11 MAART 1988. - Koninklijk besluit betreffende de vereisten inzake rationeel energieverbruik waaraan de verwarmingstoestellen moeten voldoen. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 25-03-1988 en tekstbijwerking tot 20-06-1997)
Art. 1-12
Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op alle verwarmingstoestellen die werken op vloeibare of gasvormige brandstof, met uitzondering van elektrische verwarmingstoestellen op basis van een weerstand, van warmtepompen en van de aansluitingen op het afstandsverwarmingsnet.
(Niet onder het toepassingsgebied van dit besluit vallen de nieuwe olie- en gasgestookte centrale-verwarmingsketels met een nominaal vermogen gelijk aan of hoger dan 4 kW en gelijk aan of lager dan 400 kW.) <KB 1997-03-18/48, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 30-06-1997>
Onder " verwarmingstoestel " wordt verstaan iedere ketel voor de produktie van warm water of stoom onder lage druk, gebruikt voor de centrale verwarming van lokalen of voor de bereiding van sanitair warm water, alsook ieder toestel voor warmteproduktie en overdracht ervan naar de lucht bestemd voor de verwarming van lokalen zonder gebruik van een tussenliggend fluïdum.
Art.2. Voor de toepassing van dit besluit moet verstaan worden onder :
1° Gemeenschap : de Europese Economische Gemeenschap;
2° Belgische norm : iedere norm die is bekendgemaakt door het Belgisch Instituut voor Normalisatie krachtens het koninklijk besluit van 30 juli 1976 betreffende de bekrachtiging of de registratie van de door het Belgisch Instituut voor Normalisatie openbaar gemaakte normen, waarbij iedere norm aangeduid wordt door verwijzing naar zijn officieel nummer;
3° Buitenlandse norm : iedere technische specificatie die werd goedgekeurd door een normalisatieorganisme bedoeld in bijlage 1 bij de richtlijn 83/189/EEG van 28 maart 1983;
4° Europese norm : iedere technische specificatie die werd goedgekeurd door de Gemeenschap of in gemeenschappelijk akkoord werd opgemaakt door de normalisatieorganismen bedoeld in bijlage 1 bij de richtlijn 83/189/EEG van 28 maart 1983;
5° Producent : iedere natuurlijke of rechtspersoon die overgaat tot de fabricage, invoer in België of uitvoer van verwarmingstoestellen;
6° Nuttig warmtevermogen : de hoeveelheid warmte die gemiddeld per tijdseenheid, tijdens een proef in stationaire toestand van een verwarmingstoestel aan het verwarmd fluïdum wordt afgestaan;
7° Nominaal vermogen P, uitgedrukt in kW : het warmtevermogen dat door de producent vastgesteld en gewaarborgd wordt als het vermogen dat bij continu bedrijf voor één of meer bepaalde brandstoffen kan behouden blijven bij naleving van de prestatievoorwaarden die door dit besluit vereist zijn;
8° Nuttig rendement : de verhouding van het nuttig warmtevermogen tot het produkt van de calorische onderwaarde bij constante druk van de brandstof met het gecorrigeerde verbruik, uitgedrukt in hoeveelheid brandstof per tijdseenheid;
9° Minister : de Minister of Staatssecretaris die de energie in zijn bevoegdheid heeft;
10° Administratie : de Administratie voor Energie van het Ministerie van Economische Zaken.
Art.3. Het is de producenten verboden om verwarmingstoestellen waarop dit besluit van toepassing is in te voeren, te koop te stellen, te verkopen, te verhuren, af te staan - zelfs gratis -, af te leveren na ombouwing of wijziging en uit te voeren naar lid-Staten van de Gemeenschap, indien zij niet beantwoorden aan de voorwaarden van hierna genoemde artikelen 4 tot 8.
Art.4. § 1. Ieder verwarmingstoestel dat in België in de handel wordt gebracht, wordt afgestaan of wordt afgeleverd moet een minimum nuttig rendement vertonen, bepaald op een waarde in percentage in functie van de volgende principes :
1° wanneer de verwarmingstoestellen werken op hun nominaal vermogen bij continu bedrijf :
a) indien hun nominaal vermogen lager ligt dan 30 kW, wordt de waarde eenvormig vastgesteld op 86 procent;
b) indien die begrepen is tussen 30 kW en 1000 kW, variëert de waarde in functie van de logaritme van het nominaal vermogen van 86 tot 89 procent;
c) indien hun vermogen hoger ligt dan 1000 kW, wordt de waarde eenvormig vastgesteld op 89 procent;
2° wanneer de verwarmingstoestellen werken bij verminderde belasting overeenstemmend met 30 procent van hun belasting bij continu bedrijf met nominaal vermogen, komt de minimumwaarde overeen met die welke bepaald is bij hogervermeld punt 1°, vermenigvuldigd met een correctiefactor in functie van het nominale vermogen dat als volgt tot stand komt :
a) met een gemiddelde watertemperatuur in de het verwarmingstoestel van 50 °C :
- nominaal vermogen kleiner dan 30 kW : 0,97;
- nominaal vermogen tussen 30 kW en 1000 kW : (0,945 + 0,017 log P);
- nominaal vermogen groter dan 1000 kW : 0,996;
b) met een gemiddelde watertemperatuur in het verwarmingstoestel van 70 °C :
- nominaal vermogen kleiner dan 30 kW : 0,92;
- nominaal vermogen tussen 30 kW en 1000 kW : (0,881 + 0,026 log P);
- nominaal vermogen groter dan 1000 kW : 0,96.
§ 2. De verwarmingstoestellen die worden uitgevoerd naar lid-Staten van de Gemeenschap moeten ten minste het rendement opleveren dat wordt opgelegd in de Staat van bestemming waarnaar het toestel wordt uitgevoerd.
§ 3. Ten einde na te gaan of voldaan wordt aan het minimum nuttig rendement bedoeld bij § 1, moeten de producenten aan een door de Minister erkend laboratorium de toepassing vragen van een proefmethode voor ieder type van verwarmingstoestel, alvorens over te gaan tot een van de bij artikel 3 bedoelde activiteiten, tenzij er in de Staat waarnaar de verwarmingstoestellen worden uitgevoerd een proefmethode wordt toegepast.
De proefprocedure verloopt volgens de volgende principes :
1° ieder merk en type van verwarmingstoestel maakt het voorwerp uit van een afzonderlijke aanvraag tot proefneming;
2° de aanvraag tot proefneming vermeldt afzonderlijk, enerzijds het gehele gamma van warmtegeneratoren in kwestie, dat wil zeggen het minimum, maximum en intermediair vermogen en anderzijds het merk en type van de branders welke de producent compatibel beschouwt met het type van verwarmingstoestel;
3° wanneer de producent voor een welbepaald verwarmingstoestel een vermogenbereik aankondigt in functie van de regeling van de brander wordt dat verwarmingstoestel in het gamma waarvan het deel uitmaakt op de volgende wijze geklasseerd :
- indien de verhouding van de laagste grens van het vermogenbereik tot de hoogste grens meer dan twee derde bedraagt, wordt het verwarmingstoestel beschouwd als een eenheid waarvan het vermogen overeenstemt met de hoogste grens van het bereik;
- indien deze verhouding kleiner is dan of gelijk is aan twee derde wordt het verwarmingstoestel beschouwd als bestaande uit twee afzonderlijke eenheden met als vermogen respectievelijk de hoogste en de laagste grens van het vermogenbereik;
- indien de brander of branders die door de producent worden aangekondigd als zijnde compatibel met het verwarmingstoestel dat het voorwerp van de aanvraag uitmaakt, niet dezelfde zijn in het gehele bereik, dan wordt het verwarmingstoestel beschouwd als zou het afzonderlijke eenheden vormen, ongeacht de verhouding van het maximum- en minimumvermogen.
4° Het erkende laboratorium gaat over tot proefneming bij continu bedrijf enerzijds en proefneming bij verminderde belasting anderzijds.
5° Voor de proefneming bij continu bedrijf selecteert het erkende laboratorium uit alle mogelijke combinaties van verwarmingstoestellen en branders van een bepaald gamma, een monster van uit te voeren proefnemingen, waarbij nauwlettend de volgende voorwaarden worden nageleefd :
- twee verwarmingstoestellen van het gamma moeten worden beproefd : die met het laagste vermogen en die met het hoogste vermogen;
- elk type van brander moet een proef ondergaan.
6° de producent is ertoe gehouden, alvorens de proefneming wordt uitgevoerd, de gedetailleerde technische documentatie voor te leggen betreffende het verwarmingstoestel en de branders, waarin alle technische gegevens zitten die noodzakelijk zijn volgens de van kracht zijnde proefnemingsvoorschriften;
7° het laboratorium kiest, in functie van de gegevens vervat in de bij hogervermeld punt 6° bedoelde documentatie, de combinaties van verwarmingstoestellen-branders die aan proefneming worden onderworpen, waarbij de voorkeur gaat naar combinaties die volgens het laboratorium het moeilijkst kunnen voldoen aan de vereisten;
8° indien het laboratorium, na onderzoek van de documentatie oordeelt dat de volgens de regels van hogervermeld punt 5° gekozen combinaties te weinig in aantal zijn om te kunnen oordelen of ze compatibel zijn met alle met de ketel voorgestelde branders, kan het er nog andere combinaties aan toevoegen, met dien verstande dat de bijkomende proefnemingen steeds gebeuren op de ketel met het hoogste vermogen van het gamma;
9° het erkende laboratorium beschouwt de resultaten van de proefneming bij continu bedrijf als bevredigend :
- wat het gamma van verwarmingstoestellen betreft, wanneer minstens één proef op elk van de twee in toepassing van hogervermeld punt 5° geselecteerde verwarmingstoestellen bevredigend was;
- wat een type van brander betreft, wanneer de proef verricht op die brander bevredigend was;
10° voor de proefnemingen bij verminderde belasting selecteert het laboratorium een monster van twee proefnemingen, het ene voor het verwarmingstoestel met het kleinste vermogen en het andere voor dat met het grootste vermogen waarbij voor beide proefnemingen een van de branders wordt gekozen waarvan de compatibiliteit met het verwarmingstoestel is gebleken tijdens de proeven bij continu bedrijf;
11° het erkende laboratorium beschouwt de resultaten van de proefnemingen bij verminderde belasting als bevredigend wanneer beide bij punt 10° hogerbedoelde proefnemingen bevredigend zijn;
12° de proefnemingen bij verminderde belasting worden verricht bij een gemiddelde watertemperatuur van 50 °C, tenzij de producent formeel aangeeft dat de ketel niet mag werken bij een gemiddelde temperatuur lager dan 70 °C; in dat geval worden de proefnemingen uitgevoerd bij laatstgenoemde temperatuur;
13° wanneer een verzoek tot bijkomende proefneming enkel tot doel heeft de compatibiliteit te verzekeren van een bijkomend type van brander met een merk of type van verwarmingstoestel dat reeds aanvaard is, moet enkel het gedeelte van de proefnemingen dat betrekking heeft op die brander verricht worden.
§ 4. Voor de toepassing van § 1 tot § 3 moeten de producenten en erkende laboratoria gebruik maken van technische specificaties die kunnen gerangschikt worden bij een van de volgende categorieën :
1° de Belgische normen die door de Minister zijn aangeduid;
2° de buitenlandse en Europese normen, alsook andere technische specificaties voor zover, volgens het advies van een comité dat samengesteld is uit vertegenwoordigers van de Minister, van de Administratie, van het Belgisch Instituut voor Normalisatie en van de Regie der Gebouwen :
- de vereisten die voortvloeien uit die normen of specificaties, gelijkwaardig zijn met die van de bij punt 1° bedoelde Belgische normen of met de buitenlandse normen die van toepassing zijn in het land van bestemming waarnaar de verwarmingstoestellen worden uitgevoerd;
- de proefmethode die uit deze normen of specificaties voortvloeit, voldoende garanties vertoont.
Art.5. § 1. Rond het ketellichaam bevindt zich een mantel, bestaande uit platen die bestemd zijn om rond de buitenwanden van de waterruimten of van de stoomruimten van het verwarmingstoestel, een isolatie te vormen.
De warmtewisselaar van de ketel moet dusdanig geïsoleerd zijn dat het oppervlak van de mantel de omgevingstemperatuur met niet meer dan 35 K overschrijdt, behalve in een zone van 0,15 m breedte rond de vrije deuren en toegangspanelen van de kringen van de verbrandingsgassen en in de zone die is afgebakend door twee horizontale niveaus, respectievelijk gesitueerd op 0,10 m boven en 0,10 m onder de plaats waar de gaten van de atmosferische gasbranders zich bevinden.
Wanneer de geïsoleerde mantel ketelwanden bedekt waar de verbrandingsgassen circuleren, mag de temperatuur de hierboven vermelde grens overschrijden.
§ 2. In uitzondering op § 1, moeten niet van een mantel voorzien zijn :
1° de verwarmingstoestellen die speciaal ontworpen zijn om het lokaal te verwarmen waarin zij geplaatst zijn;
2° de wandketels met gasvormige brandstoffen waarin de interne circulatie noodzakelijkerwijze versneld wordt en die zijn uitgerust met een atmosferische brander.
Art.6. § 1. Elk verwarmingstoestel moet voorzien zijn van een kenplaat uit duurzaam materiaal met onuitwisbare opschriften.
De kenplaat wordt stevig bevestigd op een gemakkelijk toegankelijke en zichtbare plaats en moet een afmeting hebben van ten minste 10 cm X 7 cm.
§ 2. De bij § 1 bedoelde kenplaat moet de volgende elementen vermelden :
1° naam en eventueel siglum van de constructeur;
2° keteltype met catalogusnummer;
3° fabricagejaar;
4° fabricagenummer;
5° nominaal vermogen van de ketel aangegeven in kW, MW of GW en dit voor de verschillende brandstoffen die kunnen gebruikt worden;
6° effectieve maximale bedrijfsdruk van het verwarmde fluïdum, in bar;
7° maximale vertrektemperatuur van het water in °C, in het geval van warmwaterketels;
8° bevestiging van de controle bedoeld bij artikel 4, § 3, en identificering van het organisme dat deze heeft verricht;
9° iedere onontbeerlijke bijkomende aanwijzing betreffende bijzonderheden van sommige types van verwarmingstoestellen, in toepassing van de Belgische normen en de equivalente technische specificaties krachtens hogervermeld artikel 4, § 4.
Art.7. § 1. Ieder verwarmingstoestel wordt geleverd met toelichtingsnota's waarvan de ene bestemd zijn voor de installateur en de andere voor de gebruiker. Iedere toelichtingsnota draagt duidelijk als titel de aanduiding van de types van verwarmingstoestellen waarop deze betrekking heeft en vermeldt de merken en types van branders die de producent compatibel beschouwt met die types van verwarmingstoestellen.
Die nota's moeten een referentienummer en de datum van druk vermelden.
§ 2. Een voor de gebruiker bestemde nota verstrekt alle nodige onderrichtingen betreffende het starten en het stilleggen van het verwarmingstoestel, de bediening ervan, het nodige onderhoud en de periodiciteit van dat onderhoud.
Die nota of een uittreksel ervan, wordt verschaft onder een zondanige vorm dat zij tegen een muur nabij de ketel kan aangebracht worden en goed bewaard kan blijven.
§ 3. De technische specificaties betreffende de toelichtingsnota's zijn vastgelegd door de Belgische normen en andere krachtens hogervermeld artikel 4, § 4, als equivalent erkende specificaties.
Zij maken deel uit van de controle bedoeld bij artikel 4, § 3 en de voor de gebruiker bestemde nota bevat de essentiële aanwijzingen over de inhoud van die controle.
Art.8. § 1. De producenten lichten de Administratie in van zodra zij besloten hebben een model of type van verwarmingstoestel ten toon te stellen voor mogelijke kopers of in de handel te brengen.
Hiertoe bezorgen zij de Administratie een document waarin verklaard wordt dat de bij artikel 4, § 2 bedoelde verificaties verricht zijn.
§ 2. De producenten vragen de Administratie zich te laten vertegenwoordigen op de vergaderingen van de instanties waaraan beslissingsbevoegdheid inzake het in de handel brengen van verwarmingstoestellen is toegekend.
§ 3. De producenten verstrekken de Administratie alle gegevens en verlenen hun medewerking ten einde de met de controle inzake toepassing van het besluit gelaste ambtenaren de mogelijkheid te bieden hun opdracht in de beste omstandigheden te vervullen.
Art.9. De inbreuken op de bepalingen van dit besluit worden bestraft met dezelfde straffen als die welke voorzien zijn bij de wet van 22 januari 1945 op de economische reglementering en de prijzen, behalve wanneer de bepalingen van hoofdstuk V van de wet van 14 juli 1971 op de handelspraktijken dienen te worden toegepast.
Art.10. De Minister stelt de ambtenaren van de Administratie aan die gelast zijn met het opsporen en vaststellen van inbreuken op de bepalingen van dit besluit.
Art.11. Dit besluit treedt in werking de eerste dag van de vierde maand volgend op die gedurende welke het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
Art. 12. Onze Minister van Economische Zaken is gelast met de uitvoering van dit besluit.