17 FEBRUARI 1984. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de algemene immissienormen voor de kwaliteit van zoet water dat bescherming of verbetering behoeft ten einde geschikt te zijn voor het leven van vissen.(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 16-02-1988 en tekstbijwerking tot 16-05-1995)
Art. 1-10
BIJLAGE.
Art. N
Artikel 1. <Zie nota onder TITEL> Voor dit onderhavig besluit, wordt verstaan onder :
a) "viswater" :de wateren die bescherming of verbetering behoeven om geschikt te zijn voor het leven van vissen;
b) "brakwater" :
de wateren waarvan het chloridegehalte 600 mg Cl/l overschrijdt;
c) "water voor zalmachtigen".
water waarin vissoorten zoals zalm (Salmo salar), forel (Salmo trutta), vlagzalm (Thymallus thymallus) en Corregonidae (Coregonus) leven of zouden kunnen leven;
d) "water voor karperachtigen" :
water waarin karperachtigen (Ciprinidae) of soorten zoals snoek (Esox lucius), baars (Perca fluviatilis) en paling (Anguilla anguilla) leven of zouden kunnen leven;
e) "viswater-zones" :zones waar zich viswater in bevinden;
f) "zoet oppervlaktewater" :
de oppervlaktewateren in het binnenland tot de plaats waar bij laag water en in een periode met gering zoetwaterdebiet het chloridegehalte 600 mg Cl/l overschrijdt ten gevolge van de aanwezigheid van zeewater;
g) "natuurlijke verrijking" :
het proces waardoor een bepaalde hoeveelheid water, zonder ingrijpen van de mens, bepaalde stoffen die in de bodem voorkomen hieruit opneemt.
Art.2. <Zie nota onder TITEL> Dit besluit is toepasselijk op de oppervlakte viswateren. Het is niet van toepassing op water in natuurlijke of kunstmatige bekkens dat wordt gebruikt voor intensieve visteelt, evenmin op brakwater.
Art.3. <Zie nota onder TITEL> <KB 1987-12-09/39, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 1988-02-26> De viswaterzones moeten worden aangeduid om de kwaliteit te beschermen of te verbeteren van de stromende of stilstaande zoete wateren waarin vissen leven of, indien de verontreiniging verminderd of uitgeschakeld zou worden, zouden kunnen leven, vissen behorend tot in natuurlijke verscheidenheid voorkomende inheemse soorten of waarvan de aanwezigheid wensbaar wordt geacht met het oog op het waterbeheer.
Art.4. <Zie nota onder TITEL> § 1. De fysisch-chemische en microbiologische parameters zijn opgenomen in bijlage van dit besluit. Voor de toepassing van deze parameters zijn de wateren onderverdeeld in water voor zalmachtigen en water voor karperachtigen en dient rekening gehouden te worden met de in de kolommen van bijlage vermelde opmerkingen.
§ 2. Voor alle aangewezen viswaterzones of voor elke zone afzonderlijk moeten de op de viswater toepasbare waarden vastgesteld worden voor wat betreft de parameters vermeld in bijlage voor dewelke de waarden voorkomen in de kolom I of kolom G. Het is toegelaten waarden voor de andere parameters vast te stellen.
§ 3. (De waarden die in kolom G van de bijlage zijn vermeld, zijn richtwaarden.) <KB 1987-12-09/39, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 1988-02-26>
§ 4. De waarden vastgesteld in § 2 mogen niet minder streng zijn dan dewelke die voorkomen in kolom I van de bijlage; nochtans is het toegelaten ervan af te wijken wat het totaal ammonium betreft in bijzondere geografische of klimatologische omstandigheden en inzonderheid voor de temperatuur van diepe waters en voor geringe nitrificatie of wanneer de bevoegde instantie kan bewijzen dat er geen merkbaar gevolg is voor de evenwichtige ontwikkeling van de vissen.
§ 5. In het Brusselse Gewest zijn de waarden I en G deze vastgesteld in het koninklijk besluit van 6 juli 1979 tot afbakening van de aangelegenheden inzake het beleid van ruimtelijke ordening en stedebouw waarin een verschillend gewestelijk beleid verantwoord is, inzonderheid artikel 5, 2°.
Art.5. <Zie nota onder TITEL> De kwaliteit van de aangewezen viswateren moet in overeenstemming zijn met de waarden bepaald in artikel 4, volgens de modaliteiten van dat artikel, met ingang van 18 juli 1985.
Art.6. <Zie nota onder TITEL> § 1. De aangewezen wateren worden geacht in overeenstemming te zijn met dit besluit, indien monsters die in deze wateren voor een periode van twaalf maanden op een zelfde bemonsteringspunt zijn genomen met de minimale frequentie als aangegeven in de bijlage, uitwijzen dat zij voldoen aan de in overeenstemming met artikel 4 vastgestelde waarden, evenals aan de opmerkingen in de kolommen G en I van de bijlage voor :
_ 95 pct. van de monsters voor de parameters pH, BOD5, niet geoniseerde ammoniak, totaal ammonium , nitrieten, totaal residueel chloor, totaal zink en opgelost koper. Wanneer de gekozen frequentie voor monsterneming lager is dan één monster per maand, moet voor alle monsters aan bovengenoemde waarden en opmerkingen worden voldaan;
_ de in de bijlage vermelde percentages voor de parameters temperatuur en opgeloste zuurstof;
_ de vastgestelde gemiddelde concentratie voor de parameter gesuspendeerde stoffen.
§ 2. Afwijkingen van de krachtens artikel 4 vastgestelde waarden of van de opmerkingen in de kolommen G en I van de bijlage zullen voor de berekening van de in § 1 bedoelde percentages niet in aanmerking genomen worden wanneer ze het gevolg zijn van overstromingen of andere natuurrampen.
Art.7. <Zie nota onder TITEL> § 1. De bemonstering gebeurt volgens de in de bijlage vermelde minimumfrequentie.
§ 2. Indien vastgesteld wordt dat de kwaliteit van de aangewezen wateren aanmerkelijk hoger is dan die welke uit de toepassing van de vastgestelde waarden, kan de frequentie van monsterneming worden verlaagd. Wanneer er geen enkele verontreiniging of geen enkel gevaar voor achteruitgang van deze kwaliteit is, kan de betrokken bevoegde instantie besluiten dat er geen monsters behoeven te worden genomen.
§ 3. De exacte bemonsteringsplaats, de afstand tussen die plaats en het dichtsbijzijnde punt voor lozing van verontreinigende stoffen, alsmede de diepte waarop de monsters dienen te worden genomen zijn vastgesteld aan de hand van in het bijzonder de plaatselijke milieuomstandigheden.(Indien, ten gevolge van een bemonstering blijkt dat een vastgestelde waarde niet wordt in acht genomen, bepaalt de bevoegde overheid of die toestand te wijten is aan het toeval, het gevolg is van een natuurlijke verschijnsel of veroorzaakt is door een verontreiniging en neemt zij de gepaste maatregelen.) <KB 1987-12-09/39, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 1988-02-26>
§ 4. Een aantal analyse-referentiemethodes is voor de betrokken parameter aangegeven in de bijlage. De laboratoria die andere methodes aanwenden moeten er zich van gewissen dat de bekomen resultaten gelijkwaardig of vergelijkbaar zijn met die, aangeduid in de bijlage.
§ 5. De monsters moeten representatief zijn.
Art.8. <Zie nota onder TITEL> De toepassing van de regels met betrekking tot immissienormen van zones van viswater mag er in geen geval toe leiden dat de verontreiniging van zoet water direct of indirect toeneemt, in vergelijking met de kwaliteit op 18 juli 1978.
Art.9. <Zie nota onder TITEL> § 1. Van dit besluit kan worden afgeweken :
a) voor bepaalde parameters die in bijlage met (O) zijn aangeduid wegeuitzonderlijke meteorologische of bijzondere geografische omstandigheden;
b) indien de aangewezen wateren een natuurlijke verrijking met bepaalde stoffen ondergaan waardoor niet voldaan wordt aan de in bijlage voorgeschreven waarden;
c) wat de parameters van de temperatuur betreft, kunnen door de bevoegde instantie geografisch beperkte afwijkingen beslist worden in bijzondere omstandigheden wanneer deze instantie kan bewijzen dat de afwijkingen geen schadelijk gevolg met zich meebrengen voor de evenwichtige ontwikkeling van de vispopulatie.
§ 2. Aan de instantie die zich beroept op een afwijking of die ze toestaat, of die op het gebruik ervan toeziet, wordt de verplichting opgelegd de Minister die het Leefmilieu onder zijn bevoegdheid heeft, in te lichten over elke afwijking, alsmede hem de redenen mee te delen van deze afwijking, overeenkomstig § 1, c.
Art.10. <Zie nota onder TITEL> Onze Staatssecretaris voor Volksgezondheid en Leefmilieu is met de uitvoering van dit besluit belast.
BIJLAGE.
Art. N. <Zie nota onder TITEL> BIJLAGE :
A. LIJST VAN PARAMETERS. <Niet opgenomen. Zie B.St. 30-03-1984, p. 3971 >
B. SPECIFIEKE INDICATIES VOOR TOTAAL ZINK EN OPGELOST KOPER. <Niet opgenomen. Zie B.St. 30-03-1984, p. 3976>