8 JULI 1976. - ORGANIEKE WET betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (VLAAMSE GMEENSCHAP)(NOTA : voor de aan 30-08-2006 voorafgaande versies, zie de archieven van de federale vorm W1976-07-08/01) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 30-08-2006 en tekstbijwerking tot 17-06-2024)
HOOFDSTUK I. Algemene bepalingen.
Art. 1-5
HOOFDSTUK II. - De raad voor maatschappelijk welzijn.
Eerste afdeling. - Samenstelling en vorming van de raad voor maatschappelijk welzijn.
Art. 6
Art. 6 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 7, 7bis, 8-13, 13bis, 14-15, 15bis, 16-17, 17bis, 18, 18bis, 18ter, 19-20, 20bis, 20ter, 20quater, 20quinquies, 20sexies, 21, 21bis, 21ter, 22, 22bis, 23
Afdeling 2. - Werking van de raad voor maatschappelijk welzijn.
Art. 24-25, 25bis, 25ter, 25quater, 26, 26bis, 26ter, 27, 27bis, 27ter, 28, 28bis, 29-33, 33bis, 34-37
Art. 37 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 38, 38bis, 39-40, 40bis
HOOFDSTUK III. - Het personeel van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
Art. 41
Art. 41 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 42
Art. 42 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 42bis, 43
Art. 43 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 43bis, 43ter, 43quater, 43quinquies, 43sexies, 43septies, 43octies, 44-46
Art. 46 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 47-48
Art. 48 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 49-55, 55bis, 56
HOOFDSTUK IV. - Taken van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
Eerste afdeling. - Algemene taken en uitvoering.
Art. 57, 57bis, 57ter, 57ter/1, 57ter/2, 57quater, 57quinquies, 57sexies, 58-60
Art. 60 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 60bis, 60ter, 61, 61bis, 62, 62bis, 62ter
Afdeling 2. - Voogdij over de kinderen.
Art. 63-68
Afdeling III. - (Voorschotten op een invordering van onderhoudsgelden.) <Ingevoegd bij W 1989-05-08/31, art. 1, 012>
Art. 68bis, 68ter, 68quater
Afdeling 4. - Specifieke hulp voor het betalen van onderhoudsgelden ten gunste van kinderen of van bijdragen voor geplaatste kinderen. <W 2006-12-27/32, art. 82; Inwerkingtreding : 07-01-2007>
Art. 68quinquies
HOOFDSTUK V. - Beroep.
Art. 69-74
HOOFDSTUK VI. - Beheer van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
Afdeling 1. Beheer van de goederen.
Art. 75-79
Art. 79 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 80-85
Afdeling 2. - Budgettair en financieel beheer.
Art. 86-87, 87bis, 88-89
Art. 89 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 90
Art. 90 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 91-93, 93bis
Art. 93bis TOEKOMSTIG RECHT
Art. 93ter
Afdeling 3. - Afzonderlijk beheer van diensten en inrichtingen.
Art. 94-96
HOOFDSTUK VII. - Terugbetaling door partikulieren van de kosten van maatschappelijke dienstverlening.
Art. 97-100, 100bis, 101
Art. 101 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 102-104
Art. 104 TOEKOMSTIG RECHT
HOOFDSTUK VII bis. [1 - Samenwerking met de gemeente]1
Art. 104bis, 104ter
HOOFDSTUK VIII. - Financiering.
Art. 105-107
HOOFDSTUK IX. - Het administratief toezicht.
Art. 108-112, 112bis, 112ter, 113
Art. 113 TOEKOMSTIG RECHT
HOOFDSTUK X. - Betwiste zaken en rechtsgedingen.
Art. 114-115
HOOFDSTUK XI. - Hoge raad voor maatschappelijk welzijn en studiedienst.
Art. 116-117
HOOFDSTUK XII. - Verenigingen.
Art. 118-121, 121bis, 122-135
HOOFDSTUK XIIbis. <Ingevoegd voor de Vlaamse Gemeenschap bij DVR 1998-07-14/50, art. 28; Inwerkingtreding : 01-06-1998> - (Verenigingen van privaat recht met het oog op de gehele of gedeeltelijke exploitatie van een ziekenhuis of van ziekenhuisgebonden activiteiten). <DVR 1999-05-18/43, art. 5; Inwerkingtreding : 10-07-1999>
Art. 135bis, 135ter, 135quater, 135quinquies, 135sexies, 135septies, 135octies
HOOFDSTUK XIIter <Ingevoegd bij DVR 1999-05-18/43, art. 6, Inwerkingtreding : 10-07-1999> - Verenigingen of vennootschappen van privaat recht met het oog op het vervullen van sociale doeleinden met uitsluiting van de gehele of gedeeltelijke exploitatie van een ziekenhuis of van ziekenhuisgebonden activiteiten.
Art. 135novies, 135decies, 135undecies, 135duodecies, 135terdecies
HOOFDSTUK XIII. - Overgangs-, wijzigings- en opheffingsbepalingen.
Art. 136-141
Art. 141 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 142-152
2006036483 2006036524 2006036897 2007033051 2007035946 2012035659 2012036054 2018030980 2019013861 2024003208
HOOFDSTUK I. _ Algemene bepalingen.
Artikel 1. Elke persoon heeft recht op maatschappelijke dienstverlening. Deze heeft tot doel eenieder in de mogelijkheid te stellen een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid.
Er worden openbare centra voor maatschappelijk welzijn opgericht die, onder de door deze wet bepaalde voorwaarden,tot opdracht hebben deze dienstverlening te verzekeren.
Art.2. De openbare centra voor maatschappelijk welzijn zijn openbare instellingen met rechtspersoonlijkheid. Zij vervangen de commissies van openbare onderstand waarvan zij alle goederen, rechten, lasten en verplichtingen overnemen.
Iedere gemeente van het Rijk wordt bediend door een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
Art.3. (opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 1; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
Art.4. (opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 2; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
Art.5. (opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 3; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
HOOFDSTUK II. - De raad voor maatschappelijk welzijn.
Eerste afdeling. - Samenstelling en vorming van de raad voor maatschappelijk welzijn.
Art.6.§ 1. [2 ...]2
§ 2. [opgeheven] <W 1992-08-05/46, art. 4; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
§ 3. [1 In deze wet wordt als bevolkingscijfer van de gemeente het bevolkingscijfer van de gemeente gehanteerd [3 vermeld in artikel 4 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur]3.]1
[§ 4. Wanneer in de gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, de raad voor maatschappelijk welzijn geen enkel lid van de Nederlandse of geen enkel lid van de Franse taalaanhorigheid telt, maakt het eerste niet verkozen gemeenteraadslid dat behoort tot de niet in de raad voor maatschappelijk welzijn vertegenwoordigde taalgroep, er van rechtswege deel van uit, in afwijking van artikel 11; het aantal leden bepaald in § 1 wordt in dit geval vermeerderd met één eenheid.
[lid opgeheven] <W 1992-08-05/46, art. 4; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
In alle gevallen wordt de taalaanhorigheid van de belanghebbende vastgesteld overeenkomstig artikel 23bis van de gemeentekieswet.] <W 1989-06-16/30, art. 4; Inwerkingtreding : 17-06-1989>
----------
(1)<DVR 2006-07-07/59, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 30-08-2006>
(2)<DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
(3)<DVR 2017-12-22/55, art. 569,1°, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 6 TOEKOMSTIG RECHT. § 1. [2 ...]2
§ 2. [opgeheven] <W 1992-08-05/46, art. 4; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
§ 3. [3 ...]3
[§ 4. Wanneer in de gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, de raad voor maatschappelijk welzijn geen enkel lid van de Nederlandse of geen enkel lid van de Franse taalaanhorigheid telt, maakt het eerste niet verkozen gemeenteraadslid dat behoort tot de niet in de raad voor maatschappelijk welzijn vertegenwoordigde taalgroep, er van rechtswege deel van uit, in afwijking van artikel 11; het aantal leden bepaald in § 1 wordt in dit geval vermeerderd met één eenheid.
[lid opgeheven] <W 1992-08-05/46, art. 4; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
In alle gevallen wordt de taalaanhorigheid van de belanghebbende vastgesteld overeenkomstig artikel 23bis van de gemeentekieswet.] <W 1989-06-16/30, art. 4; Inwerkingtreding : 17-06-1989>
(1)<DVR 2006-07-07/59, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 30-08-2006>
(2)<DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
(3)<DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : onbepaald >
Art.7.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 7bis.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.8.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.9.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.10.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.11.§ 1. [2 ...]2
§ 2. [2 ...]2
§ 3. [2 ...]2
§ 4. [1 ...]1
[§ 5. In de gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest kan in de voordrachten, bedoeld in § 1, melding worden gemaakt van de taalaanhorigheid van de kandidaten.
De taalaanhorigheid wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 23bis, § 2, van de gemeentekieswet met dien verstande dat in het eerste lid, 3°, van deze bepaling, de woorden " twee aftredende gemeenteraadsleden " vervangen worden door de woorden " twee aftredende leden van de raad voor maatschappelijk welzijn ".
De Koning bepaalt bij in Ministerraad overlegd besluit de modaliteiten en de procedure voor de behandeling van de klachten met betrekking tot de toetsing van de taalaanhorigheid; wanneer wordt vastgesteld dat de voorwaarden bedoeld in het tweede lid, niet zijn vervuld, wordt de vermelding van de taalaanhorigheid geschrapt.] <W 1989-06-16/30, art. 5; Inwerkingtreding : 17-06-1989>
----------
(1)<DVR 2006-07-07/59, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 24-11-2006>
(2)<DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.12.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.13.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 13bis.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.14.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.15.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 15bis.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.16.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.17.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 17bis.<Ingevoegd bij W 1988-08-09/30, art. 11; Inwerkingtreding : 1988-08-13> In afwijking van [1 [2 artikel 68 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur]2]1 worden de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn van de randgemeenten, bedoeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en van de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, rechtstreeks gekozen door de vergadering van de gemeenteraadskiezers.
De verkiezing van de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn heeft plaats dezelfde dag als de gemeenteraadsverkiezingen.
De Koning stelt de nadere regels vast voor die verkiezing, naar analogie van de procedure bedoeld in de gemeentekieswet voor de verkiezing van de gemeenteraadsleden.
----------
(1)<DVR 2008-12-19/33, art. 272, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
(2)<DVR 2017-12-22/55, art. 569,2°, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.18.<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 18bis.<Ingevoegd bij W 1988-08-09/30, art. 12; Inwerkingtreding : 1988-08-13> § 1. [2 De in de artikelen 74 tot en met 77 van de Gemeentekieswet bepaalde regeling van de beroepen betreffende de verkiezing van de gemeenteraad is van overeenkomstige toepassing voor de geschillen betreffende de verkiezing van de raad of van het vast bureau van een Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn van een randgemeente bedoeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966 en van de gemeenten Komen-Waasten en Voeren.]2
§ 2. In geval van een geschil met betrekking tot de verkiezing van de raad of van het vast bureau van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeenten Komen-Waasten en Voeren worden de bevoegdheden van de bestendige deputatie van de provincieraad, bedoeld in de artikelen 74 tot en met 77 van de gemeentekieswet, uitgeoefend door het in artikel 131bis van de provinciewet bedoelde college van provinciegouverneurs.
----------
(1)<DVR 2008-12-19/33, art. 272, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
(2)<DVR 2017-12-22/55, art. 569,3°, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 18ter. <Ingevoegd bij W 1989-06-16/30, art. 6; Inwerkingtreding : 17-06-1989> In de gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest wordt bij het dossier van de verkiezing gevoegd :
1) de naam en de voornamen van de eerste niet verkozen kandidaat gemeenteraadslid van beide taalgroepen;
2) in voorkomend geval, de naam van diegene van beide voormelde kandidaten die van rechtswege deel uitmaakt van de raad voor maatschappelijk welzijn met toepassing van artikel 6, § 4.
Het in artikel 18 bedoelde bezwaar en beroep kunnen eveneens ingediend, respectievelijk ingesteld worden, tegen de voormelde aanwijzing van het lid van rechtswege.
Art.19.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.20.<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 20bis.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 20ter.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 20quater.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 20quinquies.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 20sexies.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.21.[1 § 1.]1 Wanneer een lid na de eedaflegging niet meer voldoet aan een van de voorwaarden van verkiesbaarheid of in een toestand van onverenigbaarheid komt te verkeren, stelt de burgemeester [...] of de voorzitter van de raad de [2 deputatie]2 hiervan onverwijld in kennis. Afschrift van die kennisgeving wordt dezelfde dag bij aangetekend schrijven met ontvangstmelding gezonden aan het betrokken raadslid dat zijn opmerkingen schriftelijk binnen vijftien dagen kan mededelen aan de [2 deputatie]2. <W 1992-08-05/46, art. 12; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
Wanneer het evenwel om een onverenigbaarheid van ambten gaat, dient de burgemeester het raadslid vooraf op dezelfde wijze uit te nodigen om uit het onverenigbare ambt ontslag te nemen. Het lid beschikt over vijftien dagen om aan die uitnodiging gevolg te geven.
De [2 deputatie]2 doet uitspraak binnen dertig dagen na ontvangst van de kennisgeving door de burgemeester.
Wanneer de [2 deputatie]2 zelf een dergelijke toestand vaststelt of hiervan kennis krijgt op klacht van een derde, geeft zij daarvan kennis bij aangetekend schrijven met ontvangstmelding aan het betrokken raadslid en nodigt zij hem uit om binnen vijftien dagen schriftelijk zijn opmerking te doen kennen of uit het onverenigbare ambt ontslag te nemen.
Behoudens in geval van ontslag, doet de [2 deputatie]2 uitspraak binnen dertig dagen na de verzending van de kennisgeving.
De beslissing van de [2 deputatie]2 wordt door de gouverneur, bij aangetekend schrijven met ontvangstmelding betekend aan het betrokken raadslid en aan de eventuele bezwaarindieners; er wordt eveneens kennis van gegeven aan de burgemeester [...] en aan de voorzitter van de raad. Het raadslid, de bezwaarindieners en de gouverneur kunnen binnen vijftien dagen na de kennisgeving tegen de beslissing van de [2 deputatie]2 beroep instellen bij de Raad van State. <W 1992-08-05/46, art. 12; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
De met toepassing van dit artikel door de [2 deputatie]2 uitgesproken vervallenverklaring heeft uitwerking vanaf haar betekening aan het betrokken raadslid. Het beroep bij de Raad van State is niet schorsend.
[1 § 2. Deze bepaling geldt enkel voor de randgemeenten bedoeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en voor de toepassing van artikel 21bis.]1
----------
(1)<DVR 2006-07-07/59, art. 15, 002; Inwerkingtreding : 08-10-2006>
(2)<DVR 2008-12-19/33, art. 272, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 21bis. <Ingevoegd bij W 1988-08-09/30, art. 13; Inwerkingtreding : 1989-01-01> In geval van een geschil betreffende een lid van de raad of van het vast bureau van een centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeente Komen-Waasten en Voeren, worden, in afwijking van artikel 21, de bevoegdheden van de bestendige deputatie van de provincieraad uitgeoefend door het college van provinciegouverneurs, bedoeld in artikel 131bis van de provinciewet.
Art. 21ter.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.22.[1 § 1.]1 In geval van zware nalatigheid of algemeen bekend wangedrag kunnen de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn door de bestendige deputatie geschorst of afgezet worden, op voorstel van de raad voor maatschappelijk welzijn, van de [gemeenteraad] of zelfs van ambtswege. De schorsing mag de tijd van drie maanden niet te boven gaan. <W 1992-08-05/46, art. 13; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
Het betrokken lid wordt vooraf opgeroepen en, indien hij verschijnt, gehoord; het advies van de raad voor maatschappelijk welzijn wordt ingewonnen.
De beslissing van de bestendige deputatie wordt ter kennis gebracht van de betrokkene en medegedeeld aan de raad voor maatschappelijk welzijn en aan de [gemeenteraad]. Zij beschikken over het recht beroep in te stellen bij de Raad van State binnen vijftien dagen na de betekening. <W 1992-08-05/46, art. 13; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
[Als het een lid van de raad voor maatschappelijk welzijn van Komen-Waasten of Voeren betreft, worden de bevoegdheden die door het eerste tot het derde lid worden toegewezen aan de bestendige deputatie van de provincieraad, uitgeoefend door de provinciegouverneur op eensluidend advies van het artikel 131bis van de provinciewet bedoelde college van provinciegouverneurs.] <W 1988-08-09/30, art. 14; Inwerkingtreding : 1989-01-01>
[1 § 2. De bepalingen van § 1, gelden enkel voor de gemeente Voeren.]1
----------
(1)<DVR 2006-07-07/59, art. 17, 002; Inwerkingtreding : 08-10-2006>
Art. 22bis. <Ingevoegd bij DVR 1997-02-04/33, art. 2, Inwerkingtreding : 04-03-1997> In afwijking van artikel 22 gelden voor de Vlaamse Gemeenschap de volgende bepalingen. De maximumduur van de schorsing bedraagt zes maanden. De door de bestendige deputatie uitgesproken straf heeft uitwerking vanaf haar betekening aan het betrokken raadslid. Het beroep bij de Raad van State is niet schorsend.
Art.23.De Raad van State beschikt over een termijn van zes maanden na ontvangst van het verzoekschrift om, volgens de door de Koning bepaalde rechtspleging, uitspraak te doen over de beroepen ingediend met toepassing van de artikelen [1 ...]1 21 en 22 van deze wet.
----------
(1)<DVR 2006-07-07/59, art. 18, 002; Inwerkingtreding : 08-10-2006>
Afdeling 2. - Werking van de raad voor maatschappelijk welzijn.
Art.24.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.25.[1 § 1. [4 ...]4 [3 ...]3
§ 2. [3 ...]3
§ 3. [3 ...]3
§ 4. [3 ...]3
§ 5. [3 lid 1 opgeheven]3
[4 ...]4 [3 ...]3.]1
[3 § 6. ...]3
----------
(1)<DVR 2006-07-07/59, art. 19, 002; Inwerkingtreding : 08-10-2006>
(2)<DVR 2006-12-22/35, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 08-10-2006>
(3)<DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
(4)<DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 07-01-2013>
Art. 25bis.<Ingevoegd bij W 1988-08-09/30, art. 15; Inwerkingtreding : 1989-01-01> De voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn van de randgemeenten bedoeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en van de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, wordt door de bevoegde gemeenschapsoverheid op voorstel van de raad benoemd uit de leden van de raad.
Hij legt de in [1 [2 artikel 6, § 3, van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur]2]1 voorgeschreven eed af in handen van de provinciegouverneur. Wanneer bij de installatie van de raad na een algehele vernieuwing geen voorzitter is benoemd, wijst de raad een raadslid aan om, in afwachting van die benoeming, het ambt van voorzitter waar te nemen.
----------
(1)<DVR 2008-12-19/33, art. 272, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
(2)<DVR 2017-12-22/55, art. 569,4°, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 25ter.<Ingevoegd bij W 1988-08-09/30, art. 16; Inwerkingtreding : 1989-01-01> § 1. In de gemeenten bedoeld in de artikelen 7 en 8, 3° tot 10°, van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, moet de voorzitter, elk lid van de raad voor maatschappelijk welzijn en eenieder die het ambt van voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn waarneemt, voor het uitoefenen van zijn ambt, van de taal van het taalgebied waarin de gemeente gelegen is, de kennis hebben die nodig is om het bedoeld mandaat uit te oefenen.
§ 2. Door het feit van hun verkiezing of benoeming bestaat het vermoeden dat de in § 1 bedoelde mandatarissen de in die paragraaf bedoelde taalkennis bezitten.
Dat vermoeden is onweerlegbaar ten aanzien van elke voor het uitgeoefende mandaat rechtstreeks door de bevolking verkozen mandataris en ten aanzien van de voorzitter die tussen 1 januari 1983 en 1 januari 1989 gedurende minstens drie jaar ononderbroken een mandaat van voorzitter heeft uitgeoefend.
Ten aanzien van andere mandatarissen kan dat vermoeden worden weerlegd op verzoek van een lid van de raad voor maatschappelijk welzijn. Daartoe moet de verzoeker het bewijs leveren van ernstige aanwijzingen die dat vermoeden kunnen weerleggen en afgeleid uit een rechterlijke beslissing, de bekentenis van de mandataris of de uitoefening van zijn ambt als individuele bestuursoverheid.
§ 3. Het in paragraaf 2 bedoelde verzoek wordt bij verzoekschrift ingediend bij de afdeling administratie van de Raad van State binnen een termijn van zes maanden te rekenen vanaf de dag van de eedaflegging als voorzitter of als niet-rechtstreeks gekozen raadslid of van het voor het eerst waarnemen van de functie van voorzitter, overeenkomstig [1 artikel 25bis, tweede lid, [2 ...]2 van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn]1.
§ 4. De Raad van State doet uitspraak, met voorrang boven alle andere zaken.
Een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit regelt de rechtspleging voor de Raad van State.
§ 5. Indien de Raad van State ten aanzien van een voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn beslist dat het vermoeden van taalkennis is weerlegd, wordt de benoeming vernietigd. Tot de algehele vernieuwing van de raad kan de betrokkene niet opnieuw tot voorzitter worden benoemd, noch het ambt ervan waarnemen met toepassing van artikel 25 of 25bis, tweede lid.
Indien de Raad van State ten aanzien van degene die het ambt van voorzitter waarneemt met toepassing van artikel 25 of van artikel 25bis, beslist dat het vermoeden van taalkennis is weerlegd, wordt deze laatste geacht het ambt van voorzitter nooit te hebben uitgeoefend. In dat geval wordt het ambt van voorzitter vanaf de dag van de kennisgeving van het arrest waargenomen door een ander lid van de raad met toepassing van artikel 25 of 25bis, tweede lid.
Indien de Raad van State ten aanzien van een niet-rechtstreeks gekozen lid van een raad voor maatschappelijk welzijn beslist dat het vermoeden van taalkennis is weerlegd, wordt zijn verkiezing vernietigd. Tot de algehele vernieuwing van de raad kan de betrokkene niet opnieuw tot raadslid worden verkozen.
§ 6. De miskenning van de bepalingen van § 5 door diegenen ten aanzien van wie het vermoeden van taalkennis is weerlegd, is een grove nalatigheid in de zin van artikel 22.
----------
(1)<DVR 2008-12-19/33, art. 272, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
(2)<DVR 2017-12-22/55, art. 569,5°, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 25quater.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.26.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 26bis.
<Opgeheven bij DVR 2006-07-07/59, art. 22, 002; Inwerkingtreding : 08-10-2006>
Art. 26ter.
<Opgeheven bij DVR 2006-07-07/59, art. 23, 002; Inwerkingtreding : 08-10-2006>
Art.27.§ 1. [2 ...]2 [1 ...]1.
[1 leden opgeheven]1
§ 2. [1 ...]1
§ 3. [1 ...]1
[1 § 3bis. ...]1
[§ 4. Wanneer in de gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest het vast bureau geen enkel lid van de Nederlandse of geen enkel lid van de Franse taalaanhorigheid telt, neemt een lid van de raad voor maatschappelijk welzijn dat behoort tot de niet in het vast bureau vertegenwoordigde taalgroep met raadgevende stem deel aan de vergaderingen van dit bureau.
Het in het eerste lid bedoelde lid is het eerst gerangschikte lid van de niet vertegenwoordigde taalgroep of, bij ontstentenis daarvan, het lid van de raad dat van rechtswege aangewezen is met toepassing van artikel 6, § 4.] <W 1989-06-16/30, art. 7; Inwerkingtreding : 17-06-1989>
----------
(1)<DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
(2)<DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 07-01-2013>
Art. 27bis.<Ingevoegd bij W 1988-08-09/30, art. 17, 008; ED § 1. : 1988-08-13; ED § 2. : 1989-01-01> § 1. In de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van de randgemeenten, bedoeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en van de gemeenten Komen-Waasten en Voeren is de oprichting van een vast bureau verplicht.
De leden van het vast bureau worden rechtstreeks gekozen door de vergadering van de gemeenteraadskiezers op de wijze bepaald bij artikel 2bis van de gemeentewet.
[In het aantal leden van het vast bureau, zoals het is vastgesteld [1 bij [2 artikel 541, § 2, van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur]2]1, wordt de voorzitter alleen dan meegerekend als hij rechtstreeks is verkozen als lid van het vast bureau.] <W 1989-06-16/30, art. 8, 013; En vigueur : 17-06-1989>
§ 2. Het vast bureau van bovenvermelde openbare centra voor maatschappelijk welzijn beslist bij consensus. Bij gebrek aan consensus wordt de zaak door de voorzitter voorgelegd aan de raad voor maatschappelijk welzijn.
----------
(1)<DVR 2008-12-19/33, art. 272, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
(2)<DVR 2017-12-22/55, art. 569,6°, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 27ter.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.28.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 28bis.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.29.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.30.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.31.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.32.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.33.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 33bis.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.34.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.35.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.36.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.37.[1 Opgeheven, behoudens voor die zaken waarbij men in toepassing van artikel 37, eerste lid, 3., van de organieke wet belangen behartigde of de belangen van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn verdedigde op 01-07-2009]1
----------
(1)<DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 37 TOEKOMSTIG RECHT.<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : onbepaald >
Art.38.<W 1992-08-05/46, art. 24; Inwerkingtreding : 18-10-1992> [2 lid 1 opgeheven]2
[2 lid 2 opgeheven]2
[2 lid 3 opgeheven]3
[2 lid 4 opgeheven]2
[2 lid 5 opgeheven]2
[De voorzitter of het lid dat de voorzitter vervangt geniet dezelfde socialezekerheidsregeling als deze die van toepassing is voor de schepenen van de gemeente waar de zetel van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn gevestigd is.] <DVR 1999-05-18/46, art. 2; Inwerkingtreding : 10-07-1999>
[2 lid 7 opgeheven]2
De gewezen voorzitters [1 , de gewezen ondervoorzitters]1 en hun rechtverkrijgenden genieten hetzelfde pensioenstelsel als dit dat van toepassing is voor de schepenen van de gemeente waar de zetel van het openbaar centrum gevestigd is.
[2 lid 9 opgeheven]2
----------
(1)<DVR 2006-07-07/59, art. 33, 002; Inwerkingtreding : 08-10-2006>
(2)<DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 38bis.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.39.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.40.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 40bis.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
HOOFDSTUK III. - Het personeel van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
Art.41.[1 § 1. Elk openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn heeft een secretaris en een ontvanger.]1
§ 2. [2 ...]2
§ 3. [2 ...]2
§ 4. [2 ...]2
§ 5. [2 ...]2
----------
(1)<DVR 2006-07-07/59, art. 37, 002; Inwerkingtreding : 30-08-2006>
(2)<DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 41 TOEKOMSTIG RECHT.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : onbepaald >
Art.42.De raad voor maatschappelijk welzijn bepaalt de personeelsformatie, waarin, benevens de ambten bedoeld door het vorig artikel, ten minste een maatschappelijk werker is voorzien. [1 (NOTA : lid 1 opgeheven met uitzondering van het vereiste van 1 maatschappelijk werker]1
[Onder personeelsformatie wordt verstaan : de opsomming van de graden en de vaststelling van het aantal vol- en deeltijdse betrekkingen per graad.] [1 (NOTA : lid 2 opgeheven met uitzondering van het vereiste van 1 maatschappelijk werker]1 <DVR 2004-05-07/92, art. 2; Inwerkingtreding : 07-08-2004>
[Voor het ziekenhuis dat van het centrum afhangt, bepaalt (het beheerscomité, bedoeld in artikel 94, § 2,] een afzonderlijke personeelsformatie [...] [1 (NOTA : lid 3 opgeheven met uitzondering van het vereiste van 1 maatschappelijk werker]1 <DVR 1998-07-14/50, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-1999> <DVR 2004-05-07/92, art. 2; Inwerkingtreding : 07-08-2004>
Door de raad wordt tevens bepaald op welke wijze de overplaatsing van het personeel tussen het ziekenhuis [en desgevallend tussen de verschillende ziekenhuizen] en de overige instellingen of diensten van het centrum kan plaatshebben. [1 (NOTA : lid 4 opgeheven met uitzondering van het vereiste van 1 maatschappelijk werker]1 <DVR 1998-07-14/50, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
[2 lid 5 opgeheven]2
[2 lid 6 opgeheven]2
[2 lid 7 opgeheven]2
[2 lid 8 opgeheven]2
[2 lid 9 opgeheven]2
De wet van 25 april 1933 betreffende de pensioenregeling van het gemeentepersoneel is van toepassing op de personeelsleden van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
(Lid tien tot en met twaalf opgeheven) <DVR 2004-05-07/92, art. 2; Inwerkingtreding : 07-08-2004>
(De raad stelt de secretaris, de ontvanger en alle personeelsleden de middelen ter beschikking die noodzakelijk zijn om hun bevoegdheden uit te oefenen.) <DVR 1997-12-17/33, art. 6; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
(...) <DVR 2003-03-14/39, art. 12; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
(...) <DVR 2003-03-14/39, art. 12; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
----------
(1)<DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
(2)<DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
Art. 42 TOEKOMSTIG RECHT.
[3 lid 1 opgeheven]3
[3 lid 2 opgeheven]3
[3 lid 3 opgeheven]3
[3 lid 4 opgeheven]3
[2 lid 5 opgeheven]2
[2 lid 6 opgeheven]2
[2 lid 7 opgeheven]2
[2 lid 8 opgeheven]2
[2 lid 9 opgeheven]2
De wet van 25 april 1933 betreffende de pensioenregeling van het gemeentepersoneel is van toepassing op de personeelsleden van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
[Leden opgeheven] <DVR 2004-05-07/92, art. 2; Inwerkingtreding : 07-08-2004>
[3 lid 11 opgeheven]3
[leden opgeheven] <DVR 2003-03-14/39, art. 12; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
----------
(1)<DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
(2)<DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
(3)<DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : onbepaald >
Art. 42bis.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.43.[1 § 1. [2 ...]2 Onverminderd artikel 56 moeten de aanwervingen en benoemingen geschieden overeenkomstig vooraf bepaalde aanwervings- en bevorderingsvoorwaarden en binnen de perken van de personeelsformatie.
§ 2. [2 ...]2
§ 3. [2 ...]2
§ 4. [2 ...]2]1
----------
(1)<DVR 2006-07-07/59, art. 38, 002; Inwerkingtreding : 30-08-2006>
(2)<DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 43 TOEKOMSTIG RECHT.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : onbepaald >
Art. 43bis.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 43ter.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 43quater.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 43quinquies.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 43sexies.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 43septies.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 43octies.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.44.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.45.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.46.<DVR 1997-12-17/33, art. 9; Inwerkingtreding : 01-01-2003> § 1. [2 ...]2
§ 2. De ontvanger heeft tot taak om, onder zijn verantwoordelijkheid :
- [2 ...]2
- [2 ...]2
- [2 ...]2
- [1 ...]1
[2 lid 2 opgeheven]2
[2 lid 3 opgeheven]
[2 lid 4 opgeheven]
[2 lid 5 opgeheven]
[2 lid 6 opgeheven]
[2 lid 7 opgeheven]
§ 3. [2 ...]2
§ 4. [2 ...]2
§ 5. [2 ...]2
§ 6. [2 (NOTA : § 6 opgeheven uitgezonderd lid 5)]2 In geval van gewettigde afwezigheid kan de plaatselijk ontvanger, onder zijn eigen verantwoordelijkheid, binnen drie dagen voorzien in zijn vervanging en te dien einde, voor een periode van maximum dertig dagen, een door de raad voor maatschappelijk welzijn erkende plaatsvervanger aanstellen. Die maatregel kan voor eenzelfde afwezigheid tweemaal worden verlengd.
In alle andere gevallen kan de raad voor maatschappelijk welzijn een waarnemend plaatselijk ontvanger aanstellen. Hij is daartoe verplicht wanneer de afwezigheid een termijn van drie maanden overschrijdt.
De waarnemend plaatselijk ontvanger moet voldoen aan de voorwaarden vereist voor het uitoefenen van het ambt van plaatselijk ontvanger. De bepalingen van § 5 en van artikel 44, eerste lid, zijn ook op hem van toepassing.
De waarnemend plaatselijk ontvanger oefent alle bevoegdheden uit van de plaatselijk ontvanger.
Bij zijn ambtsaanvaarding en zijn ambtsneerlegging wordt een eindrekening opgemaakt en worden de kas en de boeken overgedragen, onder toezicht van de raad voor maatschappelijk welzijn.
----------
(1)<DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
(2)<DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 46 TOEKOMSTIG RECHT.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : onbepaald >
Art.47.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.48.De raad voor maatschappelijk welzijn bepaalt de regelen volgens dewelke de beoefenaars van de geneeskunst toegelaten worden tot de uitoefening van hun beroep in de instellingen en diensten van het centrum.
Ingeval die beoefenaars van de geneeskunst niet benoemd worden noch bezoldigd volgens statutaire bepalingen, dan worden hun betrekkingen met het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, dat de inrichting of de dienst beheert, geregeld op basis van een schriftelijke overeenkomst.
Art. 48 TOEKOMSTIG RECHT.
<Opgeheven bij <DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : onbepaald >
Art.49.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.50.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.51.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.52.<W 1992-08-05/46, art. 30; Inwerkingtreding : 18-10-1992> [1 (NOTA : artikel opgeheven, met uitzondering wat betreft de toepassing van artikel 287, § 3, van de Nieuwe Gemeentewet)]1 Titel XIV van de nieuwe gemeentewet, uitgezonderd de artikelen 287, § 2, en 289 tot 296, is van toepassing op de in het vorige artikel bedoelde personeelsleden, met dien verstande dat de in de nieuwe gemeentewet, voorkomende woorden gemeente, gemeenteraad, college van burgemeester en schepenen, burgemeester en gemeentesecretaris, respectievelijk moeten worden gelezen als openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, raad voor maatschappelijk welzijn, vast bureau, voorzitter en secretaris.
----------
(1)<DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.53.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.54. <Nota van Justel : zie een onduidelijke beschikking betreffende artikel 54 in W 1992-08-05/46, art. 30; Inwerkingtreding : 18-10-1992> Het betrokken personeelslid en de raad voor maatschappelijk welzijn kunnen tegen de beslissing van de bestendige deputatie, getroffen op grond van artikel 52 of 53, bij de Koning beroep instellen binnen vijftien dagen na de kennisgeving die hun ervan wordt gedaan.
Art.55.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 55bis. (Opgeheven) <DVR 1998-07-14/50, art. 6; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
Art.56.[1 (NOTA : art. 56 opgeheven, met uitzondering van § 3 voor de verwijzing naar artikel 60, § 7)]1 § 1. De raad voor maatschappelijk welzijn en, indien hun hiervoor de bevoegdheid werd overgedragen, het vast bureau en het bijzonder comité, kunnen in dringende gevallen en voor de instellingen of diensten waar de bestendige aanwezigheid van een bepaald personeel onontbeerlijk is, binnen de perken van de personeelsformatie en met (...) gedeeltelijke afwijking op de vastgestelde aanwervingsvoorwaarden, het personeel in dienst nemen dat nodig is om funkties waar te nemen die voorlopig zonder titularis zijn of waarvan de titularis tijdelijk afwezig is en die betrekking hebben op (de maatschappelijk werkers,) het verplegend en verzorgend personeel, het hulppersoneel en het meesters-, vak- en dienstpersoneel. <W 1992-08-05/46, art. 33; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
(De Koning kan, bij een Ministerraad overlegd besluit, de lijst van de in het eerste lid bedoelde functies uitbreiden.) <W 1992-08-05/46, art. 33; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
§ 2. (Voor tijdelijke bedieningen en in geval van een ramp kan de raad voor maatschappelijk welzijn, indien nodig, personeel aanwerven buiten de personeelsformatie. In geval van een ramp kan tevens afgeweken worden van de vastgestelde aanwervingsvoorwaarden, voorzover dat noodzakelijk is om dringende en onvoorziene taken te vervullen.) <DVR 2004-05-07/92, art. 4; Inwerkingtreding : 07-08-2004>
§ 3. (De indienstnemingen op grond van dit artikel evenals die op grond van artikel 55 of van artikel 60, § 7, worden geregeld door de wet van 3 juli 1978 op de arbeidsovereenkomsten.) <W 1992-08-05/46, art. 33; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
De wetten die een prioriteit verlenen voor de toegang tot de openbare betrekkingen zijn er niet op toepasselijk.
§ 4. De aanwerving voor bedieningen die voorlopig zonder titularis zijn mag slechts plaatshebben voor ten hoogste zes maanden.
Indien het noodzakelijk is, kan de overeenkomst hernieuwd worden voor één of meer periodes die samen met de eerste aanwerving één jaar niet mogen overschrijden.
§ 5. In geval van tijdelijke afwezigheid van de titularis van een bediening mag de overeenkomst gesloten worden voor de duur van de afwezigheid.
----------
(1)<DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
HOOFDSTUK IV. - Taken van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
Eerste afdeling. - Algemene taken en uitvoering.
Art.57.<W 1992-12-30/40, art. 151; Inwerkingtreding : 19-01-1993> § 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 57ter, heeft het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn tot taak aan personen en gezinnen de dienstverlening te verzekeren waartoe de gemeenschap gehouden is.
Het verzekert niet alleen lenigende of curatieve doch ook preventieve hulp. (Het bevordert de maatschappelijke participatie van de gebruikers.) <W 2007-04-25/38, art. 215; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
Deze dienstverlening kan van materiële, sociale, geneeskundige, sociaal-geneeskundige of psychologische aard zijn.
(§ 2. (In afwijking van de andere bepalingen van deze wet, is de taak van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn beperkt tot :
1° het verlenen van dringende medische hulp, wanneer het gaat om een vreemdeling die illegaal in het Rijk verblijft;
2° het vaststellen van de staat van behoeftigheid doordat de ouders hun onderhoudsplicht niet nakomen of niet in staat zijn die na te komen, wanneer het gaat om een vreemdeling jonger dan 18 jaar die met zijn ouders illegaal in het Rijk verblijft.
(In het geval bedoeld in 2°, wordt de maatschappelijke hulp beperkt tot de materiële hulp die onontbeerlijk is voor de ontwikkeling van het kind en wordt uitsluitend verstrekt in een federaal opvangcentrum overeenkomstig de voorwaarden en nadere regels bepaald door de Koning. De aanwezigheid in het opvangcentrum van de ouders of van de personen die het ouderlijk gezag over het kind daadwerkelijk uitoefenen, wordt gewaarborgd.) <W 2005-12-27/31, art. 22; Inwerkingtreding : 09-01-2006>
De Koning kan bepalen wat onder dringende medische hulp begrepen moet worden.
[2 Het recht op maatschappelijke dienstverlening voor een verzoeker om internationale bescherming, die werkelijk steuntrekkende was, eindigt met de kennisgeving van een definitieve negatieve beslissing in het kader van de procedure betreffende het verzoek om internationale bescherming, in de zin van artikel 1, § 1, 19°, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. Hij geniet verder maatschappelijke dienstverlening gedurende een periode van dertig dagen vanaf de kennisgeving van de definitieve negatieve beslissing. Het instellen van een cassatieberoep bij de Raad van State geeft geen recht op maatschappelijke dienstverlening. Wanneer het cassatieberoep door de Raad van State wordt onderzocht, is het recht op maatschappelijke dienstverlening slechts gewaarborgd indien het cassatieberoep ontvankelijk wordt verklaard overeenkomstig artikel 20, § 2, van de gecoördineerde wetten van 12 januari 1973 op de Raad van State.]2
De maatschappelijke dienstverlening aan een vreemdeling [2 die niet onder het toepassingsgebied van het vierde lid valt en]2 die werkelijk steuntrekkende was op het ogenblik dat hem een uitvoerbaar bevel om het grondgebied te verlaten werd betekend, wordt, met uitzondering van de dringende medische hulpverlening, stopgezet de dag dat de vreemdeling daadwerkelijk het grondgebied verlaat, en ten laatste de dag van het verstrijken van de termijn van het bevel om het grondgebied te verlaten.
Van het bepaalde in het voorgaande lid wordt afgeweken gedurende de termijn die strikt noodzakelijk is om de vreemdeling in staat te stellen het grondgebied te verlaten, voor zover hij een verklaring heeft ondertekend die zijn uitdrukkelijke intentie het grondgebied zo snel mogelijk te willen verlaten, weergeeft; deze termijn mag in geen geval (de termijn welke vastgelegd is door artikel 7, 4°, van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen) overschrijden. <W 2007-01-12/52, art. 68; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
De hierboven vermelde intentieverklaring kan slechts eenmaal worden ondertekend. Het centrum verwittigt zonder verwijl de Minister die bevoegd is voor de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, evenals de betrokken gemeente, van de ondertekening van de intentieverklaring.) <W 1996-07-15/33, art. 65; Inwerkingtreding : 10-01-1997>
(Indien het gaat om een vreemdeling die dakloos is geworden ingevolge de toepassing van (artikel 433quaterdecies van het Strafwetboek), kan de in het vierde en vijfde lid bedoelde maatschappelijke dienstverlening verstrekt worden in een onthaalcentrum, zoals bedoeld in artikel 57ter.) <W 2002-08-02/45, art. 184; Inwerkingtreding : 29-08-2002> <W 2005-08-10/61, art. 42; Inwerkingtreding : 12-09-2005>
<Bij zijn arrest nr 43/98 van 22 april 1998 (B.St. 29-04-1998, p. 13348) heeft het Arbitragehof de term "uitvoerbaar" in het derde en het vierde lid vernietgd; Opheffing : 10-01-1997>
§ 3. Het centrum oefent de voogdij uit over of verzekert althans de bewaring, het onderhoud en de opvoeding van de minderjarige kinderen die door de wet, de ouders of overheidsorganen aan het centrum zijn toevertrouwd.
§ 4. Het centrum voert de taken uit die hem door [1 de wet, het decreet, de Koning of de Vlaamse Regering]1 of de gemeenteoverheid zijn toevertrouwd.
----------
(1)<DVR 2008-12-19/33, art. 272, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
(2)<W 2024-03-14/30, art. 6, 015; Inwerkingtreding : 27-06-2024>
Art. 57bis. <W 2004-08-23/41, art. 2; Inwerkingtreding : 10-07-2004> Onder de door de Koning bepaalde voorwaarden, kennen de openbare centra voor maatschappelijk welzijn een installatiepremie toe aan de persoon die de hoedanigheid van dakloze verliest door een woning te betrekken die hem tot hoofdverblijfplaats dient.
Art. 57ter.<Ingevoegd bij W 1992-12-30/40, art. 152, Inwerkingtreding : 19-01-1993> (De maatschappelijke dienstverlening is niet door het centrum verschuldigd indien een vreemdeling die gehouden is zich in te schrijven in een welbepaalde plaats overeenkomstig artikel 11, § 1 van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen, materiële hulp ontvangt van een opvangstructuur die belast is met het verlenen van de noodzakelijke dienstverlening om een menswaardig leven te kunnen leiden.
In afwijking van artikel 57, § 1 kan een asielzoeker aan wie in toepassing van artikel 11, § 1 van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen als verplichte plaats van inschrijving een opvangstructuur is aangewezen die beheerd wordt door het Agentschap of één van zijn partners, slechts in deze opvangstructuur gebruik maken van de maatschappelijke dienstverlening overeenkomstig de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen.) <W 2007-01-12/52, art. 69; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
(lid 3 opgeheven) <W 2007-01-12/52, art. 71; Inwerkingtreding : 07-05-2007>
[1 De maatschappelijke dienstverlening is niet door het centrum verschuldigd indien ten aanzien van een vreemdeling een beslissing is genomen overeenkomstig artikel 4 van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen.]1
----------
(1)<W 2012-01-19/13, art. 11, 006; Inwerkingtreding : 27-02-2012>
Art. 57ter/1.[1 Om te zorgen voor een evenwichtige spreiding van de opvangplaatsen over de gemeenten, is het O.C.M.W. verplicht lokale opvanginitiatieven op te richten als bedoeld in artikel 64 van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de criteria voor die spreiding, rekening houdend met de specifieke situatie van elke gemeente. Dat spreidingsplan treedt in werking vanaf een door de Koning bepaalde datum, bij een besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Indien het O.C.M.W. geen lokale opvanginitiatieven opricht, kan het een financiële sanctie opgelegd krijgen, waarvan de nadere regels en de bestemming door de Koning worden bepaald bij een besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad.]1
----------
(1)<Hersteld bij W 2013-05-08/18, art. 25, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 57ter/2. <Ingevoegd bij W 2002-08-02/45, art. 185; Inwerkingtreding : 29-08-2002> Indien een vreemdeling, die krachtens artikel 54 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, beschikt over een verplichte plaats van inschrijving, wordt aangetroffen in een woning bedoeld in (artikel 433quaterdecies van het Strafwetboek), dan is het bevoegde OCMW van de verplichte plaats van inschrijving ertoe gehouden binnen dertig dagen na de uitdrijving uit de bedoelde woning, een huisvesting ter beschikking te stellen van de vreemdeling op het grondgebied van zijn gemeente. <W 2005-08-10/61, art. 42; Inwerkingtreding : 12-09-2005>
Voor de periode die begint op de dag van de uitdrijving en die een einde neemt op de dag dat het bevoegde centrum een huisvesting ter beschikking stelt, wordt de vreemdeling op kosten van het centrum geherhuisvest en verstrekt het centrum aan de vreemdeling de maatschappelijke dienstverlening.
Art. 57quater. <<W 2002-08-02/45, art. 186; Inwerkingtreding : 01-10-2002> § 1. (Voor de persoon van vreemde nationaliteit, ingeschreven in het vreemdelingenregister, die omwille van zijn nationaliteit geen aanspraak kan maken op het recht op maatschappelijke integratie en gerechtigd is op een financiële maatschappelijke hulp, kan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn financieel tussenkomen in de kosten die verbonden zijn aan de inschakeling van deze persoon in het beroepsleven.) <W 2003-12-22/42, art. 484; Inwerkingtreding : 10-01-2004>
§ 2. De Koning bepaalt voor welke vormen van inschakeling het centrum financieel tussenkomt alsmede het bedrag, de toekenningsvoorwaarden en de modaliteiten van deze financiële tegemoetkoming. De Koning kan de voorwaarden bepalen voor de toegang tot de verschillende inschakelings- en tewerkstellingsprogramma's.
§ 3. In afwijking van artikel 23 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, kan de financiële steun vanwege het centrum in mindering gebracht worden op het loon van de werknemer. Deze aftrek geschiedt dadelijk na de inhouding toegelaten krachtens artikel 23, eerste lid, 1°, van dezelfde wet en telt niet mee voor de grens van een vijfde, bepaald in artikel 23, tweede lid. Een financiële steun die aldus in mindering wordt gebracht op het loon van de werknemer, wordt niettemin voor de toepassing van de sociale en fiscale wetgeving als loon beschouwd.
§ 4. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, onder de voorwaarden die Hij bepaalt, voor de werknemers die genieten van een financiële steun in hun loon vanwege het centrum :
1° in afwijkingen voorzien op de bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, inzake het naleven van de regels betreffende de verbreking van de arbeidsovereenkomst door de werknemer wanneer hij in dienst genomen wordt in het kader van een andere arbeidsovereenkomst of benoemd wordt in een administratie;
2° in een tijdelijke, gehele of gedeeltelijke vrijstelling voorzien van werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid bedoeld in artikel 38, §§ 3 en 3bis , van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en van de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid bedoeld in artikel 2, §§ 3 en 3bis , van de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van mijnwerkers en ermee gelijkgestelden.
Art. 57quinquies. [1 In afwijking van de bepalingen van deze wet is de maatschappelijke dienstverlening door het centrum niet verschuldigd aan onderdanen van lidstaten van de Europese Unie en hun familieleden gedurende de eerste drie maanden van het verblijf of, in voorkomend geval de langere periode zoals bedoeld in artikel 40, § 4, eerste lid, 1°, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, noch is het verplicht om vóór de verwerving van het duurzame verblijfsrecht steun voor levensonderhoud toe te kennen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2012-01-19/13, art. 12, 006; Inwerkingtreding : 27-02-2012>
Art. 57sexies.[1In afwijking van de bepalingen van deze wet is de maatschappelijke dienstverlening door het centrum niet verschuldigd aan de vreemdeling die gemachtigd werd tot een verblijf op basis van artikel 9bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, omwille van een arbeidskaart B of een beroepskaart.]1
(NOTA : bij arrest nr 131/2015 van 01-10-2015 (B.St. 22-10-2015, p. 65185), heeft het Grondwettelijk Hof dit artikel vernietigd)
(NOTA : bij arrest nr.61/2017 van 18-05-2017 (B.St. 13-07-2017, p. 72404), heeft het Grondwettelijk Hof dit artikel vernietigd)
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-06-28/04, art. 20, 007; Inwerkingtreding : 11-07-2013. >
Art.58.<Hersteld bij W 2003-12-22/42, art. 486; Inwerkingtreding : 10-01-2004> § 1. [1 Een aanvraag betreffende maatschappelijke dienstverlening, waarover het centrum een beslissing moet nemen, kan mondeling, schriftelijk, elektronisch via het elektronisch formulier dat door de minister bevoegd voor maatschappelijke integratie ter beschikking wordt gesteld of ambtshalve door het centrum worden ingediend.
De steunaanvraag wordt de dag van haar ontvangst chronologisch ingeschreven in het daartoe door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn gehouden register.
Wanneer de aanvraag schriftelijk wordt gedaan, ondertekent de belanghebbende of de persoon die hij schriftelijk heeft aangewezen.
Wanneer de aanvraag mondeling wordt gedaan, ondertekent de belanghebbende of de schriftelijk aangewezen persoon in het daartoe voorziene vak van het register bedoeld in het tweede lid.
Wanneer de aanvraag elektronisch wordt gedaan, geldt de registratie ervan als ondertekening.
Wanneer de elektronische aanvraag op een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag wordt ingediend, is de datum van ontvangst van de aanvraag de eerstvolgende werkdag.
De Koning kan de modaliteiten van de toepassing van het elektronisch formulier bedoeld in het eerste lid bepalen.]1
§ 2. Het centrum zendt of overhandigt dezelfde dag aan de aanvrager een ontvangstbewijs. [2 Wanneer de aanvraag via het elektronisch formulier bedoeld in § 1 wordt gedaan, ontvangt de aanvrager dezelfde dag een ontvangstbewijs.]2
§ 3. Wanneer een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een steunaanvraag ontvangt waarvoor het zich onbevoegd acht [3 of wanneer het een steun beëindigt wegens territoriale onbevoegdheid]3, zendt het deze aanvraag over binnen de vijf kalenderdagen aan het volgens hem bevoegd openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. Binnen dezelfde termijn wordt de aanvrager schriftelijk in kennis gesteld van deze overzending.
Op straffe van nietigheid gebeurt de overzending van de aanvraag aan het bevoegd geachte openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, evenals de kennisgeving van de overzending aan de aanvrager, [3 door een geschrift]3 met vermelding van de redenen van onbevoegdheid.
De aanvraag zal evenwel worden gevalideerd op de datum van ontvangst bij het eerste openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, zoals bepaald in § 1 [3 , of op de datum van de overzending van de aanvraag wanneer het OCMW een steun beëindigt wegens territoriale onbevoegdheid]3.
Het openbaar centrum voor [3 maatschappelijk welzijn]3 dat deze verplichting niet naleeft [3 of dat de steun beëindigt wegens territoriale onbevoegdheid]3, moet overeenkomstig de door deze wet gestelde voorwaarden maatschappelijke dienstverlening verlenen zolang het de aanvraag niet heeft overgezonden en de redenen die aan de onbevoegdheid ten grondslag liggen niet heeft medegedeeld.
De beslissing van onbevoegdheid kan worden genomen door de Voorzitter mits zijn beslissing aan de raad of het bevoegd orgaan te onderwerpen op de eerstvolgende vergadering met het oog op haar bekrachtiging.
----------
(1)<W 2024-02-29/13, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 21-04-2024>
(2)<W 2024-02-29/13, art. 3, 014; Inwerkingtreding : 21-04-2024>
(3)<W 2024-02-29/13, art. 4, 014; Inwerkingtreding : 21-04-2024>
Art.59. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn vervult zijn opdracht volgens de meest aangepaste methoden van het maatschappelijk werk en met eerbiediging van de ideologische, filosofische of godsdienstige overtuiging van de betrokkenen.
Art.60.§ 1. De tussenkomst van het centrum is, zo nodig, voorafgegaan van een sociaal onderzoek dat besluit met een nauwkeurige diagnose nopens het bestaan en de omvang van de behoefte aan dienstverlening en de meest passende middelen voorstelt om daarin te voorzien.
De betrokkene is ertoe gehouden elke nuttige inlichting nopens zijn toestand te geven, alsmede het centrum op de hoogte te brengen van elk nieuw gegeven dat een weerslag kan hebben op de hulp die hem wordt verleend.
[Het verslag van het sociaal onderzoek opgesteld door een maatschappelijk werker bedoeld in artikel 44 geldt tot bewijs van het tegendeel wat betreft de feitelijke vaststellingen die daarin op tegensprekelijke wijze zijn opgetekend.] <W 1993-01-12/34, art. 6; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
[Het centrum dat een asielzoeker steunt die niet daadwerkelijk verblijft op het grondgebied van de gemeente die het centrum bedient, kan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de werkelijke verblijfplaats van de betrokken asielzoeker verzoeken het sociaal onderzoek uit te voeren. Dit laatste centrum is ertoe gehouden het verslag van het sociaal onderzoek over te zenden aan het centrum dat erom vraagt, binnen de door de Koning vastgestelde termijn. De Koning kan het tarief bepalen waarmee het verzoekend centrum de prestaties vergoedt van het centrum dat het sociaal onderzoek heeft uitgevoerd. De Koning kan ook de minimale voorwaarden bepalen waaraan het sociaal onderzoek van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de werkelijke verblijfplaats, evenals het verslag ervan, moeten voldoen.] <W 1996-07-15/33, art. 67; Inwerkingtreding : 10-01-1997>
§ 2. Het centrum verstrekt alle nuttige raadgevingen en inlichtingen en doet de stappen om aan de betrokkenen alle rechten en voordelen te verlenen waarop zij krachtens de Belgische of de buitenlandse wetten aanspraak kunnen maken.
§ 3. Het verstrekt materiële hulp in de meest passende vorm.
[De financiële hulpverlening kan bij beslissing van het centrum worden onderworpen aan de voorwaarden vermeld in [de artikelen 3, 5° en 6°, 4, 11 en 13, § 2, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie.] <W 2002-05-26/47, art. 58; Inwerkingtreding : 01-10-2002>
Indien deze voorwaarden niet worden nageleefd kan het recht op financiële hulp, op voorstel van de maatschappelijk werker belast met het dossier, worden geweigerd of geheel of gedeeltelijk worden geschorst voor een periode van ten hoogste een maand.
In geval van herhaling binnen een termijn van ten hoogste een jaar kan het recht op financiële hulp voor een periode van ten hoogste drie maanden worden geschorst.] <W 1993-01-12/34, art. 6; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
§ 4. Het verzekert, met eerbiediging van de vrije keus van de betrokkene, de psycho-sociale, morele of opvoedende begeleiding die de geholpen persoon nodig heeft om geleidelijk zelf zijn moeilijkheden te boven te komen.
Het houdt rekening met de reeds verstrekte begeleiding en met de mogelijkheid tot voortzetting ervan door het andere centrum of dienst waarin de betrokkene zijn vertrouwen reeds heeft uitgedrukt.
§ 5. [Indien de persoon aan wie hulp wordt geboden niet verzekerd is tegen ziekte en invaliditeit, maakt het de betrokkene lid van een verzekeringsinstelling naar zijn keuze, en bij gebrek aan een dergelijke keuze, van de Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering. In de mate van het mogelijke wordt er een persoonlijke bijdrage geëist van de betrokkene.] <W 1992-08-05/46, art. 35; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
§ 6. [Waar de noodzakelijkheid zich voordoet, richt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, desgevallend in het kader van een bestaande planning, inrichtingen of diensten op met sociaal, curatief of preventief karakter, breidt deze uit en beheert deze.
De noodzaak tot het oprichten of het uitbreiden van een inrichting of van een dienst moet blijken uit een dossier dat een onderzoek bevat naar de behoeften van de gemeente en/of de streek en naar de gelijkaardige inrichtingen of diensten die reeds in functie zijn, een beschrijving van de wijze van functioneren, een nauwkeurige raming van de kostprijs en van de uitgaven die moeten gedaan worden, alsook, indien mogelijk, inlichtingen die een vergelijking met gelijkaardige instellingen en diensten mogelijk maken.
De oprichting of de uitbreiding van inrichtingen of diensten, die in aanmerking kunnen komen voor het genieten van toelagen op het vlak van hetzij de investeringen, hetzij van de werking, kan alleen beslist worden op basis van een dossier waaruit blijkt dat de door de [1 organieke wetgeving, [2 het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur]2 of de reglementering]1 voor het toekennen van deze toelagen voorziene voorwaarden, nageleefd zullen worden.
Onverminderd de machtigingen te verkrijgen vanwege andere overheidsorganen, wordt het besluit om een inrichting of een dienst op te richten of uit te breiden voor goedkeuring voorgelegd aan de gemeenteraad [[...]], zodra het besluit van die aard is dat het een tegemoetkoming uit [1 het gemeentelijk budget]1 zal meebrengen of deze zal verhogen.] <KBN244 1983-12 31/57, art. 3> <W 1992-08-05/46, art. 35; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
§ 7. [Wanneer een persoon het bewijs moet leveren, van een periode van tewerkstelling om het volledige voordeel van bepaalde sociale uitkeringen te verkrijgen of teneinde de werkervaring van de betrokkene te bevorderen, neemt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn alle maatregelen om hem een [...] betrekking te bezorgen, in voorkomend geval verschaft het deze vorm van dienstverlening zelf door voor de bedoelde periode als werkgever op te treden. <W 2002-08-02/45, art. 187; Inwerkingtreding : 01-10-2002>
[De periode van de tewerkstelling bedoeld in vorig lid, mag niet langer zijn dan de periode die voor de tewerkgestelde persoon nodig is om gerechtigd te worden op volledige sociale uitkeringen.] <W 2002-08-02/45, art. 187; Inwerkingtreding : 01-10-2002>
In afwijking van de bepalingen van artikel 31 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, kunnen de werknemers verbonden krachtens een arbeidsovereenkomst met de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, met toepassing van deze paragraaf, door deze centra ter beschikking worden gesteld van gemeenten, verenigingen zonder winstoogmerk of [1 verenigingen vermeld in [3 deel 3, titel 3, van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur]3]1 met een sociaal, cultureel of ecologisch doel, vennootschappen met een sociaal oogmerk zoals bedoeld in artikel 164 bis van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen, een ander openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, een vereniging waarvan sprake in [1 [3 deel 3, titel 4, hoofdstuk 2 en 3, van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur]3]1, een openbaar ziekenhuis dat van rechtswege aangesloten is bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten of bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid, de initiatieven die door de minister bevoegd voor sociale economie zijn erkend of de partners die met het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een overeenkomst hebben gesloten op basis van onderhavige organieke wet.] <W 1999-12-24/36, art. 120; Inwerkingtreding : 10-01-2000>
[Indien de in het vorig lid bedoelde partner een privé-onderneming is, bepaalt de Koning de voorwaarden en de modaliteiten volgens dewelke de terbeschikkingstelling moet worden geregeld met deze onderneming met het oog op het behoud van het recht van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn op de toelage verbonden aan de inschakeling van de persoon tewerkgesteld met toepassing van de artikelen 36 en 37 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie. ] <W 2002-08-02/45, art. 187; Inwerkingtreding : 01-10-2002>
[§ 8. De raad voor maatschappelijk welzijn organiseert, bij huishoudelijk reglement, het in bewaring geven, de bewaring en de teruggave van waarden hetzij op vrijwillige of noodzakelijke basis, die hem ingevolge de artikelen 1915 tot 1954quater van het Burgerlijk Wetboek, kunnen worden toevertrouwd door personen opgenomen in een van zijn instellingen.
De ontvanger is met de inbewaarneming belast of duidt in overleg met de secretaris eventueel de personen aan die, onder zijn verantwoordelijkheid, gelast zijn deze deposito's te ontvangen, te bewaren en terug te geven.] <W 1992-08-05/46, art. 35; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
----------
(1)<DVR 2008-12-19/33, art. 272, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
(2)<DVR 2017-12-22/55, art. 569,7°, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(3)<DVR 2017-12-22/55, art. 569,8°, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 60 TOEKOMSTIG RECHT. § 1. De tussenkomst van het centrum is, zo nodig, voorafgegaan van een sociaal onderzoek dat besluit met een nauwkeurige diagnose nopens het bestaan en de omvang van de behoefte aan dienstverlening en de meest passende middelen voorstelt om daarin te voorzien.
De betrokkene is ertoe gehouden elke nuttige inlichting nopens zijn toestand te geven, alsmede het centrum op de hoogte te brengen van elk nieuw gegeven dat een weerslag kan hebben op de hulp die hem wordt verleend.
[Het verslag van het sociaal onderzoek opgesteld door een maatschappelijk werker bedoeld [2 in artikel 75 van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn]2 geldt tot bewijs van het tegendeel wat betreft de feitelijke vaststellingen die daarin op tegensprekelijke wijze zijn opgetekend.] <W 1993-01-12/34, art. 6; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
[Het centrum dat een asielzoeker steunt die niet daadwerkelijk verblijft op het grondgebied van de gemeente die het centrum bedient, kan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de werkelijke verblijfplaats van de betrokken asielzoeker verzoeken het sociaal onderzoek uit te voeren. Dit laatste centrum is ertoe gehouden het verslag van het sociaal onderzoek over te zenden aan het centrum dat erom vraagt, binnen de door de Koning vastgestelde termijn. De Koning kan het tarief bepalen waarmee het verzoekend centrum de prestaties vergoedt van het centrum dat het sociaal onderzoek heeft uitgevoerd. De Koning kan ook de minimale voorwaarden bepalen waaraan het sociaal onderzoek van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de werkelijke verblijfplaats, evenals het verslag ervan, moeten voldoen.] <W 1996-07-15/33, art. 67; Inwerkingtreding : 10-01-1997>
§ 2. Het centrum verstrekt alle nuttige raadgevingen en inlichtingen en doet de stappen om aan de betrokkenen alle rechten en voordelen te verlenen waarop zij krachtens de Belgische of de buitenlandse wetten aanspraak kunnen maken.
§ 3. Het verstrekt materiële hulp in de meest passende vorm.
[De financiële hulpverlening kan bij beslissing van het centrum worden onderworpen aan de voorwaarden vermeld in [de artikelen 3, 5° en 6°, 4, 11 en 13, § 2, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie.] <W 2002-05-26/47, art. 58; Inwerkingtreding : onbepaald >
Indien deze voorwaarden niet worden nageleefd kan het recht op financiële hulp, op voorstel van de maatschappelijk werker belast met het dossier, worden geweigerd of geheel of gedeeltelijk worden geschorst voor een periode van ten hoogste een maand.
In geval van herhaling binnen een termijn van ten hoogste een jaar kan het recht op financiële hulp voor een periode van ten hoogste drie maanden worden geschorst.] <W 1993-01-12/34, art. 6; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
§ 4. Het verzekert, met eerbiediging van de vrije keus van de betrokkene, de psycho-sociale, morele of opvoedende begeleiding die de geholpen persoon nodig heeft om geleidelijk zelf zijn moeilijkheden te boven te komen.
Het houdt rekening met de reeds verstrekte begeleiding en met de mogelijkheid tot voortzetting ervan door het andere centrum of dienst waarin de betrokkene zijn vertrouwen reeds heeft uitgedrukt.
§ 5. [Indien de persoon aan wie hulp wordt geboden niet verzekerd is tegen ziekte en invaliditeit, maakt het de betrokkene lid van een verzekeringsinstelling naar zijn keuze, en bij gebrek aan een dergelijke keuze, van de Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering. In de mate van het mogelijke wordt er een persoonlijke bijdrage geëist van de betrokkene.] <W 1992-08-05/46, art. 35; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
§ 6. [Waar de noodzakelijkheid zich voordoet, richt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, desgevallend in het kader van een bestaande planning, inrichtingen of diensten op met sociaal, curatief of preventief karakter, breidt deze uit en beheert deze.
De noodzaak tot het oprichten of het uitbreiden van een inrichting of van een dienst moet blijken uit een dossier dat een onderzoek bevat naar de behoeften van de gemeente en/of de streek en naar de gelijkaardige inrichtingen of diensten die reeds in functie zijn, een beschrijving van de wijze van functioneren, een nauwkeurige raming van de kostprijs en van de uitgaven die moeten gedaan worden, alsook, indien mogelijk, inlichtingen die een vergelijking met gelijkaardige instellingen en diensten mogelijk maken.
De oprichting of de uitbreiding van inrichtingen of diensten, die in aanmerking kunnen komen voor het genieten van toelagen op het vlak van hetzij de investeringen, hetzij van de werking, kan alleen beslist worden op basis van een dossier waaruit blijkt dat de door de [1 organieke wetgeving, [3 het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur]3]1 voor het toekennen van deze toelagen voorziene voorwaarden, nageleefd zullen worden.
Onverminderd de machtigingen te verkrijgen vanwege andere overheidsorganen, wordt het besluit om een inrichting of een dienst op te richten of uit te breiden voor goedkeuring voorgelegd aan de gemeenteraad [[...]], zodra het besluit van die aard is dat het een tegemoetkoming uit [1 het gemeentelijk budget]1 zal meebrengen of deze zal verhogen.] <KBN244 1983-12 31/57, art. 3> <W 1992-08-05/46, art. 35; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
§ 7. [Wanneer een persoon het bewijs moet leveren, van een periode van tewerkstelling om het volledige voordeel van bepaalde sociale uitkeringen te verkrijgen of teneinde de werkervaring van de betrokkene te bevorderen, neemt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn alle maatregelen om hem een [...] betrekking te bezorgen, in voorkomend geval verschaft het deze vorm van dienstverlening zelf door voor de bedoelde periode als werkgever op te treden. <W 2002-08-02/45, art. 187; Inwerkingtreding : 01-10-2002>
[De periode van de tewerkstelling bedoeld in vorig lid, mag niet langer zijn dan de periode die voor de tewerkgestelde persoon nodig is om gerechtigd te worden op volledige sociale uitkeringen.] <W 2002-08-02/45, art. 187; Inwerkingtreding : 01-10-2002>
In afwijking van de bepalingen van artikel 31 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, kunnen de werknemers verbonden krachtens een arbeidsovereenkomst met de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, met toepassing van deze paragraaf, door deze centra ter beschikking worden gesteld van gemeenten, verenigingen zonder winstoogmerk of [1 verenigingen vermeld in [4 deel 3, titel 3, van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur]4]1 met een sociaal, cultureel of ecologisch doel, vennootschappen met een sociaal oogmerk zoals bedoeld in artikel 164 bis van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen, een ander openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, een vereniging waarvan sprake in [1 [4 deel 3, titel 4, hoofdstuk 2 en 3, van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur]4]1, een openbaar ziekenhuis dat van rechtswege aangesloten is bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten of bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid, de initiatieven die door de minister bevoegd voor sociale economie zijn erkend of de partners die met het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een overeenkomst hebben gesloten op basis van onderhavige organieke wet.] <W 1999-12-24/36, art. 120; Inwerkingtreding : 10-01-2000>
[Indien de in het vorig lid bedoelde partner een privé-onderneming is, bepaalt de Koning de voorwaarden en de modaliteiten volgens dewelke de terbeschikkingstelling moet worden geregeld met deze onderneming met het oog op het behoud van het recht van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn op de toelage verbonden aan de inschakeling van de persoon tewerkgesteld met toepassing van de artikelen 36 en 37 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie. ] <W 2002-08-02/45, art. 187; Inwerkingtreding : 01-10-2002>
[§ 8. De raad voor maatschappelijk welzijn organiseert, bij huishoudelijk reglement, het in bewaring geven, de bewaring en de teruggave van waarden hetzij op vrijwillige of noodzakelijke basis, die hem ingevolge de artikelen 1915 tot 1954quater van het Burgerlijk Wetboek, kunnen worden toevertrouwd door personen opgenomen in een van zijn instellingen.
De [2 financieel beheerder]2 is met de inbewaarneming belast of duidt in overleg met de secretaris eventueel de personen aan die, onder zijn verantwoordelijkheid, gelast zijn deze deposito's te ontvangen, te bewaren en terug te geven.] <W 1992-08-05/46, art. 35; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
(1)<DVR 2008-12-19/33, art. 272, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
(2)<DVR 2008-12-19/33, art. 272, 005; Inwerkingtreding : onbepaald >
(3)<DVR 2017-12-22/55, art. 569,7°, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(4)<DVR 2017-12-22/55, art. 569,8°, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 60bis. <ingevoegd bij W 1992-08-05/46, art. 36; Inwerkingtreding : 18-10-1992> Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn neemt alle initiatieven met het oog op de bekendmaking van de verschillende door het centrum verstrekte vormen van dienstverlening, en rapporteert hierover jaarlijks in de beleidsnota.
Art.60ter. [1 Het centrum is verplicht de aanvrager te horen, indien laatstgenoemde dat vraagt, voordat het een beslissing neemt over:
- de dienstverlening bedoeld in artikel 57;
- de terugvordering bedoeld in artikelen 98, § 1 en 99.
Het centrum moet de belanghebbende in kennis stellen van dit recht, overeenkomstig de modaliteiten bepaald door de Koning.
De belanghebbende wordt gehoord door hetzij de raad, hetzij het bevoegde orgaan met beslissingsbevoegdheid in het concrete geval.
De belanghebbende die wordt gehoord kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een persoon naar zijn keuze.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2024-02-29/13, art. 5, 014; Inwerkingtreding : 21-04-2024>
Art.61. Het centrum kan een beroep doen op de medewerking van personen, van inrichtingen of diensten, die, opgericht hetzij door openbare besturen, hetzij op privé-initiatief, in staat zijn de middelen aan te wenden tot verwezenlijking van de verschillende oplossingen die zich opdringen, met eerbiediging van de vrije keuze van de betrokkene.
Het centrum kan de eventuele kosten van deze samenwerking dragen wanneer deze niet in uitvoering van een andere wet, een reglement, een overeenkomst of een rechterlijke beslissing worden gedekt.
(Met hetzelfde doel kan het centrum overeenkomsten sluiten, hetzij met een ander openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, een ander openbaar bestuur of instelling van openbaar nut, hetzij met een privé-persoon of een privé-instelling. In afwijking van de bepalingen van artikel 31 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, kunnen de werknemers verbonden krachtens een arbeidsovereenkomst met de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, met toepassing van dit lid, door deze centra ter beschikking worden gesteld aan de partners die met het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een overeenkomst hebben gesloten op basis van onderhavige organieke wet.) <W 1999-12-24/36, art. 121; Inwerkingtreding : 10-01-2000>
Art. 61bis. [1 Een tewerkstelling door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn met toepassing van artikel 60, § 7, van deze wet zal alleen het recht openen op de toelage die verbonden is aan de inschakeling van de persoon, vermeld in artikel 36 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, als er een werkervaringsovereenkomst is gesloten als vermeld in artikel 6 van het Tijdelijkewerkervaringsdecreet van 9 december 2016.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DVR 2016-12-09/06, art. 11, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.62. <W 1993-01-12/34, art. 7; Inwerkingtreding : 01-03-1993> Het centrum kan de instellingen en diensten die binnen het ambtsgebied van het centrum een sociale activiteit of specifieke activiteiten uitoefenen, voorstellen om gezamenlijk een of meer comités in te stellen warin het centrum en die instellingen en diensten hun werkzaamheden kunnen coördineren en overleg plegen over de individuele of collectieve behoeften en de middelen om daarin te voorzien.
Art. 62bis.<W 1992-08-05/46, art. 38; Inwerkingtreding : 18-10-1992> De beslissing inzake individuele hulpverlening genomen door de raad voor maatschappelijk welzijn [1 , door [2 de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst ingevolge artikel 114 en 552 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur]2]1 of door één van de organen aan wie de raad bevoegdheden heeft overgedragen, wordt aan de persoon die de hulp heeft aangevraagd schriftelijk en aangetekend [3 of elektronisch aangetekend via de eBox, zoals bedoeld in de wet van 27 februari 2019 inzake de elektronische uitwisseling van berichten via de eBox]3 of tegen ontvangstbewijs meegedeeld [3 binnen de acht dagen te rekenen vanaf de datum van de beslissing]3, op de wijze die door de Koning kan worden bepaald. [3 De datum van de poststempel, van de elektronische zending of van het ontvangstbewijs is doorslaggevend]3
De beslissing is met redenen omkleed en vermeldt de mogelijkheid tot het instellen van beroep, de beroepstermijn, de vorm van het verzoekschrift, het adres van de bevoegde beroepsinstantie en de dienst of persoon, die binnen het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn kan gecontacteerd worden voor het geven van toelichting.
----------
(1)<DVR 2008-12-19/33, art. 272, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
(2)<DVR 2017-12-22/55, art. 569,9°, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(3)<W 2024-02-29/13, art. 6, 014; Inwerkingtreding : 21-04-2024>
Art. 62ter. [1 Het toezicht en de controle op de uitvoering van artikel [2 57quater, § 1, § 2 en § 4, 2° ]2, 60, § 7, en 61 van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan verlopen conform het decreet houdende sociaalrechtelijk toezicht van 30 april 2004.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DVR 2015-04-24/05, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 01-05-2015>
(2)<DVR 2016-12-23/67, art. 20, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Afdeling 2. - Voogdij over de kinderen.
Art.63. Iedere minderjarige over wie niemand het ouderlijk gezag, de voogdij of de materiële bewaring heeft, wordt toevertrouwd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeente waar hij zich bevindt.
Art.64. De jeugdrechtbank of het comité voor de jeugdbescherming kunnen aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn de kinderen toevertrouwen over wie het centrum reeds de materiële bewaring heeft en van wie de ouders geheel of gedeeltelijk uit het ouderlijk gezag zijn ontzet.
Art.65. <W 2001-04-29/39, art. 82; Inwerkingtreding : 01-08-2001> In de gevallen bedoeld in de twee voorgaande artikelen wijst de raad voor maatschappelijk welzijn onder haar leden een persoon aan die de taak van voogd zal vervullen alsook een persoon die de taak van toeziend voogd zal vervullen.
Art.66. Indien die kinderen goederen bezitten, oefent de ontvanger ten aanzien van die goederen dezelfde functies uit als ten aanzien van de goederen van het centrum. Als waarborg voor de voogdij geldt de zekerheid gesteld door de ontvanger.
Art.67. De kapitalen die aan die kinderen toebehoren of ten deel vallen, worden belegd bij de Algemene Spaar- en Lijfrentekas of gebruikt voor de aankoop van obligaties of kasbons uitgegeven door de openbare besturen en instellingen opgesomd in artikel 78, § 1, tweede lid.
Art.68. De voogdij van een lid van de raad voor maatschappelijk welzijn neemt een einde :
1° zodra is voorzien in een voogdij met toepassing van de regels van het Burgerlijk Wetboek;
2° in geval van adoptie, pleegvoogdij, erkenning, (...) of herstel van de ouders die uit het ouderlijk gezag waren ontzet, in de rechten die hun waren ontnomen. <W 2001-04-29/39, art. 83; Inwerkingtreding : 01-08-2001>
Afdeling III. - (Voorschotten op een invordering van onderhoudsgelden.)
Art. 68bis. (Opgeheven) <W 2003-02-21/44, art. 30; Inwerkingtreding : 01-10-2005>
Art. 68ter. (Opgeheven) <W 2003-02-21/44, art. 30; Inwerkingtreding : 01-10-2005>
Art. 68quater. (Opgeheven) <W 2003-02-21/44, art. 30; Inwerkingtreding : 01-10-2005>
Afdeling 4. - Specifieke hulp voor het betalen van onderhoudsgelden ten gunste van kinderen of van bijdragen voor geplaatste kinderen.
Art. 68quinquies. <W 2006-12-27/32, art. 82; ED ; 07-01-2007> § 1. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn is belast met het toekennen van een specifieke hulp voor het betalen van onderhoudsgelden ten gunste van kinderen of van bijdragen voor geplaatste kinderen.
§ 2. Het recht op hulp voor het betalen van onderhoudsgelden ten gunste van kinderen of van bijdragen voor geplaatste kinderen wordt verleend wanneer de volgende voorwaarden vervuld zijn :
1° de onderhoudsplichtige heeft recht op het leefloon of op een gelijkwaardige financiële maatschappelijke hulp;
2° de onderhoudsplichtige is een persoon die :
a) ofwel onderhoudsgeld voor zijn kinderen verschuldigd is, vastgelegd hetzij in een uitvoerbare gerechtelijke beslissing, hetzij in een overeenkomst bedoeld bij artikel 1288, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek, hetzij in een uitvoerbare schikking bedoeld in artikelen 731 tot 734 van het Gerechtelijk Wetboek;
b) ofwel onderhoudsgeld verschuldigd is op basis van artikel 336 van het Burgerlijk Wetboek;
c) ofwel een bijdrage voor een geplaatst kind verschuldigd is op grond van een beslissing genomen door de Jeugdrechtbank of door de bevoegde administratieve overheid;
3° de onderhoudsplichtige levert het bewijs van de betaling van dit onderhoudsgeld of van deze bijdrage.
§ 3. De specifieke hulp voor het betalen van onderhoudsgelden of van bijdragen voor geplaatste kinderen bedraagt 50 pct. van het bedrag van de betaalde onderhoudsgelden of bijdragen, met een maximum van 1 100 EUR per jaar.
§ 4. De Koning bepaalt de regels voor de indiening van de aanvraag bij het bevoegd centrum, voor de kennisgeving van de beslissing en voor de uitkering van de specifieke hulp voor het betalen van onderhoudsgelden ten gunste van kinderen of van bijdragen voor geplaatste kinderen. Hij bepaalt de te volgen procedure in geval van onbevoegdheid van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn waarbij de aanvraag wordt ingediend.
§ 5. De Staat kent het bevoegd centrum een toelage toe, gelijk aan 100 pct. van het bedrag van de specifieke hulp voor het betalen van onderhoudsgelden ten gunste van kinderen of van bijdragen voor geplaatste kinderen. Voorschotten in mindering van het bedrag dat door de Staat ten laste wordt genomen, kunnen toegekend worden onder de voorwaarden en volgens de regels bepaald door de Koning.
HOOFDSTUK V. - Beroep.
Art.69. (opgeheven) <W 1993-01-12/34, art. 8; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
Art.70. (opgeheven) <W 1993-01-12/34, art. 8; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
Art.71.Eenieder kan [bij de arbeidsrechtbank] in beroep gaan tegen een beslissing inzake individuele dienstverlening te zijnen opzichte genomen door de raad van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn [1 , door [2 de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst ingevolge artikel 114 en 552 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur]2]1 of door één van de organen aan wie de raad bevoegdheden heeft overgedragen. <W 1993-01-12/34, art. 9; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
Hetzelfde geldt wanneer één der organen van het centrum één maand, te rekenen van de ontvangst van het verzoek, heeft laten verstrijken zonder een beslissing te nemen. (Deze termijn van één maand loopt, in het geval bedoeld in artikel 58, § 3, eerste lid, vanaf de dag van de overzending.) <W 2003-12-22/42, art. 487; Inwerkingtreding : 10-01-2004>
(Het beroep moet (, op straffe van verval,) worden ingesteld binnen de drie maanden na hetzij de kennisgeving van de beslissing, hetzij de datum van het ontvangstbewijs, (...).) <W 2006-07-20/39, art. 191; Inwerkingtreding : 07-08-2006> <W 2008-12-22/33, art. 4, 1° en 2°; Inwerkingtreding : 08-01-2009>
(Bij ontstentenis van een beslissing van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn binnen de in het tweede lid bepaalde termijn, moet het beroep, op straffe van verval, worden ingediend binnen de drie maanden na de vaststelling van deze ontstentenis van een beslissing.) <W 2008-12-22/33, art. 4, 3°; Inwerkingtreding : 08-01-2009>
Het beroep werkt niet schorsend.
(Wanneer het beroep aanhangig is gemaakt door een dakloze persoon, wijst de arbeidsrechtbank, zo nodig, het bevoegde openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn aan, na dit centrum in de zaak te hebben geroepen en onder voorbehoud van de uiteindelijke tenlasteneming van de verstrekte dienstverlening door een ander centrum of door de Staat overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatchappelijk welzijn.) <W 1993-01-12/34, art. 09; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
----------
(1)<DVR 2008-12-19/33, art. 272, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
(2)<DVR 2017-12-22/55, art. 569,10°, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.72. (Opgeheven) <W 1993-01-12/34, art. 8; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
Art.73. (Opgeheven) <W 1993-01-12/34, art. 8; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
Art.74. (Opgeheven) <W 1993-01-12/34, art. 8; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
HOOFDSTUK VI. - Beheer van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
Afdeling 1. Beheer van de goederen.
Art.75.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.76.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.77.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.78.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.79.<W 1992-08-05/46, art. 41; Inwerkingtreding : 18-10-1992> [1 (NOTA : lid 1 opgeheven met uitwerking op 01-07-2009)]1 De raad voor maatschappelijk welzijn is bevoegd om [de middelen] van het centrum aan te wenden voor de bouw of de aankoop van woningen voor bejaarden, mindervaliden of andere personen die niet zelf in hun huisvesting kunnen voorzien, voor de aankoop van bossen en gronden, voor participaties en bouwmaatschappijen tot nut van het algemeen. <DVR 1997-12-17/33, art. 10; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
De raad kan [de middelen] van het centrum ook aanwenden met het oog op deelneming in maatschappijen die sociale doeleinden nastreven die verband houden met de taken van het centrum voor maatschappelijk welzijn of die de werking van het centrum ten goede komen, voor zover deze maatschappijen de bepalingen van de artikelen 118 tot en met 135 van de wet eerbiedigen of de vorm aannemen van een intercommunale vereniging [of van een vereniging of vennootschap overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 135novies tot en met 135terdecies.] <DVR 1997-12-17/33, art. 10; Inwerkingtreding : 01-01-2003> <DVR 1999-05-18/43, art. 3, Inwerkingtreding : 10-07-1999>
[De raad kan, met het oog op de gehele of gedeeltelijke exploitatie van een ziekenhuis, ook de middelen van het centrum aanwenden voor deelneming in een vereniging zonder winstoogmerk. Dit kan echter uitsluitend voor zover die vereniging zonder winstoogmerk de bepalingen van de artikelen 135bis tot en met 135septies eerbiedigt.] <DVR 1998-07-14/50, art. 7; Inwerkingtreding : 01-06-1998>
----------
(1)<DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 79 TOEKOMSTIG RECHT.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : onbepaald >
Art.80.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.81.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.82. (opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 44; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
Art.83. (opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 44; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
Art.84.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.85. (opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 46; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
Afdeling 2. - Budgettair en financieel beheer.
Art.86.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.87.<DVR 1997-12-17/33, art. 13; Inwerkingtreding : 01-01-2003> § 1. [1 lid 1 opgeheven]1
[2 lid 2 opgeheven]2
§ 2. [1 ...]1
§ 3. [1 ...]1
----------
(1)<DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
(2)<DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 87bis.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.88.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.89.<DVR 1997-12-17/33, art. 16, Inwerkingtreding : 01-01-2003> § 1. [1 (NOTA : lid 1, de woorden "en van elk ziekenhuis dat onder zijn beheer valt" van lid 3 en de laatste zin van lid 4 worden opgeheven vanaf 01-07-2009)]1 [2 (NOTA : leden 2 tot 4 opgeheven vanaf 01-01-2014]2 Elk openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn verricht, omzichtig en te goeder trouw, op 31 december van ieder jaar de nodige opnemingen, verificaties, opzoekingen en waarderingen om de inventaris op te maken van al zijn bezittingen, vorderingen, schulden en verplichtingen van welke aard ook.
Nadat de rekeningen in overeenstemming zijn gebracht met de gegevens van de inventaris worden ze samengevat en beschreven in een staat, zijnde de jaarrekening.
De raad voor maatschappelijk welzijn stelt elk jaar de jaarrekening van het voorgaande boekjaar vast van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en van elk ziekenhuis dat onder zijn beheer valt.
Tijdens de vergadering waarop de raad voor maatschappelijk welzijn deze jaarrekeningen vaststelt, brengt de voorzitter verslag uit over de toestand van het centrum en over het gevoerde beheer tijdens het voorafgaande boekjaar, inzake de uitvoering van het budget alsook wat betreft de ontvangsten en het gebruik van de toelagen toegekend door de Staat in het kader van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum en de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. Het ontwerp van de jaarrekening wordt ten minste zeven vrije dagen voor de vergadering aan elk lid meegedeeld.
§ 2. De door de raad voor maatschappelijk welzijn vastgestelde jaarrekeningen worden voor 1 mei volgend op het sluiten van het boekjaar ter goedkeuring aan de provinciegouverneur overgezonden. Zij worden terzelfder tijd overgezonden aan de gemeenteraad, die binnen vijftig dagen na de overzending zijn opmerkingen ter kennis kan brengen van de provinciegouverneur.
Binnen driehonderd dagen na ontvangst van de jaarrekeningen spreekt de provinciegouverneur zich uit over de goedkeuring en stelt hij de bedragen ervan vast. Hij verstuurt zijn besluit uiterlijk de laatste dag van deze termijn. Indien binnen de voormelde termijn geen besluit naar het centrum is verstuurd wordt de provinciegouverneur geacht zijn goedkeuring te hebben verleend. Hij deelt zijn beslissing samen met zijn eventuele opmerkingen en met het verslag van de externe auditcommissie mee aan de gemeenteraad, de raad voor maatschappelijk welzijn en de ontvanger. De raad voor maatschappelijk welzijn verleent in de eerstvolgende vergadering na het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 90, § 2, kwijting aan de ontvanger over de afgelegde rekening. De kwijting is rechtsgeldig voor zover de ware toestand niet werd verborgen door enige weglating of onjuiste opgave in de jaarrekening.
Het niet-verlenen van kwijting aan de ontvanger kan alleen bij gemotiveerd besluit. De ontvanger en de provinciegouverneur worden zonder verwijl en gelijktijdig van deze beslissing in kennis gesteld.
Is er blijkens een definitief geworden beslissing inzake de kwijting een tekort vastgesteld, dan verzoekt de raad voor maatschappelijk welzijn de ontvanger, bij een ter post aangetekende brief, een gelijkwaardig bedrag in de kas van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn te storten.
§ 3. [1 ...]1
§ 4. Wanneer de functie van ontvanger eindigt, wordt een eindrekening opgesteld. Na vaststelling door de raad voor maatschappelijk welzijn, wordt de eindrekening ter goedkeuring aan de provinciegouverneur gezonden en wordt de in § 2, tweede tot vierde lid, bedoelde procedure gevolgd.
De beslissing waarbij de eindrekening wordt afgesloten en kwijting wordt verleend, brengt van rechtswege de teruggave van de zekerheid mee.
----------
(1)<DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
(2)<DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 89 TOEKOMSTIG RECHT.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : onbepaald >
Art.90.<DVR 1997-12-17/33, art. 17; Inwerkingtreding : zie art. 27 § 1, 3° van DVR 1997-12-17/33> § 1. [2 ...]2
§ 2. De raad voor maatschappelijk welzijn, de gemeenteraad en de ontvanger kunnen bij de Vlaamse regering beroep instellen tegen de in artikel 89, § 2, bedoelde besluiten van de provinciegouverneur.
Het beroep moet worden ingediend binnen een termijn van dertig dagen ingaande de dag na het versturen van het betwiste besluit.
De Vlaamse regering spreekt zich over het ingesteld beroep uit binnen een termijn van vijftig dagen ingaande de dag na het inkomen ervan en stelt de bedragen van de jaarrekeningen vast.
§ 3. De ontvanger kan beroep instellen bij [1 het administratief rechtscollege vermeld in artikel 13 van het Gemeentedecreet]1 tegen de in artikel 89, §§ 2, 3 en 4, bedoelde besluiten inzake het verlenen van kwijting en inzake het tekort dat toe te schrijven is aan diefstal of verlies.
Het beroep moet worden ingediend binnen een termijn van (zestig) dagen ingaande de dag na het versturen van het betwiste besluit. Het beroep schorst de tenuitvoerlegging. <DVR 1999-05-18/43, art. 8; Inwerkingtreding : 10-07-1999>
[1 Het administratief rechtscollege doet]1 uitspraak over de aansprakelijkheid van de ontvanger, en bepaalt het bedrag van het tekort dat dientengevolge te zijnen laste wordt gelegd of verleent definitief kwijting.
De ontvanger wordt van elke aansprakelijkheid ontheven wanneer het tekort ontstaan is door het afwijzen van uitgaven bij het definitief goedkeuren van de rekeningen, indien hij die vereffend heeft overeenkomstig artikel 46, § 2.
Indien het tekort toe te schrijven is aan het definitief afwijzen van bepaalde uitgaven, kan de ontvanger de personen die op onregelmatige wijze deze uitgaven goedgekeurd of bevolen hebben, ter verantwoording roepen teneinde de beslissing voor hen bindend en tegenstelbaar te laten verklaren. In dat geval doet [1 het administratief rechtscollege vermeld in artikel 13 van het Gemeentedecreet]1 ook uitspraak over de aansprakelijkheid van de ter verantwoording geroepen personen.
De beslissing van [1 het administratief rechtscollege vermeld in artikel 13 van het Gemeentedecreet]1 wordt hoe dan ook eerst ten uitvoer gelegd na het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 4, derde lid, van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State; indien de ontvanger op dat ogenblik niet tot vrijwillige uitvoering is overgegaan, wordt de beslissing ten uitvoer gelegd op de zekerheid en, voor het eventueel resterend gedeelte, op de persoonlijke goederen van de ontvanger, op voorwaarde evenwel dat tegen de beslissing geen beroep is ingesteld, zoals bedoeld in artikel 14 van de gecoördineerde weten op de Raad van State.
Wanneer de ontvanger geen beroep instelt bij [1 het administratief rechtscollege vermeld in artikel 13 van het Gemeentedecreet]1 en bij het verstrijken van de daartoe vastgestelde termijn niet heeft voldaan aan het verzoek om te betalen, wordt op dezelfde wijze overgegaan tot de tenuitvoerlegging, door de rijksontvanger, bij door [1 het administratief rechtscollege vermeld in artikel 13 van het Gemeentedecreet]1 uitvoerbaar verklaard dwangbevel.
----------
(1)<DVR 2006-07-07/59, art. 44, 002; Inwerkingtreding : 30-08-2006>
(2)<DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 90 TOEKOMSTIG RECHT.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : onbepaald >
Art.91.<DVR 1997-12-17/33, art. 18; Inwerkingtreding : 01-01-2003> [1 lid 1 opgeheven]1
[2 lid 2 opgeheven]2
[1 lid 3 opgeheven]1
----------
(1)<DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
(2)<DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.92.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.93.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 93bis.<Ingevoegd DVR 1997-12-17/33, art. 21; Inwerkingtreding : 01-01-2003> § 1. Per openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt door de gouverneur een uit ambtenaren bestaande externe auditcommissie opgericht.
Deze oefent controle uit op de getrouwheid van de boekhouding van het centrum, inzonderheid op de jaarrekening en op de driemaandelijkse rapportage.
§ 2. De auditcommissie kan te allen tijde ter plaatse inzage nemen van de boeken, brieven, notulen en in het algemeen van alle documenten en geschriften van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. Ze kan van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn alle ophelderingen en inlichtingen vorderen en alle verificaties verrichten die het nodig acht.
De auditcommissie kan vorderen in de zetel van de instelling in het bezit te worden gesteld van inlichtingen betreffende verbonden instellingen, voor zover ze deze inlichtingen nodig acht om de financiële toestand te controleren.
Art. 93bis TOEKOMSTIG RECHT.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : onbepaald >
Art. 93ter.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Afdeling 3. - Afzonderlijk beheer van diensten en inrichtingen.
Art.94.<KB244 1983-12-31/57, art. 6, 002> [1 (NOTA : art. 94 opgeheven, met uitzondering van de verwijzing in dat artikel naar de bepalingen van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, waarvoor de federale overheid bevoegd is)]1 § 1. De Koning kan voor sommige diensten en inrichtingen afhangende van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn bepaalde regelen treffen in verband met een afzonderlijk beheer, het houden van inventarissen en de boekhouding.
§ 2. De ziekenhuizen die afhangen van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn worden beheerd door een beheerscomité waarvan de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit de samenstelling en de werking bepaalt.
Het beheerscomité dient evenwel dusdanig te worden samengesteld dat de meerderheid van de stemgerechtigde leden tot de raad voor maatschappelijk welzijn behoort; deze worden verkozen overeenkomstig artikel 27, § 3, vierde lid.
Het beheerscomité wordt van rechtswege voorgezeten door de voorzitter van de raad of zijn afgevaardigde.
(§ 3. Het beheerscomité van het ziekenhuis regelt alles wat tot de bevoegdheid van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn behoort inzake het beheer van het ziekenhuis, behoudens het in § 4 bepaalde, met dien verstande dat in het geval een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn meer dan één ziekenhuis beheert, het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn bevoegd blijft voor de vaststelling van het globale personeelsstatuut van deze ziekenhuizen.
§ 4. Volgende bevoegdheden inzake het beheer van het ziekenhuis worden toevertrouwd aan de raad voor maatschappelijk welzijn :
a) het aanwijzen en ontslaan van de leden van het beheerscomité, behoudens de deskundigen aangewezen door de gemeenteraad, bedoeld in § 9;
b) de aanwerving, de evaluatie en het ontslag van contractuele personeelsleden die in het beheerscomité zitting hebben;
c) de benoeming, de evaluatie, de bevordering en het in disponibiliteit stellen van statutaire personeelsleden die in het beheerscomité zitting hebben, alsook het opleggen van tuchtstraffen aan deze personeelsleden;
d) elke beslissing tot toetreding of uittreding bij een vereniging bedoeld in hoofdstukken XII en XIIbis van deze wet;
e) elke beslissing die het ziekenhuisaanbod op belangrijke punten wijzigt;
f) de besluiten bedoeld in artikelen 88 en 89.
§ 5. Voor de handelingen van het beheerscomité waarvoor met toepassing van de bepalingen van deze wet, een advies, goedkeuring of machtiging vereist is, dient de beslissing van het beheerscomité rechtstreeks te worden onderworpen aan het oordeel van dezelfde toezichthoudende overheden als dit het geval zou zijn geweest indien de raad hieromtrent een beslissing had genomen.
§ 6. De raad voor maatschappelijk welzijn kan geen beslissing met financiële weerslag voor het ziekenhuis nemen dan nadat het beheerscomité hierover advies heeft uitgebracht. De Vlaamse regering bepaalt de termijn binnen dewelke het beheerscomité advies dient uit te brengen.
De beslissingen van de raad die afwijken van het advies van het beheerscomité dienen met redenen te worden omkleed.) <DVR 1998-07-14/50, art. 10; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
§ 7. De Koning kan voor het beheer van de ziekenhuizen die afhangen van een intercommunale vereniging of van een vereniging opgericht overeenkomstig hoofdstuk XII van deze wet een gelijkaardige regeling uitwerken als voor de ziekenhuizen die afhangen van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
(§ 8. Het in paragraaf 2 bedoelde beheerscomité beheert eveneens, overeenkomstig de paragrafen 3 tot en met 6, het gedeelte van een ziekenhuis dat wordt omgeschakeld tot verblijfsdienst voor de opneming van personen die behoefte hebben aan zorgverlening, zoals bedoeld in artikel 5, § 1, van de wet van 27 juni 1978 tot wijziging van de wetgeving op de ziekenhuizen en betreffende sommige andere vormen van verzorging. In dit geval worden de boekhouding, de thesaurie, de begroting en de rekeningen, alsook het personeelskader van deze verblijfsdienst, gescheiden gehouden van die van het ziekenhuis.) <KBN430 1986-08-05/31, art. 4, 2°, 006>
(§ 9. Indien een plan, zoals bedoeld in artikel 113 van de gecoördineerde wet op de ziekenhuizen, niet wordt ingediend, goedgekeurd of uitgevoerd overeenkomstig de regelen uitgevaardigd door de Koning krachtens het voormelde artikel, zal het Beheerscomité van het ziekenhuis worden uitgebreid met deskundigen aangeduid door de Gemeenteraad van de gemeente wier openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn het ziekenhuis beheert.
Onverminderd de verkiezingsmodaliteiten voor de samenstelling van het Beheerscomité van het ziekenhuis, zoals voorzien in artikel 27, § 3, vierde lid, van deze wet, is inzake de leden van de Raad voor maatschappelijk welzijn lid twee en § 2 van dit artikel niet van toepassing ingeval van aanwijzing van de in het vorige lid bedoelde deskundigen.
De Koning bepaalt de regelen voor de toepassing van dit artikel.
§ 10. Zolang de beheersrekeningen van het ziekenhuis financieel in evenwicht zijn, kan het Beheerscomité bepaalde van zijn bevoegdheden delegeren aan de directeur van het ziekenhuis. Deze overdracht van bevoegdheden kan evenwel steeds geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken.
Voor de handelingen van de directeur die namens het Beheerscomité worden verricht en waarvoor met toepassing van de bepalingen van deze wet, een advies, goedkeuring of machtiging is vereist, dient de beslissing van de Directeur rechtstreeks te worden onderworpen aan het oordeel van dezelfde toezichthoudende overheden als dit het geval zou zijn geweest indien het Beheerscomité daaromtrent zelf een beslissing had genomen.) <W 1988-12-30/31, art. 71, 3°; Inwerkingtreding : 15-01-1989>
----------
(1)<DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.95.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.96.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
HOOFDSTUK VII. - Terugbetaling door partikulieren van de kosten van maatschappelijke dienstverlening.
Art.97. (Voor de toepassing van de bepalingen van Hoofdstuk VII dient onder "kosten van de maatschappelijke dienstverlening" te worden verstaan :
1. de betalingen in speciën;
2. de kosten van de in natura verleende hulp;
3. de kosten van hospitalisatie;
4. de kosten van huisvesting met inbegrip van die welke gemaakt zijn in de inrichtingen van het centrum;
5. de kosten berekend volgens vooraf vastgestelde algemene tarieven.) <KBN244 1983-12-31/57, art. 7,002>
Zijn uitgesloten de administratie- en onderzoekskosten, alsmede de kosten van de prestaties van het centrum bedoeld door artikel 60, § 1, 2 en 4.
(Het voorgaande lid heeft geen toepassing op de door een OCMW, bij toepassing van de wet van 5 juli 1998 betreffende de collectieve schuldenregeling en de mogelijkheid van verkoop uit de hand van de in beslag genomen onroerende goederen, gemaakte kosten inzake schuldbemiddeling.) <W 1998-07-05/57, art. 18; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
Art.98.<KBN244 1983-12-31/57, art. 8, 002>
§ 1. Onverminderd de toepassing van andere wettelijke en reglementaire bepalingen, bepaalt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, rekening houdend met de inkomsten van de betrokkene, de bijdrage van de begunstigde in de kosten van de maatschappelijke dienstverlening.
(Deze laatste heeft in ieder geval het recht op een zakgeld, waarvan het bedrag door het centrum wordt vastgesteld.) <W 1992-08-05/46, art. 53; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
[1 Wanneer de maatschappelijke dienstverlening wordt verstrekt in de vorm van betaling van de kosten van het verblijf in een rusthuis en de begunstigde bijdraagt in deze kosten overeenkomstig het eerste lid, bedraagt het zakgeld ten minste 900 euro per jaar, uitbetaald in maandelijkse schijven. Die betaling kan echter ook in wekelijkse schijven gebeuren ingevolge een beslissing van het OCMW op basis van een beoordeling in concreto dan wel indien de begunstigde of, in voorkomend geval diens voorlopige bewindvoerder, daar schriftelijk om verzoekt. Dit bedrag kan bij koninklijk besluit worden opgetrokken en wordt geïndexeerd overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.]1
De Koning bepaalt welke kosten in geen geval op dit zakgeld mogen worden aangerekend. Hij bepaalt eveneens het statuut van het zakgeld, in het bijzonder bij niet aanwending in geval van overlijden.) <W 2003-05-03/40, art. 2; Inwerkingtreding : 26-05-2003>
In geval van vrijwillig onjuiste of onvolledige aangifte vanwege de begunstigde, vordert het centrum het geheel van die kosten terug, ongeacht de financiële toestand van de betrokkene.
§ 2. De kosten van de maatschappelijke dienstverlening worden eveneens krachtens een eigen recht door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn verhaald :
_ op degenen die aansprakelijk zijn voor de verwonding of ziekte die het verstrekken van de hulpverlening noodzakelijk heeft gemaakt; wanneer de verwonding of ziekte het gevolg is van een misdrijf, kan de vordering terzelfdertijd en voor dezelfde rechters als de publieke vordering worden ingesteld;
_ op de onderhoudsplichten van de begunstigde tot beloop van het bedrag waartoe zij gehouden zijn voor de verstrekte hulp.
(§ 3. In afwijking van § 2 kan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn algemeen afzien van het verhalen van de maatschappelijke dienstverlening verleend aan personen die ten laste zijn genomen in instellingen, waar bejaarden worden gehuisvest, op de onderhoudsplichtigen, met de goedkeuring van de gemeentelijke overheid.) <W 2004-07-09/30, art. 101; Inwerkingtreding : 25-07-2004>
(Ingeval van toepassing van het eerste lid, kan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn uitzonderlijk toch de maatschappelijke dienstverlening op de onderhoudsplichtigen verhalen, wanneer het patrimonium van de persoon die deze hulp geniet opzettelijk in aanzienlijke mate is verminderd tijdens de vijf laatste jaren vóór de aanvang van de maatschappelijke hulp (of tijdens de maatschappelijke hulp).) <W 2005-12-23/31, art. 78; Inwerkingtreding : 09-01-2006> <W 2006-10-26/48, art. 2; Inwerkingtreding : 09-04-2007>
----------
(1)<W 2021-11-26/06, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 20-12-2021>
Art.99. § 1. (Wanneer een persoon de beschikking krijgt over inkomsten krachtens rechten die hij bezat tijdens de periode waarvoor hem hulp werd verleend door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, vordert dit laatste de kosten van de hulpverlening van hem terug tot beloop van het bedrag van de bovenbedoelde inkomsten, rekening houdende met de vrijgestelde minima.) <KBN244 1983-12-31/57, art. 9, 002>
§ 2. Met afwijking van artikel 1410 van het Gerechtelijk Wetboek, treedt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, dat een voorschot toekent op een pensioen of op enige andere sociale uitkering, van rechtswege en tot het bedrag van dat voorschot, in de rechten op de achterstallen die de gerechtigde kan doen gelden.
Art.100. <KBN244 1983-12-31/57, art. 10, 002> (§ 1.) Elke materiële individuele dienstverlening ten voordele van een begunstigde die roerende of onroerende goederen nalaat, geeft aanleiding tot een vordering tot verhaal op zijn erfgenamen of legatarissen, van de daaraan verbonden kosten door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn gemaakt gedurende de laatste vijf jaren vóór zijn overlijden, of een gedeelte ervan, maar slechts ten belope van het actief van de nalatenschap. <W 1992-08-05/46, art. 54; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
(§ 2. De roerende goederen, zoals onder meer contant geld, juwelen en andere voorwerpen, meegebracht door de zieken en door de kostgangers overleden in de instellingen van het centrum en die er geheel of gedeeltelijk ten laste van het centrum verzorgd of gehuisvest waren, worden door het centrum bewaard gedurende drie jaar te rekenen vanaf het overlijden.
§ 3. De erfgenamen en legatarissen van de zieken en kostgangers waarvan de verzorgings- en onderhoudskosten werden vereffend kunnen hun rechten laten gelden op alle zaken bedoeld in § 2.
§ 4. Bij gebreke van erfgerechtigden, of indien de zaken bedoeld in § 2, meegebracht naar het centrum, niet werden teruggevraagd binnen de termijn van drie jaar na het overlijden, behoren deze goederen van rechtswege het centrum toe.
Dezelfde roerende goederen nagelaten door een overleden persoon, voor wiens rekening het centrum opdracht heeft gekregen van de vrederechter om de gehuurde plaatsen te ontruimen die dze bewoonde voor zijn overlijden, behoren, nadat voornoemde termijn verstreken is, het centrum toe.) <W 1992-08-05/46, art. 54; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
Art. 100bis. <KBN244 1983-12-31/57, art. 11, 002>
§ 1. De Koning kan regels en voorwaarden vaststellen betreffende :
a) de berekening van de kosten van de maatschappelijke dienstverlenging bedoeld onder 2°, 4° en 5°, van artikel 97;
b) het bepalen van de bijdrage van de begunstigde zoals bedoeld in artikel 98, § 1;
c) (het verhaal op de begunstigde, de onderhoudsplichtigen of op zijn debiteurs zoals bepaald in artikel 98, §§ 2 en 4, en artikel 99, § 1.) <W 2005-12-23/31, art. 79; Inwerkingtreding : 09-01-2006>
§ 2. (Onverminderd artikel 98, § 3, kan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn slechts afzien van het bepalen van de bijdrage van de begunstigde, van de terugvordering of het verhaal bedoeld in de artikelen 98, §§ 1 en 2, 99 en 100, bij een individuele beslissing en om redenen van billijkheid die in de beslissing worden vermeld.) <W 2004-07-09/30, art. 102; Inwerkingtreding : 25-07-2004>
Het openbaar centrum moet niet optreden wanneer de kosten of inspanningen hieraan verbonden niet opwegen tegen het verwachte resultaat.
Art.101.De terugbetaling van de kosten van maatschappelijke dienstverlening kan gewaarborgd worden door een wettelijke hypotheek op al de voor hypotheek vatbare goederen die aan de begunstigde van de dienstverlening toebehoren of van zijn nalatenschap afhangen.
Deze hypotheek heeft slechts gevolg vanaf de dag van haar inschrijving.
Ten opzichte van de erfgenamen of legatarissen van de begunstigde, die tot betaling van de schuldvordering gehouden zijn, kan deze hypotheek ten alle tijde geldig ingeschreven worden. Onverminderd de bepalingen van artikel 112 van de hypothecaire wet van 16 december 1851, wordt de inschrijving, wanneer ze binnen drie maanden na het overlijden gevorderd wordt, onder de naam van de overledene genomen, zonder dat de erfgenamen of legatarissen nader moeten bepaald worden in de borderellen die aan de hypotheekbewaarder dienen te worden overgelegd. In dit geval wordt de overledene door zijn naam, voornamen en door de data en plaatsen van zijn geboorte en overlijden aangeduid.
[Behalve wanneer de raad voor maatschappelijk welzijn beslist dat geen inschrijving van de wettelijke hypotheek dient te geschieden, wordt die inschrijving door de ontvanger van het centrum gevorderd voor het door hem te bepalen bedrag; de onroerende goederen waarop de inschrijving wordt gevorderd, worden in de borderellen individueel aangewezen door de vermelding van hun aard, het arrondissement, de gemeente en de plaats waar ze gelegen zijn, alsmede van hun kadastrale aanduiding.
De inschrijving wordt doorgehaald of verminderd en de rang wordt afgestaan krachtens de toestemming van de hierboven bedoelde ontvanger. De vordering, te dien einde opgesteld door deze laatste en neergelegd op het kantoor van de hypotheekbewaarder, vormt de authentieke akte bedoeld door de artikelen 92 en 93 van de hypotheekwet van 16 december 1851.
De kosten betreffende de inschrijving, de doorhaling, de vermindering en de rangafstand komen ten laste van het betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.] <W 1992-08-05/46, art. 55; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
Art. 101 TOEKOMSTIG RECHT. De terugbetaling van de kosten van maatschappelijke dienstverlening kan gewaarborgd worden door een wettelijke hypotheek op al de voor hypotheek vatbare goederen die aan de begunstigde van de dienstverlening toebehoren of van zijn nalatenschap afhangen.
Deze hypotheek heeft slechts gevolg vanaf de dag van haar inschrijving.
Ten opzichte van de erfgenamen of legatarissen van de begunstigde, die tot betaling van de schuldvordering gehouden zijn, kan deze hypotheek ten alle tijde geldig ingeschreven worden. Onverminderd de bepalingen van artikel 112 van de hypothecaire wet van 16 december 1851, wordt de inschrijving, wanneer ze binnen drie maanden na het overlijden gevorderd wordt, onder de naam van de overledene genomen, zonder dat de erfgenamen of legatarissen nader moeten bepaald worden in de borderellen die aan de hypotheekbewaarder dienen te worden overgelegd. In dit geval wordt de overledene door zijn naam, voornamen en door de data en plaatsen van zijn geboorte en overlijden aangeduid.
[Behalve wanneer de raad voor maatschappelijk welzijn beslist dat geen inschrijving van de wettelijke hypotheek dient te geschieden, wordt die inschrijving door de ontvanger van het centrum gevorderd voor het door hem te bepalen bedrag; de onroerende goederen waarop de inschrijving wordt gevorderd, worden in de borderellen individueel aangewezen door de vermelding van hun aard, het arrondissement, de gemeente en de plaats waar ze gelegen zijn, alsmede van hun kadastrale aanduiding.
De inschrijving wordt doorgehaald of verminderd en de rang wordt afgestaan krachtens de toestemming van de hierboven bedoelde [1 financieel beheerder]1. De vordering, te dien einde opgesteld door deze laatste en neergelegd op het kantoor van de hypotheekbewaarder, vormt de authentieke akte bedoeld door de artikelen 92 en 93 van de hypotheekwet van 16 december 1851.
De kosten betreffende de inschrijving, de doorhaling, de vermindering en de rangafstand komen ten laste van het betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.] <W 1992-08-05/46, art. 55; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
(1)<DVR 2008-12-19/33, art. 272, 005; Inwerkingtreding : onbepaald >
Art.102. De vordering tot terugbetaling bedoeld in de artikelen 98 en 99 verjaart overeenkomstig artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek.
De vordering bedoeld in artikel 98, § 2, laatste lid, verjaart overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IV van de wet van 17 april 1878 houdende voorafgaandelijke titel van het Wetboek van Strafvordering.
(De vordering bedoeld door artikel 100, § 1, verjaart drie jaar na het overlijden van de betrokkene.) <W 1992-08-05/46, art. 56; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
(Deze verjaringen kunnen gestuit worden door een aanmaning gedaan hetzij bij een ter post aangetekende brief, hetzij tegen ontvangstbewijs.) <W 1992-08-05/46, art. 56; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
Art.103. De inkomsten van de goederen en van de kapitalen die toebehoren aan de kinderen, die toevertrouwd zijn aan een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of onder zijn voogdij staan, kunnen tot het vertrek van die kinderen ten bate van dit centrum geïnd worden tot beloop van de gemaakte kosten.
Art.104.§ 1. Indien het kind dat aan een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn is toevertrouwd of onder zijn voogdij staat, overlijdt en geen enkele erfgenaam zich aanmeldt, behoren zijn goederen toe aan dit centrum dat daarvan in bezit kan gesteld worden op verzoek van de ontvanger en op de conclusies van het openbaar ministerie.
Erfgenamen die zich later zouden aanmelden, kunnen slechts de opbrengsten vanaf de dag van hun aanvraag terugvorderen. Deze moet, op straffe van verjaring, ingediend worden binnen (drie) jaar na het overlijden van het kind. <W 1992-08-05/46, art. 57; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
§ 2. De erfgenamen die de nalatenschap zouden verkrijgen, moeten het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn vergoeden, ten belope van het actief van die nalatenschap, voor de uitgaven waartoe het overleden kind aanleiding heeft gegeven gedurende de laatste vijf jaren vóór zijn overlijden, onder voorbehoud van aftrekking van de door het centrum gedurende diezelfde periode ontvangen inkomsten.
De vordering van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn verjaart (drie) jaar na de datum van het overlijden van het kind. <W 1992-08-05/46, art. 57; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
Art. 104 TOEKOMSTIG RECHT. § 1. Indien het kind dat aan een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn is toevertrouwd of onder zijn voogdij staat, overlijdt en geen enkele erfgenaam zich aanmeldt, behoren zijn goederen toe aan dit centrum dat daarvan in bezit kan gesteld worden op verzoek van de [1 financieel beheerder]1 en op de conclusies van het openbaar ministerie.
Erfgenamen die zich later zouden aanmelden, kunnen slechts de opbrengsten vanaf de dag van hun aanvraag terugvorderen. Deze moet, op straffe van verjaring, ingediend worden binnen (drie) jaar na het overlijden van het kind. <W 1992-08-05/46, art. 57; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
§ 2. De erfgenamen die de nalatenschap zouden verkrijgen, moeten het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn vergoeden, ten belope van het actief van die nalatenschap, voor de uitgaven waartoe het overleden kind aanleiding heeft gegeven gedurende de laatste vijf jaren vóór zijn overlijden, onder voorbehoud van aftrekking van de door het centrum gedurende diezelfde periode ontvangen inkomsten.
De vordering van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn verjaart (drie) jaar na de datum van het overlijden van het kind. <W 1992-08-05/46, art. 57; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
(1)<DVR 2008-12-19/33, art. 272, 005; Inwerkingtreding : onbepaald >
HOOFDSTUK VII bis. [1 - Samenwerking met de gemeente]1
----------
(1)
Art. 104bis.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 104ter.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
HOOFDSTUK VIII. - Financiering.
Art.105. (Opgeheven) <DVR 1996-05-14/33, art. 21; Inwerkingtreding : 14-05-1996>
Art.106.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.107. (Opgeheven) <DVR 1997-12-17/33, art. 25; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
HOOFDSTUK IX. - Het administratief toezicht.
Art.108. [1 opgeheven]1
----------
(1)<DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2014, zelfde datum als art. 265 van DVR 2008-12-19/33>
Art.109.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.110.
<Opgeheven bij DVR 2017-12-22/55, art. 575, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.111.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.112.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 112bis.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 112ter.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.113.[2 (NOTA : lid 1 opgeheven, behoudens voor de gemeente Voeren]2 [De Vlaamse regering of de provinciegouverneur kan, na het verstrijken van de termijn bepaald in een uit briefwisseling blijkende uitdrukkelijke waarschuwing, één of meer commissarissen gelasten zich ter plaatse te begeven om de gevraagde inlichtingen of opmerkingen in te zamelen of de maatregelen ten uitvoer te brengen die zijn voorgeschreven bij de wetten, decreten, verordeningen en besluiten van de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten en de provinciale instellingen. Dit gebeurt op de persoonlijke kosten van de raadsleden of personeelsleden die verzuimd hebben aan de waarschuwing gevolg te geven.] <DVR 1998-07-14/50, art. 16, 1°; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
[[3 Als een in artikel 335 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur]3 bedoelde maatregel het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeenten Komen-Waasten of Voeren betreft, neemt de gouverneur zijn beslissing op eensluidend advies van het in artikel 131bis van de provinciewet bedoelde college van provinciegouverneurs.] <W 1988-08-09/30, art. 18; Inwerkingtreding : 1989-01-01>
[2 (NOTA : lid 3 opgeheven, behoudens voor de gemeente Voeren]2 [De kosten, bedoeld in het eerste lid, worden ingevorderd door de ontvanger op zicht van een daartoe getroffen besluit van de overheid die de dwangprocedure heeft ingesteld, en dat geldt als een door de ontvanger ambtshalve uit te voeren bevelschrift.] <DVR 1998-07-14/50, art. 16, 2°; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
----------
(2)<DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
(3)<DVR 2017-12-22/55, art. 569,11°, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 113 TOEKOMSTIG RECHT. [2 (NOTA : lid 1 opgeheven, behoudens voor de gemeente Voeren]2 [De Vlaamse regering of de provinciegouverneur kan, na het verstrijken van de termijn bepaald in een uit briefwisseling blijkende uitdrukkelijke waarschuwing, één of meer commissarissen gelasten zich ter plaatse te begeven om de gevraagde inlichtingen of opmerkingen in te zamelen of de maatregelen ten uitvoer te brengen die zijn voorgeschreven bij de wetten, decreten, verordeningen en besluiten van de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten en de provinciale instellingen. Dit gebeurt op de persoonlijke kosten van de raadsleden of personeelsleden die verzuimd hebben aan de waarschuwing gevolg te geven.] <DVR 1998-07-14/50, art. 16, 1°; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
[ [1 Als een in artikel 264 van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn]1 bedoelde maatregel het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeenten Komen-Waasten of Voeren betreft, neemt de gouverneur zijn beslissing op eensluidend advies van het in artikel 131bis van de provinciewet bedoelde college van provinciegouverneurs.] <W 1988-08-09/30, art. 18; Inwerkingtreding : 1989-01-01>
[2 (NOTA : lid 3 opgeheven, behoudens voor de gemeente Voeren]2 [De kosten, bedoeld in het eerste lid, worden ingevorderd door de ontvanger op zicht van een daartoe getroffen besluit van de overheid die de dwangprocedure heeft ingesteld, en dat geldt als een door de ontvanger ambtshalve uit te voeren bevelschrift.] <DVR 1998-07-14/50, art. 16, 2°; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
(1)<DVR 2008-12-19/33, art. 272, 005; Inwerkingtreding : onbepaald >
(2)<DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
HOOFDSTUK X. - Betwiste zaken en rechtsgedingen.
Art.114.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.115.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
HOOFDSTUK XI. - Hoge raad voor maatschappelijk welzijn en studiedienst.
Art.116.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.117.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
HOOFDSTUK XII. - Verenigingen.
Art.118.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.119.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.120.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.121.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 121bis.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.122.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.123.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.124.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.125.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.126.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.127. § 1. De beslissingen van de bovenbedoelde verenigingen zijn vatbaar voor beroep om dezelfde beweegredenen, onder dezelfde voorwaarden en volgens dezelfde procedure als bepaald bij hoofdstuk V van deze wet.
§ 2. De bepalingen van hoofdstuk VII betreffende de terugbetaling door particulieren van de kosten van maatschappelijke dienstverlening zijn van toepassing op de door dit hoofdstuk bedoelde verenigingen.
Art.128.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.129.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.130.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.131.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.132. (Opgeheven) <DVR 1998-07-14/50, art. 27; Inwerkingtreding : 01-06-1998>
Art.133.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.134.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.135.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
HOOFDSTUK XIIbis.
Art. 135bis.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 135ter.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 135quater.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 135quinquies.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 135sexies.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 135septies.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 135octies.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
HOOFDSTUK XIIter
Art. 135novies.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 135decies.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 135undecies.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 135duodecies.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 135terdecies.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
HOOFDSTUK XIII. - Overgangs-, wijzigings- en opheffingsbepalingen.
Art.136. De overgang van het patrimonium van de commissies van openbare onderstand naar de openbare centra voor maatschappelijk welzijn mag geen afbreuk doen aan de verworven rechten en de wettelijk gevestigde bestemmingen van goederen, noch aan de rechten die vóór de bekendmaking van deze wet inzake stichtingen voorbehouden waren op grond van de artikelen 84 tot 87 van de wet van 10 maart 1925 tot regeling van de openbare onderstand.
Art.137.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.138.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.139.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.140.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.141.§ 1. In de nieuwe gemeenten tot stand gekomen ingevolge samenvoeging of aanhechting krachtens de wet van 30 december 1975 zijn de bepalingen die getroffen werden ten opzichte van de commissies van openbare onderstand van de samengevoegde gemeenten en de bij een aanhechting betrokken gemeenten, alsmede ten opzichte van hun personeelsleden, van toepassing op de centra voor maatschappelijk welzijn die deze commissies vervangen.
In de andere gemeenten wordt het personeel van de commissie van openbare onderstand zonder nieuwe benoeming of andere formaliteit overgenomen door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat die commissie vervangt. Elk personeelslid behoudt zijn graad, anciënniteit, administratief en geldelijk statuut en geniet alle voordelen die het had kunnen verkrijgen.
§ 2. Voor de personeelsleden alsmede de gewestelijke ontvangers die ingevolge de toepassing van deze wet in hun ambt niet kunnen gehandhaafd blijven, bepaalt de Koning de regelen welke van toepassing zijn om hun rechten te vrijwaren.
Daartoe kan Hij :
a) afwijken :
1. van de wetten die prioriteit verlenen voor de toegang tot de openbare betrekkingen;
2. van artikel 42 van onderhavige wet, wat de personeelsformatie alsmede de aanwervings- en bevorderingsvoorwaarden betreft;
3. van artikel 115 van de wet van 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel, wat de leeftijd voor het rustpensioen betreft;
4. van de wet van 25 april 1933 op het pensioen van het gemeentepersoneel;
b) de openbare centra voor maatschappelijk welzijn toestaan te beslissen dat sommige personeelsleden de eretitel van hun vroeger ambt mogen dragen.
Art.141 TOEKOMSTIG RECHT. § 1. In de nieuwe gemeenten tot stand gekomen ingevolge samenvoeging of aanhechting krachtens de wet van 30 december 1975 zijn de bepalingen die getroffen werden ten opzichte van de commissies van openbare onderstand van de samengevoegde gemeenten en de bij een aanhechting betrokken gemeenten, alsmede ten opzichte van hun personeelsleden, van toepassing op de centra voor maatschappelijk welzijn die deze commissies vervangen.
In de andere gemeenten wordt het personeel van de commissie van openbare onderstand zonder nieuwe benoeming of andere formaliteit overgenomen door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat die commissie vervangt. Elk personeelslid behoudt zijn graad, anciënniteit, administratief en geldelijk statuut en geniet alle voordelen die het had kunnen verkrijgen.
§ 2. Voor de personeelsleden alsmede de gewestelijke ontvangers die ingevolge de toepassing van deze wet in hun ambt niet kunnen gehandhaafd blijven, bepaalt de Koning de regelen welke van toepassing zijn om hun rechten te vrijwaren.
Daartoe kan Hij :
a) afwijken :
1. van de wetten die prioriteit verlenen voor de toegang tot de openbare betrekkingen;
2. [1 van artikelen 102 en 103 van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn]1, wat de personeelsformatie alsmede de aanwervings- en bevorderingsvoorwaarden betreft;
3. van artikel 115 van de wet van 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel, wat de leeftijd voor het rustpensioen betreft;
4. van de wet van 25 april 1933 op het pensioen van het gemeentepersoneel;
b) de openbare centra voor maatschappelijk welzijn toestaan te beslissen dat sommige personeelsleden de eretitel van hun vroeger ambt mogen dragen.
(1)<DVR 2008-12-19/33, art. 272, 005; Inwerkingtreding : onbepaald >
Art.142. § 1. De Koning bepaalt de regelen welke in acht moeten worden genomen ter vrijwaring van de rechten van de personen die, met toepassing van artikel 24 van de wet van 10 maart 1925 tot regeling van de openbare onderstand, een pensioen genoten of er aanspraak op kunnen maken op het ogenblik van de inwerkingtreding van onderhavige wet.
§ 2. De anciënniteit verworven door de gewezen voorzitters van de commissies van openbare onderstand wordt in aanmerking genomen bij de vaststelling van hun rechten op pensioen indien zij als voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn worden aangeduid.
Art.143.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.144. Artikel 16, 4°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, wordt vervangen door de volgende bepaling : "..."
Art.145. In het koninklijk besluit nr. 64 van 30 november 1939 houdende het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, bekrachtigd bij de wet van 16 juni 1947, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° In artikel 132°, in het Wetboek ingevoegd bij de wet van 14 augustus 1947, wordt het 2° van het tweede lid vervangen door de volgende tekst : "..."
2° Artikel 161, 4°, wordt vervangen door de volgende tekst : "..."
Art.146. In het koninklijk besluit nr. 308 van 31 maart 1936 houdende het Wetboek der successierechten, bekrachtigd bij de wet van 4 mei 1936, wordt in artikel 52°, in het Wetboek ingevoegd bij de wet van 14 augustus 1947, het 2° van het tweede lid vervangen door de volgende tekst : "..."
Art.147. In het besluit van de Regent van 26 juni 1947, houdende het Wetboek der zegelrechten, bekrachtigd bij de wet van 14 juli 1951, wordt artikel 59, 12°, vervangen door de volgende tekst : "..."
Art.148.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.149.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.150.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.151.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 152.
<Opgeheven bij DVR 2008-12-19/33, art. 276, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2009>