Details



Externe links:

Justel

Staatsblad pdf



Titel:

18 JULI 1975. - Koninklijk besluit betreffende de stofbestrijding in de ondergrondse werken van kolenmijnen. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest <BVR2011-07-15/41, art. 31, 002; Inwerkingtreding : 06-09-2013>) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 06-09-2011 en tekstbijwerking tot 06-09-2011)



Inhoudstafel:


Art. 1-17



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

  2011035717 



Artikels:

Artikel 1. In dit besluit verstaat men :
  1° onder " ontginningswerkplaats ", één of verscheidene pijlers die ontgonnen worden, daarin begrepen het delven van de pijluiteinden of pijlernissen en het delven van de ontginningsgalerijen;
  2° onder " ondergronds werkpunt ", ieder werk dat door middel van luchtkokers wordt geventileerd.
  3° onder " Minister ", de Minister of Staatssecretaris tot wiens bevoegdheid de mijnen behoren.

Art.2. De ontginner neemt passende technische maatregelen om het stof te bestrijden in de ondergrondse ontginningswerkplaatsen en werkpunten van kolenmijnen waar personeel tewerkgesteld wordt, alsmede in om het even welke plaats van de mijn waar deze maatregelen geboden zijn.
  Het personeel dient zijn medewerking te verlenen bij de toepassing van de maatregelen die de ontginner genomen heeft.

Art.3. Van iedere nieuwe ontginningswerkplaats of van ieder nieuw ondergronds werkpunt waar machines voor mechanische winning met puntsgewijze inbraak of op volle doorsnede gebruikt worden, wordt vooraf aangifte gedaan bij de mijningenieur.
  Deze aangifte vermeldt :
  de ventilatie-omstandigheden, evenals de technische maatregelen die aangewend worden om het maken en opjagen van stof te voorkomen;
  voor de ontginningswerkplaatsen, de kenmerken van de winningswerkplaats, de produktie als er normaal gewerkt wordt, de ontginningsmethode in de pijler (winning, vervoer, ondersteuning, dakcontrole), de wijze van delven van de nissen en de galerijen en de wijze van vervoer in de galerijen;
  voor de ondergrondse werkpunten, de aard van het doorboorde gesteente, het galerijtype en de gebruikte werkmethode.
  Ieder begrijpende wijziging aan de organisatie van de werkplaats of het ondergronds werkpunt waarvan aangifte is gedaan wordt binnen vijf dagen aan de mijningenieur medegedeeld.

Art.4. De ontginningswerkplaatsen en ondergrondse werkpunten van kolenmijnen worden ingedeeld in een van de klassen I, II en III, die door de Minister worden bepaald.
  De ontginner verricht deze indeling zo spoedig mogelijk en uiterlijk zes weken nadat de ontginningswerkplaatsen en ondergrondse werkpunten in bedrijf werden genomen, rekening houdend met de op grond van de verrichte metingen bepaalde schadelijkheid van de luchtstroom.
  Bij de indeling van de ontginningswerkplaatsen wordt rekening gehouden met de gewone bedrijvigheid in de pijlernissen en bij het delven van de galerijen, maar niet met het delven van de galerijen achter de pijler.
  De uitslag van de indeling wordt onmiddellijk ter kennis van de mijningenieur gebracht, in de vorm van een type-verslag over het nemen van stofmonsters, waarvan het model wordt vastgesteld door de directeur-generaal der mijnen.
  De mijningenieur verleent aan de ontginner akte van de indeling van iedere nieuwe werkplaats of ieder nieuw werkpunt waarvan aangifte is gedaan. Deze indeling blijft een maand van toepassing vanaf de laatste monsternamen.

Art.5. In iedere ontginningswerkplaats of in ieder ondergronds werkpunt die in bedrijf zijn, neemt de ontginner regelmatig stofmonsters, waarvan de ontleding de klasse van de werkplaats of het werkpunt bepaalt.
  De wijze en de plaatsen waarop de monsters genomen worden, evenals de ontledingsmethode, worden door de Minister bepaald.
  De uitslag van iedere ontleding wordt zo spoedig mogelijk en uiterlijk de eerste werkdag na de dag waarop hij toegekomen is aan de mijningenieur overgemaakt.
  Na de eerste indeling worden de monsters om de maand genomen en ontleed. De volgende indelingen, op grond van de uitslagen van de ontledingen van de genomen stofmonsters vastgesteld, worden door de ontginner verricht; ze zijn een maand geldig vanaf de laatste monsternamen.
  In ondergrondse werkpunten waar geen machines voor mechanische winning gebruikt worden, geschieden deze verrichtingen evenwel om de drie maanden indien het werkpunt gedurende de drie vorige maanden in klasse I ingedeeld is gebleven.

Art.6. De omstandigheden waaronder monsters werden genomen en de uitslagen van de uitgevoerde verrichtingen, alsmede een indelingstabel van de in bedrijf zijnde werkplaatsen en werkpunten, worden door de ontginner opgetekend en bijgewerkt in een speciaal register, waarvan het model door de directeur-generaal der mijnen wordt vastgesteld.

Art.7. De mijningenieur mag voor controledoeleinden monsters doen nemen, die hij vervolgens laat ontleden. De uitslag van deze eventuele ontleding wijzigt of bevestigt de door de ontginner vastgestelde indeling van de werkplaats of het werkpunt.
  De uitslag en de omstandigheden waaronder de luchtmonsters werden genomen, worden onverwijld medegedeeld aan de ontginner, die ze optekent in het register waarvan sprake is in het voorgaande artikel.

Art.8. Onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 1, mogen de werken alleen in de werkplaatsen of werkpunten die in de klassen I of II ingedeeld zijn, normaal voortgezet worden.

Art.9. In alle ontginningswerkplaatsen of ondergrondse werkpunten van klasse III worden passende technische maatregelen genomen om ze zo spoedig mogelijk terug in de klasse II of I onder te brengen.
  Indien deze passende technische maatregelen de indeling van de ontginningswerkplaats niet verbeterd hebben binnen drie weken na de laatste monsternamen die tot de indeling aanleiding hebben gegeven, neemt de ontginner eensdeels maatregelen om het personeel te beschermen en anderdeels vermindert hij gedurende drie weken de produktie in die werkplaats met 25 pct. Bij het verstrijken van deze termijn wordt de werkplaats stilgelegd indien de indeling niet verbeterd is.
  Ieder ondergronds werkpunt van klasse III moet binnen drie weken na de laatste monsternamen die tot de indeling aanleiding hebben gegeven terug in de klasse II of I ondergebracht zijn; anders wordt het stilgelegd.
  In een werkplaats of een werkpunt waar de schadelijkheidsgraad van de lucht de bovenste grens van klasse III overschrijdt, worden de werken op het einde van de dienst stilgelegd.

Art.10. Het opnieuw in bedrijf nemen van de werkplaats of het werkpunt die stilgelegd werden, wordt gelijkgesteld met het in bedrijf nemen van een nieuwe werkplaats of een nieuw werkpunt. Het mag alleen met de toestemming van de mijningenieur geschieden, nadat deze de nieuwe maatregelen die de ontginner voorstelt onderzocht heeft.

Art.11. Wanneer de lucht van de arbeidsplaats op een welkdanige al dan niet van een werkplaats of een werkpunt deel uitmakende plaats van de mijn overdreven vuil is, mag de mijningenieur of zijn afgevaardigde de voortzetting van het werk aldaar afhankelijk stellen van alle welkdanige passende maatregelen en wel in overleg met de directeur der werken of zijn afgevaardigde.

Art.12. Maskers mogen slechts momenteel voor beschermingsdoeleinden gebruikt worden. Deze beschermingsmiddelen zijn van een door de directeur-generaal der mijnen aangenomen type. Ze worden op kosten van de ontginner geleverd en onderhouden.

Art.13. De mijningenieur mag afwijkingen van dit besluit toestaan voor een duur van ten hoogste drie jaar; deze afwijkingen mogen steeds ingetrokken, maar na onderzoek ook hernieuwd worden. De mijningenieur mag de toestemming afhankelijk stellen van voorwaarden die hij bepaalt.
  Zijn beslissingen worden met redenen omkleed.
  Zo één van de opgelegde voorwaarden niet wordt nageleefd, wordt het genot van de afwijking van rechtswege geschorst.

Art.14. Belanghebbenden kunnen bij de Minister in beroep gaan tegen de maatregelen door de mijningenieur bij toepassing van dit besluit genomen.
  De Minister doet uitspraak na het advies van de inspecteur-generaal der mijnen te hebben ingewonnen.

Art.15. Inbreuken op de bepalingen van dit besluit en op de voorwaarden van de toestemmingen om van deze bepalingen af te wijken worden vastgesteld, vervolgd en gevonnist overeenkomstig de voorschriften van de artikelen 130 en 131 van de gecoördineerde mijnwetten.

Art.16. Het koninklijk besluit van 10 december 1970 betreffende de stofbestrijding in de ondergrondse werken van kolenmijnen wordt opgeheven.

Art. 17. Onze Minister van Economische Zaken en Onze Staatssecretaris, toegevoegd aan de Minister van Economische Zaken worden belast met de uitvoering van dit besluit.