4 AUGUSTUS 1959. - Koninklijk besluit tot reglementering van het gebruik van springstoffen en gesteente in open ontginningswerken van graverijen en groeven. <opschrift gewijzigd bij KB 09-10-1985, art. 1> (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest <BVR2011-07-15/41, art. 31, 002; Inwerkingtreding : 06-09-2013>)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 06-09-2011 en tekstbijwerking tot 09-01-2017)
HOOFDSTUK I. Algemeenheden.
Afdeling I. Toepassingsgebied.
Art. 1
Afdeling II. Aard van de springstoffen.
Art. 2
Afdeling III. Definities.
Art. 3
HOOFDSTUK II. Personeel.
Afdeling I. Voor het gebruik van springstoffen aangestelde personen. Voorschriften.
Art. 4-5
Afdeling II. Bekwaamheidsgetuigschrift.
Art. 6
HOOFDSTUK III. Techniek van het gebruik van springstoffen.
Afdeling I. Voorbereiding van de schietverrichting.
Art. 7-8
Afdeling II. Gebruiksvoorwaarden.
Art. 9-13
Afdeling III. Het laden.
Art. 14-18
Afdeling IV. Het aanzetten.
Art. 19-24
Afdeling V. Het opstoppen.
Art. 25-27
Afdeling VI. Voorzorgsmaatregelen vóór het afvuren.
Art. 28-31
Afdeling VII Het afvuren.
Art. 32-34
Afdeling VIII. Na het afvuren te nemen voorzorgsmaatregelen.
Art. 35
Afdeling IX. Onvolledige ontploffingen Weigerende mijnen Ontstopping.
Art. 36-37
HOOFDSTUK IV. Bepalingen die van toepassing zijn op nieuwe springstoffen waarmee geëxperimenteerd wordt.
Art. 38
HOOFDSTUK V. Voorkoming van trillingseffecten ten opzichte van de exploitatie.
Art. 39
HOOFDSTUK VI. Verbod.
Art. 40
HOOFDSTUK VIII Bijzondere springstoffen.
Art. 41-42
HOOFDSTUK VIII. Toezicht, afwijkingen.
Art. 43-45
HOOFDSTUK IX. Ongevallen en ongewone voorvallen.
Art. 46-47
HOOFDSTUK X. Straffen.
Art. 48
HOOFDSTUK XI. Slotbepalingen.
Art. 49-51
HOOFDSTUK I. _ Algemeenheden.
Afdeling I. _ Toepassingsgebied.
Artikel 1. <KB 09-10-1985, art. 2> Het gebruik van springstoffen in gesteente in open ontginningswerken van graverijen en groeven is onderworpen:
a) aan de voorschriften van het koninklijk besluit van 23 september 1958 houdende algemeen reglement betreffende het fabriceren, opslaan, onder zich houden, verkopen, vervoeren en gebruiken van springstoffen, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 7 januari 1966, 10 december 1969, 9 april 1976 en 4 augustus 1978;
b) aan de voorschriften van het koninklijk besluit van 1 september 1897 tot vaststelling van de algemene voorwaarden voor de machtiging op het openen, het ontginnen van steengraven, mijnen, zandputten, venen, fosfaatmijnen, enz. en het delven van uithollingen nabij de spoorweg, gewijzigd door het koninklijk besluit van 25 april 1934;
c) aan de voorschriften van dit besluit.
Afdeling II. _ Aard van de springstoffen.
Art.2. <KB 09-10-1985, art. 2> Als springstof mogen alleen gebruikt worden, de ontplofbare stoffen, evenals de munitie en aanzetmiddelen die volgens de lijst van de erkende springstoffen tot het gebruik voor schietwerk zijn toegelaten; alle andere produkten zijn uitgesloten, behalve de in de hierna volgende artikelen 38, 41 en 42 bepaalde uitzonderingen.
Afdeling III. _ Definities.
Art.3. <KB 09-10-1985, art. 2> In dit besluit verstaat men onder:
_ mijngat, een van te voren bestaande holte in het gesteente, een holte die gewijzigd of verwezenlijkt is om er een springlading in te plaatsen;
_ boorgat, een mijngat dat uitsluitend door boren in het gesteente verwezenlijkt is;
_ mijn, een mijngat dat een springlading bevat;
_ opgelegde lading, een springlading die in aanraking met het gesteente wordt aangewend maar niet in aanraking met het gesteente wordt aangewend maar niet in een mijngat geplaatst is;
_ schietverrichting, het ontploffen van een mijn of springlading of van een groep mijnen of ladingen na de afvuring op het voorziene tijdstip;
_ primaire schietverrichting, het schieten in het gesteente in de oorspronkelijke afzetting;
_ massale schietverrichting, een primaire schietverrichting met ten minste één rij boorgaten evenwijdig met een vrije kant van de rots, derwijze dat ineens een grote hoeveelheid gesteente wordt losgeschoten (een primaire schietverrichting met slechts enkele mijnen of ladingen op een bepaalde plaats van een front wordt niet als massale schietverrichting beschouwd);
_ secundaire schietverrichting, het schieten voor het verbrijzelen van brokken die eerst van de oorspronkelijke rotsformatie zijn losgeschoten;
_ schietwerkplaats, de plaats van de graverij of de groeve waar geschoten wordt;
_ weigeren, het niet ontploffen van één of verscheidene mijnen of ladingen waarvan de afvuring in de schietverrichting voorzien was;
_ volledige ontploffing, het niet ontploffen van een gedeelte van de lading;
_ ontijdige ontploffing, het ontploffen van één of meerdere mijnen of ladingen op een ander tijdstip dan tijdens de schietverrichting.
HOOFDSTUK II. _ Personeel.
Afdeling I. _ Voor het gebruik van springstoffen aangestelde personen. _ Voorschriften.
Art.4. <KB 09-10-1985, art. 2> De springstoffen mogen voor gebruik alleen toevertrouwd worden aan bevoegde personen, door toedoen van de voor de werken in de graverij of de groeve verantwoordelijke persoon aangesteld, en die opgenomen is in een hiërarchie die een schietmeester en eventueel schietmeesterarbeiders en hulp-schietarbeiders moet omvatten.
De verantwoordelijke persoon moet erop toezien dat de voor het gebruik van springstoffen aangestelde personen de vereiste waarborgen op het stuk van orde en vertrouwen bieden; hij is belast met de voortdurende opleiding van de schietmeester en de schietarbeiders, die tenminste 21 jaar oud moeten zijn.
De schietmeester oefent gezag uit over de schietarbeiders en hulp-schietarbeiders gedurende het uitoefenen van hun werk. Als de schietmeester afwezig is, moet hij vervangen worden ofwel door de verantwoordelijke persoon, ofwel door een onder zijn bevel geplaatste schietarbeider die als plaatsvervangend schietmeester wordt aangesteld.
De hulp-schietarbeiders mogen ten hoogste de springstoffen naar de werkplaatsen dragen en de mijnen laden en opstoppen of de opgelegde ladingen aanbrengen.
De verantwoordelijke persoon kan de aangestelden van de springstofleverancier als hulp-schietarbeiders in dienst van het door hem geleide bedrijf erkennen.
Art.5. <KB 09-10-1985, art. 2> De verantwoordelijke persoon vergewist er zich van dat de schietmeester en zijn eventuele plaatsvervanger de bepalingen van dit besluit kennen. In het bijzonder ten behoeve van de schietarbeiders en hulp-schietarbeiders, stelt hij bovendien een tekst op waarin de algemene voorschriften vermeld worden die in de betrokken graverij of groeve van toepassing zijn en waarin de bijzondere veiligheidsvoorschriften opgelegd worden die hij nodig acht.
Deze voorschriften worden ter beschikking van de ambtenaren en beambten van de Administratie van het Mijnwezen gehouden.
Afdeling II. _ Bekwaamheidsgetuigschrift.
Art.6. <KB 09-10-1985, art. 2> Uiterlijk drie jaar na de datum van inwerkingtreding van onderhavig besluit moet iedere schietmeester en iedere persoon die geroepen is om hem te vervangen een bekwaamheidsgetuigschrift bezitten, waarvan de toekenningsvoorwaarden bij ministerieel besluit worden vastgesteld.
Onder het toezicht van de ambtenaren en beambten van de Administratie van het Mijnwezen, vergewist de verantwoordelijke persoon er zich van dat de schietarbeiders en hulp-schietarbeiders een praktische kennis bezitten van de toepassing van de tekst die volgens artikel 5 voor hen is opgesteld.
HOOFDSTUK III. _ Techniek van het gebruik van springstoffen.
Afdeling I. _ Voorbereiding van de schietverrichting.
Art.7. <KB 09-10-1985, art. 2> Opgeslagen springstoffen worden gebruikt in de volgorde waarin ze geleverd worden. Het is verboden springstoffen die niet in volmaakte staat van bewaring zijn of die sedert meer dan twaalf maanden in de springstofopslagplaatsen van het bedrijf bewaard worden, op de werkplaatsen en in de aanhorigheden ervan te brengen of ze aldaar te gebruiken.
Art.8. <KB 09-10-1985, art. 2> Voor ieder project voor een massale schietverrichting moet een schema opgesteld worden, dat ten minste behelst:
a) de schikking van de boorgaten en hun stand ten opzichte van het winningsfront;
b) de lengte en de helling van deze gaten, evenals de diameter van het kaliber voor het controleren van het werktuig waarmee ze geboord worden;
c) de vermelding van de tijdens het boorwerk gedane waarnemingen (aanwezigheid van water, van een breuk of van een barst, afwijking van de gaten, enz.);
d) de aard, de hoeveelheid en de verdeling van de springstoffen die per gat gebruikt worden;
e) de aard en de plaats van de aanzetmiddelen;
f) de aard en de lengte van de opstopping.
Eventuele wijzigingen, ter gelegenheid van het laden aan het project aangebracht, moeten op het schema worden vermeld; op dit laatste moet de datum en het uur van het schieten worden aangeduid.
Ieder schema voor een massale schietverrichting moet drie jaar lang ter beschikking van de ambtenaren en beambten van de Administratie van het Mijnwezen worden gehouden.
Afdeling II. _ Gebruiksvoorwaarden.
Art.9. <KB 09-10-1985, art. 2> De springstoffen worden geladen in mijngaten of eventueel gebruikt in de vrije lucht (opgelegde ladingen).
Wanneer ze in de holten of barsten moeten worden geplaatst, worden passende maatregelen genomen om alle verlies van de lading te vermijden, overeenkomstig de in uitvoering van de bepalingen van artikel 5 opgestelde voorschriften.
Wanneer opgelegde ladingen gebruikt worden, bepalen deze voorschriften welke maatregelen moeten worden genomen om in voorkomend geval de uitwerking van de drukgolf in de lucht te verminderen.
Art.10. <KB 09-10-1985, art. 2> Na het boren wordt ieder boorgat goed gereinigd of met perslucht uitgeblazen en wordt alle los materiaal dat er zou kunnen invallen uit de onmiddellijke omgeving van de opening verwijderd.
Vóór het laden worden de lengte en de diameter van het gat gecontroleerd; als het een diep vertikaal of hellend gat is, wordt deze controle verricht met een "kaliber" van gepaste afmetingen dat ongehinderd over de ganse boordiepte beweegt; indien in zo'n boorgat één of meer patronen moeten neergelaten worden moeten de afmetingen van het kaliber dat voor de controle gebruikt wordt ten minste gelijk zijn aan die van de patronen.
Art.11. <KB 09-10-1985, art. 2> Korrelvormige ontplofbare stoffen die los in het mijngat dienen gestort te worden en waarvan het gebruik onder water niet bij de ambtelijke erkenning is toegelaten, evenals geperste patronen van zwart buskruit mogen niet gebruikt worden in de gedeelten van mijngaten die water bevatten.
Zwart buskruit mag in vochtige mijngaten gebruikt worden op voorwaarde dat de ganse lading vóór het laden in één of meer waterdichte slangen geplaatst wordt; als korrelvormig kruit gebruikt wordt, mogen die slangen gedurende het vullen geen enkel afvuurmiddel bevatten.
Een vertikaal of sterk hellend mijngat dat onderaan water bevat mag evenwel helemaal met korrelvormig zwart buskruit geladen worden op voorwaarde dat de lading over de ganse lengte met slagkoord afgevuurd wordt.
Art.12. <KB 09-10-1985, art. 2> Voor het schieten onder water, met uitwerking op de wanden of op de bodem, moeten de gebruiksvoorwaarden vooraf door de mijningenieur goedgekeurd zijn.
Art.13. <KB 09-10-1985, art. 2> Bij secundaire schietverrichtingen worden de te verbrijzelen rotsblokken vooraf op een zeer goed zichtbare wijze op ten minste één van de bereikbare kanten gemerkt met een brede streep waarvan de kleur afsteekt tegen die van het gesteente.
Dit voorschrift is evenwel niet van toepassing in de volgende gevallen:
a) als opgelegde ladingen gebruikt worden;
b) als ten hoogste vijf te verbrijzelen blokken ineens geladen en afgevuurd worden;
c) als de te verbrijzelen blokken vooraf op een goed oppervlakte gebracht worden en ieder blok slechts één mijngat voor een hulpschot heeft.
Afdeling III. _ Het laden.
Art.14. <KB 09-10-1985, art. 2> Behalve in de door de verantwoordelijke persoon erkende gevallen van overmacht en behalve in het uitzonderlijk geval bepaald in artikel 34, moet het laden, eenmaal begonnen, zonder onderbreking voorgezet worden.
De gevallen van overmacht worden telkens, met een rechtvaardiging, onmiddellijk ter kennis van de mijningenieur gebracht. Na het laden van een mijngat wordt de plaats daarrond gereinigd en wordt gebeurlijk gemorste springstof zorgvuldig weggenomen.
Art.15.<KB 09-10-1985, art. 2> Buiten het geval van de speciale springstoffen waarvan sprake is in hoofdstuk VII en het laden met perslucht, waarover artikel 18 handelt, mogen de springstoffen alleen met de hand in een mijngat gestopt en op de gewenste plaats gebracht worden; in voorkomend geval mogen daarbij de volgende benodigdheden gebruikt worden:
a) voor kruit:
trechter en eventuele verlengbuizen van metaal dat geen vonken kan verwekken, houten laadstok;
b) voor brisante springstoffen:
houten laadstok ofwel:
_ als er geen elektrische aanzetting in het mijngat is, een laadstok van kunststof;
_ als er elektrische aanzetting in het mijngat is, een laadstok van kunststof die, wat het gevaar voor statische elektriciteit betreft, voldoet aan door de Directeur-Generaal der mijnen bepaalde voorwaarden.
Als een laadstok gebruikt wordt, moeten schokken en plotse stoten vermeden worden.
In een vertikaal of sterk hellend boorgat mag de springstof onder de volgende voorwaarden door vrije val op haar plaats gebracht worden:
Algemeenheden
a) [1 de helling van het boorgat mag hoogstens 20° ten opzichte van de verticaal bedragen; de verantwoordelijke persoon mag deze grens tot 40° verhogen als hij hiervoor passende voorschriften uitvaardigt]1;
b) [1 het boorgat mag geen enkel elektrisch slagpijpje bevatten, behalve elektrische slagpijpjes met geïntegreerde programmeerbare elektronische vertraging]1;
Springstoffen in patronen (alleen in boorgaten)
c) de diameter van de patronen moet zoveel mogelijk gelijk zijn aan ten minste 75 % van de diameter van het kaliber voor het controleren van het gebruikte boorwerktuig; hij mag in geen geval groter zijn dan deze laatste diameter verminderd met 5 mm;
d) iedere patroon mag pas losgelaten worden nadat men de slag van de vorige op de bodem van het gat geboord heeft; in geval van twijfel wordt het neerlaten van de laatst losgelaten patroon gecontroleerd met een peillood dat niet van metaal is, ofwel met een laadstok met koord waarvan de grootste diameter niet groter is dan die van de patronen verminderd met 5 mm;
Los aan te brengen springstoffen
e) de wijze waarop het neerlaten van de springstof gecontroleerd wordt is in de voorschriften bepaald; er wordt in het bijzonder rekening gehouden met de aard van de afzetting en met de uitslag van de tijdens het boorwerk gedane waarnemingen.
----------
(1)<KB 2016-12-20/06, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2017>
Art.16. <KB 09-10-1985, art. 2> In een mijngat aangebracht springstof mag geen behandeling ondergaan waardoor haar oorspronkelijke dichtheid gevoelig kan worden verhoogd, als het patronen betreft, of haar natuurlijke zetdichtheid, als het over los aangebrachte springstof gaat.
Art.17. <KB 09-10-1985, art. 2> Tijdens het laden van een "chambrage", "pochage" of "doudelage" mijn met zwart buskruit, dit is een mijn waardoor men een mijngat door het achtereenvolgens afschieten van steeds grotere ladingen verbreedt, moet het kruit op zijn plaats gebracht worden zonder dat het uitgestrooid wordt of verloren gaat, in het bijzonder langs de wanden van de mijngaten, de recipiënten waarmee de springstof naar de werkplaats gedragen wordt moeten gesloten en zo ver mogelijk van de opening van de mijngaten verwijderd blijven. Tussen het schieten en het begin van de volgende laadverrichting moet een tijdspanne van ten minste twintig minuten verlopen, wanneer de lading minder dan vijfhonderd gram weegt. Voor elke schijf van duizend gram meer wordt deze wachttijd met tien minuten verlengd, zonder dat de volledige wachttijd langer dan twee uur moet duren. Als het gesteente in de nabijheid van het mijngat tekenen van verzakking vertoont, mag men niet laden.
Art.18. <KB 09-10-1985, art. 2> Voor het pneumatisch laden van een boorgat moeten de volgende voorwaarden nageleefd worden:
Algemeenheden
1. Ieder pneumatisch laadtoestel moet overeenstemmen met een type waarvoor het hoofd van de Dienst der Springstoffen schriftelijk toestemming gegeven heeft.
De gebruiker mag geen wijzigingen aanbrengen aan het toestel waarvoor aldus toestemming gegeven is.
2. Het laadpistool en de laadbuis moeten vervaardigd zijn uit materialen die door wrijving of schokken geen vonken verwekken.3. Iedere laadbuis moet geleidend zijn voor statische elektriciteit (weerstand van minder dan 10 8 ohm). Deze eigenschap moet door een onuitwisbaar merkteken op de buizen aangeduid zijn.
4. De laadbuis moet zo lang zijn dat ze nog ten minste 1 meter uit het boorgat komt als ze er op de gewenste diepte ingestoken is.
5. Als het pneumatisch laadtoestel niet op een metalen onderstel gemonteerd is of er niet elektrisch mee verbonden is, moet de leiding waarmee de perslucht aangevoerd wordt geleidend zijn voor statische elektriciteit (weerstand van minder 10 8 ohm).
6. Op de plaats waar het toestel aangesloten is, mag de gebruiksdruk van de perslucht niet meer dan 6,5 bar bedragen.
7. Vóór het laden moeten de boorgaten met perslucht gereinigd worden.
8. Het is verboden een pneumatisch laadtoestel te gebruiken voor boorgaten van minder dan 2 meter diepte.
9. Het is verboden zwart buskruit pneumatisch te laden.
10. Gedurende het laden mogen zich noch slagpijpjes, noch meer dan één kist springstoffen in de nabijheid van het toestel bevinden. Na het aanbrengen van slagkoorden in het beschouwde boorgat mag het pneumatisch laden voortgezet worden.
11. Met een slagpijpje aangezette patronen en de daarna geladen patronen, mogen alleen met een laadstok in het boorgat gebracht worden.
12. Zodra een met een elektrisch slagpijpje aangezette patroon in het boorgat geplaatst is, is het verboden het pneumatisch laadtoestel te gebruiken om andere springstoffen op de gewenste plaats te brengen, zelfs in de andere boorgaten van dezelfde schietwerkplaats.
13. Als de laadbuis verstopt geraakt, wat aan een verhoging van de tegendruk te merken is, wordt het laden stilgelegd en de buis uit het boorgat getrokken en nadien gereinigd.
14. Na het gebruik moeten de laadbuizen ontdaan worden van de springstofresten die er mochten aan kleven.
Springstoffen in patronen
15. De inwendige diameter van de laadbuis moet ten minste 2 millimeter groter zijn dan de nominale diameter van de gebruikte patronen.
16. De vrije baan van de patronen in het boorgat mag niet langer zijn dan 1 meter.
17. De patronen mogen enkel in hun oorspronkelijke staat gebruikt worden.
18. Alleen moeilijk ontvlambare springstoffen mogen gebruikt worden en onder de dynamietsoorten, alleen die welke aangeboden worden in de vorm van patronen met het opschrift "pneumatisch laden toegestaan".
Los aan te brengen springstoffen
19. Alleen moeilijk ontvlambare springstoffen waarvoor los laden is toegestaan, mogen worden gebruikt.
Afdeling IV. _ Het aanzetten.
Art.19. <KB 09-10-1985, art. 2> De lonten die voor het afvuren gebruikt worden, mogen noch lussen, noch enige verplettering vertonen.
Het is verboden snelbrandende lont in een mijngat te gebruiken.
Traagbrandende lonten moeten buiten de opstopping ten minste twintig centimeter lang zijn en, behalve bij aansteking in serie door middel van snelbrandende lont, in ieder geval lang genoeg om de schietarbeiders in staat te stellen de hun toegewezen ladingen aan te steken en vóór de eerste ontploffing te gaan schuilen.
Als het aanzetten bij regenweer gebeurt, moeten de uiteinden van de aan te steken lonten beschut worden.
Als op lonten te wurgen slagpijpjes gebruikt worden, dan worden deze aan het uiteinde van traagbrandende lonten bevestigd met een tang die op de lont nijpt zonder ze plat te drukken.
Art.20.[1 Bij het afschieten van een reeks mijnen met elektrische slagpijpjes zonder geïntegreerde programmeerbare elektronische vertraging, worden deze laatste in serie met elkaar verbonden om de schietkring te vormen.
De elektrische slagpijpjes zonder geïntegreerde programmeerbare elektronische vertraging moeten alle uit éénzelfde door de fabrikant gemaakt pakket komen of, indien dit onmogelijk is, worden uitgerust met elektrische slaghoedjes uit eenzelfde fabricage en met eenzelfde ohmse weerstand in nominale waarde op de originele pakketten aangeduid.
Bij het afschieten van een reeks mijnen met elektrische slagpijpjes met geïntegreerde programmeerbare elektronische vertraging, worden deze laatste in parallel met elkaar verbonden.
Alle verbindingen van de schietkring moeten elektrisch geïsoleerd zijn ten opzichte van de grond.]1
----------
(1)<KB 2016-12-20/06, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2017>
Art.21.[1 Behalve voor het schieten met zwart buskruit, mag geen enkel op een lont te wurgen slagpijpje of geen enkel elektrisch slagpijpje in een mijngat voor een primaire schietverrichting geplaatst worden, behalve elektrische slagpijpjes met geïntegreerde programmeerbare elektronische vertraging.]1
----------
(1)<KB 2016-12-20/06, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2017>
Art.22. <KB 09-10-1985, art. 2> Wanneer verscheidene ladingen achtereenvolgens in éénzelfde mijngat afgeschoten worden, zodat een mijnkamer gevormd wordt (de zogenaamde dempmijnen), mag de primaire schietverrichting met zwart buskruit slechts één mijn omvatten en mogen hierbij geen lonten gebruikt worden.
Art.23. <KB 09-10-1985, art. 2> Het gebruik van slagkoord voor het aanzetten van een andere springstof dan zwart buskruit in een mijngat is aan de volgende voorwaarden onderworpen:
a) de koord wordt rechtstreeks van de leveringsbobijn afgerold op het ogenblik dat ze op de schietwerkplaats gebruikt wordt;
b) als een stuk koord aan een ander stuk wordt vastgebonden om dit laatste te verlengen, moeten de twee stukken elkaar over een lengte van ten minste twintig centimeter bedekken;
c) de uiteinden van een stuk koord dat in een vochtig mijngat geplaatst wordt moeten waterdicht gemaakt zijn;
d) alvorens het vrije uiteinde van de slagkoord komende van de bobijn in het mijngat gebracht wordt, wordt het stevig aan een springstofpatroon bevestigd, waar het doorsteekt over een lengte die ten minste gelijk is aan de diameter van die patroon; daarna wordt deze patroon zo diep mogelijk in het mijngat gebracht zonder dat de koord hevig belast wordt en zodra de patroon geplaatst is, wordt de koord zonder noemenswaardige speling gehouden.
Het is evenwel niet vereist een patroon te gebruiken waar de koord doorsteekt indien het mijngat enkel geladen is met springstoffen die als dynamiet of als moeilijk ontvlambare springstoffen zijn ingedeeld en die volgens de ambtelijke erkenning mogen gebruikt worden bij een diameter van minder dan 50 mm of indien aan de volgende voorwaarden is voldaan: gebruik van moeilijk ontvlambare springstof ammoniumnitraat-fueloil (ANFO) in een boorgat gemaakt met een boorwerktuig met een diameter van niet meer dan 125 millimeter, dat over de ganse met ANFO geladen lengte aangezet is met slagkoord met een nominale vulling van ten minste 35 gram per meter;
e) buiten het mijngat wordt ieder stuk koord zonder lussen aangebracht; het bevindt zich op ten minste 20 centimeter afstand van ieder ander stuk koord, behalve op de plaats waar ze eventueel met elkaar verbonden zijn. Deze minimumafstand geldt niet voor koorden die uit hetzelfde mijngat komen;
f) wanneer de uit verscheidene mijngaten komende koorden (afgeleide koorden) door middel van één of meer koorden (hoofdkoorden) aangezet worden, dan worden de afgeleide verbindingen gevormd door de afgeleide koord met een passend toestel loodrecht op de hoofdkoord te nijpen, ofwel door ze er stevig aan vast te binden zodat tussen de afgeleide koord en de hoofdkoord een nauw contact ontstaat, ofwel nog door middel van een knoop waarbij de afgeleide koord ten minste tweemaal rond de hoofdkoord gedraaid wordt, op voorwaarde dat de aldus voor de voortplanting van de detonatiegolf uitgestippelde weg in geen enkel geval een snavelpunt bevat;
g) een slagpijpje dat nodig is om de koord buiten het mijngat aan te zetten mag pas het laatst, net vóór het afvuren, aan de koord worden bevestigd;
h) een slagpijpje voor het aanzetten van een koord wordt hieraan stevig vastgebonden over de ganse lengte van een beschrijvende lijn en wordt tegen toevallige schokken beveiligd.
Art.24. <KB 09-10-1985, art. 2> Slagpijpjes uitgerust met een ultra-snelle afvuurkoord mogen in een mijngat gebruikt worden, op voorwaarde dat ze geplaatst zijn in een patroon of in een stuk patroon van een springstof die in patronen met een diameter van minder dan 50 mm mag worden gebruikt.
Slagkoord mag gebruikt worden in een mijngat dat één of meer slagpijpjes van het hierboven bepaalde type bevat, op voorwaarde dat ze er vastgemaakt is aan een patroon of een stuk patroon van een springstof die in patronen met een diameter van minder dan 50 mm mag worden gebruikt en dat ze zo geprogrammeerd is dat ze tot ontploffing wordt gebracht nadat alle slagpijpjes afgedaan zijn.
Afdeling V. _ Het opstoppen.
Art.25. <KB 09-10-1985, art. 2> De opstopping wordt gemaakt uit stoffen die bij wrijving of schokken geen vonken kunnen teweegbrengen en die na het schieten niet blijven nagloeien; bij het aanbrengen worden hevige schokken vermeden. Als een laadstok gebruikt wordt, moet de aard ervan voldoen aan de bepalingen van artikel 15,
Art.26. <KB 09-10-1985, art. 2> De opstopping mag pneumatisch in een boorgat worden aangebracht mits de volgende voorwaarden worden nageleefd:
1. Het mijngat mag alleen worden aangezet met slagkoord of met een slagpijpje uitgerust met een ultra-snelle afvuurkoord.
2. Het voor het pneumatisch opstoppen van het mijngat gebruikte toestel moet uitgerust zijn met een buis die in het mijngat moet gestoken worden om er de steenstofopvulling in te brengen; deze buis moet vervaardigd zijn uit materiaal dat door wrijving of kloppen geen vonken verwekt en dat geleidend is voor statische elektriciteit (weerstand van minder dan 10 8 ohm).
3. Op de plaats waar het toestel aangesloten is, mag de gebruiksdruk van de perslucht niet meer dan 10 bar bedragen.
4. De buis waardoor de steenstofopvulling wordt aangevoerd moet aanvankelijk tegen de lading geplaatst worden en vervolgens worden teruggetrokken naarmate het opstoppen vordert, derwijze dat het steenstof geen vrije baan in het mijngat volgt.
5. Gedurende het pneumatisch aanbrengen van de opstopping, mogen de mijnen niet met elkaar verbonden zijn en mag er op de schietwerkplaats, dichtbij de mijnen die moet opgestopt worden, geen enkel slagpijpje of een andere springstof zijn.
Art.27. <KB 09-10-1985, art. 2> In vertikale of sterk hellende mijnen voor massale schietverrichtingen, die gemaakt zijn in gaten geboord met werktuigen met een diameter van niet meer dan 75 mm moet de eindopstopping ten minste even lang zijn als de gemiddelde dikte van de af te schieten massa.
Als de diameter van het boorwerktuig meer dan 75 mm bedraagt, moet de lengte van de eindopstopping door de verantwoordelijke persoon bepaald zijn in de voorschriften waarvan sprake is in artikel 5 en ten minste 2,5 meter bedragen.
Afdeling VI. Voorzorgsmaatregelen vóór het afvuren.
Art.28.<KB 09-10-1985, art. 2> Voor het afvuren van een schietkring wordt deze met het oog op zijn continuiteit gecontroleerd, alsook op de juiste uitvoering van al de verbindingen die hij moet bevatten.
Als de aanzetting elektrisch geschiedt, behelst deze visuele controle ook de goede isolering van de verbindingen en wordt vanuit de afvuurplaats en terwijl het personeel is gaan schuilen, nog een controle op de elektrische continuiteit uitgevoerd met een geschikt toestel. Dit toestel kan ofwel een ohmmeter voor het meten van de elektrische weerstand van de schietkring zijn, ofwel een continuiteitsmeter, waarvan het kenmerkende is dat hij "gesloten kring" aanduidt, dit wanneer de weerstand van de aan de klemmen van het toestel gekoppelde leiding de grenswaarde die eigen is aan het metertype, niet overschrijdt. [1 Als de aanzetting met elektrische slagpijpjes met geïntegreerde programmeerbare elektronische vertraging plaatsvindt, wordt de controle uitgevoerd met een daarvoor erkend toestel en volgens de instructies van de fabrikant van de elektrische slagpijpjes met geïntegreerde programmeerbare elektronische vertraging.]1
De toestellen voor elektrische [1 en elektronische]1 controle zijn van een door de Directeur-Generaal der mijnen aangenomen type. Ze worden zorgvuldig onderhouden; met tussenpozen van ten hoogste twaalf maanden worden ze gecontroleerd door een door de Directeur-Generaal der mijnen erkend persoon of organisme.
----------
(1)<KB 2016-12-20/06, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2017>
Art.29. <KB 09-10-1985, art. 2> Geen lading mag worden afgevuurd vooraleer de schietmeester zich ervan vergewist heeft dat al het personeel verwittigd is dat spoedig zal geschoten worden en behoorlijk is gaan schuilen, in voorkomen geval in aangelegde schuilplaatsen. In geval van elektrische aanzetting worden deze voorzorgsmaatregelen bovendien nog genomen door de schietarbeider die met het afvuren belast is vooraleer de schietlijn verbonden wordt met de energiebron die de stroomstoot in de lijn moet geven.
In ieder geval verlaat de met het afvuren belaste schietarbeider het laatst de schietwerkplaats.
Art.30. <KB 09-10-1985, art. 3> Het afschieten van afbouwmijnen wordt aangekondigd door middel van een klok, een toeter of enig ander middel waarvan het geluid binnen een straal van tweehonderd meter duidelijk hoorbaar is.
Het alarm vangt ten minste drie minuten vóór het afschieten van de eerste lading aan en duurt voort tot de schietmeester een speciaal sein geeft dat betekent dat het springwerk geëindigd is.
Vanaf het ogenblik waarop de schoten aangekondigd zijn tot aan het sein dat het einde van het springwerk aanduidt is de toegang tot de werkplaatsen verboden. Binnen een straal van tweehonderd meter zijn op de banen en wegen arbeiders met rode schijven of vlaggen opgesteld die het gevaar door het afvuren van mijnen in dit gebied veroorzaakt aan de gebruikers signaleren.
Voor het afschieten van kleine ladingen worden gelijkaardige, aan de omstandigheden aangepaste maatregelen opgenomen in de schriftelijke onderrichtingen die aan de schietarbeiders worden gegeven.
Art.31. <KB 09-10-1985, art. 3> De nodige maatregelen worden genomen om het personeel van het bedrijf en de omgeving van de werkplaatsen te behoeden tegen de stukken die bij het afschieten van mijnen worden weggeslingerd.
Afdeling VII_ Het afvuren.
Art.32.<KB 09-10-1985, art. 4> Als het afvuren elektrisch geschiedt, mag het alleen gebeuren met een bron van gelijkstroom waarvan het vermogen aangepast is ofwel aan de weerstand van de schietkring, met een ohmmeter gemeten, ofwel aan het dubbele van de grenswaarde van de weerstand die kenmerkend is voor het toestel voor het meten van de continuiteit van de schietkring volgens de alternatieve controle naar de elektrische continuiteit waarvan sprake is in artikel 28.
Indien vaste installaties gebruikt worden, mag de schakelaar alleen door de met het afvuren belaste schietarbeider bediend worden door middel van een voor het bedienen onmisbare sleutel en moet de schietkring uitgerust zijn met een toestel dat toelaat na te gaan of er stroom doorgaat. Behalve tijdens het afvuren, moet de schakelaar op "open kring" staan.
Indien een draagbaar afvuurtoestel gebruikt wordt, mag de met het afvuren belaste schietarbeider dit toestel pas afgeven nadat hij er de sleutel afgenomen en er de geleiders afgekoppeld heeft.
De afvuurinrichting staat onder de verantwoordelijkheid van de aangestelde schietarbeider, die er alleen de sleutel van bezit; buiten het tijdstip van het afvuren mag deze sleutel niet op de stroombron blijven.
De afvuurtoestellen [1 bestemd voor de aanzetting van elektrische slagpijpjes zonder geïntegreerde programmeerbare elektronische vertraging en de afvuurinrichtingen van elektrische slagpijpjes met geïntegreerde programmeerbare elektronische vertraging]1 moeten tot een door de Directeur-Generaal der mijnen aangenomen type behoren. Ze worden zorgvuldig onderhouden; met tussenpozen van ten hoogste twaalf maanden worden ze gecontroleerd door het aangenomen organisme waarvan sprake is in artikel 28.
[1 Het gebruik van een afvuurinrichting van elektrische slagpijpjes met geïntegreerde programmeerbare elektronische vertraging mag enkel worden toevertrouwd aan personen die speciaal door de fabrikant of zijn in de Europese Unie gevestigde gevolmachtigde zijn opgeleid en die houder zijn van een door één van beiden ondertekende machtiging.]1
----------
(1)<KB 2016-12-20/06, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 19-01-2017>
Art.33. <KB 09-10-1985, art. 4> Als het afvuren niet elektrisch geschiedt, mag het enkel verricht worden door middel van een stuk traagbrandende veiligheidslont of met behulp van een toestel dat speciaal gemaakt is voor het afvuren van slagpijpjes met ultra-snelle afvuurkoord.
Als eenzelfde schietverrichting betrekking heeft op verscheidene mijnen die ieder met een stuk traagbrandende lont uitgerust zijn, mogen deze lonten slechts op één van de volgende wijzen worden aangestoken:
1. door middel van een hulpdraad van traagbrandende lont, met inkepingen, genomen uit dezelfde partij als de lonten voor het afvuren van de ladingen en die niet langer is dan de helft van het kortste stuk lont buiten de opstopping van de af te vuren mijnen;
2. door middel van veiligheidsaanstekers van zeer traag brandend salpeterpapier;
3. door middel van aanstekers met een wrijfkop. In dit geval moeten de gebruikte aanzetlonten zo lang zijn dat het kortste stuk lont dat uit de opstopping van de af te vuren mijnen steekt een verbrandingsduur van meer dan het dubbele van de verbrandingsduur van de gebruikte aansteker heeft. De met het afvuren belaste persoon mag slechts één aansteker gebruiken. Indien het afvuren door verscheidene personen verricht wordt, moeten zij hun aanstekers gelijktijdig gebruiken.
4. door middel van een snelbrandende lont waaraan de traagbrandende lonten voor het afvuren van de ladingen op verschillende punten verbonden zijn; in dit geval is het onstekingsuiteinde van de snelbrandende lont zelf verbonden met een traagbrandende lont die ten minste veertig centimeter lang is; de traagbrandende lont wordt aangestoken aan het vrije uiteinde.
Art.34. Bij onweersdreiging, moet iedere lading die met een elektrische afvuurinrichting uitgerust is, onmiddellijk afgevuurd worden, tenzij deze inrichting te bereiken is en terstond kan verwijderd worden.
Indien het onmogelijk is de mijnen onmiddellijk af te vuren, wordt de toegang tot de gevaarlijke zone tot na het onweer verboden.
Afdeling VIII. _ Na het afvuren te nemen voorzorgsmaatregelen.
Art.35. <KB 09-10-1985, art. 4> Na de primaire schietverrichting komt de met het afvuren belaste schietarbeider het eerst terug op de schietwerkplaats om zich ervan te vergewissen dat er geen gevaar bestaat.
Na de secundaire schietverrichting moet de werkplaats zorgvuldig geinspecteerd worden door de met het afvuren belaste schietarbeider die er het eerst terugkomt om met name eventuele weigerende mijnen op te sporen. Bij aanzetting van meerdere mijnen met een lont, moet hij, vooraleer terug te komen, vijftien minuten wachten te rekenen vanaf het afvuren.
Ieder personeelslid dat later het bestaan van een achterblijver vaststelt die niet door de schietarbeiders werd ontdekt, is verplicht de verantwoordelijke persoon te verwittigen volgens de bepalingen die hiervoor in de in artikel 5 bedoelde voorschriften zijn opgenomen.
Afdeling IX. _ Onvolledige ontploffingen _ Weigerende mijnen _ Ontstopping.
Art.36. <KB 09-10-1985, art. 4>
1. het is verboden mijngaten of gedeelten van mijngaten die na het schieten mochten overblijven uit te diepen.
Het is eveneens verboden een nieuw boorgat te boren in de richting van een mijngat of een deel van een mijngat dat na het schieten overblijft.
Indien men bij een secundaire schietverrichting een doorboord blok ontdekt heeft waarvan de lading niet gesprongen is, mag evenwel een ander gat geboord worden op voorwaarde dat zij de zijde waarin het achtergebleven mijngat uitmondt opgespoord wordt om de aanboring van de achtergebleven lading te vermijden.
2. Ieder geheel of gedeeltelijk achtergebleven mijn moet onmiddellijk ter kennis van de verantwoordelijke persoon gebracht worden, die ervoor zorgt dat de volgende voorschriften stipt worden nageleefd.
a) de toegang tot de plaats waar de mijn zich bevindt en tot het gebied waar stukken kunnen worden weggeslingerd wordt gedurende ten minste tien minuten na het afvuren verboden; in geval van aanzetting met een lont wordt deze wachttijd op twee uur gebracht;
b) voor de werkzaamheden die nodig zijn om de achtergebleven mijn te verwijderen geeft de verantwoordelijke persoon in het beschouwde geval instructies die aan de aard van de mijn en aan de vermoedelijke oorzaak van het achterblijven aangepast zijn.
3. Iedere vaststelling die kan laten vermoeden dat in de afslag springstoffen aanwezig zijn moet onmiddelijk ter kennis van de verantwoordelijke persoon gebracht worden, die ervoor zorgt dat de volgende voorschriften stipt worden nageleefd:
a) vóór het opladen van de afslag doet de schietmeester een zorgvuldig onderzoek om de eventuele aanwezigheid van springstoffen te ontdekken; als er zijn, doet hij die verwijderen;
b) de afslag wordt behoedzaam weggeruimd, zonder ijzeren gereedschap, in aanwezigheid van de schietmeester, die de verrichtingen gadeslaat en leidt. Als het geval er zich toe leent, wordt de afslag op een vlakke oppervlakte uitgespreid met het oog op een inspectie vóór hij opgeladen wordt. De afslag mag evenwel mechanisch opgeladen worden indien de volgende voorwaarden worden nageleefd:
voor het opladen van de afslag vaardigt de verantwoordelijke persoon onderrichtingen uit: het opladen gebeurt in afwezigheid van alle personeel, met uitzondering van de bestuurders van de laad- en afvoermachines en van de schietmeester die de verrichtingen gadeslaat en leidt;
de vrachtwagen moet met de bak gekeerd zijn naar de afslag waarin de eventuele springstofresten zitten. De bestuurder moet in de cabine van het voertuig blijven;
de cabine van de laadmachine moet versterkt zijn om aan weggeslingerde stukken te weerstaan.
c) De patronen en overblijfsels van patronen, evenals aanzetmiddelen die worden teruggevonden, worden door de schietmeester teruggenomen; deze brengt ze terug naar het magazijn om ze te doen vernietigen.
Art.37. <KB 09-10-1985, art. 4> Als ze niet met de blote hand kunnen verwijderd worden, is het verboden de opstopping of de lading van een mijn te verwijderen, behalve in de twee hierna vermelde gevallen:
1. Bij secundaire schietverrichtingen mag de opstopping verwijderd worden:
_ ofwel met een schraper van hard hout of van metaal dat geen vonken kan verwekken, die met de hand bewogen wordt zonder dat aan de lading geraakt wordt;
_ ofwel met een waterstraal onder druk;
_ ofwel met perslucht indien de lading geen dynamiet, noch een elektrische ontsteker of een slagpijpje bevat.
2. Bij primaire schietverrichtingen en op voorwaarde dat de mijn geen enkel elektrisch slagpijpje of zwart buskruit bevat, mag de opstopping worden verwijderd en de lading worden uiteengespoten door middel van perslucht of van water onder druk die met een geaarde en met de hand bediende rood- of geelkoperen spuit ingespoten wordt.
De diameter van de water- of luchttoevoerbuis die voor het uiteenspuiten gebruikt wordt, moet aan de diameter van het mijngat aangepast zijn en mag niet groter zijn dan twee derde van de diameter van het boorgereedschap.
De spuitstraal mag enkel inwerken op moeilijk ontvlambare springstoffen die los of in patronen mogen geladen worden en waarvan de handelsbenamingen vermeld zijn in een circulaire van de Directeur-Generaal der mijnen.
HOOFDSTUK IV. _ Bepalingen die van toepassing zijn op nieuwe springstoffen waarmee geëxperimenteerd wordt.
Art.38. <KB 09-10-1985, art. 4> Proeven met nieuwe en nog niet erkende springstoffen moeten vooraf ter kennis van de Directeur-Generaal der mijnen gebracht worden; ze staan onder het gezamenlijk toezicht van de mijningenieur en van de Dienst der Springstoffen.
HOOFDSTUK V. _ Voorkoming van trillingseffecten ten opzichte van de exploitatie.
Art.39. <KB 09-10-1985, art. 4> Het bedrijfshoofd treft alle nuttige maatregelen om de schadelijke gevolgen van trillingen zoveel mogelijk te beperken.
Wanneer voor trilschade te vrezen valt, verricht het bedrijfshoofd preventieve trillingsmetingen die moeten dienen om het schietschema te bepalen.
Het bedrijfshoofd verricht zulke metingen telkens wanneer de mijningenieur dat eist.
Deze metingen mogen door een onafhankelijk organisme uitgevoerd worden; als het bedrijfshoofd ze zelf uitvoert, moeten de toestellen geregeld geijkt worden door een onafhankelijk organisme. Deze organismen moeten door de Directeur-Generaal der mijnen erkend zijn.
De uitslagen van de metingen worden gedurende drie jaar ter beschikking van de Administratie van het Mijnwezen gehouden.
HOOFDSTUK VI. _ Verbod.
Art.40. <KB 09-10-1985, art. 4> Het is verboden springstoffen te gebruiken voor het verbrijzelen van produkten die zelf explosieve eigenschappen bezitten, zoals ammoniumnitraat, nitrieten, chloraten, perchloraten."
HOOFDSTUK VIII_ Bijzondere springstoffen.
Art.41. <KB 09-10-1985, art. 5> Voor de bereiding en het gebruik van springstoffen met vloeibare lucht of vloeibare zuurstof is een voorafgaande machtiging van de bestendige deputatie van de provincieraad vereist.
Vooraleer uitspraak te doen, wint de bestendige deputatie het advies in van de mijningenieur. <KB 09-10-1985, art. 5>
Art.42. (Voor de bereiding en het gebruik van speciale springstoffen andere dan die met vloeibare lucht of vloeibare zuurstof is een voorafgaande vergunning van de bestendige deputatie van de provincieraad vereist.
De vergunningsaanvraag moet samen met de nodige inlichtingen door de exploitant van de graverij of de groef worden ingediend.
Alvorens uitspraak te doen, dient de bestendige deputatie achtereenvolgens het advies in te winnen van de mijningenieur en van het hoofd van de Dienst der springstoffen.) <KB 25-03-1966> <KB 09-04-1976> <KB 09-10-1985, art. 5>
HOOFDSTUK VIII. _ Toezicht, afwijkingen.
Art.43. <KB 09-10-1985, art. 5> Het toezicht op het gebruik van springstoffen wordt uitgeoefend door de mijningenieur.
Art.44. <KB 09-10-1985, art. 5> De mijningenieur mag, voor een termijn van ten hoogste drie jaar, afwijkingen van de bepalingen van dit besluit verlenen, afwijkingen die steeds kunnen ingetrokken, maar na onderzoek ook kunnen verlengd worden.
Hij stelt de afwijkingen afhankelijk van voorwaarden die hij bepaalt.
De beslissingen van de mijningenieur moeten met redenen omkleed zijn.
Worden de opgelegde voorwaarden niet nageleefd, dan vervalt de afwijking van rechtswege.
Art.45. <KB 09-10-1985, art . 5> De belanghebbenden kunnen bij de Minister die de mijnen, de groeven en de graverijen in zijn bevoegdheid heeft, in beroep gaan tegen de beslissingen die de mijningenieur krachtens artikel 23 genomen heeft. De Minister beslist na het advies van de Inspecteur-Generaal der Mijnen te hebben ingewonnen.
HOOFDSTUK IX. _ Ongevallen en ongewone voorvallen.
Art.46. <KB 09-10-1985, art. 5> Onverminderd de bepalingen van het koninklijk besluit van 23 september 1958, houdende het algemeen reglement betreffende het fabriceren, opslaan, onder zich houden, verkopen, vervoeren en gebruiken van springstoffen en deze betreffende de aangifte van arbeidsongevallen maakt de leider der werken iedere ontijdige ontploffing of ontvlamming tijdens het vervoer of het gebruik van springstoffen op de werkplaatsen, met het oog op een onderzoek onmiddellijk per telegram of telefoon kenbaar aan de mijningenieur.
Art.47. <KB 09-10-1985, art. 5> Wanneer zich tijdens het springwerk of bij het behandelen van springstoffen of aanzetmiddelen buitengewone voorvallen voordoen, die aan een gebrekkige of onregelmatige vervaardiging of bewaring van deze produkten schijnen te wijten te zijn, maakt het bedrijfshoofd deze voorvallen onmiddellijk kenbaar aan de Dienst der Springstoffen, te Brussel.
De overschietende springstoffen en aanzetmiddelen van dezelfde aard als deze welke tot het voorval aanleiding hebben gegeven, worden door de bedrijfshoofden bewaard tot wanneer het hoofd van de Dienst der Springstoffen hun erover laat beschikken.
HOOFDSTUK X. _ Straffen.
Art.48. <KB 09-10-1985, art. 5> De inbreuken op de bepalingen van dit besluit of op de bijzondere voorschriften krachtens deze bepalingen opgelegd, worden gestraft met de straffen bepaald bij de wet.
HOOFDSTUK XI. _ Slotbepalingen.
Art.49. <KB 09-10-1985, art. 5> Het besluit van de Regent van 31 maart 1949 tot regeling van het gebruik van springstoffen in de bedrijven verschillend van de mijnen, graverijen en ondergrondse groeven, is niet meer van toepassing op de openluchtgroeven.
In het opschrift van dat besluit wordt het woord "ondergrondse" geschrapt.
Art.50. <KB 09-10-1985, art. 5> Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
Art. 51. <KB 09-10-1985, art. 5> Onze Minister van Economische Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.