21 APRIL 1976. - Koninklijk besluit tot reglementering van het gebruik van grondwater. (Nota : Opgeheven voor het Vlaamse Gewest bij BVF : 1985-03-17/34, art. 33) (NOTA : opgeheven voor het Brusselse Gewest bij BESL2018-11-08/22, art. 21, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2019)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 20-02-2019 en tekstbijwerking tot 20-02-2019)
TITEL I. - Toepassingsgebied.
Art. 1-3
TITEL II. - Indeling van de grondwaterwinningen.
Art. 4
TITEL III. - Vergunningsprocedure voor grondwaterwinningen van klasse I.
Art. 5-7
TITEL IV. - Vergunningsprocedure voor grondwaterwinningen van klasse II.
Art. 8-14
TITEL V. - Uitrusting van de grondwaterwinningen.
Art. 15-16
TITEL VI. - Ingebruikneming, verandering van gebruiker, buitengebruikstelling.
Art. 17-20
TITEL VII. - Diverse bepalingen.
Art. 21, 21bis
TITEL VIII. - Algemene bepalingen.
Art. 22-24
TITEL IX. - Bijzondere beschikkingen voor het Brusselse Gewest. <Deze titel evenals de artikelen 24bis en 24ter werden voor wat het Brusselse Gewest betreft ingevoegd bij KB 26-06-1985/30, art. 3; Inwerkingtreding : 27-07-1985>
Art. 24bis, 24ter, 25-27
TITEL X. - Bepalingen eigen aan het Waalse Gewest. <Deze titel evenals de artikelen 28 en 29 werden, voor wat het Waalse Gewest betreft, ingevoegd bij BWG 31-10-1984/31, art.4; Inwerkingtreding : 30-03-1986>
Art. 28-29
TITEL I. - Toepassingsgebied.
Artikel 1. Voor iedere nieuwe grondwaterwinning in de zin van artikel 1, 1°, van de besluitwet van 18 december 1946 waarbij tot het houden van een telling der grondwaterreserves en tot invoering van een reglementering van hun gebruik besloten wordt, is een voorafgaande vergunning vereist.
Als één enkele grondwaterwinning wordt beschouwd een groep onder het gezag van eenzelfde exploitant staande werken die water ontnemen aan dezelfde waterlaag.
Art.2. Voor zover het water op de winplaats niet opwelt, is geen vergunning vereist :
a) (voor grondwaterwinningen die bestemd zijn voor de voeding en de sanitaire behoeften van een gezinsgemeenschap en voor het onderhoud van de door die gezinsgemeenschap betrokken lokalen en van de inboedel en de aanhorigheden ervan, met uitsluiting van de winningen van water dat gebruikt wordt als vloeistof die afgekoeld wordt in een inrichting voor het verwarmen van een woning door middel van een warmtepomp. De aanhorigheden omvatten de siertuinen, de moestuinen waarvan de voortbrengselen alleen naar de gezinsgemeenschap gaan en de private zwembaden;) <KB 05-06-1978, art. 1.>
b) voor putten waaruit water wordt getrokken zonder, dat een motor wordt gebruikt;
c) voor proefpompingen die niet langer dan twee maanden duren en die verricht worden om de kenmerken van een waterlaag op te sporen of om van te voren de kenmerken van een toekomstige opvanginstallatie te bepalen, op voorwaarde dat het opgepompte water niet voor industriële doeleinden wordt gebruikt of in een waterleidingsnet wordt opgenomen;
d) (tijdelijke pompingen ter gelegenheid van openbare en private bouwwerken of werken van burgerlijke bouwkunde uitgevoerd, wanneer niet meer dan 96 m3 per dag wordt opgevangen.) <KB 05-06-1978, art. 2>
Art.3. Een voorafgaande vergunning is vereist :
a) voor iedere wijziging aan een grondwaterwinning, onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 2;
b) voor iedere verandering waardoor een waterwinning niet langer aan de voorwaarden van artikel 2 voldoet;
c) voor het terug in gebruik nemen van een grondwaterwinning die gedurende een onafgebroken periode van twee jaar ongebruikt is gebleven.
TITEL II. - Indeling van de grondwaterwinningen.
Art.4. <KB 05-06-1978, art. 3> Wat de vergunningsregeling betreft, worden de grondwaterwinningen in twee klassen ingedeeld :
Klasse I. Deze klasse omvat de grondwaterwinningen waarmee niet meer dan 96 m3 per dag wordt opgevangen, evenals de tijdelijke pompingen ter gelegenheid van openbare of private bouwwerken of werken van burgerlijke bouwkunde uitgevoerd, waarmee meer dan 96 m3 per dag wordt opgevangen.
Klasse II. Deze klasse omvat de grondwaterwinningen waarmee meer dan 96 m3 per dag wordt opgevangen, met uitzondering evenwel van de tijdelijke pompingen waarvan sprake is in het vorige lid.
TITEL III. - Vergunningsprocedure voor grondwaterwinningen van klasse I.
Art.5. Van iedere grondwaterwinning van klasse I wordt aangifte gedaan bij de mijningenieur; de aangifte wordt in tweevoud bij een ter post aangetekende brief ingediend. Ze bevat de hierna vermelde inlichtingen :
1° de naam, de voornamen, de hoedanigheid, de nationaliteit en de woonplaats van de aanvrager of, indien de aanvraag ingediend wordt door een rechtspersoon : de aard, de zetel, de nationaliteit en het maatschappelijk doel, de naam, de voornamen, de hoedanigheid van de tegenover de Administratie gemachtigde vertegenwoordigers. Zo de aanvrager of de rechtspersoon van vreemde nationaliteit is, moet hij in België woonplaats kiezen.
(Wanneer het gaat over tijdelijke pompingen ter gelegenheid van openbare of private bouwwerken of werken van burgerlijke bouwkunde uitgevoerd, moet de aanvrager de bouwheer of zijn gevolmachtigde zijn;) <KB 05-06-1978, art. 4>
2° de activiteit van de inrichting : nijverheid, handel, ziekenhuis, openbare watervoorziening, landbouw of een andere activiteit;
3° de bestemming van het water : huishoudelijk of sanitair gebruik, industrieel gebruik, met opgave van het gedeelte van het waterdebiet dat uitsluitend voor koeling wordt gebruikt, gebruik voor de landbouw, met opgave van het gedeelte van het waterdebiet dat voor besproeiing wordt gebruikt, gebruik voor andere doeleinden;
4° (het hoogste aantal kubieke meter water dat per dag en per jaar zal worden opgevangen en een rechtvaardiging van het gebruik van dat waterdebiet; voor tijdelijke pompingen ter gelegenheid van openbare of private bouwwerken of werken van burgerlijke bouwkunde wordt het debiet per jaar vervangen door het aantal dagen waarop de pompingen verricht worden;) <KB 05-06-1978, art. 5>
5° de plaats van de waterwinning : gemeente, straat, huisnummer, veldnaam, sectie en nummer van het kadastraal perceel;
6° de aard van de waterwinning of van het werk, zoals : oppervlaktebron, put (al dan niet verbuisde boring inbegrepen), galerij in een heuvelflank, door een put te bereiken galerij, opgraving, draineerbuis, natuurlijke holte, verlaten groef of graverij;
7° de technische kenmerken van het werk onder meer de diepte ten opzichte van de grond, de kleinste binnendiameter van de put, de lengte en de doorsnede van de galerij of van de draineerbuis;
8° de aard van het winningsapparaat en de maximumcapaciteit ervan in m3/uur, het type en het vermogen van de eventuele motor, de aard van de eventuele inrichting waarmee het opgevangen waterdebiet wordt gemeten;
9° de plaats waar het gebruikte water zal worden geloosd.
(Bij elk exemplaar van de aangifte wordt een plan met de nummers en de grenzen van de betrokken kadastrale percelen gevoegd, evenals een uittreksel uit de kaart van de streek op schaal 1/10 000; de plaats van de waterwinning moet op beide plannen aangeduid zijn.) <KB 05-06-1978, art. 6>
Art.6. (De mijningenieur zendt een exemplaar van de in artikel 5 bedoelde aangifte naar de Geologische Dienst, waaraan hij een verslag kan vragen; de Geologische Dienst kan uit eigen beweging een dergelijk verslag bezorgen.
Uiterlijk een maand na de ontvangst van de aangifte verleent de mijningenieur er akte van door middel van een ter post aangetekende brief. Als aan de Geologische Dienst een verslag gevraagd wordt of als deze dienst uit eigen beweging een verslag bezorgt binnen een maand na de ontvangst van de aangifte, wordt deze termijn verlengd tot twee maanden.) <KB 05-06-1978, art. 7>
Deze akte geldt als vergunning en vermeldt in voorkomend geval, met de nodige motivering, welke voorwaarden moeten worden nagekomen, onder meer wat betreft de hoogste hoeveelheid water die per dag mag worden opgevangen, de winningsapparaten, het gescheiden houden van de verschillende waterlagen, het optekenen van de waterstanden, het gebruik van het opgevangen water, het beschermen van de grondwaterwinningen in de omgeving, het beschermen van de bovengrondse eigendommen en de openbare veiligheid.
Een afschrift van deze akte wordt toegezonden aan het gemeentebestuur van de plaats waar de grondwaterwinning is gelegen.
De mijningenieur kan te allen tijde bij een met redenen omklede beslissing nieuwe voorwaarden opleggen.
Art.7. Tegen de beslissingen die bij toepassing van artikel 6 door de mijningenieur worden genomen, kunnen de aanvragers in beroep gaan bij de Minister tot wiens bevoegdheid de mijnen, de graverijen en de groeven behoren. Beroep tegen de bij toepassing van het tweede en het derde lid van artikel 6 genomen beslissingen schorst de bestreden beslissing niet op; beroep tegen de bij toepassing van het laatste lid van artikel 6 genomen beslissingen schorst de bestreden beslissing op.
Om ontvankelijk te zijn, moet het beroep door middel van een ter post aangetekende brief worden ingediend binnen een termijn van een maand te rekenen vanaf de datum van kennisgeving van de bestreden beslissing.
TITEL IV. - Vergunningsprocedure voor grondwaterwinningen van klasse II.
Art.8. Aanvragen tot vergunning van een grondwaterwinning van klasse II worden in vier exemplaren door middel van een ter post aangetekende brief gericht aan de bestendige deputatie van de provincieraad van de provincie waarin de waterwinning gepland is.
Aan de aanvraag, welke dezelfde inlichtingen vermeldt als gevraagd worden bij artikel 5, eerste lid, wordt een door het Bestuur van het Kadaster eensluidend verklaard uittreksel van het kadastraal plan en een uittreksel uit de kaart van de streek op schaal 1/10 000 gevoegd waarop telkens de plaats van de waterwinning is aangeduid.
Indien de waterwinning aangelegd wordt op percelen die geen eigendom van de aanvrager zijn, wordt bij de aanvraag een verklaring gevoegd waarbij de eigenaars of hun gevolmachtigde de exploitatie toestaan.
Art.9. De provinciegriffier schrijft de aanvraag op de datum van ontvangst in een bijzonder register in, na eerst te hebben nagegaan dat het dossier volgens de bepalingen van artikel 8 is samengesteld. Eenieder die erom verzoekt, mag van dat register inzage nemen.
Uiterlijk vijf werkdagen na de ontvangst van de aanvraag stuurt de provinciegriffier het dossier naar de mijningenieur.
Art.10. De mijningenieur onderzoekt de aanvraag en brengt verslag uit.
Te dien einde,
1° vergewist hij zich ervan, zo nodig door een onderzoek ter plaatse, dat de gevraagde waterhoeveelheid overeenstemt met de behoeften van de aanvrager;
2° kan hij van de aanvrager een technisch verslag eisen, waaruit blijkt dat de waterlaag het gevraagde debiet kan leveren zonder de naburige waterwinningen, de bovengrondse goederen of de openbare veiligheid te schaden;
3° zendt hij een exemplaar van de aanvraag naar de Geologische Dienst, die bij hem verslag uitbrengt;
4° vraagt hij het advies van het gemeentebestuur van de plaats waar de waterwinning is gelegen; hij kan ook het advies van iedere bestuurlijke persoon of rechtspersoon en van ieder betrokken bestuur vragen; dertig dagen na de adviesaanvraag mag hij de zaak zonder dat advies laten doorgaan.
De mijningenieur zendt zijn verslag naar de bestendige deputatie en voegt er een exemplaar van de aanvraag bij. Hij kan een openbaar onderzoek aanbevelen in de gemeenten waarvan het grondgebied door de waterwinning of het werk zou kunnen worden beïnvloed.
Art.11. Binnen vijftien dagen na de ontvangst van het verslag kan de bestendige deputatie een openbaar onderzoek bevelen.
Hiervoor doet zij door de betrokken gemeentebesturen een bericht aanplakken dat het doel van de aanvraag doet kennen en de belanghebbenden verzoekt hun opmerkingen schriftelijk en binnen drie weken na de aanplakking aan de bestendige deputatie te zenden. Het bericht vermeldt duidelijk de datum waarop het onderzoek begint en die waarop het eindigt.
Het bericht wordt gedurende vijftien dagen op de gewone plaatsen aangeplakt.
Als het openbaar onderzoek bezwaren uitgelokt heeft, vraagt de bestendige deputatie over die bezwaren een aanvullend verslag aan de mijningenieur; dit verslag wordt uiterlijk binnen twee maanden aan de bestendige deputatie medegedeeld.
Art.12. Indien de geplande verrichtingen de grondwaterreserves in andere provincies kunnen beïnvloeden, zendt de bestendige deputatie onverwijld een duplicaat van het dossier aan de bestendige deputaties van deze provincies, die dan de zaak op dezelfde wijze behandelen als de bestendige deputatie waarbij ze eerst aanhangig werd gemaakt.
Art.13. De bestendige deputaties zenden hun advies aan de Minister tot wiens bevoegdheid de mijnen, de graverijen en de groeven behoren; negentig dagen na ontvangst van het verslag van de mijningenieur waarvan sprake is in het laatste lid van artikel 10 of zestig dagen na ontvangst van het aanvullend verslag van de mijningenieur waarvan sprake is in artikel 11, mag de zaak zonder die adviezen doorgaan.
Art.14. De Minister neemt zijn beslissing bij een met redenen omkleed besluit.
Hij kan de vergunning afhankelijk maken van maatregelen die onder meer betrekking hebben op de hoogste waterhoeveelheid die per dag mag worden opgevangen, de winningsapparaten, het gescheiden houden van de verschillende waterlagen, het optekenen van de waterstanden, het gebruik van het opgevangen water, het beschermen van de grondwaterwinningen in de omgeving, het beschermen van de bovengrondse eigendommen en op de openbare veiligheid.
Nieuwe voorwaarden mogen te allen tijde bij een met reden omkleed besluit opgelegd worden.
In gevallen van overmacht en voor een beperkte duur die in geen geval langer mag duren dan de tijd die strikt nodig is om een wijzigende vergunning te bekomen, kan de Minister toestemming geven tot overschrijding van het toegestane debiet.
Een uitgifte van het besluit wordt toegezonden aan de aanvrager, aan het gemeentebestuur van de plaats waar de grondwaterwinning is gelegen en aan de bestendige deputatie.
TITEL V. - Uitrusting van de grondwaterwinningen.
Art.15. Iedere nieuwe waterwinning waarvoor vergunning is verleend, wordt zo aangelegd dat de stand van het water er steeds kan worden gemeten, hetzij door middel van een peillood, hetzij door middel van een automatische meetinrichting.
Art.16. De Minister tot wiens bevoegdheid de mijnen, de graverijen en de groeven behoren, kan het aanbrengen van inrichtingen voor het meten van het grondwater opleggen en de voorwaarden bepalen waaraan deze moeten voldoen.
TITEL VI. - Ingebruikneming, verandering van gebruiker, buitengebruikstelling.
Art.17. Alvorens een nieuwe waterwinning van klasse II in gebruik wordt genomen, wordt bij proces-verbaal vastgesteld dat de installatie voldoet aan de voorschriften van dit besluit en aan de voorwaarden van het vergunningsbesluit.
Dat proces-verbaal wordt door de mijningenieur van het gebied opgemaakt binnen een maand na de aanvraag welke de gebruiker van de waterwinning tot hem richt.
Art.18. De toegestane vergunning wordt als onbestaande beschouwd :
1° voor waterwinningen van klasse I, indien de waterwinning binnen een termijn van twee jaar, na de datum van de akte van aangifte waarvan sprake is in het tweede lid van artikel 6 niet in gebruik genomen wordt;
2° voor waterwinningen van klasse II, indien het proces-verbaal van ingebruikstelling van de waterwinning niet wordt aangevraagd binnen een termijn van twee jaar na de datum van het vergunningsbesluit.
Op verantwoorde aanvraag kan de mijningenieur evenwel een verlenging van deze termijnen toestaan.
Art.19. In geval van verandering van gebruiker van een grondwaterwinning van de klassen I en II, moet daarvan, op straffe van nietigheid van de eventuele vergunning, binnen drie maanden aangifte worden gedaan bij de mijningenieur. Deze verleent akte van de aangifte en licht de betrokken bestendige deputatie in wanneer het over een waterwinning van klasse II gaat.
Art.20. Wanneer een grondwaterwinning van de klassen I en II niet meer gebruikt wordt, moet daarvan aangifte worden gedaan bij de mijningenieur.
TITEL VII. - Diverse bepalingen.
Art.21. De gebruikers van de in artikel 1 bedoelde grondwaterwinningen met een maximumcapaciteit van meer dan 4 m3 per uur delen uiterlijk op 15 januari van elk jaar de tijdens het vorige jaar opgevangen hoeveelheid water mede aan de mijningenieur.
Bij die gelegenheid kan de mijningenieur mededeling eisen van de grondwaterstand op het einde van het jaar, in ruststand en tijdens het pompen.
Hij kan ook vragen dat de in het eerste en het tweede lid van dit artikel vermelde inlichtingen hem voor iedere maand van het jaar zouden worden verstrekt.
Art. 21bis. <KB 05-06-1978, art. 8> Iedere proef tot kunstmatige voeding van een waterlaag wordt vooraf aangegeven bij de directeur-generaal der mijnen. Deze verleent akte van de aangifte; hij kan de proef eventueel afhankelijk stellen van voorwaarden om de waterlaag en de bestaande waterwinningen in goede staat te behouden.
TITEL VIII. - Algemene bepalingen.
Art.22. Dit besluit wijkt niet af van de verordeningsbepalingen betreffende de wateringen, de polders, de mijnen, graverijen en de waterlopen.
Art.23. De overheid die hetzij op grond van dit besluit, hetzij op grond van het koninklijk besluit van 18 november 1970 tot reglementering van het gebruik van grondwater of van het besluit van de Regent van 12 juni 1947 tot bepaling van het machtigingsregime voor het opvangen van grondwater de vergunning heeft verleend, kan, na de gebruiker te hebben gehoord, die vergunning intrekken of schorsen indien de opgelegde voorwaarden niet worden nagekomen.
Art.24. In particuliere gevallen kan de mijningenieur, voor een duur van ten hoogste negen jaar, afwijkingen van artikel 15 van dit besluit toestaan of hernieuwen. Hij kan ze steeds intrekken.
De mijningenieur kan het genot van de afwijking afhankelijk stellen van voorwaarden die hij bepaalt.
Zijn beslissingen worden met redenen omkleed.
Zo een van de opgelegde voorwaarden niet wordt nagekomen, is het genot van de afwijking van rechtswege geschorst.
TITEL IX. - Bijzondere beschikkingen voor het Brusselse Gewest.
Art. 24bis. <KB 26-06-1985, art. 3> De ingenieur van de Administratie voor Natuurlijke Bronnen en het Leefmilieu van het Ministerie van het Brusselse Gewest geeft melding van de verklaring middels een ter post aangetekend schrijven binnen de maand van ontvangst ervan.
Art. 24ter. <KB 26-06-1985, art. 3> Het artikel 10, tweede lid, 3°, is niet toepasselijk in het Brusselse Gewest.
Art.25. Opgeheven worden :
1° het koninklijk besluit van 18 november 1970 tot reglementering van het gebruik van grondwater, gewijzigd door het koninklijk besluit van 12 oktober 1971;
2° artikel 4 van het koninklijk besluit van 14 juni 1966 betreffende de telling van de grondwaterreserves.
Art.26. Het onderzoek van de aanvragen voor grondwaterwinning die vóór het in werking treden van dit besluit werden ingediend, wordt voortgezet volgens de regels die op het ogenblik van het indienen van de aanvraag van kracht waren.
Art.27. Onze Minister van Economische Zaken en Onze Staatssecretaris toegevoegd aan de Minister van Economische Zaken, zijn belast met de uitvoering van dit besluit.
TITEL X. - Bepalingen eigen aan het Waalse Gewest.
Art.28. <BWG 31-10-1984, art. 4> Het eerste en tweede lid van artikel 6 wordt in het Waalse Gewest door dit artikel vervangen.
Uiterlijk één maand na de ontvangst van de aangifte verleent de ingenieur er akte van door middel van een ter post aangetekende brief.
Art. 29. <BWG 31-10-1984, art. 4> Het littera 3° van het tweede lid van artikel 10 is niet toepasselijk in het Waalse Gewest.