Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

6 APRIL 1984. - Ministerieel besluit tot bepaling van de modaliteiten van de controle op de voor binding en neutralisering van brandbaar stof in de steenkolenmijnen genomen maatregelen. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest <BVR2011-07-15/41, art. 31, 002; Inwerkingtreding : 06-09-2013>)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 06-09-2011 en tekstbijwerking tot 06-09-2011)



Inhoudstafel:


Art. 1-2, N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2011035717 



Artikels:

Artikel 1. De modaliteiten van de controle op de maatregelen die genomen worden voor de binding of de neutralisering van het kolenstof dat een wolk zou kunnen vormen in de gangen van een door de mijningenieur als stofrijk ingedeelde mijn of ingedeeld gedeelte van een mijn zijn bepaald in de bijlage van dit besluit.

Art.2. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. N. Bijlage: Modaliteiten van de controle op de voor de binding of de neutralisering van brandbaar stof in de steenkolenmijnen genomen maatregelen
  A. Controle op de binding van het stof met behulp van hygroscopische zouten.
  Om te controleren of de binding met behulp van deze zouten nog doeltreffend is, blaast men met de mond op de vlakken waar stof op ligt; deze controle gebeurt tweemaal per maand en de resultaten ervan worden in een speciaal register ingeschreven.
  Als deze controle aantoont dat het stof niet meer volledig gebonden is, dan is een nieuwe behandeling met zouten nodig.
  De frekwentie van de behandeling varieert naar gelang van de omvang van de stofafzetting; ze situeert zich over het algemeen tussen vier en zes weken.
  B. Controle op de neutralisering van het stof met behulp van kalksteenstof.
  1. Principe.
  De controle geschiedt door het meten van de neutralisatiegraad van monsters die aan de hand van op bepaalde plaatsen genomen stalen zijn samengesteld.
  2. Frekwentie van de controle.
  De exploitant dient maatregelen te treffen om het gestelde doel te bereiken, d.w.z. dat de neutralisatiegraad altijd en overal voldoende moet zijn.
  Hij dient er zich ook van te vergewissen of dat doel door de getroffen maatregelen wordt bereikt.
  Hij moet de controle derwijze organiseren dat de tijd tussen twee opeenvolgende controleverrichtingen ten hoogste één maand bedraagt voor de werken van het type A en ten hoogste drie maanden voor de werken van het type B, zoals bepaald in paragraaf 3.
  De divisiedirecteur der mijnen kan deze tussenpozen nochtans onderscheidenlijk tot drie maanden in plaats van één maand en tot negen maanden in plaats van drie maanden verlengen wanneer het behoud van de vereiste neutralisatiegraad op grond van doeltreffende toezichtsmethodes of van de omstandigheden waarin de stofneerslag geschiedt kan worden gewaarborgd.
  3. Indeling van de mijnwerken.
  Uit de ervaring blijkt dat de stofneerslag in de ondergrondse werken niet eenvormig geschiedt, maar wordt beinvloed door tal van factoren, waarmee rekening moet gehouden worden bij het nemen van stalen. Zo wordt men ertoe gebracht een algemeen onderscheid te maken tussen twee types van mijnwerken:
  _ type A: werken of gedeelten van werken, in de nabijheid van plaatsen waar veel stof in de lucht in suspensie gebracht wordt, en waarin de stofneerslag aanzienlijk en onregelmatig is;
  _ type B: werken of gedeelten van werken, verder van zulke plaatsen gelegen en waarin de stofneerslag geringer en eenvoudiger is. Deze werken worden in twee kategorieën ingedeeld, de werken van het type B1 en die van het type B2.
  De lijst van de werken van de types A of B (B1 en B2) wordt door de directeur der werken volgens de hierna vermelde principes opgemaakt en ter goedkeuring aan de divisiedirecteur der mijnen voorgelegd. Als werken van het type A worden beschouwd:
  _ de gangen, uitgerust met een transporteur voor kolentransport;
  _ de zones waarin kolen in mijnwagens geladen worden;
  _ de gangen of ganggedeelten, op minder dan 200 meter van een winplaats gelegen;
  _ de in de kolenlaag in delving zijnde galerijen van voorbereidende werken;
  _ de installaties voor het laden van de skips.
  Als werken van het type B1 worden beschouwd:
  _ de andere gangen die toegang verlenen tot winplaatsen of tot in de kolenlaag in delving zijnde galerijen van voorbereidende werken en die gelegen zijn binnen een door middel van primaire ontploffingsgrendels geisoleerde zone.
  Als werken van het type B2 worden beschouwd:
  _ de andere werken.
  4. Het nemen van stalen.
  4.1. Vakken en zones voor het nemen van stalen.
  Ieder geneutraliseerd werk wordt als volgt in vakken verdeeld:
  in de werken van het type A:
  _ vakken van 200 m, eventueel aangevuld met delen van vakken.
  in de werken van het type B:
  _ vakken van 400 m, gerekend vanaf de primaire ontploffingsgrendels en eventueel aangevuld met delen van vakken in de werken van het type B1;
  _ vakken van 1 000 m, eventueel aangevuld met delen van vakken, in de werken van het type B2.
  Elk van deze vakken wordt op zijn beurt verdeeld in "opnamezones" van:
  _ 20 m lengte in de vakken van 200 m;
  _ 40 m lengte in de vakken van 400 m;
  _ 100 m lengte in de vakken van 1 000 m.
  Bij de opeenvolgende controleverrichtingen worden in ieder vak stalen genomen en telkens in een andere zone en behoudens plaatselijke omstandigheden worden de zones derwijze gekozen dat ze zo regelmatig mogelijk over het gehele werk dat gecontroleerd wordt, verdeeld zijn.
  In het bijzonder geval van een vak grenzend aan een winplaats of aan een in de kolenlaag in delving zijnde front, wordt evenwel één staal op twee genomen in een zone die minder dan 50 m van die winplaats op dat front gelegen is.
  De resultaten van de controle worden ingeschreven in een register dat zo opgevat is dat een algemeen overzicht van ieder geneutraliseerd werk verkregen wordt en waarin vermeld worden:
  _ de benaming en de kenmerken van het werk;
  _ de stofontwikkelingsbronnen;
  _ de verdeling van het werk in vakken en zones.
  4.2. Opnamen.
  In iedere zone waarin stalen moeten genomen worden, worden twintig opnamen op de vloer en twintig opnamen op de "andere oppervlakken" van het werk (wanden, buizen enz.) verricht.
  Op de vloer wordt iedere opname door middel van een penseel of een schepper zoveel mogelijk over een oppervlakte van ongeveer 1 dm2 en over een dikte van ten hoogste 1 cm verricht.
  Op de "andere oppervlakken" wordt iedere opname door middel van een penseel of een soepele borstel van ongeveer 6 cm breedte over een dikte van ten hoogste 5 of 6 mm verricht.
  In zoverre de afmetingen en de uitrusting van het werk zulks toelaten, worden deze opnamen als volgt verdeeld:
  _ op de vloer: op de loodlijn van ieder van de twintig punten, gelegen op of dichtbij de hierna beschreven spiraal, waar de opnamen op de "andere oppervlakken" hebben plaatsgehad;
  _ op de "andere oppervlakken": op een spiraal waarvan het uitgangspunt ter hoogte van de vloer op één van de wanden gelegen is en het eindpunt ter hoogte van de vloer op de andere wand, en die het dak van de mijngang in het midden van de zone snijdt.
  Op plaatsen waar de afmetingen van de gang het dak moeilijk bereikbaar maken, worden de stofopnamen op de "andere oppervlakken" ter hoogte van de opgestoken armen verricht.
  4.3. Technieken voor het nemen van de stalen.
  In de werken van het type A worden in iedere opnamezone twee stalen samengesteld, het eerste door middel van de twintig opnamen op de vloer en het tweede, apart van het eerste, door middel van de twintig opnamen op de "andere oppervlakken".
  In de werken van het type B wordt één enkel staal samengesteld door middel van de twintig opnamen op de vloer en de twintig opnamen op de "andere oppervlakken".
  Ieder staal wordt ter plaatse zorgvuldig gemengd en daarna tot een hoeveelheid van ten minste 100 g verminderd; deze wordt door de aangestelde persoon naar de bovengrond gebracht, samen met een identificatiebriefje dat iedere verwarring uitsluit.
  4.4. Natte zones.
  Als een nat mijnwerk door middel van kalksteenstof geneutraliseerd is, zullen de in paragraaf 4.3. aangehaalde opnameregels toegepast worden.
  De opnamen worden evenwel met een lepel en over een geringe dikte, zoals bij de opnamen van droog stof, verricht.
  Indien in één en dezelfde zone slechts enkele stofopnamen nat zijn, worden zij van de droge stofopnamen gescheiden. De droge en de natte stofopnamen worden afzonderlijk ontleed, deze laatste na eerst te zijn gedroogd.
  5. Verwerking van de monsters in het laboratorium.
  5.1. Bereiding van het monster dat zal worden ontleed.
  Het uit de ondergrond naar boven gebrachte staal, dat zoals hoger gezegd ten minste 100 g weegt, wordt volkomen homogeen gemaakt en daarna volgens de methode van de verdeling in vakken tot ongeveer 50 g verminderd.
  Dit gedeelte van 50 g wordt gezeefd met een zeef met mazen van 250 micrometer en wat op de zeef blijft liggen wordt weggeworpen. Van wat door de zeef valt neemt men volgens de methode van de verdeling in vakken een hoeveelheid van ongeveer 10 g. Deze wordt gedurende één uur in de oven op (105 min of meer 2) °C gedroogd. Vervolgens laat men ze afkoelen in een droger. Tenslotte neemt men er een hoeveelheid van ongeveer 1 g af, op 0,1 mg na gewogen, die het te ontleden monster vormt.
  5.2. Ontleding van een monster.
  Het te ontleden monster wordt uitgestrooid in een vooraf afgewogen open capsule of schaaltje van silicum, porselein of platina. Het schaalte wordt in een moffeloven geplaatst en op een temperatuur van (490 min of meer 10) °C gebracht totdat de massa constant blijft (gewichtsverlies van minder dan 1 mg). De metingen worden, na afkoeling in een droger, op 0,1 mg na verricht.
  De neutralisatiegraad N van het monster wordt in ten honderd uitgedrukt door de formule:
  N = (m2/m1) x 100
  waarin m1 de massa van het gedroogde monster is en m2 de massa van het residu.
  6. Gevolg dat aan de controle moet worden gegeven.
  Het resultaat van de ontleding wordt opgetekend in het in paragraaf 4.1. bedoelde register, met één cijfer na de komma, en ter kennis van de directeur der werken gebracht.
  Indien de vereiste neutralisatiegraad in een bepaalde zone niet bereikt is, doet de directeur der werken zonder verwijl een bijkomende neutralisatieoperatie uitvoeren in gans het betrokken vak. Daarna wordt een nieuwe controle uitgevoerd om er zeker van te zijn dat de vereiste graad bereikt is.