5 SEPTEMBER 1978. - Ministerieel besluit houdende vaststelling van de criteria voor toekenning van de toelagen voor de oprichting, de vergroting of de inrichting van beschutte werkplaatsen. (NOTA 1 : opgeheven voor de Vlaamse Regering bij BVR 1994-07-06/43, art. 16; Inwerkingtreding : 01-07-1994) (NOTA 2 : opgeheven voor de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij BESL 1997-03-13/48, art. 23; Inwerkingtreding : 01-01-1997) (NOTA 3 : opgeheven voor de Duitstalige Gemmenschap bij DDG 2002-03-18/35, art. 46, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2002) (NOTA 4 : opgeheven voor het Waals gewest bij BWG2009-05-27/19, art. 24, 2°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2010> (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 16-05-1990 en tekstbijwerking tot 13-07-2009)
Art. 1-15, 15bis, 16-19
Overgangsbepaling.
Art. 20
Artikel 1. <Zie nota onder opschrift> De toelagen voor de oprichting, de vergroting of de inrichting van de beschutte werkplaatsen, verleend door het Rijksfonds voor sociale reclassering van de minder-validen, worden toegekend volgens de bij dit besluit vastgestelde criteria.
Het Rijksfonds verleent deze toelagen binnen de perken van de op zijn begroting uitgetrokken kredieten.
Art.2. <Zie nota onder opschrift> (Zie nota na artikel) § 1. De toelagen voor de oprichting betreffen de uitgaven die noodzakelijk zijn voor het in bedrijf stellen van nieuwe beschutte werkplaatsen; de toelagen voor de vergroting betreffen de uitgaven die noodzakelijk zijn voor de uitbreiding van de bestaande beschutte werkplaatsen.
Deze uitgaven omvatten :
1° wat de onroerende goederen betreft, hetzij de kosten van aankoop van de grond en de kosten van de opbouw van de gebouwen, hetzij de kosten van de aankoop en de verbouwing van de gebouwen, hetzij de huurprijs en de kosten van de verbouwing van de gebouwen;
2° wat de uitrusting betreft, de kosten van aankoop van machines en van meubilair, alsook de kosten van aankoop of huur van werkkledij.
(Voor de Vlaamse Gemeenschap, worden de woorden " alsook de kosten van aankoop of huren van werkkledij " geschrapt. <BVE 1990-03-07/36, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1990>)
(NOTA : voor de Franse Gemeenschap, worden de woorden " alsook de kosten van aankoop of huren van werkkledij " geschrapt. <BFG 1990-10-25/43, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 04-02-1991; dit besluit is voor de eerste keer toepasselijk op de aanvragen met betrekking tot het jaar 1990>)
§ 2. De toelagen voor de inrichting betreffen de uitgaven die noodzakelijk zijn voor de reconversie of voor de modernisering van de bestaande beschutte werkplaatsen.
Deze uitgaven omvatten :
1° wat de onroerende goederen betreft, de kosten van de verbouwing van de gebouwen;
2° wat de uitrusting betreft, de kosten van aankoop van machines en van meubilair, alsook de kosten van aankoop of huur van werkkledij.
(Voor de Vlaamse Gemeenschap, worden de woorden " alsook de kosten van aankoop of huur van werkkledij " geschrapt. <BVE 1990-03-07/36, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1990>)
(NOTA : voor de Franse Gemeenschap, worden de woorden " alsook de kosten van aaankoop of huur van werkkledij " geschrapt. <BFG 1990-10-25/43, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 04-02-1991; dit besluit is voor de eerste keer toepasselijk op de aanvragen met betrekking tot het jaar 1990>)
Art.3. <Zie nota onder opschrift> (Zie nota na artikel) § 1. Het bedrag van de toegekende toelage is gelijk aan 60 pct. van de kosten van de aankopen, van de werken en van de huren die door het Rijksfonds als noodzakelijk worden erkend, zoals die kosten volgens de bepalingen van dit besluit zijn vastgesteld.
Wanneer het Rijksfonds het nodig oordeelt, vraagt het aan de beschutte werkplaats alle rechtvaardigingsstukken waaruit de werkelijkheid van deze kosten blijkt.
§ 2. Het Rijksfonds kan, op uitdrukkelijke aanvraag van de beschutte werkplaats, voor de uitgaven betreffende de uitrusting een terugbetaalbaar voorschot toestaan, bovenop het bedrag toegekend uit hoofde van § 1, overeenstemmend met 40 pct. van de in aanmerking genomen kosten van de aankopen en van de huren.
De terugbetaling van dit voorschot geschiedt volgens de modaliteiten vastgesteld door het Rijksfonds in gemeen overleg met elke beschutte werkplaats, waarbij de terugbetalingstermijn niet langer mag zijn dan de termijn van afschrijving van de uitrusting voor dewelke het voorschot werd toegestaan, of waarbij de jaarlijkse terugbetaling niet minder mag bedragen dan 10 pct. van de in aanmerking genomen kosten van de aankopen en van de huren.
De eerste terugbetaling dient te geschieden in de loop van het eerste kwartaal van het kalenderjaar volgend op de vereffening van de toelage slaande op de betrokken uitrusting.
(In uitzonderlijke gevallen en op uitdrukkelijke aanvraag van de beschutte werkplaats kan de Raad van beheer van het Rijksfonds de termijn van terugbetaling met maximum 6 maanden verlengen.) <MB 07-09-1983, art. 1>
(Voor de Vlaamse Gemeenschap, wordt art. 3, § 2 opgeheven. <BVE 1990-03-07/36, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1990>)
(NOTA : voor de Franse gemeenschap, wordt art. 3, § 2 opgeheven. <BFG 1990-10-25/43, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 04-02-1991>)
(NOTA : voor de Franse Gemeenschap, wordt art. 3 aangevuld bij volgende bepalingen :
" § 2. Wat de uitrustingstoelagen betreft wordt van het overeenkomstig § 1 berekend bedrag van de toelage het bij het beleggingsfonds beschikbaar bedrag afgetrokken bestemd tot herinvestering van de amortisatie van de toelagen.
§ 3. Wat de vanaf 1 januari 1992 aangeschafte uitrusting betreft die het voorwerp is van aan beslissing tot toekenning van toelagen betreffende een boekjaar van na 1991, dient de beschutte werkplaats indien de bestemming van de toelage niet ongewijzigd blijft vóór het verstrijken van de afschrijvingstermijn een bedrag terug te betalen gelijk aan het niet afgeloste deel van de toelage.
§ 4. Wat de vanaf 1 januari 1992 aangeschafte uitrusting betreft, dient de beschutte werkplaats indien de bestemming van de toelage niet ongewijzigd blijft vóór het verstrijken van de afschrijvingstermijn een bedrag terug te betalen gelijk aan het niet afgeloste deel van de toelage, waarbij deze som niet minder mag bedragen dan 60 pct. van de verkoopprijs.
In geval van verkoop na het verstrijken van de afschrijvingstermijn en voor zover deze verkoop na 31 december 1991 werd gedaan, dient de beschutte werkplaats 60 pct. van de verkoopprijs terug te betalen.
De bepalingen van de leden 1 en 2 zijn van toepassing op de vanaf 1 januari 1992 aangeschafte uitrusting die het voorwerp is van een beslissing tot toekenning van toelagen betreffende een boekjaar van vóór 1991. " <BFG 1992-12-14/33, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 09-11-1992>)
(NOTA A : voor het Waalse Gewest, worden §§ 2 en 3 van artikel 3, gewijzigd bij het besluit van de Franse Gemeenschapsexecutieve van 14 december 1992, opgeheven en door de volgende bepalingen vervangen :
" § 2. De overeenkomstig § 1 aan de beschermde werkplaatsen verleende uitrustingstoelagen worden aan het Waals Agentschap voor de integratie van gehandicapte personen terugbetaald na kennisgeving aan de beschermde werkplaats van het verschuldigde bedrag en al naar gelang de afschrijving van de d.m.v. de toelagen aangekochte uitrusting.
De eerste terugbetaling van de toelage vindt plaats in de loop van het boekjaar dat volgt op haar storting.
§ 3. Indien de in § 2 bedoelde toelagen vóór het verstrijken van de termijn van de terugbetaling een andere bestemming krijgen, moet de werkplaats onmiddellijk een bedrag terugbetalen dat gelijk is aan het niet terugbetaalde deel van de toelagen. " <BWG 1996-07-25/58, art. 2; Inwerkingtreding : 01-01-1996>)
(NOTA B : voor het Waalse Gewest, wordt artikel 3, gewijzigd bij het besluit van de Franse Gemeenshapsexecutieve van 14 december 1992, als volgt aangevuld :
" § 5. Bij wijze van overgangsmaatregel blijven de uitrustingstoelagen die bij definitieve beslissingen voor de boekjaren 1992 tot en met 1995 verleend werden en op de sinds 1 januari 1992 aangekochte uitrusting betrekking hebben, aanleiding geven tot het vormen van een investeringsfonds al naar gelang van de afschrijving van de d.m.v. de toelagen aangekochte uitrusting.
In dit geval wordt het op het investeringsfonds voorziene bedrag jaarlijks op 31 december terugbetaald aan het Waals Agentschap voor de integratie van gehandicapte personen in de loop van het volgende boekjaar en na kennisgeving van het verschuldigde bedrag aan de beschermde werkplaats.
§ 6. Indien de in § 5 bedoelde toelagen vóór het verstrijken van de afschrijvingstermijn een andere bestemming krijgen, moet de werkplaats onmiddellijk een bedrag terugbetalen dat gelijk is aan het niet afgeloste deel van de toelagen. " <BWG 1996-07-25/58, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-1996>)
Art.4. <Zie nota onder opschrift> § 1. Het Rijksfonds bepaalt voor elke werkplaats waarvoor het een toelage voor de oprichting, de vergroting of de inrichting toekent, het aantal minder-validen voor wie het in de kosten van de aankopen, van de werken of van de huren tegemoetkomt.
§ 2. Het aantal minder-validen voor wie het Rijksfonds tegemoetkomt mag niet minder bedragen :
1° dan 25, wanneer de bedrijfszetel van de werkplaats, gevestigd is in de agglomeraties Antwerpen, Brussel, Charleroi, Gent of Luik;
2° dan 10, wanneer de bedrijfszetel van de werkplaats gevestigd is buiten één van de vijf agglomeraties vermeld onder 1°.
Als gemeenten die tot de agglomeratie behoren, worden beschouwd :
Antwerpen : Antwerpen, Berchem, Borgerhout, Deurne, Ekeren, Hoboken, Merksem, Mortsel, Wilrijk en Zwijndrecht;
Brussel : Anderlecht, Brussel, Elsene, Etterbeek, Evere, Ganshoren, Jette, Koekelberg, Oudergem, Schaarbeek, Sint-Agatha-Berchem, Sint-Gillis, Sint-Jans-Molenbeek, Sint-Joost-ten-Node, Sint-Lambrechts-Woluwe, Sint-Pieters-Woluwe, Ukkel, Vorst en Watermaal-Bosvoorde;
Charleroi : Charleroi, Châtelet, Courcelles en Farciennes;
Gent : Gent;
Luik : Ans, Flémalle, Herstal, Luik, Saint-Nicolas en Seraing.
§ 3. In bijzondere en uitzonderlijke gevallen kan het Rijksfonds afwijken van de bepaling van § 2, wanneer de aanvrager kan staven dat de werkplaats, inzonderheid omwille van de categorie minder-validen tot wie zij zich richt, onmogelijk het bij deze bepaling voorgeschreven minimum aantal minder-validen kan tewerkstellen.
Art.5. <Zie nota onder opschrift> § 1. De kosten van de werken voor de opbouw van de gebouwen worden in aanmerking genomen ten belope van hun werkelijk bedrag, en zulks onder de volgende voorwaarden :
1° er wordt rekening gehouden met het werkelijk gebouwd aantal m2; wanneer de aanvrager echter de rechtvaardigingen, niet aanbrengt, bedoeld in § 3, wordt het in aanmerking te nemen aantal m2 beperkt, rekening gehouden met het aantal minder-validen in functie waarvan het Rijksfonds tegemoetkomt, tot 10 m2 per minder-valide;
2° er wordt rekening gehouden met de werkelijke kostprijs per m2; evenwel mag de in aanmerking genomen kostprijs een als volgt vastgesteld maximum niet overschrijden :
a) de basiskostprijs, voorzien in het contract, wordt in aanmerking genomen ten belope van een maximumbedrag van 12 000 F per m2;
b) de basiskostprijs bedoeld in a) wordt in voorkomend geval vermeerderd met de prijsverhoging welke voortvloeit uit de toepassing van een clausule van prijsherziening voorzien in het contract, zonder dat evenwel rekening wordt gehouden met het bedrag van de prijsverhoging dat meer bedraagt dan het maximum toegelaten in het raam van de wet van 9 juli 1971 tot regeling van de woningbouw en de verkoop van de te bouwen of in aanbouw zijnde woningen;
c) de kostprijs vastgesteld overeenkomstig a) en b) wordt vermeerderd met dat bedrag van de hierop slaande belasting over de toegevoegde waarde dat, in toepassing van het wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, niet mag afgetrokken worden door de opdrachtgever.
In de mate dat de werkplaats gebouwen opricht waarvan de oppervlakte groter is dan die welke door het Rijksfonds in aanmerking wordt genomen, kan het voorkomen dat, met instemming van dit Fonds, voor de berekening van de werkelijke kostprijs per m2 met de overtollige gebouwen geen rekening wordt gehouden, op voorwaarde dat zij bestaan uit lokalen uitsluitend gebruikt als opslagplaats, stapelplaats of magazijn.
§ 2. De kosten van aankoop van de grond worden in aanmerking genomen ten belope van hun werkelijke bedrag, en zulks onder de volgende voorwaarden :
1° er wordt rekening gehouden met de werkelijk gebruikte oppervlakte; wanneer echter de aanvrager de rechtvaardigingen niet aanbrengt, bedoeld in § 3, wordt de in aanmerking genomen oppervlakte beperkt tot de oppervlakte ingenomen door de gebouwen, vermeerderd met 25 pct.; voor de berekening van deze begrenzing wordt geen rekening gehouden met het gedeelte van de oppervlakte ingenomen door de gebouwen dat, zonder rekening te houden met de vermeerdering van 25 pct., de voor de berekening vande kosten van de werken voor de opbouw van de gebouwen in aanmerking genomen oppervlakte overschrijdt;
2° er wordt rekening gehouden met een maximumprijs van 1 500 F per m2.
§ 3. De oppervlakten die de beperkingen overschrijden, bedoeld in § 1, 1°, en in § 2, 1°, worden in aanmerking genomen wanneer de aanvrager doet blijken dat het voor de werkplaats, inzonderheid omwille van de aard van de uitgeoefende economische aktiviteiten, van de behoeften inzake toegangswegen, van de parkeer- en garageruimten, van de voorschriften inzake stedebouw, arbeidsbescherming en brandvoorkoming, nodig is te beschikken over oppervlakten, hetzij bebouwd, hetzij niet-bebouwd, die deze beperkingen overschrijden.
§ 4. Voor de gronden die de beschutte werkplaats aanwendt voor de teelt, inzonderheid voor de groenteteelt, worden de kosten van aankoop, bij afwijking van § 2, 2°, slechts in aanmerking genomen ten belope van een maximumprijs van 100 F per m2.
§ 5. De kosten van aankoop van de gebouwen worden enkel in aanmerking genomen ten belope van de prijs waarop het Rijksfonds het onroerend goed schat; het niet-bebouwde gedeelte van de grond wordt bij deze schatting enkel in aanmerking genomen ten belope van een oppervlakte gelijk aan 25 pct. van de oppervlakte die door de gebouwen wordt ingenomen.
§ 6. De kosten van de verbouwingswerken worden enkel in aanmerking genomen ten belope van een maximumbedrag gelijk aan 20 pct. van de prijs waarop het Rijksfonds het onroerend goed schat; het niet-bebouwde gedeelte van de grond wordt bij deze schatting enkel in aanmerking genomen ten belope van een oppervlakte gelijk aan 25 pct. van de oppervlakte die door de gebouwen wordt ingenomen.
§ 7. De huurkosten der gebouwen worden enkel in aanmerking genomen gedurende de periode die het Rijksfonds voor de uitvoering van de verbouwingswerken nodig acht.
§ 8. De kosten van aankoop van de machines, van het meubilair en van de werkkledij worden enkel in aanmerking genomen ten belope van de prijs die het Rijksfonds vaststelt aan de hand van de verkoopsvoorwaarden welke door ten minste drie verschillende leveranciers worden overgelegd.
§ 9. De kosten van huur van de werkkledij worden enkel in aanmerking genomen ten belope van de gemiddelde kosten van aankoop van deze kledij.
(NOTA : artikel 5 geldig voor de Vlaamse Gemeenschap :
Art. 5. <Zie nota onder opschrift> § 1. De kosten van de werken voor de opbouw van de gebouwen worden in aanmerking genomen ten belope van hun werkelijk bedrag, en zulks onder de volgende voorwaarden :
1° er wordt rekening gehouden met het werkelijk gebouwd aantal m2; wanneer de aanvrager echter de rechtvaardigingen, niet aanbrengt, bedoeld in § 3, wordt het in aanmerking te nemen aantal m2 beperkt, rekening gehouden met het aantal minder-validen in functie waarvan het Rijksfonds tegemoetkomt, tot 10 m2 per minder-valide;
2° er wordt rekening gehouden met de werkelijke kostprijs per m2; evenwel mag de in aanmerking genomen kostprijs een als volgt vastgesteld maximum niet overschrijden :
a) de basiskostprijs, voorzien in het contract, wordt in aanmerking genomen ten belope van een maximumbedrag van 12 000 F per m2;
b) de basiskostprijs bedoeld in a) wordt in voorkomend geval vermeerderd met de prijsverhoging welke voortvloeit uit de toepassing van een clausule van prijsherziening voorzien in het contract, zonder dat evenwel rekening wordt gehouden met het bedrag van de prijsverhoging dat meer bedraagt dan het maximum toegelaten in het raam van de wet van 9 juli 1971 tot regeling van de woningbouw en de verkoop van de te bouwen of in aanbouw zijnde woningen;
c) de kostprijs vastgesteld overeenkomstig a) en b) wordt vermeerderd met dat bedrag van de hierop slaande belasting over de toegevoegde waarde dat, in toepassing van het wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, niet mag afgetrokken worden door de opdrachtgever.
(Lid 2 opgeheven). <BVE 1990-03-07/36, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1990>
§ 2. De kosten van aankoop van de grond worden in aanmerking genomen ten belope van hun werkelijke bedrag, en zulks onder de volgende voorwaarden :
1° er wordt rekening gehouden met de werkelijk gebruikte oppervlakte; wanneer echter de aanvrager de rechtvaardigingen niet aanbrengt, bedoeld in § 3, wordt de in aanmerking genomen oppervlakte beperkt tot de oppervlakte ingenomen door de gebouwen, vermeerderd met 25 pct.; voor de berekening van deze begrenzing wordt geen rekening gehouden met het gedeelte van de oppervlakte ingenomen door de gebouwen dat, zonder rekening te houden met de vermeerdering van 25 pct., de voor de berekening vande kosten van de werken voor de opbouw van de gebouwen in aanmerking genomen oppervlakte overschrijdt;
2° er wordt rekening gehouden met een maximumprijs van 1 500 F per m2.
§ 3. De oppervlakten die de beperkingen overschrijden, bedoeld in § 1, 1°, en in § 2, 1°, worden in aanmerking genomen wanneer de aanvrager doet blijken dat het voor de werkplaats, inzonderheid omwille van de aard van de uitgeoefende economische aktiviteiten, van de behoeften inzake toegangswegen, van de parkeer- en garageruimten, van de voorschriften inzake stedebouw, arbeidsbescherming en brandvoorkoming, nodig is te beschikken over oppervlakten, hetzij bebouwd, hetzij niet-bebouwd, die deze beperkingen overschrijden.
(Deze overschrijding van de beperkingen wordt evenwel slechts in aanmerking genomen voor de aanvragen om toelagen ingediend voor een eerste opbouw.) <BVE 1990-03-07/36, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1990>
§ 4. Voor de gronden die de beschutte werkplaats aanwendt voor de teelt, inzonderheid voor de groenteteelt, worden de kosten van aankoop, bij afwijking van § 2, 2°, slechts in aanmerking genomen ten belope van een maximumprijs van 100 F per m2.
§ 5. De kosten van aankoop van de gebouwen worden enkel in aanmerking genomen ten belope van de prijs waarop het Rijksfonds het onroerend goed schat; het niet-bebouwde gedeelte van de grond wordt bij deze schatting enkel in aanmerking genomen ten belope van een oppervlakte gelijk aan 25 pct. van de oppervlakte die door de gebouwen wordt ingenomen.
§ 6. De kosten van de verbouwingswerken worden enkel in aanmerking genomen ten belope van een maximumbedrag gelijk aan 20 pct. van de prijs waarop het Rijksfonds het onroerend goed schat; het niet-bebouwde gedeelte van de grond wordt bij deze schatting enkel in aanmerking genomen ten belope van een oppervlakte gelijk aan 25 pct. van de oppervlakte die door de gebouwen wordt ingenomen.
§ 7. De huurkosten der gebouwen worden enkel in aanmerking genomen gedurende de periode die het Rijksfonds voor de uitvoering van de verbouwingswerken nodig acht.
§ 8. (De kosten van aankoop van de machines en van het meubilair) worden enkel in aanmerking genomen ten belope van de prijs die het Rijksfonds vaststelt aan de hand van de verkoopsvoorwaarden welke door ten minste drie verschillende leveranciers worden overgelegd. <BVE 1990-03-07/36, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1990>
§ 9. (...). <BVE 1990-03-07/36, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1990>)
(NOTA : artikel 5 geldig voor Franse Gemeenschap :
Art. 5. <Zie nota onder opschrift> § 1. De kosten van de werken voor de opbouw van de gebouwen worden in aanmerking genomen ten belope van hun werkelijk bedrag, en zulks onder de volgende voorwaarden :
1° er wordt rekening gehouden met het werkelijk gebouwd aantal m2; wanneer de aanvrager echter de rechtvaardigingen, niet aanbrengt, bedoeld in § 3, wordt het in aanmerking te nemen aantal m2 beperkt, rekening gehouden met het aantal minder-validen in functie waarvan het Rijksfonds tegemoetkomt, tot 10 m2 per minder-valide;
2° er wordt rekening gehouden met de werkelijke kostprijs per m2; evenwel mag de in aanmerking genomen kostprijs een als volgt vastgesteld maximum niet overschrijden :
a) de basiskostprijs, voorzien in het contract, wordt in aanmerking genomen ten belope van een maximumbedrag van 12 000 F per m2;
b) de basiskostprijs bedoeld in a) wordt in voorkomend geval vermeerderd met de prijsverhoging welke voortvloeit uit de toepassing van een clausule van prijsherziening voorzien in het contract, zonder dat evenwel rekening wordt gehouden met het bedrag van de prijsverhoging dat meer bedraagt dan het maximum toegelaten in het raam van de wet van 9 juli 1971 tot regeling van de woningbouw en de verkoop van de te bouwen of in aanbouw zijnde woningen;
c) de kostprijs vastgesteld overeenkomstig a) en b) wordt vermeerderd met dat bedrag van de hierop slaande belasting over de toegevoegde waarde dat, in toepassing van het wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, niet mag afgetrokken worden door de opdrachtgever.
In de mate dat de werkplaats gebouwen opricht waarvan de oppervlakte groter is dan die welke door het Rijksfonds in aanmerking wordt genomen, kan het voorkomen dat, met instemming van dit Fonds, voor de berekening van de werkelijke kostprijs per m2 met de overtollige gebouwen geen rekening wordt gehouden, op voorwaarde dat zij bestaan uit lokalen uitsluitend gebruikt als opslagplaats, stapelplaats of magazijn.
§ 2. De kosten van aankoop van de grond worden in aanmerking genomen ten belope van hun werkelijke bedrag, en zulks onder de volgende voorwaarden :
1° er wordt rekening gehouden met de werkelijk gebruikte oppervlakte; wanneer echter de aanvrager de rechtvaardigingen niet aanbrengt, bedoeld in § 3, wordt de in aanmerking genomen oppervlakte beperkt tot de oppervlakte ingenomen door de gebouwen, vermeerderd met 25 pct.; voor de berekening van deze begrenzing wordt geen rekening gehouden met het gedeelte van de oppervlakte ingenomen door de gebouwen dat, zonder rekening te houden met de vermeerdering van 25 pct., de voor de berekening vande kosten van de werken voor de opbouw van de gebouwen in aanmerking genomen oppervlakte overschrijdt;
2° er wordt rekening gehouden met een maximumprijs van 1 500 F per m2.
§ 3. De oppervlakten die de beperkingen overschrijden, bedoeld in § 1, 1°, en in § 2, 1°, worden in aanmerking genomen wanneer de aanvrager doet blijken dat het voor de werkplaats, inzonderheid omwille van de aard van de uitgeoefende economische aktiviteiten, van de behoeften inzake toegangswegen, van de parkeer- en garageruimten, van de voorschriften inzake stedebouw, arbeidsbescherming en brandvoorkoming, nodig is te beschikken over oppervlakten, hetzij bebouwd, hetzij niet-bebouwd, die deze beperkingen overschrijden.
§ 4. Voor de gronden die de beschutte werkplaats aanwendt voor de teelt, inzonderheid voor de groenteteelt, worden de kosten van aankoop, bij afwijking van § 2, 2°, slechts in aanmerking genomen ten belope van een maximumprijs van 100 F per m2.
§ 5. De kosten van aankoop van de gebouwen worden enkel in aanmerking genomen ten belope van de prijs waarop het Rijksfonds het onroerend goed schat; het niet-bebouwde gedeelte van de grond wordt bij deze schatting enkel in aanmerking genomen ten belope van een oppervlakte gelijk aan 25 pct. van de oppervlakte die door de gebouwen wordt ingenomen.
§ 6. De kosten van de verbouwingswerken worden enkel in aanmerking genomen ten belope van een maximumbedrag gelijk aan 20 pct. van de prijs waarop het Rijksfonds het onroerend goed schat; het niet-bebouwde gedeelte van de grond wordt bij deze schatting enkel in aanmerking genomen ten belope van een oppervlakte gelijk aan 25 pct. van de oppervlakte die door de gebouwen wordt ingenomen.
§ 7. De huurkosten der gebouwen worden enkel in aanmerking genomen gedurende de periode die het Rijksfonds voor de uitvoering van de verbouwingswerken nodig acht.
§ 8. (De kosten van aankoop van de machines en van het meubilair) worden enkel in aanmerking genomen ten belope van de prijs die het Rijksfonds vaststelt aan de hand van de verkoopsvoorwaarden welke door ten minste drie verschillende leveranciers worden overgelegd. <BFG 1990-10-25/43, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 04-02-1991; dit besluit is voor de eerste keer toepasselijk op de aanvragen met betrekking tot het jaar 1990>
§ 9. (...). <AFG 1990-10-25/43, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 04-02-1991; dit besluit is voor de eerste keer toepasselijk op de aanvragen met betrekking tot het jaar 1990>)
(NOTA : artikel 5 geldig voor het Waals Gewest :
Art. 5. <Zie nota onder opschrift> § 1. De kosten van de werken voor de opbouw van de gebouwen worden in aanmerking genomen ten belope van hun werkelijk bedrag, en zulks onder de volgende voorwaarden :
1° er wordt rekening gehouden met het werkelijk gebouwd aantal m2; wanneer de aanvrager echter de rechtvaardigingen, niet aanbrengt, bedoeld in § 3, wordt het in aanmerking te nemen aantal m2 beperkt, rekening gehouden met het aantal minder-validen in functie waarvan het Rijksfonds tegemoetkomt, tot 10 m2 per minder-valide;
2° er wordt rekening gehouden met de werkelijke kostprijs per m2; evenwel mag de in aanmerking genomen kostprijs een als volgt vastgesteld maximum niet overschrijden :
a) de basiskostprijs, voorzien in het contract, wordt in aanmerking genomen ten belope van een maximumbedrag van (300 euro) per m2; <BWG 2001-12-13/47, art. 7, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
b) de basiskostprijs bedoeld in a) wordt in voorkomend geval vermeerderd met de prijsverhoging welke voortvloeit uit de toepassing van een clausule van prijsherziening voorzien in het contract, zonder dat evenwel rekening wordt gehouden met het bedrag van de prijsverhoging dat meer bedraagt dan het maximum toegelaten in het raam van de wet van 9 juli 1971 tot regeling van de woningbouw en de verkoop van de te bouwen of in aanbouw zijnde woningen;
c) de kostprijs vastgesteld overeenkomstig a) en b) wordt vermeerderd met dat bedrag van de hierop slaande belasting over de toegevoegde waarde dat, in toepassing van het wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, niet mag afgetrokken worden door de opdrachtgever.
In de mate dat de werkplaats gebouwen opricht waarvan de oppervlakte groter is dan die welke door het Rijksfonds in aanmerking wordt genomen, kan het voorkomen dat, met instemming van dit Fonds, voor de berekening van de werkelijke kostprijs per m2 met de overtollige gebouwen geen rekening wordt gehouden, op voorwaarde dat zij bestaan uit lokalen uitsluitend gebruikt als opslagplaats, stapelplaats of magazijn.
§ 2. De kosten van aankoop van de grond worden in aanmerking genomen ten belope van hun werkelijke bedrag, en zulks onder de volgende voorwaarden :
1° er wordt rekening gehouden met de werkelijk gebruikte oppervlakte; wanneer echter de aanvrager de rechtvaardigingen niet aanbrengt, bedoeld in § 3, wordt de in aanmerking genomen oppervlakte beperkt tot de oppervlakte ingenomen door de gebouwen, vermeerderd met 25 pct.; voor de berekening van deze begrenzing wordt geen rekening gehouden met het gedeelte van de oppervlakte ingenomen door de gebouwen dat, zonder rekening te houden met de vermeerdering van 25 pct., de voor de berekening vande kosten van de werken voor de opbouw van de gebouwen in aanmerking genomen oppervlakte overschrijdt;
2° er wordt rekening gehouden met een maximumprijs van (37 euro) per m2. <BWG 2001-12-13/47, art. 7, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
§ 3. De oppervlakten die de beperkingen overschrijden, bedoeld in § 1, 1°, en in § 2, 1°, worden in aanmerking genomen wanneer de aanvrager doet blijken dat het voor de werkplaats, inzonderheid omwille van de aard van de uitgeoefende economische aktiviteiten, van de behoeften inzake toegangswegen, van de parkeer- en garageruimten, van de voorschriften inzake stedebouw, arbeidsbescherming en brandvoorkoming, nodig is te beschikken over oppervlakten, hetzij bebouwd, hetzij niet-bebouwd, die deze beperkingen overschrijden.
§ 4. Voor de gronden die de beschutte werkplaats aanwendt voor de teelt, inzonderheid voor de groenteteelt, worden de kosten van aankoop, bij afwijking van § 2, 2°, slechts in aanmerking genomen ten belope van een maximumprijs van (2,50 euro) per m2. <BWG 2001-12-13/47, art. 7, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
§ 5. De kosten van aankoop van de gebouwen worden enkel in aanmerking genomen ten belope van de prijs waarop het Rijksfonds het onroerend goed schat; het niet-bebouwde gedeelte van de grond wordt bij deze schatting enkel in aanmerking genomen ten belope van een oppervlakte gelijk aan 25 pct. van de oppervlakte die door de gebouwen wordt ingenomen.
§ 6. De kosten van de verbouwingswerken worden enkel in aanmerking genomen ten belope van een maximumbedrag gelijk aan 20 pct. van de prijs waarop het Rijksfonds het onroerend goed schat; het niet-bebouwde gedeelte van de grond wordt bij deze schatting enkel in aanmerking genomen ten belope van een oppervlakte gelijk aan 25 pct. van de oppervlakte die door de gebouwen wordt ingenomen.
§ 7. De huurkosten der gebouwen worden enkel in aanmerking genomen gedurende de periode die het Rijksfonds voor de uitvoering van de verbouwingswerken nodig acht.
§ 8. De kosten van aankoop van de machines, van het meubilair en van de werkkledij worden enkel in aanmerking genomen ten belope van de prijs die het Rijksfonds vaststelt aan de hand van de verkoopsvoorwaarden welke door ten minste drie verschillende leveranciers worden overgelegd.
§ 9. De kosten van huur van de werkkledij worden enkel in aanmerking genomen ten belope van de gemiddelde kosten van aankoop van deze kledij.)
Art.6. <Zie nota onder opschrift> De toelage toegekend voor de aankoop en de verbouwing van gebouwen mag in geen geval hoger zijn dan het maximumbedrag van de toelage die, rekening houdend met het aantal minder-validen voor wie het Rijksfonds tegemoetkomt, bij toepassing van dit besluit voor de aankoop van de grond en de opbouw van de gebouwen had kunnen worden verleend.
Art.7. <Zie nota onder opschrift> De toelage voor de huur en het verbouwen van de gebouwen wordt enkel toegekend voor zover de duur van de huur, gelet op de belangrijkheid van de uit te voeren verbouwingswerken, door het Rijksfonds als voldoende wordt geacht.
Art.8. <Zie nota onder opschrift> Het Rijksfonds beslist over de aanvragen om toelage rekening houdend met de orde van belangrijkheid van de behoeften der diverse categorieën minder-validen en der verschillende gewesten van het land, alsook met de respectieve mogelijkheden van het tewerkstellen of aan het werk houden van minder-validen in een nuttige en lonende betrekking, welke geboden worden door de verschillende aanvragen, gelet, enerzijds, op het werkingsplan van de werkplaats en op de afzetgebieden waarop haar bedrijvigheid afgestemd is, en anderzijds op de algemene economische omstandigheden.
(Voor de Vlaamse Gemeenschap, worden de woorden " en der verschillende gewesten van het land " vervangen door de woorden " , met een economisch verantwoorde geografische spreiding van de beschutte werkplaatsen, met de reeds vroeger ontvangen toelagen, " <BVE 1990-03-07/36, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1990>)
Art.9. <Zie nota onder opschrift> Alleen rechtspersonen kunnen aanspraak maken op de bij dit besluit ingevoerde toelagen.
De aanvraag moet de naam en het adres van de rechtspersoonaanvrager specificeren en wanneer het om een privaatrechtelijk rechtspersoon gaat, moet eveneens :
1° naam en adres worden opgegeven van de personen die hem in de gerechtelijke en buitengerechtelijke akten vertegenwoordigen;
2° een voor eensluidend verklaard afschrift van de statuten worden bijgevoegd;
3° alsook een getuigschrift van goed zedelijk gedrag voor iedere persoon die lid is van de beheersorganen.
Wanneer de toelagen worden aangevraagd door een publiekrechtelijk rechtspersoon die de onroerende goederen en de uitrusting ter beschikking wenst te stellen van een publiek- of privaatrechtelijk rechtspersoon, die de beschutte werkplaats organiseert en beheert, moet de aanvraag daarenboven naam en adres van deze publiek- of privaatrechtelijk rechtspersoon opgeven en, zo het om een privaatrechtelijk rechtspersoon gaat, vergezeld zijn van de op hem betrekking hebbende inlichtingen en stukken bedoeld bij 1°, 2° en 3° van het tweede lid.
Art.10. <Zie nota onder opschrift> De aanvraag om toelage moet nauwkeurig het onderwerp ervan specificeren en het bewijs leveren dat toekenning van de gevraagde toelage belangrijk is voor de sociale reclassering van de minder-validen en inzonderheid :
1° de economische bedrijvigheid, de afzetgebieden en het werkingsplan van de werkplaats preciseren;
2° het aantal minder-validen aanduiden voor wier tewerkstelling de beschutte werkplaats wordt opgericht, vergroot of ingericht, in voorkomend geval de redenen aangeven die de toepassing rechtvaardigen van de afwijking voorzien bij artikel 4, § 3, en, zo nodig, de rechtvaardigingen aanbrengen bedoeld bij artikel 5, § 3.
Onverminderd de bepalingen van artikel 12, 9° en 10° moet de aanvraag daarenboven de termijn vermelden binnen welke de gevraagde toelage zal aangewend worden, en vergezeld zijn van een voorontwerp dat de voorgenomen aankopen, werken en huren opgeeft, met een schatting van de kostprijs ervan.
Art.11. <Zie nota onder opschrift> Voor elke aanvraag neemt het Rijksfonds een principiële beslissing betreffende de toekenning van een toelage.
Ingeval de principiële beslissing gunstig is, specificeert het Rijksfonds :
1° het aantal minder-validen en de oppervlakte in functie waarvan het Rijksfonds overweegt tegemoet te komen, alsmede de aankopen, werken en huren die het schikt in aanmerking te nemen;
2° de termijn binnen welke de stukken, inlichtingen en verbintenissen, bepaald bij artikel 12, aan het Fonds moeten worden toegezonden.
(Voor de Vlaamse Gemeenschap, wordt 2° aangevuld met de volgende bepalingen :
" Deze termijn mag een periode van zes maand niet overschrijden; in geval van overmacht kan deze termijn, op verzoek van de aanvrager ingediend voor het verstrijken van deze termijn, met maximum 6 maanden verlengd worden indien de aanvraag betrekking heeft op het toekennen van een toelage voor opbouw van gebouwen alsmede op de daarmee gepaard gaande aankoop van uitrusting. Indien de aanvrager een publiekrechtelijk rechtspersoon is, die aan voogdijverplichtingen is onderworpen, kan deze verlenging twee maal voor 6 maanden toegestaan worden. " <BVE 1990-03-07/36, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1990>)
(NOTA : voor de Franse Gemeenschap, wordt tweede lid, 2° als volgt aangevuld :
" ...; deze termijn mag niet langer zijn dan zes maanden; in omstandigheden die volgens de raad van beheer kunnen worden gelijkgesteld met overmacht, kan deze termijn met ten hoogste zes maanden worden verlengd; wanneer de aanvrager een publiekrechterlijke rechtspersoon is, kan een tweede verlenging van zes maanden worden toegekend. " <BFG 1990-10-25/43, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 04-02-1991; dit besluit is voor de eerste keer toepasselijk op de aanvragen met betrekking tot het jaar 1990>)
Art.12. <Zie nota onder opschrift> De toelagen worden enkel toegekend voor zover de aanvrager, binnen de termijn opgelegd krachtens artikel 11, tweede lid, 2°, aan het Rijksfonds doet geworden :
1° een volledig plan van de aankopen, werken en huren, en inzonderheid :
a) wat de onroerende goederen betreft :
een uittreksel uit de stafkaart waarop de ligging van de aan te kopen gronden, de aan te kopen, te bouwen, te huren of te verbouwen gebouwen, is aangeduid;
een uittreksel uit het kadastraal plan dat de percelen, 100 m in de omtrek van de werkplaats, opgeeft;
de plannen, doorsneden en gevels, op schaal 1 100, van de aan te kopen, te bouwen of te verbouwen gebouwen;
een kostenbegroting van de prijs van de aan te kopen grond, van de aan te kopen, te huren of te verbouwen gebouwen, van de uit te voeren opbouw- of verbouwingswerken;
b) wat de uitrusting betreft :
een memorie die het nut van de aankoop van de machines en de noodzakelijkheid van de aankoop van het meubilair staaft, rekening houdend met het werkingsplan en de afzetgebieden van de werkplaats;
een kostenbegroting van de kosten van aankoop van de machines, van het meubilair en van de werkkledij, samen met de verkoopsvoorwaarden van ten minste drie verschillende leveranciers;
(Voor de Vlaamse Gemeenschap, worden de woorden " van de machines, van het meubilair en van de werkkledij " vervangen door de woorden " van de machines en van het meubilair " <BVE 1990-03-07/36, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1990>)
(NOTA : voor de Franse Gemeenschap, worden de woorden " van de machines, van het meubilair en van de werkkledij " vervangen door de woorden " van de machines en van het meubilair " <BFG 1990-10-25/43, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 04-02-1991; dit besluit is voor de eerste keer toepasselijk op de aanvragen met betrekking tot het jaar 1990>)
2° het bewijs dat hij over de nodige sommen beschikt om het verschil te dekken tussen de in de kostenbegrotingen voorziene kosten van de aankopen, werken en huren en het maximumbedrag van de eventuele toelage van het Rijksfonds, hierbij inbegrepen het terugbetaalbaar voorschot bedoeld bij artikel 3, § 2, wanneer deze sommen geheel of gedeeltelijk door een lening moeten gevormd worden, moet de aanvrager er een principiële belofte van een geldschieter bijvoegen betreffende het bedrag van de lening die moet worden toegestaan en de jaarlijkse rentevoet; deze rentevoet mag niet hoger zijn dan deze welke op de dag van de ondertekening van de belofte toegepast wordt door de Algemene Spaar- en Lijfrentekas voor haar gewone hypothecaire leningen;
3° de verbintenis om de procedure in acht te nemen die is vastgesteld in de titels I en II van het Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming;
4° de verbintenis bepaald bij artikel 83 van het koninklijk besluit van 5 juli 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen; de bestemming van de machines, van het meubilair en van de werkkledij, waarvoor een aankooptoelage wordt verleend, moet ongewijzigd blijven gedurende de door het Rijksfonds bepaalde afschrijvingstermijn;
(Voor de Vlaamse Gemeenschap, worden de woorden " van de machines, van het meubilair en van de werkkledij " vervangen door de woorden " van de machines en van het meubilair " <BVE 1990-03-07/36, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1990>)
(NOTA : voor de Franse Gemeenschap, worden de woorden " van de machines, van het meubilair en van de werkkledij " vervangen door de woorden " van de machines en van het meubilair " <BFG 1990-10-25/43, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 04-02-1991; dit besluit is voor de eerste keer toepasselijk op de aanvragen met betrekking tot het jaar 1990>)
5° de verbintenis om, onverminderd de bepalingen van artikel 20, ten laatste bij het verstrijken van een termijn van één jaar te rekenen vanaf de datum van de in gebruikname van de goederen waarvoor een toelage voor de aankoop, de opbouw of de verbouwing wordt verleend, het aantal minder-validen tewerk te stellen voor wie de toelage werd verleend;
6° de verbintenis om aan de voorwaarden voorlopige en definitieve erkenning te voldoen;
7° de verbintenis om het geheel van de onroerende goederen en van de uitrusting te verzekeren tegen brand- en aanverwante risico's, alsook de machines tegen het risico van breuk;
8° de verbintenis om de afgevaardigde van het Rijksfonds ter plaatse de overeenstemming te laten nagaan van de aankopen en de opbouw- en verbouwingswerken met het door het Rijksfonds goedgekeurd plan, alsook de bestemming van de toegekende toelagen, en daartoe alle registers, staten, boekhoudkundige bescheiden, briefwisseling en andere nuttige dokumenten te laten raadplegen;
9° de verbintenis, in geval van aankoop van grond waarvoor de toelage wordt verleend :
a) op deze grond de opbouw van de gebouwen te ondernemen binnen een termijn van drie jaar te rekenen vanaf de datum van aankoop;
b) wanneer het een grond betreft waarop geen gebouw dient te worden opgetrokken, deze grond te exploiteren binnen een termijn van drie jaar te rekenen vanaf de datum van aankoop;
10° de verbintenis, in geval van aankoop van een gebouw waarvoor de toelage wordt verleend, dit in gebruik te nemen binnen een termijn van drie jaar te rekenen vanaf de datum van aankoop;
11° de opgave van de goederen waarop hij een hypotheek kan toestaan of de opgave van de andere zekerheden die hij kan geven ter waarborging van de verbintenissen bedoeld bij het eerste lid, 3° tot 10°, van dit artikel.
De termijnen bedoeld in het eerste lid, 9° en 10°, van dit artikel, kunnen door het Rijksfonds in geval van overmacht worden verlengd.
In de bij artikel 9, derde lid, bedoelde hypothese worden de toelagen enkel toegekend voor zover de bij 4° tot 10° van het eerste lid van dit artikel bedoelde verbintenissen daarenboven tegengetekend zijn door de publiek- of privaatrechtelijke rechtspersoon aan wie de onroerende goederen en de uitrusting ter beschikking worden gesteld.
Art.13. <Zie nota onder opschrift> In de definitieve beslissing tot toekenning vermeldt het Rijksfonds het bedrag van de toegekende toelage, met specificatie van :
1° de elementen die, overeenkomstig de bepalingen van dit besluit, als basis hebben gediend voor de berekening van het bedrag van de toelage;
2° de wijzigingen die het eventueel oordeelt te moeten laten aanbrengen aan het plan der aankopen, werken en huren; de vereffening van de toelage is afhankelijk gesteld van de aanvaarding hiervan;
3° het bedrag en de rangorde van de hypothecaire inschrijving of de andere zekerheden die het eventueel ter waarborging van de door de aanvrager aangegane verbintenissen eist.
(Voor de Vlaamse Gemeenschap, wordt art. 13 door de volgende bepalingen vervangen :
" In de definitieve beslissing tot toekenning vermeldt het Rijksfonds het bedrag van de toegekende toelage, die nooit het bedrag mag overschrijden dat vastgesteld is in de principiële beslissing bedoeld bij artikel 11.
Tevens specificeert deze definitieve beslissing :
1° de elementen die, overeenkomstig de bepalingen van dit besluit, als basis hebben gediend voor de berekening van het bedrag van de toelage;
2° de wijzigingen die het Rijksfonds eventueel oordeelt te moeten laten aanbrengen aan het plan der aankopen, werken en huren; de vereffening van de toelage is afhankelijk gesteld van de aanvaarding hiervan;
3° het bedrag en de rangorde van de hypothecaire inschrijving of de andere zekerheden die het Rijksfonds eventueel ter waarborging van de door de aanvrager aangegane verbintenissen eist.
De definitieve beslissing vervalt ambtshalve en van rechtswege indien de werken niet aangevat zijn of de aankopen niet verricht zijn voor het verstrijken van het kwartaal dat door de aanvrager in het door het Rijksfonds goedgekeurde plan der aankopen, werken en huren aangeduid wordt als het kwartaal waarin de werken aangevat of de aankopen verricht zullen worden.
Indien overmacht aangevoerd wordt door de aanvrager voor het verstrijken van in voorgaand lid bedoelde termijn, kan de raad van beheer van het Rijksfonds deze termijn verlengen met een maximum van 6 maanden in geval van aanvragen om toelagen voor de opbouw van gebouwen, voor verbouwingswerken en voor de daarmee gepaard gaande aankoop van uitrusting, of met een maximum van 3 maanden in geval van aanvragen om toelagen voor de aankoop van grond of gebouwen of voor de aankoop van uitrusting die niet gepaard gaat met de opbouw van gebouwen of met uitrustingswerken. " <BVE 1990-03-07/36, art. 10; 002; Inwerkingtreding : 01-01-1990>)
Art.14. <Zie nota onder opschrift> Het bedrag van de toegekende toelage wordt enkel vereffend in zoverre de aankopen, werken of huren, overeenkomstig het door het Rijksfonds goedgekeurd plan ziin uitgevoerd.
(NOTA : voor de Franse Gemeenschap, wordt de bestaande tekst § 1 en er wordt een § 2 toegevoegd, luidend als volgt :
" § 2. De definitieve beslissing tot toekenning houdt van ambtswege en van rechtswege op uitwerking te hebben indien de werken nog niet begonnen zijn of indien de aankopen niet werden gedaan voor het einde van het trimester volgend op het kwartaal dat, op voorstel van de aanvrager, in aanmerking komt voor het begin van de werken en het doen van de aankopen.
In omstandigheden die volgens de raad van beheer kunnen worden gelijkgesteld met overmacht, kan de in het eerste lid bedoelde termijn met ten hoogste zes maanden worden verlengd. " <BFG 1990-10-25/43, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 04-02-1991; dit besluit is voor de eerste keer toepasselijk op de aanvragen met betrekking tot het jaar 1990>)
Art.15. <Zie nota onder opschrift> § 1. De toelage betreffende de aankoop van de grond wordt ten vroegste vereffend op het ogenblik van de aankoop.
§ 2. De toelage betreffende de opbouw van de gebouwen wordt vereffend :
1° ten belope van 60 pct. naarmate de aanvrager de bewijsstukken overlegt inzake het verrichten van de werken voor de uitvoering van de ruwbouw;
2° ten belope van 30 pct. naarmate de aanvrager de bewijsstukken overlegt inzake het uitvoeren van de werken voor de voltooiing en het in gebruik nemen van het gebouw, en nadat deze een verklaring overlegt waaruit blijkt dat de ruwbouw werkelijk voltooid is;
3° ten belope van de overblijvende 10 pct. wanneer de beschutte werkplaats, gedurende ten minste twee opeenvolgende maanden, minstens 80 pct. van het aantal minder-validen heeft tewerkgesteld voor wie de toelage werd toegekend.
§ 3. De toelage betreffende de aankoop van gebouwen wordt ten vroegste vereffend op het ogenblik van de aankoop.
§ 4. De toelage betreffende de huur van gebouwen wordt ten vroegste vereffend op de in de huurceel bepaalde vervaldagen.
§ 5. De toelage betreffende de verbouwing van gebouwen wordt vereffend :
1° ten belope van 90 pct. op het ogenblik van de ingebruikname van het verbouwde gebouw;
2° ten belope van de overblijvende 10 pct. wanneer de beschutte werkplaats gedurende ten minste twee opeenvolgende maanden minstens 80 pct. van het aantal minder-validen heeft tewerkgesteld, voor wie de toelage werd toegekend.
§ 6. De toelage betreffende de aankoop van machines, van meubilair en van werkkledij wordt vereffend nadat de aanvrager een kopie van de faktuur en een verklaring overlegt waaruit blijkt dat de machines, het meubilair of de werkkledij in degelijke staat werden geleverd.
(Voor de Vlaamse Gemeenschap, wordt § 6 door de volgende bepalingen vervangen :
" De toelage betreffende de aankoop van machines en van meubilair wordt vereffend nadat de aanvrager een kopie van de faktuur en een verklaring overlegt waaruit blijkt dat het meubilair of de machines in degelijke staat werden geleverd. " <BVE 1990-03-07/36, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1990>)
(NOTA : voor de Franse Gemeenschap, wordt § 6 vervangen door de volgende bepaling :
"
De subsidie betreffende de aankoop van machines en van meubilair wordt uitbetaald nadat de aanvrager een kopie van de faktuur en een verklaring heeft overgelegd waaruit blijkt dat de machines en het meubilair in degelijke staat werden geleverd. " <BFG 1990-10-25/43, art. 8, 004; Inwerkingtreding : 04-02-1991; dit besluit is voor de eerste keer toepasselijk op de aanvragen met betrekking tot het jaar 1990>)
§ 7. De toelage betreffende de huur van werkkledij wordt vereffend nadat de aanvrager een kopie van de facturen betreffende de huurovereenkomst overlegt.
(Voor de Vlaamse Gemeenschap, wordt § 7 opgeheven. <BVE 1990-03-07/36, art. 12, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1990>)
(NOTA : voor de Franse Gemeenschap, wordt § 7 opgeheven. <BFG 1990-10-25/43, art. 8, 004; Inwerkingtreding : 04-02-1991; dit besluit is voor de eerste keer toepasselijk op de aanvragen met betrekking tot het jaar 1990>)
Art. 15bis. <Ingevoegd voor de Vlaamse Gemeenschap bij BVE 1990-03-07/36, art. 13, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1990> De toegekende toelage wordt evenwel niet vereffend indien de aanvraag om vereffening, met overlegging van de in artikel 15 bedoelde documenten ter staving, niet bij het Rijksfonds wordt ingediend voor het verstrijken van een termijn van 6 maanden te rekenen vanaf de betekening van de definitieve beslissing ingeval de werken of de aankopen reeds uitgevoerd zijn op het ogenblik van het nemen van de definitieve beslissing, of vanaf de uitvoering van de werken of aankopen zo deze nog niet uitgevoerd zijn op het ogenblik van het nemen van de definitieve beslissing.
(NOTA : voor de Franse Gemeenschap, wordt art. 15bis ingevoegd als volgt :
" Art. 15bis. De uitbetaling van de toegekende subsidies moet, op straffe van verval, met de bewijsstukken ter staving, worden aangevraagd binnen een termijn van zes maanden te rekenen, hetzij vanaf de datum van kennisgeving van de definitieve beslissing wanneer de werken of de aankopen op deze datum reeds waren gedaan, hetzij vanaf de datum waarop de werken of aankopen worden verricht, wanneer deze datum na die van de kennisgeving valt. " <BFG 1990-10-25/43, art. 10, 004; Inwerkingtreding : 04-02-1991; dit besluit is voor de eerste keer toepasselijk op de aanvragen met betrekking tot het jaar 1990>)
Het niet naleven van deze verplichting brengt verval van de toegekende toelage met zich.
Art.16. <Zie nota onder opschrift> In geval hij de verbintenissen bepaald in het eerste lid van artikel 12, 3° tot 10°, niet naleeft, dient de aanvrager de hem toegekende toelage terug te betalen.
Art.17. <Zie nota onder opschrift> <BVE 1992-10-07/31, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 17-03-1993; bij wijze van overgangsmaatregel zijn de bepalingen van artikel 1 van dit besluit niet van toepassing op de onroerende goederen en werken die aangekocht of aangevat werden tussen 1 januari 1990 en de datum van bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad; BVE 1992-10-07/31, art. 2> § 1. Voor de reeds gedane aankopen van machines en meubilair kunnen de bij dit besluit ingevoerde toelagen alleen worden toegekend wanneer de datum van de aankoop niet meer dan één jaar het jaar voorafgaat waarvoor de aanvraag om toelage geldig werd ingediend.
§ 2. De bij dit besluit geregelde subsidies voor onroerende goederen worden enkel toegekend wanneer de datum van de aankoop van onroerende goederen of van het begin van de werken voor opbouw of verbouwing voorafgegaan wordt door een in artikel 11 bedoelde gunstige principiële beslissing dienaangaande.
Art.18. <Zie nota onder opschrift> Het ministerieel besluit van 15 mei 1965 houdende vaststelling van de criteria van toekenning der toelagen voor de oprichting, de vergroting of de inrichting van beschermde werkplaatsen, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 24 december 1965, 19 februari 1968, 25 oktober 1969, 8 april 1971, 17 november 1971 en 24 juli 1975, wordt opgeheven.
Art.19. <Zie nota onder opschrift> Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1977, met uitzondering van de bepalingen inzake de toelagen betreffende de aankoop of de huur van werkkledij, die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 1975.
De bepalingen van artikel 5, § 1, 2°, zijn echter niet van toepassing op de gebouwen waarvan de opbouw aangevat werd vóór 1 januari 1977.
(NOTA : voor de Franse Gemeenschap, in de eerste lid, worden de woorden " met uitzondering van de bepalingen inzake de toelagen betreffende de aankoop of de huur van werkkledij, die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 1975 " geschrapt. <BFG 1990-10-25/43, art. 11, 004; Inwerkingtreding : 04-02-1991; dit besluit is voor de eerste keer toepasselijk op de aanvragen met betrekking tot het jaar 1990>)
Overgangsbepaling.
Art. 20. <Zie nota onder opschrift> <Uitwerking van 01-01-1977 tot 30-06-1978>.