18 FEBRUARI 1977. - Wet houdende de bepalingen betreffende de openbare Radio- en Televisiedienst (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 05-08-1986 en tekstbijwerking tot 14-07-2009)
HOOFDSTUK I. - De regeringsmededelingen.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - De ontbinding van het Instituut van de Gemeenschappelijke Diensten.
Art. 2-6
HOOFDSTUK III. - Radio- en televisieuitzendingen in de Duitse taal.
Art. 7-11
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen.
Art. 12
1982000865 1998033023 1999033066 2002033109 2005033020 2008033033
HOOFDSTUK I. - De regeringsmededelingen.
Artikel 1. § 1. De uitzendingsinstituten zijn elk verplicht acht uren per maand kosteloos mededelingen van de Regering uit te zenden.
§ 2. De mededelingen van de Regering strekken tot voorlichting; zij hebben betrekking op aangelegenheden van algemeen belang of maatregelen die de Regering genomen heeft of van plan is te nemen.
§ 3. De regeringsuitzendingen worden gebracht onder de vorm van een mededeling, onder voorwaarden en volgens de modaliteiten te bepalen bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit. Audiovisuele technieken kunnen worden aangewend. Personeelsleden van de uitzendingsinstituten mogen evenwel niet aan regeringsuitzendingen deelnemen.
Vóór en na die mededeling moet worden aangekondigd dat ze van regeringswege zijn verstrekt.
HOOFDSTUK II. - De ontbinding van het Instituut van de Gemeenschappelijke Diensten.
Art.2. § 1. Het actief en het passief van het door de wet van 18 mei 1960 bedoeld Instituut van de Gemeenschappelijke Diensten wordt door de Koning over de uitzendingsinstituten verdeeld.
§ 2. De leden van het personeel van het Instituut van de Gemeenschappelijke Diensten worden, volgens de beschikkingen die de Koning hiertoe neemt, overgeplaatst naar de uitzendingsinstituten en naar het in artikel 7 van deze wet bedoelde Centrum. De uitzendingsinstituten en het Centrum nemen ten aanzien van dit personeel de verplichtingen over die het Instituut van de Gemeenschappelijke Diensten heeft aangegaan.
Art.3. § 1. De raden van beheer van de uitzendingsinstituten bepalen, in onderlinge overeenstemming, de diensten en activiteiten, die naar hun oordeel gemeenschappelijk moeten worden beheerd.
§ 2. Zij nemen in onderlinge overeenstemming, uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding van deze wet, de maatregelen om, volgens de normen die zij bepalen, gemeenschappelijk de exploitatie van deze diensten en activiteiten te verzekeren en te beheren. Indien nodig kan de Koning, de raden van beheer gehoord, deze maatregelen in de plaats van deze raden nemen.
§ 3. De raden van beheer van de uitzendingsinstituten stellen een coördinatiecollege in, dat belast is met de toepassing van de voorgaande paragraaf.
Zij stellen in onderlinge overeenstemming een reglement vast tot bepaling van de grenzen en de vormen van de bevoegdheden die aan het coördinatiecollege en aan personeelsleden van elk van de instituten worden overgedragen.
§ 4. De uitzendingsinstituten verrichten alle activiteiten en verrichten alle handelingen die rechtstreeks in verband staan met de in § 2 bedoelde aangelegenheden.
Art.4. De geschillen tussen de uitzendingsinstituten worden beslecht door de Ministers onder wie de uitzendingsinstituten ressorteren, de raden van beheer gehoord.
Art.5. _ Elk van de regeringscommissarissen, die controle uitoefent ingevolge artikel 9 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, kan afzonderlijk opkomen tegen iedere beslissing die in onderlinge overeenstemming door de uitzendingsinstituten is genomen.
Op het beroep wordt, na beraadslaging in de Ministerraad, uitspraak gedaan door de Minister onder wie de betrokken regeringscommissaris ressorteert.
Art.6. De uitzendingsinstituten bezitten in eigendom of anderszins de gebouwen en technische uitrustingen die hun eigen zijn. De gebouwen en technische uitrustingen, die hun niet eigen zijn bezitten zij in mede-eigendom.
De koning bepaalt de goederen die deze laatste hoedanigheid hebben.
HOOFDSTUK III. - Radio- en televisieuitzendingen in de Duitse taal.
Art.7.§ 1. Onder de benaming [Belgisches Rundfunk- und Fernsehzentrum der Deutschsprachige Gemeinschaft] [...] wordt een openbare instelling opgericht met rechtspersoonlijkheid hierna " Centrum " genoemd. <DDG 27-06-1986, art. 38>
[Lid 2 opgeheven] <DDG 27-06-1986, art. 37.1>
§ 2. [Opgeheven] <DDG 27-06-1986, art. 37.1>
§ 3. [Opgeheven] <DDG 27-06-1986, art. 37.1>
§ 4. [Opgeheven] <DDG 27-06-1986, art. 37.1>
§ 5. [1 Opgeheven]1
----------
(1)<DDG 2009-05-25/21, art. 108, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
Art.8. (Lid 1 opgeheven) <DDG 27-06-1986, art. 37.1>
De uitzendingsinstituten stellen de technische middelen, het personeel en andere hulpmiddelen die voor de realisatie van de radio- en televisieuitzendingen in de Duitse taal noodzakelijk zijn, tegen vergoeding ter beschikking van het Centrum.
De Ministers onder wie die uitzendingsinstituten ressorteren, nemen, indien nodig, alle maatregelen die noodzakelijk zijn voor de toepassing van het vorige lid.
Art.9. (Lid 1 opgeheven) <DDG 27-06-1986, art. 37.1>
De verbodsbepalingen gesteld in artikel 28, § 2, eerste lid, en in § 3, van de wet van 18 mei 1960 zijn mede van toepassing op deze uitzendingen.
Art.10. (Opgeheven) <DDG 27-06-1986, art. 37.1>
Art.11. De bepalingen van de artikelen 3, 28, (...), § 3, (voor zover hij uitzendingen met een karakter van commerciële publiciteit verbiedt.) en van artikel 30 van de wet van 18 mei 1960 evenals die van artikel 1 van deze wet zijn mede van toepassing op het Centrum. <DDG 27-06-1986, art. 38>
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen.
Art. 12. § 1. De bepalingen van de wet van 18 mei 1960 worden opgeheven voor zover betreft het Instituut van de Gemeenschappelijke Diensten en de regeringsmededelingen.
§ 2. Artikel 36 van de wet van 10 juli 1973 betreffende de Raad van de Duitse Cultuurgemeenschap wordt opgeheven.
§ 3. De bepalingen van hoofdstuk I treden in werking tien dagen na de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad.
De bepalingen van hoofdstuk II, III en IV treden in werking op 1 januari 1977. De liquidatie van het Instituut van de Gemeenschappelijke Diensten zal evenwel uitgesproken worden na het afsluiten van de verrichtingen omschreven in artikel 2 van deze wet, en uiterlijk op 1 juli 1977.
De handelingsbekwaamheid van het Instituut van de Gemeenschappelijke Diensten wordt gedurende die termijn in stand gehouden ten behoeve van de liquidatie.