20 NOVEMBER 1978. - Ministerieel besluit tot bepaling van de erkenningsvoorwaarden van de Centra voor Voortdurende Vorming van de Middenstand. - (NOTA 1 : Blijft van kracht wat de Duitstalige Gemeenschap betreft totdat het door de Executieve van de Duitstalige Gemeenschap wordt opgeheven, voor zover het niet in strijd is met de bepalingen van het DDG 1991-12-16/34; DDG 1991-12-16/34, art. 40, Inwerkingtreding : 01-01-1992) - (NOTA 2 : Opgeheven voor de Franse Gemeenschap; BVR 1991-10-28/36, art. 6, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1992) - (NOTA 3 : Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij BVR 1993-07-14/37, art. 10, 006; Inwerkingtreding : 1991-07-01 en BVR 2001-12-14/83, art. 30; Inwerkingtreding : 01-01-2002) - (NOTA 4 : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-01-1984 en tekstbijwerking tot 05-07-2002)
Art. 1-5, 5bis, 6, N
Artikel 1. <Zie nota onder TITEL> Om te kunnen worden erkend en gesubsidieerd door de Minister, bevoegd voor de Voortdurende Vorming van de Middenstand, hierna genoemd "de Minister", dienen de Centra voor Voortdurende Vorming van de Middenstand te beantwoorden aan de voorwaarden gesteld bij de artikelen 41 tot 44 van het koninklijk besluit van 4 oktober 1976.Ten einde aan deze voorwaarden te voldoen dienen de Centra statuten aan te nemen die niet mogen afwijken van het bepaalde in de artikelen 1, 3, 5, 6, 7, 10, 17, 23, 28, 29, 31 en 32 van de modelstatuten gevoegd bij dit besluit.
Art.2. <Zie nota onder TITEL> De Centra dienen aan de Minister hun statuten voor goedkeuring voor te leggen, alsmede iedere wijziging van deze statuten. Twee maanden na ontvangst van deze statuten of van de wijziging geeft de Minister zijn goedkeuring of betekent hij de te maken bezwaren.
Art.3. <Zie nota onder TITEL> Om te voldoen aan artikel 44 van het koninklijk besluit van 4 oktober 1976, dienen de Centra een minimum van vijftig (cursussen) te organiseren voor de basisopleiding, waarvan ten minste twaalf voor de opleiding tot ondernemingshoofd. De Centra moeten bovendien activiteiten van voortgezette vorming organiseren. <BFG 1987-09-24/32, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 06-02-1988> <BDG 1988-01-22/33, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 17-06-1988>De Minister kan afwijking verlenen van deze voorwaarden, op beredeneerd advies van het Instituut voor Voortdurende Vorming van de Middenstand.
Art.4. <Zie nota onder TITEL> De Minister kan, op beredeneerd advies van het Instituut voor Voortdurende Vorming, de toelagen aan de Centra geheel of gedeeltelijk inhouden of de erkenning intrekken indien :1. de statuten niet meer beantwoorden aan de voorwaarden zoals bepaald bij artikel 1 van dit besluit;2. de aan het Centrum toegewezen opdrachten niet worden vervuld;3. het boekhoudingsplan niet wordt toegepast;4. de vereiste minimumactiviteiten, zoals bepaald in artikel 3 van dit besluit, niet bereikt worden;5. de vereninging haar uitsluitend doel overschrijdt zoals bepaald bij artikel 42 van het koninklijk besluit van 4 oktober 1976.
Art.5. <Zie nota onder TITEL> De Centra die, op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit, de voorlopige ministeriële erkenning genieten, kunnen het voordeel van deze erkenning behouden tot uiterlijk 31 december 1981, indien zij zich intussen niet hebben kunnen schikken naar de bepalingen van de artikelen 1, 2 en 3 van dit besluit.
<Dit artikel 5 werd door een besluit van de Vlaamse Executieve van 9 mei 1984
als volgt gewijzigd:
Artikel 5. De centra die, op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit, de ministeriële erkenning genieten, kunnen het voordeel van deze erkenning behouden tot uiterlijk 31 december 1984, indien zij zich intussen niet hebben kunnen schikken naar de bepalingen van de artikelen 1, 2 en 3 van dit besluit. <BVE 1984-05-09/33, art. 1, 002>
(NOTA : Voor de Duitstalige Gemeenschap wordt een artikel 5bis ingevoegd dat luidt als volgt : "
Art. 5bis. Indien een leersecretaris van het Instituut voor de opleiding en de voortgezette opleiding in de Middenstand en de KMO's zijn ambt als hoofdambt uitoefent in het ambtsgebied van een centrum, moet hem dit centrum voor zijn ambtsuitoefening een aangepaste ruimte ter beschikking stellen die t.o.v. het publiek als leersecretariaat fungeert.
De uitrusting van dit leersecretariaat, de ter plaatse door de leersecretaris gebruikte consumptiegoederen alsmede de wervingskosten worden gans ter rekening van het bovenvermeld instituut gebracht door het centrum.
De energie-, verwarmings- en onderhoudskosten van het in het centrum geïnstalleerd leersecretariaat worden gedeeltelijk ter rekening van het bovenvermeld instituut gebracht.
Voor het daar ondergebracht leersecretariaat kan het centrum bovendien een maandelijkse huurprijs ten belope van 100 BF/m/2 bedrijfsruimte bij het bovenvermeld instituut vorderen, voor zover dit instituut of de Duitstalige Gemeenschap geen directe huurtoelage toekent voor de ruimte, ofwel als gescheiden ruimte ofwel als bestanddeel van het centrum.
In het kader van de algemene huurwetgeving kan de huurprijs jaarlijks aan het indexcijfer aangepast worden."; BDG 1995-04-27/82, art. 1, Inwerkingtreding : 27-04-1995)
Art.6. <Zie nota onder TITEL> Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1979.
Art. N. <Zie nota onder TITEL> MODELSTATUTEN VAN DE CENTRA VOOR VOORTDURENDE VORMING VAN DE MIDDENSTAND. <Niet opgenomen; zie B.St. 12-01-1979>
Gewijzigd door:
<BVR 2002-05-03/40, art. 1, Inwerkingtreding : 01-01-2002; B.S. 05-07-2002, p. 30329>