de gemeenteraad vooraleer zij van toepassing kunnen zijn;
3° in de tekst het woord «gemeenteraad» moet verstaan worden als «districtsraad» en het woord «gemeente» als «district».
Art.343. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999> Benevens de beslissingsbevoegdheden waarover de districtsraad beschikt op grond van deze wet, heeft de districtsraad ook een algemene adviesbevoegdheid voor alle aangelegenheden die betrekking hebben op het district.
Art.344. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999> § 1. Het bureau van de districtsraad is belast met:
1° het beheer van de inrichtingen die door het district werden opgericht;
2° de leiding van de werken van het district.
§ 2. Het schepencollege kan de bureaus van de districten belasten met:
1° het beheer van gemeentelijke inrichtingen die in het district gelegen zijn;
2° de vaststelling van de rooilijnen, met inachtname van de bepalingen van artikel 123, 6°;
3° het beheer van eigendommen van de gemeente die in het district gelegen zijn;
4° het doen onderhouden van buurtwegen en waterlopen, met inachtname van de bepalingen van artikel 123, 11°.
§ 3. De artikelen 125 en 126 zijn van overeenkomstige toepassing op het bureau van de districtsraad, met dien verstande dat de voorzitter optreedt in de plaats van de burgemeester en dat het college van burgemeester en schepenen wordt vervangen door het bureau.
Art.345. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999> Elke districtsraad doet een voorstel voor de samenstelling van een eigen personeelsformatie die rekening houdt met de eigen behoeften en die als zodanig deel uitmaakt van de door de gemeenteraad voor de gehele gemeente vastgestelde personeelsformatie. De districtsraad doet voorstellen doch de uiteindelijke beslissingsbevoegdheid blijft bij het gemeentebestuur.
Na goedkeuring van de personeelsformatie door de gemeenteraad wordt het personeel voor de districten ter beschikking gesteld door het college van burgemeester en schepenen.
Deze personeelsleden, die tewerkgesteld zijn in de districtsbesturen, blijven deel uitmaken van het gemeentelijk personeelsbestand en zij hebben het recht om binnen de gestelde voorwaarden mee te dingen voor andere ambten. Het toezicht zoals bepaald in artikel 123, 10°, van de nieuwe gemeentewet ten aanzien van het aan het district geaffecteerde personeel, wordt uitgeoefend door het bureau van de districtsraad.
De gemeentelijke organen blijven bevoegd in tuchtaangelegenheden [...]. [Het tuchtdossier moet, behalve indien het over de districtssecretaris zelf gaat, een advies van de districtssecretaris bevatten. Het advies moet gegeven worden uiterlijk vijftien dagen na het verzoek daartoe van de gemeentesecretaris. Indien het advies niet of niet tijdig wordt gegeven kan de tuchtprocedure voortgezet worden zonder dit advies.] <W 2000-06-09/33, art. 2, 1° en 2°, Inwerkingtreding : 21-07-2000>
Art.346. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999> De gemeenteraad bepaalt de criteria op grond waarvan jaarlijks een algemene dotatie en/of specifieke dotaties uit de gemeentebegroting worden verstrekt aan de districten.
Art.347. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999> De districtsraden moeten steeds vooraf advies uitbrengen over de manier waarop de financiering van de districten moet gebeuren.
Art.348.<Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999> De bepalingen betreffende de begrotingen en de rekeningen van de gemeenten zijn van toepassing op de begrotingen en de rekeningen van de districten; in het bijzonder:
gebeuren de vastleggingen en de betalingsopdrachten binnen de goedgekeurde begroting van het district door het bureau van het district;
staat de [1 gemeenteontvanger]1 in verband met bevoegdheden van de districtsraad of het bureau van de districtsraad onder het gezag van het bureau van de districtsraad;
is artikel 99, § 2, van overeenkomstige toepassing op de goedkeuring van de begroting en de jaarrekening van de districtsraad, met dien verstande dat de gemeenteraad moet vervangen worden door de districtsraad;
is artikel 136bis van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de ontvanger ook door het bureau van de districtsraad kan worden gehoord over al de aangelegenheden die een financiële of budgettaire weerslag hebben met betrekking tot het bestuur van het district;
zijn de artikelen 240 en 241 van overeenkomstige toepassing op de rekeningen en de begrotingen van de districten, met dien verstande dat de gemeenteraad moet worden vervangen door de betreffende districtsraden waarbij de maand oktober in artikel 241, § 1, moet worden vervangen door de maand september;
is artikel 242 van overeenkomstige toepassing op de begrotingen en de rekeningen van de districten waarbij de neerlegging op het districtshuis gebeurt en waarbij het bureau van het district voor de aanplakking zorgt;
is artikel 252 over het begrotingsevenwicht van overeenkomstige toepassing op de begrotingen van de districten.
----------
(1)<ORD 2020-07-17/22, art. 94, 018; Inwerkingtreding : 09-08-2020>
Art.349. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999> De voorzitters van de districtsraden kunnen door het college van burgemeester en schepenen voor overleg worden samengeroepen telkens de toestand dit vereist. Zulk overleg is alleszins verplicht jaarlijks voor het opmaken van de gemeentebegroting evenals voor de vaststelling van de personeelsformatie die ter beschikking wordt gesteld van de districtsraden. Met het oog op dit overleg vormen de voorzitters gezamenlijk de conferentie van de voorzitters.
Art.350. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999> De districtsraad heeft het recht om mits naleving van het door de gemeenteraad aangenomen huishoudelijk reglement punten toe te voegen aan de agenda van de gemeenteraad, voor zover die betrekking hebben op die zaken van gemeentelijk belang die tot zijn bevoegdheid behoren.
Art.351. <Ingevoegd bij W 1999-03-19/31, art. 2, Inwerkingtreding : 10-04-1999> De artikelen 318 tot 329 betreffende de gemeentelijke volksraadpleging zijn van toepassing voor de districtsraden, voor zover het over aangelegenheden van gemeentelijk belang gaat die tot hun bevoegdheid behoren. In deze artikelen treden de districtsraad en het bureau op in de plaats van de gemeenteraad en van het college van burgemeester en schepenen.
BIJLAGEN
Art. N1. Bijlage 1. Inhoud.
Zie opgemaakte inhoud.
Art. N2. Bijlage 2. Concordantietabel
Gemeentewet | Cod. |
Art. 1. | Art. 1. |
Art. 2: l. 1 | Art. 7. |
l. 2 tot 4 | Art. 13. |
l. 5 tot 7 | Art. 15. |
Art. 3: l. 1 | Art. 16. |
l. 2 | Art. 103. |
Art. 4. | Art. 8. |
Art. 6. | Art. 23. |
Art. 19. | Art. 5. |
Art. 20. | Art. 6. |
Art. 53. | Art. 79. |
Art. 56: l. 1 | Art. 82. |
l.2 en 3 | Art. 83. |
Art. 62: l.1 | Art. 85. |
l.2 en 3 | Art. 86. |
Art. 63: l.1 | Art. 87. |
l.2, 3 en 4 Art. | Art.97. |
Art. 64. | Art. 90. |
Art. 65: l.1 en 2 | Art. 88. |
l.3 | Art. 99. |
Art. 66: l.1 en 2 | Art. 100. |
l.3 en 6 | Art. 101 |
Art. 67. | Art. 89. |
Art. 68. | Art. 92. |
Art. 69: l.1 en 2 | Art. 102. |
l.3 | Art. 84. |
Art. 70. | Art. 96. |
Art. 71: l.1 en 2 | Art. 93. |
l.3 en 4 | Art. 94. |
l.5 | Art. 95. |
Art. 72. | Art. 98. |
Art. 73. | Art. 91. |
Art. 74. | Art. 12. |
Art. 75: l.1 | Art. 117. |
l.2 en 3 | Art. 119 |
l.4 | Art. 118 |
Art. 76. | Art. 231, Art. 243 en Art. 274. |
Art. 77: inleidende zin en 8° en 9° | Art. 244: §1 |
l.2 tot 5 | Art. 244: §3 |
Art. 78. | Art. 120. |
Art. 79. | Art. 276. |
Art. 81. | Art. 232. |
Art. 82. | Art. 233. |
Art. 82bis: §1 | Art. 234. |
§2 | Art. 235. |
§3 | Art. 236. |
§4 | Art. 237. |
Art. 83. | Art. 123 en 278. |
Art. 84: §1, l.1 | Art. 145. |
l.2 tot 5 | Art. 146: §§1 en 3 |
§2 | Art. 149. |
Art. 84bis. | Art. 120. |
Art. 85: l.1 | Art. 150: §1 |
l.2 | Art. 150: §§1 en 4 |
Art. 85bis: l.1 | Art. 150: §2 |
l.2 | Art. 150: §§1 en 4 |
Art. 86. | Art. 254. |
Art. 87: l.1 | Art. 265: §§1 en 3. |
l.2 | Art. 265: §§1 en 3. |
l.3 en 4 | Art. 265: §3. |
l.5 | Art. 265: §4. |
Art. 88. | Art. 268. |
Art. 89: l.2, 1e zin | Art. 104. |
2e en 3e zin | Art. 105. |
l.2 en 3 | Art. 106 |
l.4 | Art. 107 |
Art. 90: l.1 | Art. 123. |
l.2 en 3 | Art. 134. |
Art. 91: l.1 en 2 | Art. 129. |
l.3 | Art. 277. |
Art. 92. | Art. 125. |
Art. 93: l.1, 1ste zin | Art. 126. |
l.2 | Art. 126. |
l.3, 1ste zin | Art. 154. |
2de zin | Art. 126. |
l.4 | Art. 155: §§1 en 3. |
l.5 | Art. 155: §3. |
Art. 93bis. | Art. 127. |
Art. 93ter. | Art. 128. |
Art. 94. | Art. 135: §1. |
Art. 95. | Art. 130. |
Art. 97. | Art. 131. |
Art. 98: l.1 en 2 | Art. 132. |
Art. 99: l.1 | Art. 151. |
l.2 | Art. 38:l.2 en Art. 40 en Art. 41. |
Art. 100. | Art. 133. |
Art. 101: 1° | Art. 109. |
2° | Art. 110. |
3° | Art. 111. |
Art. 102: l.1 en 2 | Art. 112. |
l.3 | Art. 114: l.1 |
l.4 | Art. 113. |
l.5 | Art. 114, l.2 |
l.6 | Art. 115. |
Art. 103 | Art. 19 |
Art. 104 | Art. 21 |
Art. 107: l.1 | Art. 14. |
l.2 | Art. 17:l.1 |
l.3 | Art. 10. |
l.4 en 5 | Art. 11. |
l.6 | Art. 17:l.2. |
Art. 108. | Art. 20. |
Art. 109: l.1 | Art. 25: l.1 en Art. 36: l.1 en Art. 40 en Art. 41: l.2. |
l.3 | Art. 36:l.3 en Art. 40 en Art. 41. |
l.4 | Art. 36:I.4 en Art. 40 en Art. 41. |
l.5 | Art. 37 en Art. 40 en Art. 41. |
l.6 | Art. 38 en Art. 39 en Art. 40 en Art. 41. |
Art. 109bis. | Art. 24: §1. |
Art. 110: l.1 | Art. 50. |
l.2 | Art. 51. |
Art. 110bis. | Art. 27. |
Art. 111: §1, l.1 | Art. 28: §1 |
§1, l.3 tot 7 | Art. 30. |
§2 | Art. 31. |
§3 | Art. 32. |
§4 | Art. 33. |
§5 | Art. 34. |
§6 | Art. 35. |
Art. 112. | Art. 108. |
Art. 113. | Art. 26. |
Art. 114: l.1, 1° | Art. 53 en Art. 54. |
l.1, 1° en 2° | Art. 52:l.1 |
l.2 | Art. 52:l.2 |
l.3 | Art. 54. |
Art. 114bis:l.1 | Art. 68: §1, l.1 |
l.2 | Art. 68:§1, l.3 |
l.3 | Art. 68:§3. |
l.4 | Art. 69. |
Art. 114ter. | Art. 142. |
Art. 115. | Art. 55. |
Art. 116: l.1 en 2 | Art. 56. |
l.3 | Art. 57. |
Art. 117: l.1 | Art. 58. |
l.2 | Art. 62. |
Art. 117bis:l.1 en 3 | Art. 59. |
l.4 | Art. 60. |
Art. 118. | Art. 64. |
Art. 119. | Art. 61. |
Art. 120. | Art. 63. |
Art. 121: l.1 en 2 | Art. 136. |
l.3 | Art. 137. |
l.4 | Art. 138. |
Art. 121bis. | Art. 139. |
Art. 122: l.1 en 4 | Art. 65: §1. |
l.5 | Art. 67. |
l.6 | Art. 169. |
Art. 122bis:l.1 en 3 | Art. 140. |
l.4 | Art. 141. |
l.5 | Art. 141. |
Art. 122ter. | Art. 70. |
Art. 130. | Art. 129 en Art. 68. |
Art. 130bis. | Art. 152: §1. |
Art. 131. | Art. 255. |
Art. 132. | Art. 256. |
Art. 133: l.1 en 2 | Art. 257. |
l.3 | Art. 258. |
Art. 134. | Art. 259. |
Art. 138. | Art. 260. |
Art. 139: l.1 tot 4 | Art. 238. |
l.5 | Art. 239. |
Art. 139bis:l.1 en 2 | Art. 240. |
l.3 en 4 | Art. 241. |
Art. 140. | Art. 242. |
Art. 141: l.1 | Art. 244: §1 |
l.3 | Art. 245. |
Art. 142. | Art. 246. |
Art. 143. | Art. 247. |
Art. 144. | Art. 248. |
Art. 145. | Art. 249. |
Art. 146. | Art. 250. |
Art. 147. | Art. 251. |
Art. 147bis. | Art. 261. |
Art. 147ter. | Art. 262. |
Art. 147quater. | Art. 263. |
Art. 148. | Art. 270. |
Art. 150. | Art. 271. |
Art. 151. | Art. 272. |
Art. 152. | Art. 273. |
Art. 153. | Art. 170. |
Art. 154. | Art. 171. |
Art. 155. | Art. 172. |
Art. 156. | Art. 173. |
Art. 157. | Art. 174. |
Art. 158. | Art. 175. |
Art. 159. | Art. 176. |
Art. 160. | Art. 177. |
Art. 161. | Art. 178. |
Art. 162. | Art. 179. |
Art. 163. | Art. 180. |
Art. 164. | Art. 181. |
Art. 165. | Art. 182. |
Art. 166. | Art. 183. |
Art. 167. | Art. 184. |
Art. 168. | Art. 185. |
Art. 169. | Art. 186. |
Art. 170. | Art. 187. |
Art. 171. | Art. 188. |
Art. 172. | Art. 189. |
Art. 173. | Art. 190. |
Art. 174. | Art. 191. |
Art. 175. | Art. 192. |
Art. 176. | Art. 193. |
Art. 177. | Art. 194. |
Art. 178: §1 | Art. 195. |
§2 | Art. 197. |
§3 | Art. 198. |
Art. 179. | Art. 199. |
Art. 180. | Art. 200. |
Art. 181: l.1 | Art. 201. |
l.2 en 3 | Art. 202. |
Art. 182. | Art. 203. |
Art. 183. | Art. 204. |
Art. 184. | Art. 205. |
Art. 185. | Art. 206. |
Art. 186: l.1 tot 4 | Art. 207. |
l.5 | Art. 208. |
l.6 | Art. 209. |
Art. 187: §1 | Art. 210. |
§2 | Art. 211. |
§3 en 4 | Art. 212. |
Art. 188. | Art. 213. |
Art. 189. | Art. 214. |
Art. 190. | Art. 215. |
Art. 191. | Art. 216. |
Art. 192: l.1 en 2 | Art. 217. |
l.3 | Art. 218. |
l.4 | Art. 219. |
Art. 193. | Art. 220. |
Art. 194. | Art. 221. |
Art. 195: l.1 | Art. 222. |
l.2 | Art. 223. |
Art. 196. | Art. 224. |
Art. 197. | Art. 225. |
Art. 198. | Art. 226. |
Art. 199. | Art. 227. |
Art. 200: §1 | Art. 228. |
§2 | Art. 229. |
Art. 201. | Art. 230. |
---------- | ----------- |
Wet van 1 juli 1860 | Cod. |
Art. 1. | Art. 80: l.1 |
Art. 2: l.1 en 2 | Art. 80: l.2 en 3 |
Art. 2: l.3 | Art. 81. |
Wet van 26 mei 1882. | |
Art. 4. | Art. 275. |
Wet van 21 december 1927. | |
Art. 7: l.1, 2, 4, 5 en 6 | Art. 153: §1 |
l.3 | Art. 195. |
Gemeentekieswet | |
Art. 67. | Art. 71. |
Art. 68. | Art. 72. |
Art. 69. | Art. 73. |
Art. 70: l.1 en 6 | Art. 78. |
l.7 en 8 | Art. 74:§1 |
Art. 71. | Art. 75. |
Art. 72. | Art. 76. |
Art. 73. | Art. 77. |
Art. 78. | Art. 2. |
Art. 79. | Art. 3. |
Art. 80. | Art. 22. |
Art. 81. | Art. 9. |
Art. 82. | Art. 10. |
Art. 83. | Art. 4. |
Loi du 25 avril 1933. | |
Art. 1 : l.1 tot 3 | Art. 156. |
l.4 | Art. 158: l.1 |
l.5 | Art. 159. |
Art. 3. | Art. 161. |
Art. 5. | Art. 162. |
Art. 6. | Art. 166. |
Art. 8. | Art. 167. |
Art. 9. | Art. 163. |
Art. 10. | Art. 164. |
Art. 10bis. | Art. 160. |
Art. 11. | Art. 165. |
Art. 12. | Art. 168. |
Besluitwet | Cod. |
Besluitwet van 23 december 1946. | |
Art. 1. | Art. 42. |
Art. 2. | Art. 43. |
Art. 3. | Art. 44. |
Art. 4. | Art. 45. |
Art. 5. | Art. 46. |
Art. 6. | Art. 47. |
Art. 8. | Art. 48. |
Art. 9. | Art. 49. |
Wet van 21 augustus 1948. | |
Article 1. l. 2 | Art. 122. |
Wet van 14 februari 1961. | |
Art. 71: §1, l.2 | Art. 147: §1 |
Art. 72. | Art. 148. |
Wet van 27 juli 1961. | |
Art. 9. | Art. 144. |
Wet van 26 juli 1971. | |
Art. 56: §3 | Art. 267. |
§4 | Art. 268. |
§6 | Art. 269. |
Wet van 29 juni 1976. | |
Art. 11: l.2 | Art. 158: l.2 |
Art. 37. | Art. 157. |
Wet van 9 augustus 1980. | |
Art. 46: l.1 | Art. 116. |
---------- | ----------- |
Koninklijk besluit nr. 110 van 13 december 1982. | Cod. |
Art. 1. | Art. 252. |
Art. 2. | Art. 253. |
Art. 3. | Art. 254. |