31 DECEMBER 1975. - Koninklijk besluit tot regeling van de samenstelling en werkwijze van het Fonds voor scheepsjongens. (NOTA : voor het Vlaams Gewest:)Koninklijk besluit tot regeling van de samenstelling en werkwijze van het [Fonds voor de Scheepsjongeren].(NOTA : gewijzigd voor het Vlaams Gewest bij BVR2018-09-14/16, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 30-12-2018)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 21-08-1981 en tekstbijwerking tot 20-12-2018)
HOOFDSTUK I. Inwerkingtreding van de wet van 20 november 1974.
Art. 1
HOOFDSTUK II. Inrichting van het Fonds voor scheepsjongens.
HOOFDSTUK II. Vlaams Gewest. - Inrichting van het [1 Fonds voor de Scheepsjongeren]1.
Art. 2
Art. 2 Vlaams Gewest
Art. 3
Art. 3 Vlaams Gewest
Art. 4
Art. 4 Vlaams Gewest
Art. 5-8
Art. 8 Vlaams Gewest
Art. 9-10
Art. 10 Vlaams Gewest
Art. 11-13
HOOFDSTUK III. Vermogen van het Fonds.
Art. 14-17
Art. 17 Vlaams Gewest
HOOFDSTUK IV. De bezoldiging van de scheepsjongens.
Art. 18-19
Art. 19 Vlaams Gewest
Art. 19bis
HOOFDSTUK V. Slotbepalingen.
Art. 20-22
1989016041 1990016038 1991016059 1992016033 1994016028 1995016009 1996016046 1997016026 1998016032 1999016014 2000016058 2001016123 2003035629
HOOFDSTUK I. _ Inwerkingtreding van de wet van 20 november 1974.
Artikel 1. (opgeheven) <KB 1992-07-08/32, art. 5 lees 6, 003; Inwerkingtreding : 01-01-1991>
HOOFDSTUK II. _ Inrichting van het Fonds voor scheepsjongens.
HOOFDSTUK II. VLAAMS_GEWEST. - Inrichting van het [1 Fonds voor de Scheepsjongeren]1.
----------
(1)
Art.2. <KB 1992-07-08/32, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-1991> Het Fonds voor scheepsjongens, hierna het Fonds genoemd, wordt geregeld door de bepalingen van de wet van 13 augustus 1990 tot wijziging van de wet van 23 september 1931 op de aanwerving van het personeel der zeevisserij alsmede door de bepalingen van dit besluit.
Art. 2_VLAAMS_GEWEST. <KB 1992-07-08/32, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-1991> Het Fonds voor [1 de Scheepsjongeren]1, hierna het Fonds genoemd, wordt geregeld door de bepalingen van de wet van 13 augustus 1990 tot wijziging van de wet van 23 september 1931 op de aanwerving van het personeel der zeevisserij alsmede door de bepalingen van dit besluit.
----------
(1)<BVR 2018-09-14/16, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 30-12-2018>
Art.3. Het Fonds ressorteert onder de Minister van Landbouw en heeft zijn zetel te Oostende.
Art. 3_VLAAMS_GEWEST. [1 Het Fonds ressorteert onder de Vlaamse minister, bevoegd voor de landbouw.]1
----------
(1)<BVR 2018-09-14/16, art. 4, 007; Inwerkingtreding : 30-12-2018>
Art.4.<KB 1992-07-08/32, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-01-1991> § 1. Het Fonds wordt beheerd door een raad samengesteld als volgt :
1° twee ambtenaren van het Ministerie van Landbouw;
2° twee ambtenaren voorgedragen door de Minister van Verkeerswezen;
3° een vertegenwoordiger van de provincie West-Vlaanderen, voorgedragen door de Bestendige Deputatie van de Provincieraad;
4° vijf vertegenwoordigers van de reders, voorgedragen door de S.V. Rederscentrale te Oostende.
§ 2. De leden van de raad worden door de Minister van Landbouw benoemd voor een termijn van vier jaar.
De voorzitter wordt door de Minister van Landbouw benoemd uit de twee ambtenaren van het Ministerie van Landbouw.
Het mandaat kan telkens voor een termijn van vier jaar worden hernieuwd.
In geval van vervanging van een lid vóór het verstrijken van zijn mandaat, voltooit de hiervoor benoemde persoon dat mandaat.
Art. 4_VLAAMS_GEWEST. [1 § 1. Het Fonds wordt beheerd door een raad die als volgt is samengesteld: 1° twee vertegenwoordigers van de [2 Vlaamse minister, bevoegd voor de landbouw]2; 2° twee vertegenwoordigers van de federale minister van Mobiliteit en Vervoer; 3° een vertegenwoordiger van de provincie West-Vlaanderen; 4° vijf vertegenwoordigers van de Rederscentrale CV - Producentenorganisatie van de Reders ter Zeevisserij. § 2. De leden van de raad worden door de [2 Vlaamse minister, bevoegd voor de landbouw]2, benoemd voor een termijn van vier jaar. De voorzitter wordt door de [2 Vlaamse minister, bevoegd voor de landbouw]2, benoemd onder de twee vertegenwoordigers, vermeld in paragraaf 1, 1°. Het mandaat kan telkens voor een termijn van vier jaar worden hernieuwd. Als een lid vóór het verstrijken van zijn mandaat wordt vervangen, wordt dat mandaat voltooid door de persoon die daarvoor benoemd wordt door de [2 Vlaamse minister, bevoegd voor de landbouw]2.]1
----------
(1)<BVR 2014-05-23/03, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 18-07-2014>
(2)<BVR 2018-09-14/16, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 30-12-2018>
Art.5. De raad vergadert op uitnodiging van de voorzitter zo dikwijls als het beheer van het Fonds dit vergt en ten minste eenmaal per jaar. Op verzoek van een derde der leden wordt de raad samengeroepen binnen vijftien dagen.
Art.6. De aanwezigheid van de meerderheid van de leden van de raad is vereist opdat deze geldig zou kunnen beslissen.
Art.7. Van de beslissingen van de raad wordt in de notulen akte genomen en ze worden in een bijzonder register ingeschreven dat berust ter zetel van het Fonds.
Art.8. De raad stelt een reglement van orde op dat door de Minister van Landbouw wordt goedgekeurd.
Art. 8_VLAAMS_GEWEST. De raad stelt een reglement van orde op dat door de [1 Vlaamse minister, bevoegd voor de landbouw,]1 wordt goedgekeurd.
----------
(1)<BVR 2018-09-14/16, art. 6, 007; Inwerkingtreding : 30-12-2018>
Art.9. De raad beheert het vermogen van het Fonds en treft alle beslissingen in verband met zijn werking.
Art.10. De beslissingen van de raad zijn uitvoerbaar wanneer, binnen vijftien dagen na de betekening ervan aan de Minister van Landbouw, deze zijn afwijzing niet heeft medegedeeld.
Art. 10_VLAAMS_GEWEST. De beslissingen van de raad zijn uitvoerbaar wanneer, binnen vijftien dagen na de betekening ervan aan de [1 Vlaamse minister, bevoegd voor de landbouw,]1, deze zijn afwijzing niet heeft medegedeeld.
----------
(1)<BVR 2018-09-14/16, art. 7, 007; Inwerkingtreding : 30-12-2018>
Art.11. De beslissingen van de Raad worden uitgevoerd door het comité. Dit comité is samengesteld uit de voorzitter, de secretaris en een lid van de raad, vertegenwoordiger van de reders.
Art.12. Het Fonds zorgt zelf voor de waarneming van het secretariaat.
(De Raad van het Fonds kan maximum drie personen aanwerven bij overeenkomst om het secretariaat van het Fonds te verzekeren.) <KB 1992-07-08/32, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-01-1991>
Art.13. Het beheer van het Fonds staat onder het toezicht van de Inspectie van Financiën.
HOOFDSTUK III. _ Vermogen van het Fonds.
Art.14. (opgeheven) <KB 1992-07-08/32, art. 5 lees 6, 003; Inwerkingtreding : 01-01-1991>
Art.15. (opgeheven) <KB 1992-07-08/32, art. 5 lees 6, 003; Inwerkingtreding : 01-01-1991>
Art.16. De rekeningen worden jaarlijks afgesloten en de begroting wordt jaarlijks opgemaakt.
De raad van het Fonds beslist over de aanwending van eventuele reserves.
Art.17. De Minister van Landbouw kan gedurende het werkingsjaar voorschotten op de bij artikel 14, 1 bedoelde toelagen verlenen.
Art. 17_VLAAMS_GEWEST. De [1 Vlaamse minister, bevoegd voor de landbouw,]1 kan gedurende het werkingsjaar voorschotten op de bij artikel 14, 1 bedoelde toelagen verlenen.
----------
(1)<BVR 2018-09-14/16, art. 8, 007; Inwerkingtreding : 30-12-2018>
HOOFDSTUK IV. _ De bezoldiging van de scheepsjongens.
Art.18. De raad stelt de in artikel 2 bedoelde bezoldiging vast.
Art.19. <KB 1992-07-08/32, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 05-08-1992> (De bezoldiging wordt berekend per zeedag.
Voor de toepassing van dit besluit wordt beschouwd als :
1° zeedag :
Een verblijf van ten minste vier uren op zee, in de loop van een kalenderdag en aan boord van een Belgisch vissersvaartuig.
De uitvaart die over twee opeenvolgende kalenderdagen loopt, zonder op elk dezer afzonderlijk vier uur te bereiken, wordt niettemin als één zeedag aangerekend indien deze uitvaart in totaal ten minste vier uur bedraagt.
Wat betreft de schepen die op ononderbroken wijze meer dan twee dagen op zee verblijven, worden de arbeidsuren ten belope van minder dan vier, gepresteerd op de dag van vertrek en op de dag van aankomst, samengeteld en als één zeedag aangerekend indien zij totaal ten minste vier uren bedragen.
2° scheepsjongens :
a) de aan boord van een Belgisch vissersvaartuig aangemonsterde schepelingen die geen 20 jaar oud zijn en niet meer dan 499 zeedagen op hun actief hebben;
b) de aan boord van een Belgisch vissersvaartuig aangemonsterde schepelingen die beantwoorden aan de voorwaarden gesteld bij artikel 2 van het koninklijk besluit van 18 augustus 1964 tot vaststelling van de voorwaarden onder dewelke kinderen van minder dan vijftien jaar, arbeid aan boord van vissersvaartuigen mogen verrichten op voorwaarde dat zij in het bezit zijn van een certificaat van scheepsleerling;
c) de aan boord van een Belgisch vissersvaartuig van minder dan 750 PK aangemonsterde assistent-motorist, evenals de aan boord van een Belgisch vissersvaartuig van 750 PK of meer aangemonsterde tweede assistent-motorist, die geen 20 jaar oud zijn en niet meer dan 499 zeedagen op hun actief hebben.
Opdat de in het vorige lid bedoelde schepeling zijn recht op bezoldiging zou verwerven, dient de monsterrol uitdrukkelijk te vermelden dat de aanmonstering ten laste is van het Fonds voor Scheepsjongens.) <KB 2001-03-04/38, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 16-05-2001>
Art. 19. (VLAAMSE GEMEENSCHAP) <BVR 2003-05-09/41, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 29-06-2003> § 1. De bezoldiging wordt berekend per zeedag. § 2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° zeedag : Een verblijf van ten minste vier uren op zee, in de loop van een kalenderdag en aan boord van een Belgisch vissersvaartuig. De uitvaart die over twee opeenvolgende kalenderdagen loopt, zonder op elk afzonderlijk vier uur te bereiken, wordt niettemin als één zeedag aangerekend indien deze uitvaart in totaal ten minste vier uur bedraagt. Voor de schepen die op ononderbroken wijze meer dan twee dagen op zee verblijven, worden de arbeidsuren ten belope van minder dan vier uur, gepresteerd op de dag van vertrek en op de dag van aankomst, samengeteld en als één zeedag aangerekend als ze in totaal ten minste vier uren bedragen. 2° scheepsjongens : a) de aangemonsterde schepelingen aan boord van een Belgisch vissersvaartuig, die geen 20 jaar oud zijn en niet meer dan 499 zeedagen gepresteerd hebben; b) de aangemonsterde schepelingen aan boord van een Belgisch vissersvaartuig, die beantwoorden aan de voorwaarden, gesteld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 18 augustus 1964 tot vaststelling van de voorwaarden onder dewelke kinderen van minder dan vijftien jaar, arbeid aan boord van vissersvaartuigen mogen verrichten op voorwaarde dat zij in het bezit zijn van een certificaat van scheepsleerling; c) de aangemonsterde assistent-motorist aan boord van een Belgisch vissersvaartuig van minder dan 750 PK, evenals de aangemonsterde tweede assistent-motorist aan boord van een Belgisch visserijvaartuig van 750 PK of meer, die geen 20 jaar oud zijn en niet meer dan 499 zeedagen gepresteerd hebben. § 3. De aangemonsterde schepelingen aan boord van een Belgisch vissersvaartuig met een minimumleeftijd van 20 jaar, die geen 31 jaar oud zijn en niet meer dan 99 zeedagen gepresteerd hebben, komen eveneens ten laste van het Fonds voor Scheepsjongens. Deze aangemonsterde schepelingen mogen niet behoord hebben tot de scheepsjongens bedoeld in § 2, 2°, a). § 4. Opdat de in § 2, 2° bedoelde scheepsjongens en de in § 3 bedoelde schepelingen hun rechten op bezoldiging zouden verwerven, moet de monsterrol uitdrukkelijk vermelden dat de aanmonstering ten laste komt van het Fonds voor Scheepsjongens. Art. 19_VLAAMS_GEWEST. <BVR 2003-05-09/41, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 29-06-2003> § 1. De bezoldiging wordt berekend per zeedag. § 2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° zeedag : Een verblijf van ten minste vier uren op zee, in de loop van een kalenderdag en aan boord van een Belgisch vissersvaartuig. De uitvaart die over twee opeenvolgende kalenderdagen loopt, zonder op elk afzonderlijk vier uur te bereiken, wordt niettemin als één zeedag aangerekend indien deze uitvaart in totaal ten minste vier uur bedraagt. Voor de schepen die op ononderbroken wijze meer dan twee dagen op zee verblijven, worden de arbeidsuren ten belope van minder dan vier uur, gepresteerd op de dag van vertrek en op de dag van aankomst, samengeteld en als één zeedag aangerekend als ze in totaal ten minste vier uren bedragen. 2° [1 scheepsjongeren]1 : a) de aangemonsterde schepelingen aan boord van een Belgisch vissersvaartuig, die geen 20 jaar oud zijn en niet meer dan 499 zeedagen gepresteerd hebben; b) de aangemonsterde schepelingen aan boord van een Belgisch vissersvaartuig, die beantwoorden aan de voorwaarden, gesteld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 18 augustus 1964 tot vaststelling van de voorwaarden onder dewelke kinderen van minder dan vijftien jaar, arbeid aan boord van vissersvaartuigen mogen verrichten op voorwaarde dat zij in het bezit zijn van een certificaat van scheepsleerling; c) de aangemonsterde assistent-motorist aan boord van een Belgisch vissersvaartuig van minder dan 750 PK, evenals de aangemonsterde tweede assistent-motorist aan boord van een Belgisch visserijvaartuig van 750 PK of meer, die geen 20 jaar oud zijn en niet meer dan 499 zeedagen gepresteerd hebben. § 3. De aangemonsterde schepelingen aan boord van een Belgisch vissersvaartuig met een minimumleeftijd van 20 jaar, die geen 31 jaar oud zijn en niet meer dan 99 zeedagen gepresteerd hebben, komen eveneens ten laste van het [1 Fonds]1. Deze aangemonsterde schepelingen mogen niet behoord hebben tot de scheepsjongens bedoeld in § 2, 2°, a). § 4. [1 Opdat de scheepsjongeren en de schepelingen, vermeld in paragraaf 3, hun rechten op bezoldiging zouden verwerven, vermeldt de monsterrol uitdrukkelijk dat de aanmonstering ten laste komt van het Fonds.]1 ---------- (1)<BVR 2018-09-14/16, art. 9, 007; Inwerkingtreding : 30-12-2018> Art. 19bis. <KB 1992-07-08/32, art. 4 lees 5, 003; Inwerkingtreding : 01-01-1991> Overtredingen van de bepalingen van dit besluit worden opgespoord, vastgesteld en gestraft overeenkomstig de bepalingen van de wet van 23 september 1931 op de aanwerving van het personeel der zeevisserij. HOOFDSTUK V. _ Slotbepalingen. Art. 20. Het koninklijk besluit van 20 april 1971 tot regeling van de toekenning van toelagen tot oplossing van het bemanningsprobleem in de zeevisserij, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 18 november 1971 en 9 juni 1972, wordt opgeheven. Art. 21. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1976. Art. 22. Onze Minister van Landbouw en Onze Minister van Verkeerswezen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.