27 MAART 1979. - Ministerieel besluit houdende bepaling van de rijkstoelagen voor het stelsel van de voortdurende vorming geregeld bij het koninklijk besluit van 4 oktober 1976 betreffende de voortdurende vorming in de middenstand. - (NOTA 1 : Blijft van kracht wat de Duitstalige Gemeenschap betreft totdat het door de Executieve van de Duitstalige Gemeenschap wordt opgeheven, voor zover het niet in strijd is met de bepalingen van het DDG 1991-12-16/34; DDG 1991-12-16/34, art. 40, Inwerkingtreding : 01-01-1992) - (NOTA 2 : Opgeheven voor de Franse Gemeenschap bij BFG 1991-10-30/36, art. 8, 019; Inwerkingtreding : 01-01-1992) - (NOTA 3 : Artikelen 1 tot 4, 12 en 14 tot 17 opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap door BVR 2001-12-14/83, art. 30; Inwerkingtreding : 01-01-2002) - (NOTA 4 : Opgeheven voor de Duitstalige Gemeenschap bij BDG 2002-03-21/52, art. 29; Inwerkingtreding : 01-01-2002) (NOTA 5 : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-01-1984 en tekstbijwerking tot 20-08-2008)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 20-04-1984 en tekstbijwerking tot 31-10-2012)
HOOFDSTUK I. Algemene bepalingen.
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. Toelagen aan het Nationaal Comité en aan de Instituten voor hun institutionele werking.
Art. 3-4
HOOFDSTUK III. Toelagen aan de Instituten voor de functionele werking van de voortdurende vorming.
Eerste Afdeling. Prestatievergoedingen aan leraren, monitoren en sprekers.
Art. 5-7, 7bis
Afdeling 2. Vaste organisatietoelagen voor de activiteiten georganiseerd door de beroeps- en interprofessionele verenigingen.
Art. 8-10
Afdeling 3. Coordinatietoelagen voor de cursussen.
Art. 11
Afdeling 4. Toelagen voor de werking van de centra voor voortdurende vorming.
Art. 12, 12bis, 13, 13bis, 14-15, 15bis, 16-17
Afdeling 5. Toelagen voor deelnemers aan de erkende activiteiten.
Art. 18-19
Afdeling 6. Toelagen voor de subsidiëring van de leersecretarissen. <Opgeheven voor de Vlaamse Regering bij BVR 1994-03-30/37, art. 26, Inwerkingtreding : 01-04-1994 en bevestigd bij BVR 1998-04-07/33, art. 26, 3°; Inwerkingtreding : 01-04-1994>
Art. 20, 20bis
Afdeling 7. Toelagen voor de aanvullende pedagogische volmaking.
Art. 21, 21bis
Afdeling 8. Indexering van de toelagen.
Art. 22, 22bis
HOOFDSTUK IV. Slotbepalingen.
Art. 23-25, N
1994033091 1995933096 2000033072 2002033061 2002035801 2008035985 2012205562
HOOFDSTUK I. _ Algemene bepalingen.
Artikel 1. <Zie nota onder TITEL> § 1. Aan het Nationaal Coördinatie- en Overlegcomité voor voortdurende vorming hierna genoemd "Het Nationaal Comité", kunnen, binnen de perken van de kredieten die daarvoor op de begroting werden uitgetrokken van het Ministerie dat de voortdurende vorming in de middenstand onder zijn bevoegdheid heeft, toelagen worden verleend overeenkomstig de bepalingen van onderhavig besluit.
§ 2. Aan het Nederlandstalig en het Franstalig Instituut voor voortdurende vorming, hiernagenoemd "de Instituten", kunnen, binnen de perken van de kredieten die daarvoor werden uitgetrokken op de respectieve cultuurdotaties, sector voortdurende vorming van de middenstand, toelagen worden verleend overeenkomstig de bepalingen van onderhavig besluit.
Art.2. <Zie nota onder TITEL> De in artikel 1 bedoelde toelagen kunnen slechts worden toegekend mits voorlegging van bewijsstukken en op voorwaarde dat voldaan wordt aan de bepalingen van het ministerieel besluit van 27 maart 1979 houdende aanvullende controlemodaliteiten inzake de rijkstoelagen voor het stelsel van de voortdurende vorming geregeld bij het koninklijk besluit van 4 oktober 1976 betreffende de voortdurende vorming in de middenstand.
HOOFDSTUK II. _ Toelagen aan het Nationaal Comité en aan de Instituten voor hun institutionele werking.
Art.3. <Zie nota onder TITEL> Het Rijk kan de personeelsuitgaven dekken van het personeel erkend overeenkomstig het ministerieel besluit van 3 juli 1978 houdende bepaling van de erkenningsvoorwaarden van het personeel van het Nationaal Coördinatie- en Overlegcomité voor voortdurende vorming van de middenstand en van de Instituten voor voortdurende vorming van de middenstand.
Deze rijksbijdrage omvat :
a) de brutowedden overeenkomstig de weddeschalen bepaald door de Minister die de voortdurende vorming in de middenstand onder zijn bevoegdheid heeft, hierna genoemd "de Minister";
b) de lasten voortvloeiend uit de sociale en wettelijke verplichtingen als werkgever;
c) de werkgeversbijdragen inzake de aanvullende verzekering (groepsverzekering);
d) de eindejaarspremies zoals die worden vastgesteld in de collectieve arbeidsovereenkomst betreffende het rijkspersoneel;
e) de kosten van de beroepsvorming van het personeel;
f) de kosten inzake sociale voordelen aan het personeel.
Art.4. <Zie nota onder TITEL> Het Rijk kan bijdragen in de organisatie- en werkingskosten van het Nationaal Comité en van de Instituten.
Deze rijksbijdrage omvat :
a) de werkingskosten als gevolg van hun opdrachten;
b) de reis- en verblijfsvergoedingen van het personeel overeenkomstig de beschikkingen toegepast op het rijkspersoneel;
c) onverminderd de terugbetaling van hun reiskosten per spoor eerste klasse de volgende vergoedingen :
_ een vergoeding van 100 000 F per burgerlijk jaar aan de voorzitters van de Instituten; deze vergoeding dekt de vertegenwoordigings- en de reiskosten andere dan deze voor het bijwonen van de vergaderingen van de raad van beheer;
_ een presentiegeld van 1 040 F per zitting aan de voorzitter en aan de ondervoorzitter van het Nationaal Comité, aan de voorzitters van de Instituten; dit bedrag wordt tot 728 F herleid voor een tweede tijdens dezelfde dag gehouden zitting;
_ een presentiegeld van 728 F, per zitting aan de leden van de raad van beheer van het Nationaal Comité en van de Instituten, aan de personen die er met raadgevende stem worden toegelaten, alsmede aan de leden van de algemene vergadering van de Instituten die lid zijn van het bureau van het Nationaal Comité; dit bedrag wordt herleid tot 520 F, voor een tweede tijdens dezelfde dag gehouden zitting;
(_ een forfaitaire vergoeding, respectief aan de administrateur-generaal van het Instituut en de adjunct-administrateur-generaal, voor 1 500 km per maand, die betaald wordt op grond van de barema's die vastgesteld zijn bij het koninklijk besluit houdende regeling van de bepalingen inzake de reiskosten van het rijkspersoneel. Die forfaitaire vergoeding dekt de vertegenwoordigings- en reiskosten;
_ een vergoeding van 10 000 F per maand aan de directeur van de administratieve en financiële afdeling. Die vergoeding dekt de vertegenwoordigingskosten.) <BEFG 1985-06-19/34, art. 1, 006>
Deze zitpenning wordt wat de leden van de algemene vergadering van de Instituten betreft, die lid zijn van het bureau van het Nationaal Comité, toegekend voor het bijwonen van de vergaderingen van de raad van beheer van het Nationaal Comité en van zijn bureau;
_ een presentiegeld van 728 F per zitting aan de leden van de erkende Nationale Commissies en leercommissies; dit bedrag wordt herleid tot 520 F, voor een tweede tijdens dezelfde dag gehouden zitting.
Deze presentiegelden worden toegekend voor zittingen die ten minste 2 1/2 uur duren.
Het aantal zittingen per jaar die tot vergoeding kunnen aanleiding geven is beperkt tot :
_ twaalf voor de raden van beheer van de Instituten;
_ twaalf voor de raad van beheer van het Nationaal Comité, de bureauvergaderingen inbegrepen;
_ twaalf voor de Nationale Commissies;
_ twaalf voor de Leercommissies;
d) de rijksbijdrage kan de kosten dekken veroorzaakt door de examencommissies voorzien in het ministerieel besluit van 3 juli 1978 houdende bepaling van de erkenningsvoorwaarden van het personeel van het Nationaal Coördinatie en Overlegcomité en de Instituten van de voortdurende vorming van de middenstand, onder volgende voorwaarden :
1. voor de mondelinge proeven en de verbeteringszittingen van schriftelijke proeven een bedrag van 728 F, 624 F of 520 F, aan iedereen die deel uitmaakt van een commissie naargelang het de aanwerving betreft van een personeelslid waarvan de graad overeenstemt met het 1e, 2e, of 3e niveau van het rijkspersoneel; dit bedrag wordt herleid tot 520 F, 416 F of 312 F, voor een tweede tijdens dezelfde dag gehouden zitting;
2. voor de reiskosten per spoor, een bedrag berekend volgens de voor de 1e klasse geldende tarieven.
<Voor de Vlaamse Gemeenschap werd artikel 4,d bij MB 19-3-1980, gewijzigd als volgt :
d) onverminderd de terugbetaling van de reiskosten per spoor berekend volgens de voor de 1e klasse geldende tarieven, de kosten veroorzaakt door de examencommissies voorzien in :
1. het ministerieel besluit van 3 juli 1978 houdende bepaling van de erkenningsvoorwaarden van het personeel van het Nationaal Coördinatie- en Overlegcomité en van de Instituten voor Voortdurende Vorming van de Middenstand : voor de mondelinge proeven en de verbeteringszittingen van de schriftelijke proeven, een bedrag van 728 F, 624 F of 520 F aan ieder commissielid, naargelang het de aanwerving betreft van een personeelslid waarvan de graad overeenstemt met het 1e, 2e of 3e niveau van het rijkspersoneel; dit bedrag wordt herleid tot 520 F, 416 F of 312 F voor een tweede tijdens dezelfde dag gehouden zitting;
2. het ministerieel besluit van 1 maart 1979 houdende bepaling van de modaliteiten van het examen en van de erkenning van de leersecretaris : voor de mondelinge proeven en de verbeteringszittingen van de schriftelijke proeven, een bedrag van 624 F aan ieder commissielid; dit bedrag wordt herleid tot 416 F, voor een tweede tijdens dezelfde dag gehouden zitting.>
(NOTA : In artikel 4 geldig voor de Vlaamse Gemeenschap worden de volgende wijzigingen aangebracht :
" 1° in c) worden de bedragen " 100 000 F ", " 1 040 F ", " 728 F " en " 520 F " vervangen door respectievelijk de bedragen " 2500 euro ", " 25,78 euro ", " 18,05 euro " en " 12,89 euro ";
2° in d) worden de bedragen " 728 F ", " 624 F ", " 520 F ", " 416 F " en " 312 F " vervangen door respectievelijk de bedragen " 18,05 euro ", " 15,47 euro ", " 12,89 euro ", " 10,31 euro " en " 7,73 euro ". " <BVR 2002-05-03/40, art. 2, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2002>)
<NOTA : Voor de Franse Gemeenschap, werd, art. 4, d, bij ACF 1991-02-04/33, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 1991-03-21, gewijzigd als volgt :
d) onafhankelijk van de terugbetalingen van de treinreiskosten, berekend volgens de tarieven die van toepassing zijn voor de eerste klasse, worden de kosten gemaakt door de examencommissies geregeld door :
1° het ministerieel besluit van 3 juli 1978 dat de voorwaarden tot erkenning van het personeel van het Nationaal Coördinatie- en Overlegcomité en van de Instituten voor voortdurende vorming in de Middenstand bepaalt : voor de mondelinge proeven en de bijeenkomsten voor de correcties van geschreven proeven : een bedrag van 728 frank, 624 frank of 520 frank voor elk lid van de commissie, naargelang het gaat om de indienstneming van een ambtenaar van wie de graad overeenkomt met de niveaus 1, 2 of 3 van de staatsambtenaren; dat bedrag wordt verminderd tot 520 frank, 416 frank of 312 frank voor een tweede bijeenkomst die op dezelfde dag wordt gehouden;
2° het besluit van de Executieve van 4 februari 1991 betreffende de erkenning van leersecretarissen : voor de mondelinge proeven en de bijeenkomsten voor de correcties van geschreven proeven, een bedrag van 624 frank voor elk lid van de commissie; dat bedrag wordt verminderd tot 416 frank voor een tweede bijeenkomst die op dezelfde dag wordt gehouden.>
HOOFDSTUK III. _ Toelagen aan de Instituten voor de functionele werking van de voortdurende vorming.
Eerste Afdeling. _ Prestatievergoedingen aan leraren, monitoren en sprekers.
Art.5. <Voor de Franse Gemeenschap werd dit artikel 5 vervangen door BEFG 1985-11-19/32, art. 1, 007>:
Art. 5. <Zie nota onder titel>
§ 1. Toelagen kunnen uitgekeerd worden aan het Instituut om de bezoldigingen van de leraren te betalen, alsmede de lasten voortvloeiend uit de sociale en wettelijke verplichtingen van de Werkgever-centra.
§ 2. De leraren ontvangen de volgende bezoldigingen, voor zover zij hun prestaties hebben verricht in het kader van de cursussen erkend krachtens het ministerieel besluit van 27 oktober 1978 betreffende de leergangen van de basisopleiding of het ministerieel besluit van 20 november 1978 betreffende de voortgezette opleiding, de beroepsomscholing en de aanvullende pedagogische volmaking :
a) de leraren die onder schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zijn aangeworven, ontvangen een jaarlijkse wedde berekend op basis van het bij dit besluit gevoegde barema;
b) de andere leraren ontvangen, per lesuur, de volgende honoraria :
_ voor de leertijd : 400 frank;
_ voor de opleiding tot ondernemingshoofd : 535 frank;
_ voor de taalleergangen : 535 frank;
_ voor de bijscholing : 790 frank;
_ voor de omscholing : 790 frank.
Deze bedragen dekken, benevens de eigenlijke uiteenzetting, de verbetering van de schriftelijke en mondelinge examengedeelten van de A- en B-examens, die tijdens of op het einde van de leertijd en van de opleiding tot ondernemingshoofd georganiseerd worden, met uitzondering van de prestaties die krachtens artikel 7 gesubsidieerd kunnen worden.
Voor de mondelinge gedeelten van de A- en B-examens georganiseerd op het einde van de opleiding tot ondernemingshoofd, wordt bovendien aan de centra voor voortdurende vorming een vast bedrag toegekend, berekend op 55 frank per kandidaat die deelneemt aan het A-examen, en per kandidaat die deelneemt aan het B-examen, en bestemd om onder de leraren verdeeld te worden, rekening houdend met hun respectieve deelneming aan de mondelinge examengedeelten.
De bepalingen van de twee voorgaande leden zijn van toepassing op de examens van de tweede zittijd.
De lesuren die niet effektief konden gegeven worden wegens omstandigheden waarbij het recht op vergoeding behouden blijft, krachtens de beschikkingen van de wet inzake de arbeidsovereenkomst voor bedienden, worden gelijkgesteld met lesuren die recht geven op toelage.
§ 3. De reiskosten van de leraren kunnen gesubsidieerd worden overeenkomstig de bepalingen van de wet van 27 juli 1962 betreffende de werkgeversbijdrage in de prijs voor het spoorwegabonnement en de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 19 van 26 maart 1975 betreffende de financiële bijdrage van de werkgevers in de prijs voor het vervoer van de werknemers.
Anderzijds kunnen de reiskosten van de bij § 2, b, bedoelde leraren gesubsidieerd worden, ingeval de plaatselijke omstandigheden zulks vereisen, volgens de voor de eerste klasse geldende spoorwegtarieven voor zover één heen- en terugreis 20 km overschrijdt; het gesubsidieerd bedrag kan echter het bedrag van de kosten die inherent zijn aan een reis van 70 km heen en terug, niet overschrijden. Deze subsidie kan niet toegekend worden, als de cursussen die de reis noodzakelijk maken cursussen algemene kennis in het stadium leertijd of taalcursussen zijn. Ze kan bovendien niet gecumuleerd worden met de in het voorgaande lid bedoelde subsidie.
§ 4. Het Instituut treedt als derde betalende op zowel voor de nettobezoldigingen en de reiskosten die het rechtstreeks aan de leraren betaalt als voor de lasten voortvloeiend uit de sociale verplichtingen van de Werkgever-centra die het rechtstreeks aan de betrokken instellingen betaalt>.
<NOTA : Artikel 5 geldig voor de Vlaamse Gemeenschap :
Art. 5. <BVE 1991-07-31/41, art. 10, 017; Inwerkingtreding : 01-09-1991> § 1. Bezoldigingen.
Voor zover de leergangen beantwoorden aan de voorwaarden vastgesteld in het ministerieel besluit van 27 oktober 1978 betreffende de leergangen van de basisopleiding en het ministerieel besluit van 20 november 1978 betreffende de voortgezette opleiding, de beroepsomscholing en de aanvullende pedagogische volmaking en ze door de Minister werden erkend, kunnen de volgende toelagen aan de leraren of monitoren worden uitgekeerd :
a) (...) <BVE 1991-07-31/41, art. 10, 017; Inwerkingtreding : 1991-09-01>
b) (...) <BVE 1991-07-31/41, art. 10, 017; Inwerkingtreding : 1991-09-01>
c) (...) <BVE 1991-07-31/41, art. 10, 017; Inwerkingtreding : 1991-09-01>
d) (...) <BVE 1991-07-31/41, art. 10, 017; Inwerkingtreding : 1991-09-01>
e) voor de omscholing : (26,80 euro) per lesuur. <BVR 2002-05-03/40, art. 3, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
(...) <BVE 1991-07-31/41, art. 10, 017; Inwerkingtreding : 1991-09-01>
(...) <BVE 1991-07-31/41, art. 10, 017; Inwerkingtreding : 1991-09-01>
(...) <BVE 1991-07-31/41, art. 10, 017; Inwerkingtreding : 1991-09-01>
De lesuren die niet effectief konden gegeven worden wegens omstandigheden waarbij het recht op vergoeding behouden blijft, krachtens de beschikkingen van de wet inzake de arbeidsovereenkomst voor bedienden, worden gelijkgesteld met lesuren die recht geven op toelage.
§ 2. Werkgeverslasten.
Het Rijk kan voor de leergangen bedoeld onder § 1, bijdragen in de betaling van :
a) de RSZ-werkgeversbijdragen op de in § 1 bedoelde toelagen;
b) de verzekeringspremies tegen arbeidsongevallen van de leraren of monitoren uit hoofde van hun tewerkstelling;
c) het vakantiegeld krachtens de wet op het vakantiegeld van de werknemers.
§ 3. (...) <BVE 1991-07-31/41, art. 10, 017; Inwerkingtreding : 1991-09-01>
§ 4. De nettobezoldigingen worden rechtstreeks door de Instituten aan de leraren en monitoren uitbetaald; wat de RSZ-bijdragen en de verzekeringspremiën tegen arbeidsongevallen betreft, treden de Instituten op als derde-betalende.>
<NOTA : Voor de Duitstalige Gemeenschap werd artikel 5 als volgt vervangen bij BDG 1992-09-09/33, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-01-1992>:
Art. 5. <Zie nota onder TITEL> § 1. Bezoldigingen.
Voor zover de leergangen beantwoorden aan de voorwaarden vastgesteld in het ministerieel besluit van 27 oktober 1978 betreffende de leergangen van de basisopleiding en het ministerieel besluit van 20 november 1978 betreffende de voortgezette opleiding, de beroepsomscholing en de aanvullende pedagogische volmaking en ze door de Minister werden erkend, kunnen de volgende toelagen aan de leraren of monitoren worden uitgekeerd :
(voor de leertijd : 856 F resp. 21,22 euro per lesuur;
b) voor de opleiding tot ondernemingshoofd : 952 F resp. 23,60 euro per lesuur;
c) voor de taalleergangen : 952 F resp. 23,60 euro per lesuur;
d) voor de voortgezette opleiding : 1.227 F resp. 31,66 euro per lesuur;
e) voor de omscholing : 1.227 F resp. 31,66 euro per lesuur.) <BDG 2000-07-06/35, art. 1, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2000>
Deze bedragen dekken, benevens de eigenlijke uiteenzetting, de verbetering van de examens georganiseerd tijdens of op het einde van de leertijd en van de opleiding tot ondernemingshoofd met uitzondering van de B-examens waarvoor geen leergangen werden erkend en van de C-examens waarvoor in een afzonderlijke betoelaging wordt voorzien in artikel 17.
De lesuren die niet effektief konden gegeven worden wegens omstandigheden waarbij het recht op vergoeding behouden blijft, krachtens de beschikkingen van de wet inzake de arbeidsovereenkomst voor bedienden, worden gelijkgesteld met lesuren die recht geven op toelage.
§ 2. Werkgeverslasten.
Het Rijk kan voor de leergangen bedoeld onder § 1, bijdragen in de betaling van :
a) de RSZ-werkgeversbijdragen op de in § 1 bedoelde toelagen;
b) de verzekeringspremies tegen arbeidsongevallen van de leraren of monitoren uit hoofde van hun tewerkstelling;
c) het vakantiegeld krachtens de wet op het vakantiegeld van de werknemers.
§ 3. Reiskosten.
Ingeval de plaatselijke omstandigheden zulks vereisen kan het Rijk bovendien bijdragen in de betaling van de reiskosten van de leraren volgens de voor de eerste klasse geldende spoorwegtarieven voor zover één heen- en terugreis 20 km. overschrijdt.
§ 4. De nettobezoldigingen worden rechtstreeks door de Instituten aan de leraren en monitoren uitbetaald; wat de RSZ-bijdragen en de verzekeringspremiën tegen arbeidsongevallen betreft, treden de Instituten op als derde-betalende.>
Art.6. <Zie nota onder TITEL> § 1. De Staat kan bijdragen in de betaling van de honoraria der sprekers voor de lezingen van de voortgezette opleiding tot beloop van 416 F per uur voorzover die lezingen beantwoorden aan de voorwaarden van het ministerieel besluit van 20 november 1978 betreffende de voortgezette opleiding, de beroepsomscholing en de pedagogische volmaking.
§ 2. Voor de bij § 1 bedoelde lezingen kunnen de reiskosten volgens de voor de eerste klasse geldende spoorwegtarieven eveneens worden gesubsidieerd.
(NOTA : Artikel 6 geldig voor de Vlaamse Gemeenschap :
Art. 6. <Zie nota onder TITEL> § 1. De Staat kan bijdragen in de betaling van de honoraria der sprekers voor de lezingen van de voortgezette opleiding tot beloop van (10,31 euro) per uur voorzover die lezingen beantwoorden aan de voorwaarden van het ministerieel besluit van 20 november 1978 betreffende de voortgezette opleiding, de beroepsomscholing en de pedagogische volmaking. <BVR 2002-05-03/40, art. 4, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
§ 2. Voor de bij § 1 bedoelde lezingen kunnen de reiskosten volgens de voor de eerste klasse geldende spoorwegtarieven eveneens worden gesubsidieerd.)
Art.7.<Zie nota onder TITEL> De Staat kan bijdragen in de kosten van de examencommissies voor basisopleiding inzake de B-examens waarvoor geen cursussen werden erkend en de C-examens tot beloop van volgende bedragen:
1° (een presentiegeld voor de examens ten belope van 2 000 F per lid van de examencommissie en per zitting; voor een tweede zitting op eenzelfde dag wordt het presentiegeld tot 1 500 F beperkt;) <BDG 1991-06-26/35, art. 1, 018; Inwerkingtreding : 26-06-1991>
2. voor het terugbetalen van de reiskosten per spoor van de commissieleden , de bedragen berekend op grond van de voor de eerste klasse geldende tarieven.
----------
GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN
----------
Art. 7. (VLAAMSE OVERHEID) <Zie nota onder TITEL> De Staat kan bijdragen in de kosten van de examencommissies voor basisopleiding inzake de B-examens waarvoor geen cursussen werden erkend en de C-examens tot beloop van volgende bedragen: 1. voor de examenzittingen , een zitpenning van (15,47 euro) per commissielid en per zitting; dit bedrag wordt tot (10,31 euro) herleid voor een tweede zitting tijdens dezelfde dag gehouden; <BVR 2002-05-03/40, art. 5, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2002> 2. voor het terugbetalen van de reiskosten per spoor van de commissieleden , de bedragen berekend op grond van de voor de eerste klasse geldende tarieven. Deze bijdragen gelden niet voor de commissieleden die lesgevers zijn en de vergoedingen ontvangen bepaald in het besluit van de Vlaamse Executieve van 31 juli 1991 tot bepaling van de werkvoorwaarden en de geldelijke regeling van de lesgevers in [1 de leertijd en in de gecertificeerde opleidingen]1.) <BVE 1991-07-31/41, art. 10, 017; Inwerkingtreding : 1991-09-01>) ---------- <Voor de Franse Gemeenschap werd art. 7 bij MB 7-1-1980 en BEFG 1985-11-19/32, art. 2, 007 gewijzigd als volgt: Art. 7. (FRANSE GEMEENSCHAP) De Staat kan de volgende prestaties van de examencommissies samengesteld ter uitvoering van het ministerieel besluit van 27 oktober 1978 betreffende de examens en de evaluatie van de basisopleiding subsidiëren onder de voorwaarden en tot beloop van de bedragen, zoals hierna bepaald : 1° de zittingen gewijd aan de voorbereiding en de mondelinge gedeelten van de B-examens waarvoor geen cursussen werden erkend, alsmede aan de voorbereiding en het verloop van de C-examens : a) een zitpenning van 624 F per zitting en per commissielid; dit bedrag wordt tot 416 F teruggebracht voor een tweede zitting tijdens dezelfde dag; b) de reiskosten per spoor van de commissieleden op grond van de voor de eerste klasse geldende tarieven. De tussenkomst van de Staat wordt evenwel beperkt tot twee voorbereidende zittingen voor de B- en C-examens; 2° de verbetering van de schriftelijke B-examens waarvoor geen cursussen werden erkend : een bedrag van 59 F per deelnemende kandidaat aan elk van de leden van de examencommissie; 3° de verbetering van de schriftelijke en de mondelinge gedeelten van de A- en B-examens van de kandidaten die de erkende cursussen van de basisopleiding niet hebben gevolgd of die er geregeld van werden vrijgesteld, hoewel zij tot de examens werden toegelaten krachtens de artikelen 5, §§ 2 en 3, en 12, b, van het ministerieel besluit van 27 oktober 1978 betreffende de examens en de evaluatie van de basisopleiding : a) een vast bedrag berekend op 59 F per deelnemende kandidaat aan het A-examen en per deelnemende kandidaat aan het B-examen wordt aan het centrum voor voortdurende vorming toegekend om onder de leraars te worden verdeeld rekening houdend met hun respectieve deelneming aan de verbetering van de schriftelijke examengedeelten; b) een vast bedrag berekend op 55 F per deelnemende kandidaat aan het A-examen en per deelnemende kandidaat aan het B-examen wordt aan het centrum voor voortdurende vorming toegekend om onder de leraars te worden verdeeld rekening houdend met hun respectieve deelneming aan de mondelinge examengedeelten. De bepalingen van dit artikel gelden voor de eerste en de tweede zittijd van de examens. (Deze bepalingen zijn niet van toepassing op de leden van de examencommissies die les geven in de Centra die de examens organiseren als leraren die aangeworven zijn onder een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd). <BEFG 1985-11-19/32, art. 2, 007>
----------
(1)<BVR 2008-03-14/56, art. 53, 029; Inwerkingtreding : 01-04-2006>
Art. 7bis. <Zie nota onder TITEL> <Dit artikel werd slechts voor de duitstalige gemeenschap ingevoegd; voor dezelfde gemeenschap vervangen bij BDG 1991-06-26/35, art. 2, 018; Inwerkingtreding : 26-06-1991> Voor de evaluatie in de ateliers van de praktische opleiding van de leerlingen verleent de Gemeenschap vanaf het Schooljaar 1990-1991 aan de deskundige die lid is van de examencommissie een presentiegeld van 2 000 F per zitting.
Afdeling 2. _ Vaste organisatietoelagen voor de activiteiten georganiseerd door de beroeps- en interprofessionele verenigingen.
Art.8.<Zie nota onder TITEL> Een toelage van 476 F per zitting kan worden toegekend aan de beroeps- en interprofessionele verenigingen voor de bij artikel 6 bedoelde lezingen.
GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN
Art. 8. VLAAMSE OVERHEID <Opgeheven bij BVR 2012-09-14/18, art. 1, 030; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Art.9.<Zie nota onder TITEL> Een toelage ten bedrage van 5 000 F per zitting kan aan de beroeps- en interprofessionele verenigingen worden toegekend voor de organisatie van studiedagen en seminaries overeenkomstig het ministerieel besluit van 20 november 1978 betreffende de voortgezette opleiding, de beroepsomscholing en de aanvullende pedagogische volmaking.
GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN
Art. 9. VLAAMSE OVERHEID <Opgeheven bij BVR 2012-09-14/18, art. 1, 030; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Art.10.<Zie nota onder TITEL> Een toelage van 360 F per lesuur kan aan de beroeps- en interprofessionele verenigingen worden toegekend voor de organisatie van een erkende bijscholingscursus.
GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN
Art. 10. VLAAMSE OVERHEID <Opgeheven bij BVR 2012-09-14/18, art. 1, 030; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Afdeling 3. _ Coordinatietoelagen voor de cursussen.
Art.11. <Zie nota onder TITEL> <Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij BVR 1994-09-21/34, art. 6, § 2, 023; Inwerkingtreding : 21-09-1994> Een toelage van 24 F per lesuur kan worden toegekend aan een door de Minister erkende coördinator van cursussen voor de opleiding tot ondernemingshoofd op voorwaarde dat voldaan wordt aan de vereisten als bepaald in het ministerieel besluit van 27 oktober 1978 betreffende de leergangen van basisopleiding.
Afdeling 4. _ Toelagen voor de werking van de centra voor voortdurende vorming.
Art.12. <Zie nota onder TITEL> De bij deze afdeling bedoelde toelagen kunnen slechts worden toegekend voor zover :
1. het centrum werd erkend overeenkomstig het ministerieel besluit van 20 november 1978 tot bepaling van de erkenningsvoorwaarden van de centra voor voortdurende vorming van de middenstand;
2. het centrum wordt geleid door een directeur erkend overeenkomstig het ministerieel besluit van 20 november 1978 betreffende de erkenningsvoorwaarden van de directeur van het centrum voor voortdurende vorming.
Art. 12bis. <Betreft alleen de Duitstalige Gemeenschap. Ingevoegd bij BDG 1993-04-08/31, art. 1, 022; Inwerkingtreding : 01-08-1992> § 1. Aan de centra kan een toelage toegekend worden voor de delging van de kosten voortvloeiend uit de wedden van het administratief en leidend personeel.
De toekenning van de toelage veronderstelt een contractuele voltijdse betrekking van directeur.
§ 2. Het bedrag van de toelage bedoeld in § 1 wordt berekend op basis van de als bijlage opgenomen weddenschaal en met inachtneming van de dienstanciënniteit van de directeur die op advies van het Instituut voor opleiding en voortgezette opleiding in de Middenstand en de K.M.O.'s door de Executieve vast te stellen is.
§ 3. Voor de berekening van de toelage worden de sociale en wettelijke verplichtingen van het Centrum als werkgever in aanmerking genomen, die voortvloeien uit de betaling van de wedden en betrekking hebben tot de als bijlage opgenomen weddenschaal.
§ 4. De berekening van de toelage houdt rekening met het gedeelte van de reiskosten van de directeur dat door de werkgever moeten worden gedragen, voor zover deze kosten zijn ontstaan in toepassing van de wet van 27 juli 1962 tot vaststelling van een werkgeversbijdrage in het verlies geleden door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen ingevolge de uitgifte van abonnementen voor werklieden en bedienden alsmede van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 19/5 van 22 december 1992.
§ 5. Onder voorbehoud van een collectieve arbeidsovereenkomst toepasselijk op het administratief en leidend personeel van de centra is de als bijlage tot dit besluit opgenomen weddeschaal onderworpen aan de richtlijnen inzake indexering die vastgelegd zijn in de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de Openbare Schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
Art.13. <Zie nota onder TITEL> (NOTA : zie verder andere vormen aan artikel 13 gegeven door niet federale overheden.) Toelagen kunnen worden toegekend ten einde de kosten te dekken, die voortvloeien uit het huren of het verwerven van de gebouwen waarin de activiteiten van voortdurende vorming worden georganiseerd.
§ 1. De toekenning van de subsidie-huishuur is afhankelijk van het voorleggen hetzij van een huurcel waarvan de bepalingen moeten goedgekeurd zijn door de Minister, op advies van het Instituut, hetzij bij gebreke hiervan van een schattingsverslag van de huurwaarde van het gebouw, opgesteld door een beëdigd schatter erkend door de rechtbank van het ambtsgebied waarin het gebouw gelegen is.
In dit laatste geval zal de Minister het bedrag vaststellen van de subsidie-huishuur inzonderheid rekening houdend met het aantal activiteiten die worden georganiseerd in het gebouw waarvoor de schatting werd gedaan.
Iedere wijziging van het bedrag van de subsidie toegekend ingevolge de bepalingen van deze paragraaf zal moeten goedgekeurd worden door de Minister, op advies van het Instituut.
§ 2. Er kan aan de erkende centra voor voortdurende vorming een subsidie toegekend worden ten einde een gebouw te verwerven of te bouwen.
Deze subsidie bepaald bij deze paragraaf moet het de centra mogelijk maken de lasten te dragen van een lening die niet meer mag bedragen dan 80 pct. van het bedrag bekomen door het aantal lesuren van de basisopleiding georganiseerd door het centrum-aanvrager, verhoogd met 20 pct., te vermenigvuldigen met de coëfficiënt 2.440, vastgesteld op grond van de index van de bouwkosten van een eengezinswoning van januari 1974 medegedeeld door de Nationale Confederatie van het Bouwbedrijf.
De verhoging met 20 pct. vermeld in het vorige lid wordt toegepast ten einde het centrum-aanvrager in staat te stellen activiteiten voor voortgezette opleiding te organiseren en uit te breiden.
De toekenning van de subsidie bepaald bij deze paragraaf is afhankelijk van een inbreng door het centrum-aanvrager van 20 pct. van de totale investering.
De Minister kan het bedrag van de eigen inbreng vastgesteld in het vorige lid verminderen, indien het centrum-aanvrager bewijst dat het onvoldoende middelen heeft kunnen bekomen van welkdanig privé of openbaar orgaan ook en in zoverre de kredieten ingeschreven op de begroting het mogelijk maken dat de Staat de lasten draagt van de bijkomende lening die het centrum noodzakelijkerwijze in dit geval zal moeten aanvragen. In geen geval mag de eigen inbreng van het centrum minder dan 10 pct. bedragen.
Indien een erkend centrum, op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit, reeds een subsidie heeft bekomen die het mogelijk heeft gemaakt het gebouw waarin het de activiteiten van voortdurende vorming organiseert te verwerven of te bouwen, dan kan, indien de noodzaak ervan bewezen is, een bijkomende subsidie toegekend worden overeenkomstig de normen vastgesteld in de vorige alinea's en op grond van het overschot van het totaal van de lesuren basisopleiding ten overstaan van het totaal aantal lesuren dat in aanmerking werd genomen voor de toekenning van de vorige subsidie.
In geval van ontbinding van de vereniging zonder winstoogmerk die het centrum uitmaakt zal de Staat een bedrag ontvangen overeenkomstig de subsidie die het voorwerp uitmaakt van deze § 2 of van elke andere staatstoelage voor de inwerkingtreding van onderhavig besluit. Dit bedrag zal gebaseerd zijn op de geactualiseerde waarde van het goed, verworven of gebouwd door het centrum.
(NOTA : Voor de Duitstalige Gemeenschap werd artikel 13 als volgt vervangen bij BDG 2000-07-06/35, art. 2, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2000.
Art. 13. <BDG 2000-07-06/35, art. 2, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2000> § 1. Aan de centra kan een toelage van ten hoogste 80 % van de bewijsbare uitgaven worden toegekend om de kosten te dekken die voortvloeien uit de huur van de gebouwen of de bezetting van de lokalen waarin activiteiten i.v.m. de opleiding en de voortgezette opleiding van de Middenstand worden georganiseerd.
De toekenning van de toelage geschiedt op voorlegging van een schriftelijk gemotiveerde aanvraag van het centrum, van het ontwerp van het huurcontract, het aanhangsel aan het huurcontract of de overeenkomst over de terbeschikkingstelling van de lokalen.
Ten minste vier weken vóór de bezetting van het gebouw of van de lokalen dient de aanvraag van het centrum bij het Instituut voor de opleiding en de voortgezette opleiding in de Middenstand en de KMO's te worden ingediend en door de beheerraad ervan te worden goedgekeurd.
§ 2. (opgeheven) <DDG 2002-03-18/35, art. 46, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2002>)
(NOTA 2 : Voor de Vlaamse Gemeenschap wordt artikel 13 opgeheven. <BVR 1997-06-03/42, art. 19, 025; Inwerkingtreding : 01-01-1997>)
Art. 13bis. <Ingevoegd bij BDG 1992-10-14/30, art. 1, 020; Inwerkingtreding : 01-07-1992; AD 01-07-1993> § 1. De Executieve van de Duitstalige Gemeenschap kan toelagen aan de centra verlenen voor onderhoudswerken die wegens wettelijke bepalingen inzake veiligheid en hygiëne of wegens pedagogische vereisten van een alternerende opleiding noodzakelijk zijn en ruimten betreffen die eigendom zijn van een Centrum voor opleiding en voortgezette opleiding in de Middenstand en in de KMO's of op basis van een ingeschreven huurovereenkomst tussen een centrum en een gemeente ter beschikking gesteld zijn voor de alternerende opleiding.
§ 2. Onderhoudswerken omvatten werken voor de verbetering en de reparatie van bestaande ruimten. Werken in het kader van de bouw van een infrastructuur of ombouwwerken in een bestaande infrastructuur geven geen recht op de toelagen bedoeld in § 1.
§ 3. Het bedrag van de toelagen bedoeld in § 1 wordt tot 600 000 frank per centrum en per schooljaar beperkt.
§ 4. Als subsidieerbare uitgaven voor onderhoudswerken worden in aanmerking genomen de werk- en materiaalkosten alsmede de BTW, voor zover ze door het Ministerie van Financiën niet wordt terugbetaald.
§ 5. De verlening van de toelagen bedoeld in § 1 veronderstelt :
- een met redenen omklede aanvraag van het centrum met een nauwgezette beschrijving van de noodzakelijke werken en een kostenraming;
- een met redenen omkleed advies van het Instituut voor Opleiding en voortgezette Opleiding in de Middenstand en in de KMO's;
- een schriftelijke goedkeuring van de Executieve betreffende de aangevraagde onderhoudswerken.
Art.14. <Zie nota onder TITEL> (NOTA : zie verder andere vormen aan artikel 14 gegeven door niet federale overheden.) Binnen de grenzen van het daartoe in het jaarprogramma goedgekeurde bedrag, kunnen aan de centra toelagen worden verleend voor de aankoop en het onderhoud van machines, gereedschap, toestellen en instrumenten voor werkplaatsen en laboratoria die 5 000 F overschrijden.
Het materieel aangekocht door middel van deze toelagen is eigendom van het centrum maar moet worden ingeschreven in een inventarisboek. Het mag niet worden ontvreemd dan mits machtiging van de Minister.
De opbrengst bij een eventuele verkoop zal worden afgetrokken van de toelage bedoeld bij artikel 16 van dit besluit.
Bij niet- of inefficiënt gebruik kan de Minister de overheveling van dit materieel bevelen naar een ander centrum.
Binnen de grenzen van het daartoe in het jaarprogramma goedgekeurde bedrag kunnen uitrustingstoelagen voor meubilair en didactisch materiaal slechts bij wijze van overgangsmaatregel worden uitgekeerd tijdens een periode van vijf jaar.
<Voor de Franse Gemeenschap werd dit art. 14 gewijzigd als volgt bij BEFG 1983-10-04/30, art. 1, 002:
Art. 14. Binnen de grenzen van het daartoe in het jaarprogramma goedgekeurde bedrag, kunnen aan de centra toelagen worden verleend voor de aankoop en het onderhoud van meubilair, leermiddelen, machines, gereedschap, toestellen en instrumenten voor werkplaatsen en laboratoria die 5 000 F overschrijden.
Het meubilair en materieel, aangekocht door middel van deze toelagen zijn eigendom van het centrum, maar moeten worden ingeschreven in een inventarisboek. Zij mogen slechts ontvreemd worden met toestemming van de Minister.
De opbrengst bij een eventuele verkoop zal worden afgetrokken van de toelage bedoeld bij artikel 16 van dit besluit.
Bij niet- of ondoeltreffend gebruik kan de Minister de overheveling van dit meubilair of materieel bevelen naar een ander centrum.>
(NOTA : Artikel 14 geldig voor de Vlaamse Gemeenschap :
Art. 14. <BREV 1984-10-17/32, art. 1, 005> Binnen de grenzen van het daartoe in het jaarprogramma goedgekeurde bedrag, kunnen aan de centra toelagen worden verleend voor de aankoop en het onderhoud van machines, gereedschap, toestellen en instrumenten voor werkplaatsen en laboratoria die (125 euro) overschrijden. <BVR 2002-05-03/40, art. 14, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
Het materieel aangekocht door middel van deze toelagen is eigendom van het centrum maar moet worden ingeschreven in een inventarisboek. Het mag niet worden vervreemd dan mits toelating van de Gemeenschapsminister.
De opbrengst bij een eventuele verkoop zal worden afgetrokken van de toelage bedoeld bij artikel 16 van dit besluit.
Bij niet- of inefficiënt gebruik kan de Gemeenschapsminister de overheveling van dit materieel bevelen naar een ander centrum.
Binnen de grenzen van het daartoe in het jaarprogramma goedgekeurde bedrag kunnen daarenboven uitrustingstoelagen voor meubilair en didactisch materieel worden uitgekeerd onder de hiervoor bepaalde voorwaarden.)
(NOTA : artikel 14 wordt opgeheven voor de Duitstalige Gemeenschap bij DDG 2002-03-18/35, art. 46, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2002.)
Art.15. <Zie nota onder TITEL> § 1. Om al de andere kosten te dekken kunnen vaste toelagen worden toegekend van 172 F per activiteitseenheid van voortdurende vorming erkend door de Minister en georganiseerd door de organen opgericht met dit doel overeenkomstig de artikelen 11 en 12 van het koninklijk besluit van 4 oktober 1976.
Een activiteitseenheid stemt overeen met een uur prestatie van mondelinge leergangen van algemene kennis in de leertijd.
Voor de hiernavermelde activiteiten van de voortdurende vorming wordt deze activiteitseenheid aangepast door een coëfficiënt als volgt bepaald :
Basisopleiding _ Leertijd _ Algemene kennis.....1
Basisopleiding _ Leertijd _ Beroepskennis.....1,75
Basisopleiding _ Opleiding ondernemingshoofd _ Algemene kennis.....1,50
Basisopleiding _ Opleiding ondernemingshoofd _ Beroepskennis.....2
Taalleergangen.....1
Lezingen volmaking.....2
Studiedagen en seminaries volmaking.....10
Bijscholingsactiviteiten.....2
Omscholingsactiviteiten met uitsluiting van de vergoeding voor inkomensderving.....2
§ 2. Daarenboven kunnen vaste toelagen worden toegekend per regelmatig cursist aan de activiteiten van de basisopleiding erkend door de Minister.
Deze vaste toelagen per cursist bedragen per leerjaar :
300 F voor de algemene kennis leertijd;
600 F voor de beroepskennis leertijd;
1 000 F voor de algemene kennis opleiding tot ondernemingshoofd;
1 600 F voor de beroepskennis opleiding tot ondernemingshoofd.
§ 3. Ten einde te voldoen aan de voorwaarden bepaald bij de artikelen 1 en 2 van dit besluit dienen de toelagen bepaald in dit artikel te worden besteed aan de betaling van de hiernavermelde kosten :
a) de kosten verbonden aan de organisatie, de directie en de werking van de erkende leergangen en andere erkende activiteiten bepaald bij het koninklijk besluit van 4 oktober 1976;
b) de onder a) bedoelde kosten hebben betrekking op onder meer :
1) de propaganda- en prospectiekosten;
2) de organisatiekosten van opendeurdagen;
3) de kosten rechtstreeks verbonden aan de aanwerving van het kader-, onderwijzend- en uitvoeringspersoneel van het Centrum en de andere begunstigden van de toelagen alsmede de belastingen op het in dienst zijnde personeel;
4) de kosten van verzekering;
5) de kosten van publikatie in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad in uitvoering van de wet van 27 juni 1921 op de verenigingen zonder winstoogmerk;
6) de presentiegelden aan de voorzitter en de leden van het bureau van de raad van beheer van het centrum;
7) de representatie- en reiskosten van de voorzitter van het centrum en van de personen door hem aangeduid;
8) de kosten van organisatie van activiteiten rechtstreeks verbonden aan de goede werking en de doeleinden van het centrum.
(NOTA : Artikel 15 geldig voor de Vlaamse Gemeenschap :
Art. 15. (§ 1. Om al de andere kosten te dekken kunnen vaste toelagen worden toegekend van (4,26 euro) per activiteitseenheid van voortdurende vorming erkend door de Gemeenschapsminister en georganiseerd door de organen opgericht met dit doel overeenkomstig de artikelen 11 en 12 van het koninklijk besluit van 4 oktober 1976. <BVR 2002-05-03/40, art. 10, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
Een activiteitseenheid stemt overeen met een uur prestatie van mondelinge leergangen van algemene kennis in de leertijd.
Voor de hierna vermelde activiteiten van de voortdurende vorming wordt deze activiteitseenheid aangepast door een coëfficiënt als volgt bepaald :
Basisopleiding, leertijd, algemene kennis en bijwerkingscursussen ...1
Basisopleiding, leertijd, beroepskennis ..........................1,75
Basisopleiding, opleiding ondernemingshoofd, algemene kennis .....1,50
Basisopleiding, opleiding ondernemingshoofd, beroepskennis ..........2
Taalleergangen ....................................................1
Lezingen volmaking ...................................................2
Studiedagen en seminaries volmaking ................................10
Bijscholingsactiviteiten ........................................... 2
Omscholingsactiviteiten met uitsluiting van de vergoeding voor inkomensderving ..................................................................... 2
§ 2. Daarenboven kunnen vaste toelagen worden toegekend per regelmatig cursist aan de activiteiten van de basisopleiding erkend door de Gemeenschapsminister.
Deze vaste toelagen per cursist bedragen per leerjaar :
(7,44 euro) voor de algemene kennis leertijd; <BVR 2002-05-03/40, art. 10, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
(14,88 euro) voor de beroepskennis leertijd; <BVR 2002-05-03/40, art. 10, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
(24,79 euro) voor de algemene kennis opleiding tot ondernemingshoofd; <BVR 2002-05-03/40, art. 10, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
(39,66 euro) voor de beroepskennis opleiding tot ondernemingshoofd. <BVR 2002-05-03/40, art. 10, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
Voor de cursisten van de bijwerkingscursussen basisopleiding - leertijd worden geen vaste toelagen per cursist toegekend. " <BVE 1989-10-11/36, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 01-09-1989>
§ 3. Ten einde te voldoen aan de voorwaarden bepaald bij de artikelen 1 en 2 van dit besluit dienen de toelagen bepaald in dit artikel te worden besteed aan de betaling van de hiernavermelde kosten :
a) de kosten verbonden aan de organisatie, de directie en de werking van de erkende leergangen en andere erkende activiteiten bepaald bij het koninklijk besluit van 4 oktober 1976;
b) de onder a) bedoelde kosten hebben betrekking op onder meer :
1) de propaganda- en prospectiekosten;
2) de organisatiekosten van opendeurdagen;
3) de kosten rechtstreeks verbonden aan de aanwerving van het kader-, onderwijzend- en uitvoeringspersoneel van het Centrum en de andere begunstigden van de toelagen alsmede de belastingen op het in dienst zijnde personeel;
4) de kosten van verzekering;
5) de kosten van publikatie in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad in uitvoering van de wet van 27 juni 1921 op de verenigingen zonder winstoogmerk;
6) de presentiegelden aan de voorzitter en de leden van het bureau van de raad van beheer van het centrum;
7) de representatie- en reiskosten van de voorzitter van het centrum en van de personen door hem aangeduid;
8) de kosten van organisatie van activiteiten rechtstreeks verbonden aan de goede werking en de doeleinden van het centrum.)
Art. 15bis. <Ingevoegd voor de Duitstalige Gemeenschap bij BDG 2000-07-06/35, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-2000> Om de energie- en onderhoudskosten te dekken kan het centrum, voor elke lesuur die in het stadium van de leertijd of van de opleiding tot ondernemingshoofd wordt verstrekt, een forfait van 20 F resp. 0,5 euro worden toegekend.
Voor zover de lokalen of het gebouw waar het onderwijs wordt georganiseerd eigendom van het centrum zijn, bedraagt het in het voorafgaande lid vermelde forfait 80F resp. 1,98 euro.
Art.16. <Zie nota onder TITEL> De Minister kan op beredeneerd advies van het Instituut de toekenning van de toelagen bepaald bij artikel 15 afhankelijk maken van de voorafgaande goedkeuring van een ventilatieplan met als doel de uitvoering te verzekeren van de belangrijke opdrachten van de erkende centra door het opleggen van bestedingsdoelstellingen voor de toelagen.
Art.17. <Zie nota onder TITEL> Binnen de perken van het goedgekeurd jaarprogramma kunnen aan de centra toelagen worden uitgekeerd, op voorlegging van de bewijsstukken, voor de organisatiekosten van de eindexamens van de basisopleiding; deze toelagen zijn beperkt tot de B-examens waarvoor geen cursussen werden erkend en tot de C-examens.
Afdeling 5. _ Toelagen voor deelnemers aan de erkende activiteiten.
Art.18. <Zie nota onder TITEL> Mits voorlegging van de nodige bewijsstukken, kan de Staat bijdragen in de reiskosten van de leerlingen die tijdens de leertijd leergangen van beroepskennis volgen, tot beloop van het gedeelte van de kosten dat het bedrag van 50 F overschrijdt voor een heen- en terugreis. Indien het totaal bedrag van de terugbetaalbare reiskosten 200 F per semester niet overschrijdt, wordt geen toelage uitgekeerd.
<Voor de Franse Gemeenschap werd art. 18 bij BFG 1986-05-15/32, art. 1, 008, gewijzigd als volgt: (zie BFG 06-03-1985, B.St. 30-05-1985)
Artikel 18. Mits voorlegging van de nodige bewijsstukken, kan de Gemeenschap bijdragen in de reiskosten van de leerlingen die tijdens de leertijd regelmatig leergangen van beroepskennis volgen. Die bijdrage is beperkt tot het deel van de kosten die het bedrag van 130 F overschrijdt voor een heen-en terugreis. Indien het totaal bedrag van de terugbetaalbare reiskosten 1 00 F per semester niet overschrijdt, wordt geen toelage uitgekeerd.>
<Voor de Duitstalige Gemeenschap wordt artikel 18 door de volgende bepaling vervangen : " Op basis van de noodzakelijke bewijsstukken kan de Gemeenschap als volgt tussenkomen in de vervoerkosten van de leerlingen naar de in de centra voor opleiding en voortgezette opleiding in de Middenstand verstrekte beroepscurssussen :
De Gemeenschap draagt nog slechts de vervoerkosten van de leerlingen wier heen- en terugreis tussen de respectieve verzamelplaatsen en de centra voor opleiding en voortgezette opleiding in de Middenstand meer dan 50 km uitmaakt, na aftrek van een persoonlijke participatie van BEF 50 per reis. " (BDG 1994-06-24/32, art. 1, 024; Inwerkingtreding : 01-09-1992)>
(NOTA : Artikel 18 geldig voor de Vlaamse Gemeenschap :
Art. 18. <BREV 1984-10-17/32, art. 2, 005> Mits voorlegging van de nodige bewijsstukken, kan de Gemeenschap bijdragen in de reiskosten van de leerlingen die tijdens de leertijd leergangen van beroepskennis volgen, tot beloop van het gedeelte van de kosten dat het bedrag van (2,48 euro) overschrijdt voor een heen- en terugreis. Indien het totaal bedrag van de terugbetaalbare reiskosten (24,79 euro) per semester niet overschrijdt, wordt geen toelage uitgekeerd. <BVR 2002-05-03/40, art. 11, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2002>)
Art.19. <Zie nota onder TITEL> Aan de deelnemers van de omscholingscursussen kan als vergoeding voor inkomensderving een bedrag van maximum 955 F per dag van acht uur, de reiskosten inbegrepen, worden toegekend.
(NOTA : Artikel 19 geldig voor de Vlaamse Gemeenschap :
Art. 19. <Zie nota onder TITEL> Aan de deelnemers van de omscholingscursussen kan als vergoeding voor inkomensderving een bedrag van maximum (23,67 euro) per dag van acht uur, de reiskosten inbegrepen, worden toegekend. <BVR 2002-05-03/40, art. 12, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2002>)
Afdeling 6. _ Toelagen voor de subsidiëring van de leersecretarissen.
Art.20. <Zie nota onder TITEL> <opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij BVE 1991-07-31/43, art. 12, 2°, 016; Inwerkingtreding : 1992-01-01; datum van opheffing wordt 01-01-1993 bij BVE 1992-07-01/41, art. 3, Inwerkingtreding : 01-01-1992 en bevestigd door BVR 1994-03-30/37, art. 26, Inwerkingtreding : 01-04-1994 en bevestigd bij BVR 1998-04-07/33, art. 26, 3°; Inwerkingtreding : 01-04-1994> Aan de leersecretarissen erkend door de Minister kunnen volgende toelagen worden verleend, mits voorlegging van bewijsstukken :
1° een halfjaarlijkse toelage van 622 F per erkende en gecontroleerde leerovereenkomst; deze toelage bedraagt 746 F vanaf de 151e leerovereenkomst;
2° een toelage van 2 488 F per leerling die voor het examen einde leertijd is geslaagd.
<Voor de Franse Gemeenschap werd art. 20 bij BFG 04-02-1991, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 1991-03-21, gewijzigd als volgt:
Artikel 20. § 1. Mits de leersecretarissen die niet behoren tot het personeel van het Franstalige Instituut voor de permanente vorming stukken ter staving overleggen, wordt hun een toelage toegekend van 3 300 frank per leerovereenkomst dat in de loop van het schooljaar wordt erkend en gecontroleerd.
Die toelage moet per trimester worden vereffend. Ingeval de overeenkomst in de loop van het schooljaar wordt verbroken, wordt de toelage verminderd tot het bedrag van de trimestriële toelagen die aan de breuk voorafgaan.
§ 2. Mits er stukken ter staving worden overgelegd, kunnen er toelagen worden toegekend aan het Franstalig Instituut voor de voortdurende vorming, om de kosten te dekken die de leersecretarissen, die tot hun personeel behoren, de modaliteiten voor hun erkenning en de voorwaarden om hun functie uit te oefenen, met zich meebrengen.
Die toelagen kunnen de volgende kosten dekken :
a) de bruto salarissen, overeenkomstig de weddeschalen die worden vastgesteld door de Minister die de voortdurende vorming in de Middenstand onder zijn bevoegdheid heeft;
b) de lasten die het gevolg zijn van sociale en wettelijke verplichtingen van de werkgever;
c) de patronale bijdragen op het vlak van de bijkomende verzekering (groepsverzekering);
d) de eindejaarsuitkeringen die worden toegekend op basis van algemene collectieve overeenkomsten die overeenstemmen met de sociale programmatie-akkoorden;
e) de kosten voor de beroepsopleiding van de leersecretaris;
f) de kosten die voortvloeien uit de sociale voordelen die worden toegekend aan de leersecretaris;
g) de vergoedingen voor verplaatsingen, in overeenstemming met de bepalingen die van toepassing zijn voor het staatspersoneel.>
Art. 20bis. <Ingevoegd voor de Duitstalige Gemeenschap bij BDG 1995-04-27/83, art. 1; Inwerkingtreding : 27-04-1995> De subsidiëring van de leersecretarissen overeenkomstig artikel 20 is niet toepasselijk op de leersecretarissen die hun ambt uitoefenen als leersecretarissen geïntegreerd in de personeelsformatie van het Instituut voor de opleiding en de voortgezette opleiding in de Middenstand.
Afdeling 7. _ Toelagen voor de aanvullende pedagogische volmaking.
Art.21. <Zie nota onder TITEL> De Staat kan toelagen verlenen voor de activiteiten die door de Instituten, in samenwerking met de centra, worden georganiseerd voor de aanvullende pedagogische volmaking van degenen die belast zijn met een opleidingsopdracht in het stelsel van de voortdurende vorming van de middenstand, indien deze activiteiten voldoen aan de voorwaarden bepaald bij het ministerieel besluit van 20 november 1978 betreffende de voortgezette opleiding, de beroepsomscholing en de aanvullende pedagogische volmaking.
Deze toelagen kunnen de volgende kosten dekken :
1. de honoraria van de sprekers ten belope van 790 F per prestatie-uur;
2. de reiskosten van de spreker, per spoor, volgens de voor de eerste klasse geldende tarieven.
De toelagen bedoeld in onderhavig artikel kunnen niet worden toegekend aan personeelsleden van de Instituten of van het Nationaal Comité.
(NOTA : Artikel 21 geldig voor de Vlaamse Gemeenschap :
Art. 21. <Zie nota onder TITEL> De Staat kan toelagen verlenen voor de activiteiten die door de Instituten, in samenwerking met de centra, worden georganiseerd voor de aanvullende pedagogische volmaking van degenen die belast zijn met een opleidingsopdracht in het stelsel van de voortdurende vorming van de middenstand, indien deze activiteiten voldoen aan de voorwaarden bepaald bij het ministerieel besluit van 20 november 1978 betreffende de voortgezette opleiding, de beroepsomscholing en de aanvullende pedagogische volmaking.
Deze toelagen kunnen de volgende kosten dekken :
1. de honoraria van de sprekers ten belope van (19,58 euro) per prestatie-uur; <BVR 2002-05-03/40, art. 13, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
2. de reiskosten van de spreker, per spoor, volgens de voor de eerste klasse geldende tarieven.
De toelagen bedoeld in onderhavig artikel kunnen niet worden toegekend aan personeelsleden van de Instituten of van het Nationaal Comité.)
Art. 21bis. <Zie nota onder TITEL> <Ingevoegd bij BVE 1989-10-11/36, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 01-09-1989> De Vlaamse Gemeenschap kan toelagen verlenen voor de activiteiten van de bijscholing voor lesgevers basisvorming gevolgd ter uitvoering van het besluit van de Vlaamse Executieve van 25 juni 1986 houdende de erkenning en de normering van de deeltijdse vorming en erkend en georganiseerd overeenkomstig het ministerieel besluit van 20 november 1978 betreffende de voortgezette opleiding, de beroepsomscholing, de aanvullende pedagogische volmaking en de bijscholing van lesgevers.
Deze toelagen kunnen betrekking hebben op :
1. a) de honoraria van de lesgevers ten belope van 1 081 fr. per lesuur;
b) de reiskosten van de lesgevers, per spoor, volgens de voor de eerste klasse geldende tarieven;
2. een vaste werkingstoelage aan de erkende Centra voor Voortdurende Vorming van de Middenstand vastgesteld per activiteitseenheid overeenkomstig artikel 15, § 1, van het besluit van 27 maart 1979 :
a) tegen coëfficiënt 2 voor de activiteiten van de initiële bijscholing bedoeld bij artikel 6ter van het ministerieel besluit van 20 november 1978 betreffende de voortgezette opleiding, de beroepsomscholing, de aanvullende pedagogische volmaking en de bijscholing van lesgevers;
b) tegen coëfficiënt 10 voor de activiteiten van de periodieke bijscholing bedoeld bij artikel 6quinquies van het ministerieel besluit van 20 november 1978 betreffende de voortgezette opleiding, de beroepsomscholing, de aanvullende pedagogische volmaking en de bijscholing van lesgevers.
3. (...) <BVE 1991-07-31/41, art. 10, 017; Inwerkingtreding : 1991-09-01>
(NOTA : Artikel 21bis geldig voor de Vlaamse Gemeenschap :
Art. 21bis. <Zie nota onder TITEL> Ingevoegd bij BVE 1989-10-11/36, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 01-09-1989> De Vlaamse Gemeenschap kan toelagen verlenen voor de activiteiten van de bijscholing voor lesgevers basisvorming gevolgd ter uitvoering van het besluit van de Vlaamse Executieve van 25 juni 1986 houdende de erkenning en de normering van de deeltijdse vorming en erkend en georganiseerd overeenkomstig het ministerieel besluit van 20 november 1978 betreffende de voortgezette opleiding, de beroepsomscholing, de aanvullende pedagogische volmaking en de bijscholing van lesgevers.
Deze toelagen kunnen betrekking hebben op :
1. a) de honoraria van de lesgevers ten belope van (26,80 euro) per lesuur; <BVR 2002-05-03/40, art. 14, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
b) de reiskosten van de lesgevers, per spoor, volgens de voor de eerste klasse geldende tarieven;
2. een vaste werkingstoelage aan de erkende Centra voor Voortdurende Vorming van de Middenstand vastgesteld per activiteitseenheid overeenkomstig artikel 15, § 1, van het besluit van 27 maart 1979 :
a) tegen coëfficiënt 2 voor de activiteiten van de initiële bijscholing bedoeld bij artikel 6ter van het ministerieel besluit van 20 november 1978 betreffende de voortgezette opleiding, de beroepsomscholing, de aanvullende pedagogische volmaking en de bijscholing van lesgevers;
b) tegen coëfficiënt 10 voor de activiteiten van de periodieke bijscholing bedoeld bij artikel 6quinquies van het ministerieel besluit van 20 november 1978 betreffende de voortgezette opleiding, de beroepsomscholing, de aanvullende pedagogische volmaking en de bijscholing van lesgevers.
3. (...) <BVE 1991-07-31/41, art. 10, 017; Inwerkingtreding : 1991-09-01>)
Afdeling 8. _ Indexering van de toelagen.
Art.22. <Zie nota onder TITEL> <BVE 1989-10-11/36, art. 4; Inwerkingtreding : 01-09-1989> § 1. De bedragen vastgesteld bij de artikelen 6, § 1, 7, 8, 9, 10, 11, 15, § 1, eerste lid, en § 2, 19, 20 en 21, eerste lid, van dit besluit zijn gegrond op het indexcijfer van de consumptieprijzen van december 1978 tegen de referte-index 130,09 en zullen de 1e januari van elk jaar aangepast worden aan het indexcijfer der consumptieprijzen van de maand december die voorafgaat.
De aldus aangepaste bedragen zullen afgerond worden tot de lagere of hogere eenheid, naargelang de fractie kleiner of groter is dan 0,50 fr.
§2. De toepassing van de in § 1 bedoelde indexering is echter geconditioneerd door de ter beschikking staande begrotingskredieten en de goedgekeurde jaarprogramma's. In dit verband kan een lagere indexering worden toegepast.
<Voor de Franse Gemeenschap is artikel 22 vervangen door BFG 1991-07-15/36, art. 1, 015; Inwerkingtreding : 1991-08-01>
Art. 22. § 1. De bedragen vastgesteld bij de artikelen 6, 7, 8, 9, 10, 11, 15, § 1, eerste lid, en §§ 2, 19, 20 en 21, 1°, van dit besluit zullen op 1 januari van elk jaar worden aangepast. De aanpassing gebeurt door toepassing op de bedragen die op 1 januari van het voorafgaande jaar van kracht waren, van een coëfficient die telkens door de Minister naargelang de budgettaire mogelijkheden wordt bepaald.
§ 2. De bedragen vastgesteld bij artikel 5, § 2, b, van dit besluit zullen worden aangepast door toepassing op de bedragen die op de datum van de voorafgaande aanpassing van kracht waren, van een coëfficient die telkens door de Minister naargelang de budgettaire mogelijkheden wordt bepaald.
§ 3. De overeenkomstig §§ 1 en 2 aangepaste bedragen zullen afgerond worden tot de lagere of hogere eenheid, naargelang de fractie kleiner of groter is dan 0,50 F.
<Voor de Duitstalige Gemeenschap werd art. 22 bij MB 7-6-1983, art. 1, als volgt gewijzigd :
Art. 22. De bedragen vastgesteld bij de artikelen 5, § 1, 6, 7, (7bis), 8, 9, 10, 11, 15, § 1, eerste lid, en § 2, (15bis), 19, 20 en 21, punt 1, van dit besluit kunnen de 1ste januari van elk jaar worden aangepast. <BDG 1989-04-14/33, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 01-01-1989> <BDG 2000-07-06/35, art. 4, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2000>
Deze aanpassing geschiedt door op de bedragen die golden op 1 januari van het vorige jaar een coëfficiënt toe te passen die elk jaar volgens de begrotingsmogelijkheden door de Minister wordt vastgesteld.
De aldus aangepaste bedragen zullen afgerond worden tot de lagere of hogere eenheid naargelang de fractie kleiner of groter is dan 0,50 F.>
(NOTA : Artikel 22 geldig voor de Vlaamse Gemeenschap :
Art. 22. <Zie nota onder TITEL> <BVE 1989-10-11/36, art. 4; Inwerkingtreding : 01-09-1989> § 1. De bedragen vastgesteld bij de artikelen 6, § 1, 7, 8, 9, 10, 11, 15, § 1, eerste lid, en § 2, 19, 20 en 21, eerste lid, van dit besluit zijn gegrond op het indexcijfer van de consumptieprijzen van december 1978 tegen de referte-index 130,09 en zullen de 1e januari van elk jaar aangepast worden aan het indexcijfer der consumptieprijzen van de maand december die voorafgaat.
(De aldus aangepaste bedragen zullen, al naargelang, afgerond worden tot de lagere cent wanneer de fractie kleiner is dan 0,5 cent en afgerond worden tot de hogere cent wanneer de fractie gelijk is aan of groter is dan 0,5 cent.) <BVR 2002-05-03/40, art. 15, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
§2. De toepassing van de in § 1 bedoelde indexering is echter geconditioneerd door de ter beschikking staande begrotingskredieten en de goedgekeurde jaarprogramma's. In dit verband kan een lagere indexering worden toegepast.)
Art. 22bis. <Zie nota onder TITEL> <Ingevoegd bij BVE 1989-10-11/36, art. 5, 012; Inwerkingtreding : 01-09-1989> § 1. De bedragen vastgesteld bij de artikelen 5, § 1, en 21bis, 1, a, en 3 worden de 1e januari van elk jaar aangepast aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand december die voorafgaat, met dien verstande dat de eerste aanpassing slechts zal gebeuren op 1 januari 1991. Deze aanpassing zal gebeuren volgens de formule : vastgesteld bedrag X nieuw indexcijfer/indexcijfer december 1989.
De aldus aangepaste bedragen zullen afgerond worden tot de lagere of hogere eenheid, naargelang de fractie kleiner of groter is dan 0,5 fr.
§ 2. De toepassing van de bij § 1 bedoelde indexering is echter geconditioneerd door de ter beschikking staande begrotingskredieten en de goedgekeurde jaarprogramma's. In dit verband kan een lagere indexering worden toegepast.
(NOTA : Artikel 22bis geldig voor de Vlaamse Gemeenschap :
Art. 22bis. <Zie nota onder TITEL> <Ingevoegd bij BVE 1989-10-11/36, art. 5, 012; Inwerkingtreding : 01-09-1989> § 1. De bedragen vastgesteld bij de artikelen 5, § 1, en 21bis, 1, a, en 3 worden de 1e januari van elk jaar aangepast aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand december die voorafgaat, met dien verstande dat de eerste aanpassing slechts zal gebeuren op 1 januari 1991. Deze aanpassing zal gebeuren volgens de formule : vastgesteld bedrag X nieuw indexcijfer/indexcijfer december 1989.
(De aldus aangepaste bedragen zullen, al naargelang, afgerond worden tot de lagere cent wanneer de fractie kleiner is dan 0,5 cent en afgerond worden tot de hogere cent wanneer de fractie gelijk is aan of groter is dan 0,5 cent.) <BVR 2002-05-03/40, art. 16, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
§ 2. De toepassing van de bij § 1 bedoelde indexering is echter geconditioneerd door de ter beschikking staande begrotingskredieten en de goedgekeurde jaarprogramma's. In dit verband kan een lagere indexering worden toegepast.)
HOOFDSTUK IV. _ Slotbepalingen.
Art.23. <Zie nota onder TITEL> Onverminderd de strafvordering waartoe zij aanleiding zou geven, brengt elke valse of onvolledige verklaring, afgelegd met de bedoeling om de berekening van het bedrag ter toelagen te beïnvloeden, voor de betrokkenen mede dat de onrechtmatige toelagen worden teruggevorderd.
Art.24. <Zie nota onder TITEL> Opgeheven wordt het ministerieel besluit van 27 april 1960 houdende bepaling van het bedrag en van de toepassingsmodaliteiten van de financiële tussenkomst van de Staat, voorzien door het koninklijk besluit van 13 april 1959 betreffende de beroepsopleiding en de beroepsvolmaking in de ambachten en neringen, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 31 juli 1962, 11 juli 1963, 8 maart 1965, 20 mei 1965, 21 mei 1965, 2 mei 1968, 16 april 1969, 23 december 1969, 18 maart 1971, 23 februari 1973, 8 juli 1965, 10 februari 1976 en 1 juni 1976.
Art.25. <Zie nota onder TITEL> Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1979.
Art. N. <Betreft alleen de Duitstalige Gemeenschap. Ingevoegd bij BDG 1993-04-08/31, art. 1, 022; Inwerkingtreding : 01-08-1992> Weddenschaal voor de berekening van de toelage ten gunste van de centra voor opleiding en voortgezette opleiding in de Middenstand met het oog op de delging van de kosten voortvloeiend uit de betaling van de wedden van het administratief en leidend personeel (forfaitaire directeurstoelagen). <Niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 17-07-1993, p. 16663-16665>