10 FEBRUARI 1981. - Herstelwet inzake de sociale zekerheid en de welvaartsvastheid in 1981.
Art. 1-10
1981000545 1982000268 1982000271 1983022493 1987022435 1988022028 1998022712
Artikel 1. § 1. Voor 1981 worden de sociale zekerheidsbijdragen, berekend op grond van het loon van de werknemer, bedoeld bij artikel 14, § 2, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
De grens ten belope waarvan het voormelde loon in aanmerking komt voor de berekening van de werkgevers- en werknemersbijdragen, bestemd voor de rust- en overlevingspensioenregeling van de bedienden, de regeling ter zake van arbeidsvoorziening en werkloosheid en de regeling voor de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering (sector van de uitkeringen) wordt voor 1981 vastgesteld op 34 500 F per maand. Dit bedrag is gekoppeld aan spilindex 114,20 (basis 1966=100) en verandert overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971.
Voor de andere regelingen komt het onbegrensd loon in aanmerking.
§ 2. Ten aanzien van de werknemersbijdragen worden voor 1981 volgende bijdragevoeten vastgesteld :
1° indien het een handarbeider betreft :
a) 6,25 % van het bedrag van zijn loon, bestemd voor de rust- en overlevingspensioenregeling van de werknemers;
b) 1,15 % van het bedrag van zijn overeenkomstig § 1 begrensd loon, bestemd voor de regeling van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering (sector van de uitkeringen);
c) 0,90 % van het bedrag van zijn overeenkomstig § 1 begrensd loon, bestemd voor de regeling ter zake van arbeidsvoorziening en werkloosheid;
d) 1,80 % van het bedrag van zijn loon, bestemd voor de regeling van verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering (sector van de geneeskundige verzorging).
2° indien het een hoofdarbeider betreft :
a) 6,25 % van het bedrag van zijn overeenkomstig § 1 begrensd loon, bestemd voor de rust- en overlevingspensioenregeling voor werknemers;
b) 0,75 % van het bedrag van zijn overeenkomstig § 1 begrensd loon, bestemd voor de regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering (sector van de uitkeringen);
c) 0,90 % van het bedrag van zijn overeenkomstig § 1 begrensd loon, bestemd voor de regeling ter zake van arbeidsvoorziening en werkloosheid;
d) 1,80 % van het bedrag van zijn loon, bestemd voor de regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering (sector van de geneeskundige verzorging).
§ 3. Ten aanzien van de werkgeversbijdragen worden voor 1981 de volgende bijdragevoeten vastgesteld :
1° voor de tewerkstelling van een handarbeider :
a) 8,86 % van het bedrag van zijn loon, bestemd voor de rust- en overlevingspensioenregeling voor werknemers;
b) 1,84 % van het bedrag van zijn overeenkomstig § 1 begrensd loon, bestemd voor de regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering (sector van de uitkeringen);
c) 1,27 % van het bedrag van zijn overeenkomstig § 1 begrensd loon, bestemd voor de regeling ter zake van arbeidsvoorziening en werkloosheid;
d) 3,75 % van het bedrag van zijn loon, bestemd voor de regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering (sector van de geneeskundige verzorging);
e) 7,25 % van het bedrag van zijn loon, bestemd voor de regeling van de kinderbijslag voor werknemers;
f) 14,75 % van het bedrag van zijn loon, bestemd voor de jaarlijkse vakantie van de handarbeiders;
g) 0,70 % van het bedrag van zijn loon, als solidariteitsbijdrage bestemd voor het Fonds voor de beroepsziekten;
h) ,40 % van het bedrag van zijn loon, bestemd voor het Fonds voor arbeidsongevallen.
Een gedeelte van 8,75 % begrepen in de bij letter f bedoelde bijdragen van 14,75 % wordt slechts in 1982 op een door de Koning te bepalen datum gestort.
2° voor de tewerkstelling van een hoofdarbeider :
a) 8,86 % van het bedrag van zijn overeenkomstig § 1 begrensd loon, bestemd voor de rust- en overlevingspensioenregeling voor werknemers;
b) 1,84 % van het bedrag van zijn overeenkomstig § 1 begrensd loon, bestemd voor de regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering (sector van de uitkeringen);
c) 1,27 % van het bedrag van zijn overeenkomstig § 1 begrensd loon, bestemd voor de regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitswerkloosheid;
d) 3,75 % van het bedrag van zijn loon, bestemd voor de regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering (sector van de gezondheidszorgen);
e) 7,25 % van het bedrag van zijn loon, bestemd voor de regeling van de kinderbijslag voor werknemers;f) 0,60 % van het bedrag van zijn loon, als solidariteitsbijdrage bestemd voor het Fonds voor de beroepsziekten;
g) 0,40 % van het bedrag van zijn loon bestemd voor het Fonds voor arbeidsongevallen.
§ 4. De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit dat ten vroegste uitwerking heeft met ingang van 1 januari 1981, de bijdragen, bijdragevoeten en loongrenzen, bedoeld in artikel 2 van de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en er mee gelijkgestelden en de artikelen 3 en 4 van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid der zeelieden ter koopvaardij, wijzigen. Hij kan terzelfder tijd voorzien in een andere verdeling van de opbrengst van die bijdragen ten einde deze aan te passen aan de financiële noodwendigheden van de verschillende regelingen.
§ 5. In afwijking van het bepaalde in § 2, 1°, c, en § 2, 2°, c, wordt het onbegrensde loon in aanmerking genomen voor het berekenen van de bijdragen voor de regeling inzake arbeidsvoorziening en werkloosheid.
Deze bepaling wordt van kracht op 1 april 1981.
Deze bepaling is enkel van toepassing indien op 1 september van het vorig jaar het aantal uitkeringsgerechtigde volledig werklozen hoger is dan 300 000.
Voor de periode van 1 april 1981 tot 31 december 1981 wordt een bijkomende bijdrage van 0,30 % geheven op de tranche van het loon dat de grens, bedoeld in § 1, tweede lid, overschrijdt.
Art.2. § 1. Voor 1981 wordt het bedrag van Rijkstegemoetkomingen ten gunste van de verschillende sociale zekerheidsregelingen voor werknemers vastgesteld op 202 260,0 miljoen.
In afwijking van het ter zake bepaalde en onverminderd de bepalingen betreffende de koppeling aan het indexcijfer, in het koninklijk besluit nr 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van de regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering en de wetten betreffende de schadeloosstelling voor de beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970, de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders en het koninklijk besluit van 19 november 1970 betreffende het invaliditeitspensioenstelsel voor de mijnwerkers, wordt het voormelde bedrag aan de Rijkstegemoetkomingen als volgt verdeeld en toegekend aan de verschillende regelingen :
_ een som van 35 946,3 miljoen aan de regeling inzake rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
_ een som van 83 583,4 miljoen, aan de ziekte- en invaliditeitsverzekering, algemeen stelsel. Dit bedrag wordt ten belope van 52 071 miljoen besteed aan de sector geneeskundige verzorging en ten belope van 31 512,4 miljoen aan de sector uitkeringen. De som van 52 071 miljoen bevat een som van 47 181 miljoen en een som van 4 890 miljoen, die de voorafneming op de ontvangsten voortkomend van de accijns en de belasting op de toegevoegde waarde op tabaksfabrikaten, bedoeld in artikel 121, 12°, van voormelde wet van 9 augustus 1963, vertegenwoordigt;
_ een som van 8 168,4 miljoen aan de regeling inzake de schadeloosstelling voor de beroepsziekten;
_ een som van 5 243,3 miljoen aan het invaliditeitspensioenstelsel voor de mijnwerkers;
_ een som van 69 318,6 miljoen aan de regeling inzake arbeidsvoorziening en werkloosheid.
§ 2. In afwijking van het bepaalde in artikel 123, § 1, 2° en 3°, eerste lid, van voormelde wet van 9 augustus 1963, bepaalt de Koning de wijze van verdeling van de in § 1 bedoelde som van 47 181 miljoen, besteed aan de ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector geneeskundige verzorging.
Een vergoeding van 800 F wordt in 1981 toegekend aan de mijnwerker die een invaliditeitspensioen geniet bij toepassing van artikel 4, § 1, 3° of 4°, van het koninklijk besluit van 19 november 1970 betreffende het invaliditeitspensioen voor mijnwerkers, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 11 december 1974, 15 december 1978, 3 januari 1979 en 18 augustus 1980. Deze vergoeding wordt op 1 000 F gebracht indien het invaliditeitspensioen vastgesteld is bij toepassing van artikel 4, § 1, 1° of 2°, van genoemd koninklijk besluit.
Wanneer de echtgenote het derde van het pensioen als gehuwd man toegekend aan haar echtgenoot, bij toepassing van artikel 22, § 3, van genoemd besluit van 19 november 1970 heeft bekomen, wordt deze vergoeding voor twee derden aan de man en voor één derde aan de vrouw betaald.
De vergoeding wordt in oktober betaald. Het bedrag wordt bepaald door de aard en het bedrag van het pensioen verschuldigd voor de maand van toekenning. Uitgezonderd wanneer betrokkene een invaliditeitsuitkering geniet die verminderd is bij toepassing van artikel 23, § 3, van genoemd koninklijk besluit van 19 november 1970, mag de vergoeding niet meer bedragen dan het als pensioen verschuldigde maandbedrag.
Deze vergoeding is gelijkgesteld met een voordeel waarin voorzien is bij het koninklijk besluit van 19 november 1970 en is ten laste van de Staat.
<zie nota art. 3>
Art.3. <Bij de parlementaire behandeling werd de tekst die volgt op artikel 2, § 2, lid 1, goedgekeurd als een artikel 3. Bij de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad verviel dit onderscheid.>
Art.4. Een vergoeding van 800 F wordt in 1981 toegekend, ten laste van de ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen, aan de gerechtigden aan wie de in artikel 50 van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering bedoelde uitkering wordt uitbetaald en van wie de arbeidsongeschiktheid is ingegaan vóór 1 januari 1980. Deze vergoeding wordt op 1 000 F gebracht voor de invaliden die personen ten laste hebben als bedoeld bij artikel 50, laatste lid, van voornoemde wet van 9 augustus 1963.
De vergoeding wordt uitbetaald samen met de uitkeringen verschuldigd voor de maand oktober en mag niet meer bedragen dan het bedrag van de uitkeringen verschuldigd voor de beschouwde maand. Deze vergoedingen zijn ten laste van de Staat.
Art.5. <wijzigingsbepaling>
Art.6. § 1. De gecumuleerde schuld van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, (algemeen stelsel, stelsel der zelfstandigen en stelsel der zeelieden) wordt overgenomen en afgelost door de Staat. Een aflossingsplan zal worden opgesteld; de jaarlijkse schijven ervan zullen worden ingeschreven op de begroting. <W 1985-01-22/30, art. 12, 1°, 002>
§ 2. De Minister van Financiën wordt gemachtigd de aflossing van deze schuld vanaf het begrotingsjaar 1981 door leningen te dekken. De leningsopbrengsten die aangewend worden tot deze aflossing, zullen gestort worden op een artikel dat, vanaf 1981, zal ingeschreven worden in de afzonderlijke sectie van de begroting van het Ministerie van Sociale Voorzorg.
§ 3. De overschotten van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering worden evenwel bij voorrang aangewend om de interesten te dekken.
(Indien bij het afsluiten van de rekeningen van een bepaald dienstjaar blijkt dat een van de sectoren van het algemeen stelsel, het stelsel der zelfstandigen of het stelsel der zeelieden _ na het ten laste nemen van het deel van de rente van de leningen aangegaan tot dekking van de gecumuleerde schuld dat te zijnen laste valt _ een overschot vertoont, terwijl de andere sector een tekort vertoont of een overschot dat ontoereikend is om deze rente te dekken, kan het overschot van eerstgenoemde sector bij in Ministerraad overlegd koninklijk besluit na advies van de respectieve beheerscomités aangewend worden tot financiering van de rente van de leningen aangegaan tot dekking van de gecumuleerde schuld in de andere sector van hetzelfde stelsel.) <W 1985-01-22/30, art. 12, 2°, 002>
Het saldo van de interesten van deze gecumuleerde en nog niet gedelgde schuld, wordt gefinancierd, bij ontstentenis van elk ander middel, door kredieten welke jaarlijks worden uitgetrokken op de begroting van het Ministerie van Sociale Voorzorg.
Art.7. <wijzigingsbepaling>
Art.8. <wijzigingsbepaling>
Art.9. De bepalingen van deze wet zijn van toepassing met ingang van 1 januari 1981.
Art. 10. Deze wet treedt in werking de dag van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van de herstelwet inzake inkomensmatiging.