Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

6 MEI 1963. - Koninklijk besluit tot vaststelling van het algemeen reglement van de rust- en overlevingspensioenregeling ten behoeve van de vrijwillig verzekerden.



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. Toepassingsgebied.
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. De vrijwillige verzekering.
Art. 3-6
HOOFDSTUK III. Aanvullende verzekering.
Art. 7-9
HOOFDSTUK IV. Aansluiting bij de algemene spaar- en lijfrentekas.
Art. 10
HOOFDSTUK V. Nadere regelen betreffende de overdracht van de stortingen aan de algemene spaar- en lijfrentekas.
Art. 11-13
HOOFDSTUK VI. Rust- en overlevingspensioenen.
Art. 14-18
HOOFDSTUK VII. Beheer.
Art. 19-23
HOOFDSTUK VIII. Overgangsbepalingen.
Art. 24-29



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

1998022612 



Artikels:

HOOFDSTUK I. _ Toepassingsgebied.
Artikel 1. Mag in het kader van de wet van 12 februari 1963 stortingen verrichten met het oog op het vestigen van een rust- en overlevingspensioen als vrijwillig verzekerde elke persoon die werkelijk in België verblijft, ten minste twintig jaar oud is en ten hoogste vijfenzestig of zestig jaar oud is, naargelang het een man of een vrouw betreft, die tijdens het kalenderjaar niet gewoonlijk en hoofdzakelijk tewerkgesteld is in de zin van de artikelen 3 en 4 van het koninklijk besluit van 7 juni 1962 tot uitvoering van de wet van 3 april 1962 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor arbeiders en bedienden en die geen volledig rustpensioen of geen rustpensioen voor een volledige loopbaan geniet, rekehing houdend met de verschillende pensioenregelingen ten laste waarvan hij rechten kan laten gelden.
  De personen die aan deze voorwaarden voldoen, worden in dit besluit aangeduid door de woorden "vrijwillig verzekerden" .

Art.2. Elke persoon, die de leeftijd van ten minste vijftien jaar en van ten hoogste vijfenzestig of zestig jaar, naargelang het een man of een vrouw betreft, bereikt heeft, kan in het verband van de wet van 12 februari 1963 stortingen verrichten met het oog op het vestigen van een aanvullend rust- of overlevingspensioen.

HOOFDSTUK II. _ De vrijwillige verzekering.
Art.3. De vrijwillig verzekerden verrichten hun stortingen aan de Algemene Spaar- en Lijfrentekas, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van de erkende onderlinge pensioenfondsen.

Art.4. Uiterlijk 30 juni volgend op het einde van het kalenderjaar in de loop waarvan één of verschillende stortingen werden verricht, moet de verzekerde bij de Algemene Spaar- en Lijfrentekas, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van het onderling fonds verklaren, dat hij in de loop van het verstreken kalenderjaar heeft voldaan aan de voorwaarden waarin voorzien bij artikel 1.

Art.5. De vrijwillig verzekerde kan een storting verrichten ten vroegste op het einde van het kalenderkwartaal in de loop waarvan hij zijn twintigste verjaardag bereikt, en ten laatste op het einde van het kalenderkwartaal vóór dat in de loop waarvan hij zijn vijfenzestigste of zestigste verjaardag bereikt naargelang het een man of een vrouw betreft.

Art.6. De som van de in de loop van een kalenderjaar verrichte stortingen geld als jaarpremie voor de verzekering en mag niet hoger liggen dan F 4.000 en niet lager dan F 1.200. De verzekerde kan zijn stortingen verrichten door vervroegde betaling voor een geheel kalenderjaar of voor gedeelten van dat jaar; nochtans kan hij niet meer dan één storting in de loop van eenzelfde kalenderkwartaal verrichten bij de verzekeringsinstelling.

HOOFDSTUK III. _ Aanvullende verzekering.
Art.7. Al de personen die verlangen zich een aanvullend pensioen te vestigen overeenkomstig de wet van 12 februari 1963, verrichten hun stortingen hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van een erkend onderlinge pensioenfonds aan de Algemene Spaar- en Lijfrentekas, verzekeringsinstelling.

Art.8. De stortingen moeten worden verricht op het einde van het kalenderkwartaal; het staat de verzekerde vrij deze stortingen vooraf te doen voor een gans kalenderjaar, dan wel voordelen van dit jaar. Iedere aan de Algemene Spaar- en Lijfrentekas overgemaakte stortingen moet ten minste F 300 bedragen; de storting die dat bedrag niet bereikt, wordt zonder interest terugbetaald op uiterlijk 31 december van het kalenderjaar volgend op het jaar van de storting .
  Het totaal der in de loop van een kalenderjaar gedane stortingen vormt de jaarlijkse verzekeringspremie.

Art.9. Het bij artikel 5 van de wet van 12 februari 1963 bedoeld bedrag wordt vastgesteld op F 6.000 per jaar. Ingeval er aanleiding toe bestaat bij toepassing van dit artikel tot een geneeskundig onderzoek over te gaan, wordt dit onderzoek verricht door een geneesheer aangenomen door de Algemene Spaar- en Lijfrentekas en ten laste van deze.

HOOFDSTUK IV. _ Aansluiting bij de algemene spaar- en lijfrentekas.
Art.10. Alvorens voor de eerste maal bij de Algemene Spaar en Lijfrentekas stortingen worden verricht, moet elke persoon haar een aanvraag om inschrijving laten geworden behalve wanneer hij reeds bij deze instelling een lijfrenterekening bezit. De postkantoren, andere dan de postagentschappen, alsmede de diensten en agentschappen van de Algemene Spaar- en Lijfrentekas bezorgen kosteloos de hiertoe nodige formulieren.
  De vermeldingen betreffende de burgerlijke stand moeten door het bevoegde gemeentebestuur gewaarmerkt worden. Voor de in het buitenland geboren personen moet bij de aanvraag om inschrijving een uittreksel uit de geboorteakte of een als zodanig gelden authentiek bescheid gevoegd worden.
  Ingeval de stortingen door tussenkomst van een onderling pensioenfonds werden overgemaakt, worden de aanvragen om inschrijving door deze aan de verzekeringsinstelling overgemaakt.

HOOFDSTUK V. _ Nadere regelen betreffende de overdracht van de stortingen aan de algemene spaar- en lijfrentekas.
Art.11. De verzekerde die persoonlijk zijn stortingen verricht kan ofwel ze in speciën deponeren aan de loketten van de Algemene Spaar- en Lijfrentekas of van haar agentschappen, ofwel ze verrichten door storting of overschrijving op de postcheckrekening van deze instelling.

Art.12. De verzekerde die stortingen verricht door tussenkomst van een erkend onderling pensioenfonds maakt zijn geld een of meer malen per kwartaal aan genoemd fonds over. Iedere storting in speciën verricht geeft aanleiding tot aflevering van een ontvangstbewijs.
  De onderlinge fondsen moeten de stortingen van hun aangeslotenen in de orde van de ontvangst ervan inschrijven.
  Ze maken aan de Algemene Spaar- en Lijfrentekas ten laatste op de laatste werkdag van de eerste maand van ieder kalenderkwartaal een nominatieve staat van het globaal bedrag van de stortingen door elk van de aangeslotenen in de loop van het voorgaande kwartaal verricht over; ze storten ter zelfder tijd aan deze instelling het totaal bedrag van de op deze staat ingeschreven stortingen.

Art.13. De verzekerden kunnen de stortingen voor de twee kalenderkwartalen die aan de ingenottreding voorafgaan zes maanden bij voorbaat berichten.

HOOFDSTUK VI. _ Rust- en overlevingspensioenen.
Art.14. (lid 1 opgeheven maar zie art. 5, § 3 van KB 1987-05-07/31) <KB 1987-05-07/31, art. 5, §3, 1°, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1987>
  (lid 2 opgeheven) <KB 1987-05-07/31, art. 5, § 1, 1°, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1987>

Art.15. Het rustpensioen wordt, na het verstrijken van het kalenderjaar, berekend overeenkomstig de bij de wet gevoegde tarieven I, II, III of IV; voor het bepalen ervan, worden de in de loop van een kalenderjaar verrichte stortingen geacht te zijn gedaan op de op 1 juli van dat jaar door de verzekerde bereikte volle leeftijd .
  Voor de toepassing van deze bepaling, dient men onder "in de loop van een kalenderjaar verrichte stortingen" te verstaan, de stortingen met betrekking tot de vier kwartalen van het betrokken kalenderjaar. Wordt beschouwd als zijnde verricht in de loop va n een kalenderkwartaal, elke storting gedaan bij de verzekeringsinstelling of overgemaakt aan deze laatste uiterlijk op de laatste werkdag van de eerste maand van het volgend kwartaal.

Art.16. § 1. Ten einde voor de eerste maal de uitbetaling van hun rust- en overlevingspensioen te bekomen, zijn de verzekerden ertoe gehouden een aanvraag in te dienen bij (Rijksdienst voor Pensioenen). <KB 1998-10-12/31, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 1999-01-01>
  § 2. (De aanvraag om uitbetaling van het rustpensioen mag ten vroegste de eerste dag van de maand die met één jaar aan de datum voorafgaat vanaf welke het pensioen voor de eerste maal betaalbaar is, ingediend worden.) <KB 18-1-1967, art. 1>
  Ten einde de vervroegde uitbetaling van het rustpensioen te bekomen, moet de aanvraag bij (Rijksdienst voor pensioenen) ingediend worden ten minste zes maand vóór de leeftijd gekozen voor de ingenottreding van het pensioen. <KB 1998-10-12/31, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 1999-01-01>
  § 3. De aanvraag om uitbetaling van het overlevingspensioen moet melding maken van de naam, voornamen, geboorteplaats en -datum van de weduwe en van de overleden echtgenoot, het huidig adres van de weduwe alsmede de plaats en datum van overlijden van haar echtgenoot; deze inlichtingen dienen gewaarmerkt door het gemeentebestuur van de verblijfplaats van de weduwe.
  § 4. (Opgeheven) <KB 29-4-1969, art. 77, § 1, 1>

Art.17. De overeenkomstig de wet van 12 februari 1963 ingediende pensioenaanvragen gelden eveneens voor de uitkering der in het verband der geordende wetten vastgestelde voordelen.

Art.18. Ingeval van overlijden van een mannelijk verzekerde die ongehuwd , weduwnaar of uit de echt gescheiden is, en die stortingen heeft verricht in uitvoering van artikel 3, § 2 van de wet van 12 februari 1963, is de uitkering van het vestigingskapitaal van het overlevingspensioen afhankelijk gemaakt van het indienen van een aanvraag om uitbetaling bij de Algemene Spaar- en Lijfrentekas, door de gerechtigde(n) waarvan sprake in artikel 12, § 2 van de wet; voorts zijn dezen, tot staving van hun hoedanigheid en van hun rechten op het genot dezer uitkering, ertoe gehouden de nodige bewijsstukken over te leggen.

HOOFDSTUK VII. _ Beheer.
Art.19. (opgeheven) <KB 1987-05-07/31, art. 5, § 1, 2°, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1986>

Art.20. (opgeheven) <KB 1987-05-07/31, art. 5, § 1, 3°, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1986>

Art.21. (opgeheven) <KB 1987-05-07/31, art. 5, § 1, 3°, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1986>

Art.22. (opgeheven) <KB 1987-05-07/31, art. 5, § 1, 3°, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1986>

Art.23. (opgeheven) <KB 1987-05-07/31, art. 5, § 1, 3°, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1986>

HOOFDSTUK VIII. _ Overgangsbepalingen.
Art.24. Ter uitvoering van artikel 38 van de wet, bepaalt de Algemene Spaar- en Lijfrentekas, per geboortejaar van de verzekerden, zowel voor de mannelijke als voor de vrouwelijke verzekerden, het globaal bedrag der wiskundige reserves betreffende de onder het stelsel van de wet van 10 december 1924 gevestigde voordelen.
  Op grond van deze wiskundige reserves stelt zij, per geboortejaar voor de mannen enerzijds, en voor de vrouwen anderzijds, een omzettingscoëfficiënt vast die toegepast op de overeenkomstig bedoelde wet gevestigde persoonlijk rente, het bedrag geeft van de nieuwe rente die overeenkomstig de bij het besluit van de Regent van 12 september 1946 geordende wetten is verzekerd.

Art.25. De omslag van de overschotten van het Fonds voor weduwen en wezen, waarin bij artikel 31 van de wet is voorzien, geschiedt door toedoen van de Rijkskas voor rust- en overlevingspensioenen waarbij rekening wordt gehouden met de stortingen onder het stelsel van de geordende wetten verricht in de verplichte verzekering enerzijds, en, anderzijds, in de vrijwillige of aanvullende verzekering.
  De berekeningselementen worden aan de Rijkskas voor rust- en overlevingspensioenen door de Algemene Spaar- en Lijfrentekas bezorgd.
  De omslag van de sommen die voortaan nog aan het Fonds voor weduwen en wezen toekomen, geschiedt op het ogenblik dat zij door de Algemene Spaar- en Lijfrentekas overgemaakt worden.

Art.26. De stortingen welke in het verband der bij besluit van de Regent van 12 september 1946 geordende wetten werden verricht voor de periode tussen de verjaarmaand van de verzekerden in 1962 en 1 januari 1963 wat betreft de vrijwillig verzekerden, of 2 maart 1963 wat betreft de verplicht verzekerden, die voor de aanvullende verzekering wensen te storten, moeten vóór 1 januari 1964 aan de Algemene Spaar- en Lijfrentekas worden overgemaakt, onverschillig of zij rechtstreeks in speciën dan wel door het plakken van pensioenzegels of stortingskaarten worden verricht. Voor die stortingen is in een rijkstegemoetkoming voorzien overeenkomstig de bepalingen van de geordende wetten, zonder dat rekening wordt gehouden met het minimumbedrag der stortingen bepaald in artikel 25 van deze wetten.

Art.27. De bepalingen van artikel 78 van de bij het besluit van de Regent van 12 september 1946 geordende wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood zijn toepasselijk op elk bescheid dat ter uitvoering van de wet van 12 februari 1963 nodig is.

Art.28. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1963.

Art. 29. Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Sociale Voorzorg zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.