Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

10 FEBRUARI 1983. - Koninklijk besluit houdende aanmoedigingsmaatregelen voor het rationeel energieverbruik. (NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest bij BWG2003-04-10/72, art. 21; Inwerkingtreding : 10-06-2003) (NOTA 2 : Opgeheven voor de Vlaamse Overheid door BVR2010-11-19/05, art. 12.2.1, § 2, 7°, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2011) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 20-06-1998 en tekstbijwerking tot 08-12-2010)



Inhoudstafel:

Hoofdstuk I. (NOTA : Voor het Vlaamse Gewest worden artikelen 1 tot en met 17 ondergebracht in een hoofdstuk I.)
Art. 1-17, 17bis, 18-19
Hoofdstuk II. (NOTA : Voor het Vlaamse Gewest heeft het gedeelte van onderhavig besluit dat artikel 17 volgt de volgende vorm) <BVE 1992-12-16/37, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1992>
Art. 18-23
HOOFDSTUK III. <Voor het Vlaamse Gewest ingevoegd bij BVR 1998-06-16/30, art. 2, Inwerkingtreding : 30-06-1998> Fotovoltaïsche energie.
Art. 23bis, 24-25



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:





Artikels:

Hoofdstuk I. (NOTA : Voor het Vlaamse Gewest worden artikelen 1 tot en met 17 ondergebracht in een hoofdstuk I.)
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit moet worden verstaan onder :
  1. Ondernemingen : de nijverheids-, handels- of landbouwexploitaties bedoeld in artikel 20, 1°, artikel 94, 1e lid, of in artikel 139 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen.
  2. Niet-commerciële instellingen : de rechtspersonen bedoeld in artikel 136 van hetzelfde Wetboek.
  3. Minister : de Minister die de Energie in zijn bevoegdheid heeft.

Art.2. § 1. Er wordt een tegemoetkoming toegekend die proportioneel is met de aanschaffings- of beleggingswaarde van de in nieuwe staat verkregen of in nieuwe staat tot stand gebrachte materiële vaste activa die tot een rationeler energieverbruik of de verbetering van de nijverheidsprocessen vanuit het energiegezichtspunt leiden en die door een onderneming bij de uitoefening van haar beroepsactiviteit in België worden aangewend.
  § 2. Deze tegemoetkoming wordt binnen de grenzen van de daartoe op de nationale begroting uitgetrokken kredieten, toegekend aan de ondernemingen waarvan het gemiddelde van de resultaten van hun beroepsactiviteit, uitgewezen uit hoofde van het jaar of boekjaar van de investering en de twee jaren of boekjaren die het onmiddellijk voorafgaan een verlies vertoont, en die de investeringsaftrek bepaald in artikel 42ter, § 2, 1e lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen niet kunnen genieten.
  Ze is gelijk aan 31 pct. van het aftrekbaar investeringsdeel bepaald in artikel 42ter, § 2, 1e lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen en ze wordt onder de vorm van een terugbetaalbare, renteloze kapitaalpremie toegekend.
  Ze wordt berekend op de beleggings- of aanschaffingswaarde zoals bepaald in artikel 48, § 1, 2e lid, van hetzelfde Wetboek.
  § 3. Om de bedoelde tegemoetkoming te kunnen genieten moet de aanvragende onderneming het bewijs leveren dat ze voldoet aan de voorwaarden bedoeld in § 2 van dit artikel, door het inkomstenbewijs voor te leggen dat daartoe wordt afgeleverd door het Ministerie van Financiën - Administratie der Directe Belastingen.
  § 4. De onderneming die de in § 1 van dit artikel bedoelde tegemoetkoming genoten heeft moet voor elk jaar of boekjaar dat volgt op dat van de investering en tot de terugbetaling van de tegemoetkoming, per aangetekende brief, een verklaring van de resultaten, door middel van een formulier waarvan het model vastgesteld is door de Minister, naar het Ministerie van Economische Zaken, Administratie voor Energie, Dienst Energiebehoud sturen.
  De verklaring van de resultaten moet toekomen binnen de drie maanden die volgen op het einde van het jaar of de afsluiting van het boekjaar waarop ze betrekking heeft.
  Binnen de drie maand vanaf de datum van verzending van de aangetekende brief en tot de algehele terugbetaling van de tegemoetkoming, moet de onderneming, waarvan uit de verklaring van het resultaat blijkt dat er winst is voor het jaar of voor het boekjaar waarop ze betrekking heeft, deze tegemoetkoming tot het bedrag van de verwezenlijkte winst terugbetalen.
  § 5. De ondernemingen van de sectoren waarvoor een nationaal sectorieel beleid erkend is, en waaraan uit dien hoofde Staatstegemoetkomingen worden toegekend, kunnen de bij § 1 van dit artikel ingestelde tegemoetkomingen niet genieten.
  § 6. De toepassing van dit artikel mag niet samengaan met deze van het koninklijk besluit van 26 februari 1981 houdende aanmoedigingsmaatregelen voor de brandstofbesparing in de sectoren van de tuinbouw en de zeevisserij, noch met deze van de bepalingen van het koninklijk besluit van 30 juli 1981 houdende aanmoedigingsmaatregelen voor de brandstofbesparing in de landbouwsector.
  § 7. Om de tegemoetkoming waarvan sprake in § 1 van dit artikel te kunnen genieten moet de goedkeuring van de Minister worden gegeven vooraleer de investeringen waarop deze tegemoetkoming betrekking heeft en waarvan de aanschaffings- of beleggingswaarde 100 miljoen frank overschrijdt, worden verwezenlijkt.
  Deze goedkeuring wordt gegeven onder de schorsende voorwaarde van voorlegging door de onderneming van het inkomstenbewijs waarvan sprake in § 3 van dit artikel.

Art.3. § 1. Er wordt een toelage toegekend die 20 pct. bedraagt van de aanschaffings- of beleggingswaarde van de in nieuwe staat verkregen of in nieuwe staat tot stand gebrachte materiële vaste activa die tot een rationeler energieverbruik of de verbetering van de nijverheidsprocessen vanuit het energiegezichtspunt leiden en die door een niet-commerciële instelling bij de uitoefening van haar activiteit in België worden aangewend.
  Deze toelage wordt binnen de grenzen van de daartoe op de nationale begroting uitgetrokken kredieten toegekend.
  § 2. De toepassing van dit artikel mag niet samengaan met deze van artikel 6bis, § 2, 8°, van de wet van 23 december 1963 op de hospitalen.
  § 3. De bij § 1 van dit artikel bepaalde toelage zal evenwel slechts aan de door de Minister vastgesteld categorieën van niet-commerciële instellingen worden toegekend.
  § 4. Om de toelage waarvan sprake in § 1 van dit artikel te kunnen genieten moet de goedkeuring van de Minister worden gegeven vooraleer de investeringen waarop deze toelage betrekking heeft en waarvan de aanschaffings- of beleggingswaarde 60 miljoen frank overschrijdt, worden verwezenlijkt.

Art.4. De materiële vaste activa waarvan sprake in artikel 2, § 1, en artikel 3, § 1, van dit besluit zijn deze die kunnen worden gerangschikt onder de investeringen opgenomen in bijlage X bij het koninklijk besluit van 4 maart 1965 tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen.

Art.5. Binnen de grenzen van de daartoe op de nationale begroting uitgetrokken kredieten wordt een toelage gelijk aan 50 pct. van de studiekosten, als gevolg waarvan materiële vaste activa die tegemoetkomingen of toelagen respectievelijk bepaald in de artikels 2, § 1, en 3, § 1, van dit besluit genieten, in nieuwe staat werden verkregen of in nieuwe staat werden tot stand gebracht aan de onderneming of de niet-commerciële instelling die daartoe de aanvraag doet, toegekend.
  Het bedrag van de toelage mag 50 000 frank per onderneming of niet-commerciële instelling niet overschrijden.

Art.6. § 1. Binnen de grenzen van de daartoe op de nationale begroting uitgetrokken kredieten, en onder de bij de Minister bepaalde voorwaarden, worden toelagen die tot 50 pct. van de kosten ervan kunnen dekken toegekend voor demonstratieprojekten inzake rationeel energieverbruik die een nieuwe verwezenlijking in België betekenen en commercialisering- en rendabiliteitsvooruitzichten bieden.
  § 2. Binnen de grenzen van de daartoe op de nationale begroting uitgetrokken kredieten, en onder de door de Minister bepaalde voorwaarden, worden toelagen toegekend voor de ontwikkeling van nieuwe procédés of produkten die bijzonder belangrijk zijn voor de sectoren die veel energie verbruiken.

Art.7. § 1. Binnen de grenzen van de daartoe op de nationale begroting uitgetrokken kredieten, worden toelagen toegekend om de commercialisering van nieuwe materiële, procédés of produkten inzake rationeel energieverbruik, onder de door de Minister bepaalde voorwaarden, te bevorderen.
  § 2. Onder de door de Minister bepaalde voorwaarden worden de nieuwe materiëlen, procédés of produkten die het voorwerp zijn geweest van een met redenen omkleed, gunstig advies van de Commissie van Advies voor de Financiering van het Nijverheidsonderzoek, op beslissing van de Minister, in een lijst opgenomen, genaamd : " Lijst van de uitrustingen voor rationeel energieverbruik die in aanmerking komen voor de commercialiseringstegemoetkoming " (L.U.R.E.C.).
  Elke inschrijving moet vergezeld zijn van een verklaring van de verkoopprijs per eenheid.
  § 3. Tijdens de vijf jaar die volgen op de inschrijving op de in § 2, bedoelde lijst wordt een toelage toegekend die tot 25 pct. mag belopen van de verkoopprijs opgegeven bij de inschrijving op de bovengenoemde lijst, binnen de daartoe op de nationale begroting uitgetrokken kredieten en onder de door de Minister bepaalde voorwaarden aan de ondernemingen die dit nieuw materieel, procédé of produkt onder bezwarende titel verwerven.
  § 4. Indien de vereisten van een rationeel energieverbruik het verantwoorden, kan de Minister, binnen de grenzen van de daartoe op de nationale begroting uitgetrokken kredieten, de bij § 3, bepaalde termijn met maximum vijf bijkomende jaren verlengen.

Art.8. De fysische of rechtspersoon die één van de bij artikel 2, 3, 5 en 6, van dit besluit bedoelde aanmoedigingsmaatregelen heeft genoten mag in geen geval een nieuwe tegemoetkoming of toelage voor dezelfde investeringen aanvragen.

Art.9. De Minister stelt de modaliteiten van de indiening en het onderzoek van de aanvragen vast. Hij beslist over de toekenning van de tegemoetkomingen of toelagen.

Art.10. (NOTA : Niet toepasselijk op het Vlaamse Gewest; BVE 1992-12-16/37, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1992)
  Bij het Ministerie van Economische Zaken wordt een Interdepartementaal Comité opgericht belast met de organisatie van elk nuttig overleg tussen de betrokken ministeriële departementen in het kader van de toepassing van dit besluit, hierna " Het Comité " genoemd.

Art.11. (NOTA : Niet toepasselijk op het Vlaamse Gewest; BVE 1992-12-16/37, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1992)
  § 1. Het voorafgaand, met redenen omkleed advies van het Comité is door de Minister vereist voor alle reglementaire besluiten nodig voor de uitvoering van dit besluit.
  § 2. Het Comité brengt een met redenen omkleed advies uit over de overeenstemming van de investering waaraan respectievelijk sprake in artikels 2, § 1 en 3, § 1 van dit besluit, met de investeringen opgenomen in bijlage X bij het koninklijk besluit van 4 maart 1965 tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, vooraleer een tegemoetkoming of toelage wordt toegekend in de respectievelijk in artikels 2, § 7 en 3, § 4, van dit besluit bedoelde gevallen.
  Het Comité brengt eveneens een met redenen omkleed advies uit op grond van de technische principes van een rationeler energieverbruik voor elke beslissing van de Minister inzake de toekenning van de in artikels 6 en 7, §§ 1 en 3 van dit besluit bepaalde toelagen.
  § 3. Het Comité brengt elke aanbeveling uit die het nuttig acht ter verbetering van de informatie of de opleiding van de betrokken beroepsmiddens.
  § 4. Na afloop van elke vergadering stelt het Comité een verslag op voor de Minister.
  Het Comité stelt bovendien om 't halfjaar voor de Minister een ramingsverslag op over de toepassing van de maatregelen van dit besluit.

Art.12. (NOTA : Niet toepasselijk op het Vlaamse Gewest; BVE 1992-12-16/37, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1992)
  § 1. Het Comité bestaat uit een vertegenwoordiger van alle hierna opgesomde Ministeries en Diensten :
  (1) Diensten van de Eerste Minister;
  (2) Ministerie van Economische Zaken;
  Administratie voor Energie;
  (3) Ministerie van Economische Zaken;
  Administratie van de Nijverheid;
  (4) Ministerie van Financiën;
  Administratie van de Begroting en de Controle op de Uitgaven;
  (5) Ministerie van Financiën;
  Administratie der Directe Belastingen;
  (6) Ministerie van Middenstand;
  (7) Ministerie van Volksgezondheid;
  (8) Ministerie van Landbouw;
  (9) Ministerie van Verkeerswezen;
  (10) Ministerie van Nationale Opvoeding en Franse Cultuur;
  (11) Ministerie van Nationale Opvoeding en Nederlandse Cultuur;
  (12) Ministerie van Openbare Werken;
  (13) Ministerie van Landsverdediging;
  (14) Dienst voor Programmatie van het Wetenschapsbeleid;
  (15) Planbureau.
  § 2. Het voorzitterschap van het Comité wordt waargenomen door de vertegenwoordiger van het Ministerie van Economische Zaken, Administratie voor Energie, waarvan hierboven sprake.
  § 3. Het Secretariaat van het Comité wordt waargenomen door de Administratie voor Energie.

Art.13. (NOTA : Niet toepasselijk op het Vlaamse Gewest; BVE 1992-12-16/37, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1992)
  De Minister of de Voorzitter van het Comité kan elke persoon die een ministerieel departement vertegenwoordigt, elke bijzondere betrokken instelling of elke bijzondere bevoegde persoon betreffende de op de agenda van de vergadering geplaatste punten op de vergadering van het Comité ten raadgevende titel uitnodigen.

Art.14. (NOTA : Niet toepasselijk op het Vlaamse Gewest; BVE 1992-12-16/37, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1992)
  Het Comité stelt werkgroepen in telkens het dit nuttig acht.
  Deze werkgroepen vergaderen onder het voorzitterschap van de Voorzitter van het Comité of zijn afgevaardigde en ze bestaan uit leden van het Comité en/of alle daartoe aangeduide deskundigen.

Art.15. (NOTA : Niet toepasselijk op het Vlaamse Gewest; BVE 1992-12-16/37, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1992)
  Het Comité stelt zijn Reglement van inwendige orde op, op voorstel van de Voorzitter. Het Reglement wordt de Minister ter goedkeuring voorgelegd.

Art.16. Onverminderd de bevoegdheden van de Officieren van de gerechtelijke politie, worden de inbreuken op de bepalingen van dit besluit opgespoord en vastgesteld door de ambtenaren van het Ministerie van Economische Zaken die daartoe speciaal door de Minister zijn gemachtigd.

Art.17. De bepalingen van artikels 2, 3, 5 en 6 van dit besluit zijn van toepassing vanaf het jaar of boekjaar 1983 of, voor de fysische of rechtspersonen die hun boekhouding anders dan per kalenderjaar doen, vanaf het eerste boekjaar dat het kalenderjaar 1983 overlapt.
  Ze zijn evenwel niet van toepassing op de investeringen waarvan de verwezenlijking beëindigd is op de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 17bis. (BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST)
  (Opgeheven) <BESL 2007-03-08/35, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 31-03-2007>

Art.18. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt. (Voor artikel 18 van de op het Vlaamse Gewest toepasselijke vorm, zie na art. 19.)
Art.18. <Voor het Vlaamse Gewest ingevoegd bij BVE 1992-12-16/37, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1992> De artikelen 10 tot en met 15 van dit besluit zijn niet toepasselijk op het Vlaamse Gewest.

Art.19. Onze Minister van Economische Zaken, Onze Minister van Financiën en Onze Staatssecretaris voor Energie worden, ieder wat hem betreft belast met de uitvoering van dit besluit. (Voor artikel 19 van de op het Vlaamse Gewest toepasselijke vorm van onderhavig besluit, zie hieronder.)
Art.19.<Voor het Vlaamse Gewest ingevoegd bij BVE 1992-12-16/37, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1992> [1 Binnen de Vlaamse overheid]1 wordt een Vlaams Interdepartementaal Comité voor Energie opgericht, hierna het V.I.CO. genoemd.
  ----------
  (1)<BVR 2009-05-29/33, art. 8, 006; Inwerkingtreding : 03-09-2009>

Hoofdstuk II. (NOTA : Voor het Vlaamse Gewest heeft het gedeelte van onderhavig besluit dat artikel 17 volgt de volgende vorm)
Art.20. <Voor het Vlaamse Gewest ingevoegd bij BVE 1992-12-16/37, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1992> Het V.I.CO. is belast met de organisatie van elk nuttig overleg tussen de betrokken departementen in het kader van de toepassing van dit besluit.
  Het voorafgaand advies van het V.I.CO. is vereist voor alle reglementaire besluiten nodig voor de uitvoering van dit besluit.

Art.21.<Ingevoegd voor de Vlaamse Gemeenschap bij BVR 1998-06-16/30, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 30-06-1998> <BVR 2005-07-15/45, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-04-2006> § 1. Het V.I.CO. is samengesteld uit een vertegenwoordiger van het [1 beleidsdomein]1 Economie, Wetenschap en Innovatie, het [1 beleidsdomein]1 Leefmilieu, Natuur en Energie, het [1 beleidsdomein]1 Onderwijs en Vorming, het [1 beleidsdomein]1 Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, het [1 beleidsdomein]1 Landbouw en Visserij, het [1 beleidsdomein]1 Mobiliteit en Openbare Werken en het [1 beleidsdomein]1 Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend erfgoed.
  De voorzitter van het V.I.CO. kan de samenstelling van de vergadering uitbreiden afhankelijk van de omstandigheden. Hij kan daarbij een beroep doen op deskundigen.
  § 2. Het voorzitterschap van het V.I.CO. wordt waargenomen door het hoofd van het Vlaams Energieagentschap binnen het Vlaams Ministerie van Leefmilieu, Natuur en Energie.
  § 3. Het secretariaat van het V.I.CO. wordt waargenomen door het Vlaams Energieagentschap.
  ----------
  (1)<BVR 2009-05-29/33, art. 9, 006; Inwerkingtreding : 03-09-2009>

Art.22. <Voor het Vlaamse Gewest ingevoegd bij BVE 1992-12-16/37, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1992> Het V.I.CO. kan beslissen deskundigenwerkgroepen op te richten teneinde advies te bekomen over technische aangelegenheden.
  Deze deskundigenwerkgroepen vergaderen onder het voorzitterschap van de voorzitter van het V.I.CO. of zijn afgevaardigde en ze bestaan uit alle daartoe aangewezen deskundigen.

Art.23. <Voor het Vlaamse Gewest ingevoegd bij BVE 1992-12-16/37, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1992> Het V.I.CO. stelt zijn reglement van inwendige orde op, op voorstel van zijn voorzitter. Dit reglement wordt door de Vlaamse minister bevoegd voor Energie goedgekeurd.

HOOFDSTUK III. Fotovoltaïsche energie.
Art. 23bis. <Ingevoegd bij BVR 1998-06-16/30, art. 2, Inwerkingtreding : 30-06-1998> § 1. Voorzover de uitgavenbegroting strekt wordt een subsidie toegekend van maximaal 50 % van de subsidieerbare kosten van de projecten voor het installeren van fotovoltaïsche elementen. Deze subsidieerbare kosten zijn beperkt tot de netto kosten voor :
  - de zonnepanelen;
  - het montagesysteem en de bekabeling;
  - de omvormers;
  - de montagekosten ten belope van maximaal 5 % van de overige subsidieerbare kosten, indien de montage uitgevoerd wordt door een onderneming die geregistreerd is bij het Ministerie van Financiën onder code 26 : elektrotechnische installaties (of code 00 : overgangsmaatregel).
  § 2. De subsidie wordt toegekend aan onderwijsinstellingen en aan natuurlijke personen, publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtspersonen die overgaan tot het installeren van fotovoltaïsche elementen op hun gebouw, inzoverre gelegen in het Vlaamse Gewest en op voorwaarde dat de installatie vijf jaar in of op dit gebouw is aangebracht.
  § 3. De begunstigden van de subsidie moeten beschikken over een eigendomstitel, een geregistreerd huurcontract of erfpacht van het betreffende gebouw.
  § 4. Deze subsidie kan tot maximaal 100 % van de kostprijs worden gecumuleerd met andere steun. Maximaal 50 % van de kostprijs mag met Vlaamse overheidssteun worden gesubsidieerd.
  (NOTA : einde van Hoofdstuk III.)

Art.24. (NOTA : zo genummerd in de op het Vlaamse Gewest toepasselijke vorm.) Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.

Art. 25. (NOTA : zo genummerd in de op het Vlaamse Gewest toepasselijke vorm.) Onze Minister van Economische Zaken, Onze Minister van Financiën en Onze Staatssecretaris voor Energie reglementaire besluiten nodig voor de uitvoering van dit besluit. <BVE 1992-12-16/37, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1992>)