27 OKTOBER 1970. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 44, vierde lid, en 48 van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet. (NOTA : Opgeheven voor het Vlaamse Gewest door BVR2002-02-01/47, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-2002) (NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest door BWG2014-05-15/39, art. 25, 1°; Inwerkingtreding : 03-07-2014) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 23-06-2014 en tekstbijwerking tot 23-06-2014)
Art. 1-4
Artikel 1. Elke door het ruilverkavelingscomité, de eigenaars, de vruchtgebruikers of de pachters verschuldigde som wordt krachtens artikel 48 van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet niet betaald wanneer het bedrag ervan kleiner is dan zevenhonderd vijftig frank.
(NOTA : Artikel 1 geldig voor het Waalse Gewest :
Art. 1. Elke door het ruilverkavelingscomité, de eigenaars, de vruchtgebruikers of de pachters verschuldigde som wordt krachtens artikel 48 van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet niet betaald wanneer het bedrag ervan kleiner is dan (18,60 euro). <BWG 2002-01-17/35, art. 1; Inwerkingtreding : 01-01-2002>)
Art.2. Het bedrag van de sommen die de ruilverkavelingscomités, krachtens artikel 44, vierde lid, van de wet van 22 juli 1970, zonder de tussenkomst van de Deposito- en Consignatiekas, rechtstreeks aan de eigenaars en vruchtgebruikers mogen uitkeren, is vastgesteld op zevenhonderd vijftig frank tot vijfduizend frank.
(NOTA : Artikel 2 geldig voor het Waalse Gewest :
Art. 2. Het bedrag van de sommen die de ruilverkavelingscomités, krachtens artikel 44, vierde lid, van de wet van 22 juli 1970, zonder de tussenkomst van de Deposito- en Consignatiekas, rechtstreeks aan de eigenaars en vruchtgebruikers mogen uitkeren, is vastgesteld op (18,60 euro tot 124 euro). <BWG 2002-01-17/35, art. 1; Inwerkingtreding : 01-01-2002>)
Art.3. De artikelen 1 en 2 zijn niet van toepassing wanneer de ruilverkavelingsakte wordt verleden volgens de regelen bepaald in de wet van 25 juni 1956 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet.
Art. 4. Onze Minister van Landbouw is belast met de uitvoering van dit besluit.