30 JUNI 1975. - Wet betreffende het statuut van de banken, de private spaarkassen en bepaalde andere financiële instellingen.
HOOFDSTUK I. Controle op de private spaarkassen.
Sectie 1. Wijzigingen aan de op 23 juni 1967 gecoördineerde bepalingen betreffende de controle op de private spaarkassen.
Art. 1-22
Sectie 2. Bepalingen betreffende het Centraal Bureau voor de Kleine Spaarders en het Herdiscontering- en Waarborginstituut.
Art. 23-30
Sectie 3. Diverse bepalingen en overgangsbepalingen.
Art. 31-35
HOOFDSTUK II. Wijzigingen aan het koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935 op de bankcontrole en het uitgifteregime voor titels en effecten.
Art. 36-58
HOOFDSTUK III. Wijzigingen aan de wet van 10 juni 1964 op het openbaar aantrekken van spaargelden.
Art. 59-67
HOOFDSTUK IV. Wijzigingen aan het koninklijk besluit nr. 64 van 10 november 1967 tot regeling van het statuut van de portefeuillemaatschappijen en hun associatie met de economische programmatie.
Art. 68
HOOFDSTUK V. Diverse bepalingen.
Art. 69-76
HOOFDSTUK VI. Statuut van de Algemene Spaar- en Lijfrentekas.
Art. 77-88
Slotbepaling.
Art. 89
1985011123 1986004045 1992003570 1992003571 1992003572 2000003468
HOOFDSTUK I. _ Controle op de private spaarkassen.
Sectie 1. _ Wijzigingen aan de op 23 juni 1967 gecoördineerde bepalingen betreffende de controle op de private spaarkassen.
Artikel 1. <wijzigingsbepaling>
Art.2. <wijzigingsbepaling>
Art.3. <wijzigingsbepaling>
Art.4. <wijzigingsbepaling>
Art.5. <wijzigings- en opheffingsbepaling>
Art.6. <wijzigingsbepaling>
Art.7. <opheffingsbepaling>
Art.8. <wijzigingsbepaling>
Art.9. <wijzigingsbepaling>
Art.10. <wijzigingsbepaling>
Art.11. <wijzigingsbepaling>
Art.12. <wijzigingsbepaling>
Art.13. <wijzigingsbepaling>
Art.14. <wijzigingsbepaling>
Art.15. <wijzigingsbepaling>
Art.16. <wijzigingsbepaling>
Art.17. <wijzigingsbepaling>
Art.18. <wijzigingsbepaling>
Art.19. <wijzigingsbepaling>
Art.20. <wijzigingsbepaling>
Art.21. <wijzigingsbepaling>
Art.22. <wijzigingsbepaling>
Sectie 2. _ Bepalingen betreffende het Centraal Bureau voor de Kleine Spaarders en het Herdiscontering- en Waarborginstituut.
Art.23. Op de datum die bij koninklijk besluit zal worden vastgesteld zal het Centraal Bureau voor de Kleine Spaarders ontbonden worden en zullen zijn bevoegdheden, voor zover die voortvloeien uit de bepalingen betreffende de controle op de private spaarkassen, gecoördineerd op 23 juni 1967, van rechtswege overgedragen worden aan de Bankcommissie, die werd opgericht bij artikel 35 van het koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935 op de bankcontrole en het uitgifteregime voor titels en effecten.
Vanaf diezelfde datum zullen de woorden "het Centraal Bureau voor de Kleine Spaarders" of "het Bureau vervangen worden door de woorden "de Bankcommissie" in de tekst van de bepalingen betreffende de controle op de private spaarkassen, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 23 juni 1967 en gewijzigd door de huidige wet.
Art.24. Het Centraal Bureau voor de Kleine Spaarders blijft voortbestaan voor zover zijn vereffening zulks vereist.
Deze vereffening wordt verricht door de directeur van het Bureau, die daarover verslag uitbrengt aan de Raad van Beheer van het Bureau, die de sluiting van de vereffening zal uitspreken.
Het na de vereffening overblijvend netto-actief wordt toegekend aan het Muntfonds dat werd opgericht bij de wet van 12 juni 1930.
Art.25. <wijzigingsbepaling>
Art.26. <wijzigingsbepaling>
Art.27. <wijzigingsbepaling>
Art.28. <wijzigingsbepaling>
Art.29. <wijzigings- en opheffingsbepaling>
Art.30. <wijzigingsbepaling>
Sectie 3. _ Diverse bepalingen en overgangsbepalingen.
Art.31. <wijzigingsbepaling>
Art.32. De wet van 7 december 1934 tot instelling van een Centraal Bureau voor de Kleine Spaarders, gewijzigd bij de wet van 29 juni 1937, bij de besluitwet van 11 mei 1946 en bij het koninklijk besluit nr. 11 van 18 april 1967, wordt opgeheven op de datum bepaald door het koninklijk besluit vermeld in artikel 23, onverminderd de toepassing van artikel 24.
Art.33. Het zevende lid van artikel 16bis, dat door artikel 13 van deze wet wordt ingevoegd in de bepalingen betreffende de controle op de private spaarkassen gecoördineerd op 23 juni 1967, is, niettegenstaande alle andersluidende bepalingen van de statuten, toepasselijk op de private spaarkassen die waren toegelaten bij het in werking treden van deze wet.
Art.34. In de private spaarkassen die waren toegelaten vóór het in werking treden van deze wet, zullen de eerste revisoren voorlopig mogen benoemd worden door de raad van beheer, onder voorbehoud van definitieve benoeming door de eerstkomende algemene vergadering en dit niettegenstaande iedere statutaire bepaling of beslissing van vergadering waarbij het aantal commissarissen wordt beperkt.
Bij afwijking van artikel 16bis, tweede lid, door artikel 13 van deze wet ingevoegd in de gecoördineerde bepalingen betreffende de controle op de private spaarkassen, mogen de commissarissen, die het statuut van erkende revisor niet bezitten, aanblijven tot de eerstvolgende statutaire algemene vergadering die op het in werking treden van de huidige wet volgt.
Art.35. Het Centraal Bureau voor de Kleine Spaarders heeft tot bij zijn ontbinding, wat de private spaarkassen betreft, de bevoegdheden van de Bankcommissie die voortvloeien uit :
1° artikels 20, § 2, 23, tweede lid, en 38 van het koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935 voor de toepassing van artikel 16bis, vijfde lid, van de gecoördineerde bepalingen op de private spaarkassen;
2° artikel 70, eerste en tweede lid, van de onderhavige wet.
HOOFDSTUK II. _ Wijzigingen aan het koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935 op de bankcontrole en het uitgifteregime voor titels en effecten.
Art.36. <wijzigingsbepaling>
Art.37. <wijzigingsbepaling>
Art.38. <wijzigingsbepaling>
Art.39. <wijzigingsbepaling>
Art.40. <wijzigingsbepaling>
Art.41. <wijzigingsbepaling>
Art.42. <wijzigingsbepaling>
Art.43. <wijzigingsbepaling>
Art.44. <wijzigings- en opheffingsbepaling>
Art.45. <wijzigingsbepaling>
Art.46. <wijzigingsbepaling>
Art.47. <wijzigingsbepaling>
Art.48. <wijzigingsbepaling>
Art.49. <wijzigingsbepaling>
Art.50. <wijzigingsbepaling>
Art.51. <wijzigingsbepaling>
Art.52. <opheffingsbepaling>
Art.53. <wijzigingsbepaling>
Art.54. <wijzigingsbepaling>
Art.55. <wijzigingsbepaling>
Art.56. <wijzigingsbepaling>
Art.57. <wijzigingsbepaling>
Art.58. <opheffingsbepaling>
HOOFDSTUK III. _ Wijzigingen aan de wet van 10 juni 1964 op het openbaar aantrekken van spaargelden.
Art.59. <wijzigings- en opheffingsbepaling>
Art.60. <wijzigingsbepaling>
Art.61. <wijzigingsbepaling>
Art.62. <opheffingsbepaling>
Art.63. <wijzigingsbepaling>
Art.64. <wijzigingsbepaling>
Art.65. <wijzigingsbepaling>
Art.66. Bij de ondernemingen die onder toepassing vallen van hoofdstuk I van de wet van 10 juni 1964 en die ingeschreven waren vóór de onderhavige wet van kracht is geworden, kunnen de eerste revisoren, voorzien door artikel 6, § 2, van genoemde wet voorlopig benoemd worden door de raad van beheer onder voorbehoud van definitieve benoeming door de eerstvolgende algemene vergadering en dit ondanks elke statutaire bepaling of elke beslissing van de vergadering tot beperking van het aantal commissarissen.
In afwijking van artikel 6, § 2, tweede lid, door artikel 61 van deze wet in de wet van 10 juni 1964 ingevoegd, mogen de commissarissen die geen erkend revisor zijn in functie blijven tot de eerste algemene statutaire vergadering die volgt op het van kracht worden van deze wet.
Art.67. De Bankcommissie mag aan de ondernemingen die onder toepassing vallen van hoofdstuk I van de wet van 10 juni 1964 op het openbaar aantrekken van spaargelden, ingeschreven vóór deze wet van kracht is geworden en waarvan het kapitaal minder bedraagt dan 25 miljoen frank het nodige uitstel verlenen om het op dat bedrag te brengen; dat uitstel mag niet langer zijn dan vijf jaar.
HOOFDSTUK IV. _ Wijzigingen aan het koninklijk besluit nr. 64 van 10 november 1967 tot regeling van het statuut van de portefeuillemaatschappijen en hun associatie met de economische programmatie.
Art.68. <wijzigingsbepaling>
HOOFDSTUK V. _ Diverse bepalingen.
Art.69. (opgeheven) <W 1993-03-22/34, art. 153, 003; Inwerkingtreding : 19-04-1993>
Art.70. (opgeheven) <W 1993-03-22/34, art. 153, 003; Inwerkingtreding : 19-04-1993>
Art.71. (opgeheven) <W 1993-03-22/34, art. 153, 003; Inwerkingtreding : 19-04-1993>
Art.72. (opgeheven) <W 1993-03-22/34, art. 153, 003; Inwerkingtreding : 19-04-1993>
Art.73. (opgeheven) <W 1993-03-22/34, art. 153, 003; Inwerkingtreding : 19-04-1993>
Art.74. (opgeheven) <W 1993-03-22/34, art. 153, 003; Inwerkingtreding : 19-04-1993>
Art.75. De Bankcommissie kan aan de banken, die bij het in werking treden van deze wet ingeschreven zijn op de lijst vermeld in artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935 en waarvan het kapitaal geen 50 miljoen frank bedraagt, de nodige uitsteltermijnen toekennen om hun kapitaal op dit bedrag te brengen; deze termijnen mogen vijf jaar niet overschrijden.
Art.76. De regels betreffende de bekendmaking van de balansen en de verlies- en winstrekeningen vermeld in het tweede lid van artikel 12 van het koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935, gewijzigd bij artikel 42 van de huidige wet, zijn voor de eerste maal toepasselijk :
1° voor de in artikel 9 van hetzelfde besluit bedoelde banken op de balans en de verlies- en winstrekening afgesloten na het in werking treden van de huidige wet;
2° voor de in artikel 10 van hetzelfde besluit bedoelde banken, op de balans en op de verlies- en winstrekening van het geheel van hun operatiezetels in België, afgesloten na het in werking treden van de huidige wet.
HOOFDSTUK VI. _ Statuut van de Algemene Spaar- en Lijfrentekas.
Art.77. <wijzigingsbepaling>
Art.78. <wijzigingsbepaling>
Art.79. <wijzigingsbepaling>
Art.80. <wijzigingsbepaling>
Art.81. <wijzigingsbepaling>
Art.82. <wijzigingsbepaling>
Art.83. <wijzigingsbepaling>
Art.84. <wijzigingsbepaling>
Art.85. <wijzigingsbepaling>
Art.86. <wijzigingsbepaling>
Art.87. <wijzigingsbepaling>
Art.88. <wijzigingsbepaling>
Slotbepaling.
Art. 89. Het koninklijk besluit waarvan sprake in artikel 23 bepaalt de datum waarop artikel 51, 1°, van kracht wordt.