15 APRIL 1959. - Koninklijk besluit betreffende de toelating om graverijen te ontginnen. (NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG 2002-07-04/41, art. 18; Inwerkingtreding : 01-10-2002) (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest <BVR2011-07-15/41, art. 31, 003; Inwerkingtreding : 06-09-2013>) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 08-06-1989 en tekstbijwerking tot 06-09-2011)
Art. 1-15
Artikel 1. <zie NOTA onder titel> De voorschriften van dit besluit vinden toepassing op de graverijen, de ondergrondse en die in open lucht, met uitzondering van die welke zogenaamd ijzeroer bevatten.
De verkenningswerken door middel van schachten of ondergrondse uitgravingen verricht met het oog op het aanleggen van een ondergrondse graverij zijn aan dezelfde reglementaire voorschriften onderworpen als de ondergrondse graverijen zelf.
De toegangsschachten en galerijen van ondergrondse graverijen worden bij de ondergrondse werken gerekend.
Art.2. <zie NOTA onder titel> Een graverij mag niet ontgonnen worden zonder de toelating van de Minister die het mijnwezen in zijn bevoegdheid heeft.
Art.3. <zie NOTA onder titel> Wie zinnens is een graverij te ontginnen is ertoe gehouden hiervan schriftelijk aangifte te doen bij de bestendige deputatie van de provincieraad op wiens grondgebied de graverij gelegen is.
Indien de ontginning zich over verscheidene provincies zal uitstrekken, wordt de aangifte gedaan bij de bestendige deputatie van de provincie waarin de ontginning de grootste uitbreiding zal nemen. Een afschrift van de aangifte en van de bijlagen wordt door de belanghebbende aan de bestendige deputatie van de overige provincies gezonden.
Art.4. <zie NOTA onder titel> De aangifte wordt in twee exemplaren ingediend en vermeldt :
1. de naam, de voornamen, de hoedanigheid en de woonplaats van de exploitant van de graverij en van de eigenaar van de grond, alsmede van de eigenaar van de afzetting, ingeval deze laatste moest vervreemd geworden zijn;
2. indien de exploitant in het buitenland woont, de naam, de voornamen, de hoedanigheid en de woonplaats van een gevolmachtigde die in België woont;
3. de topografische ligging van de exploitatie;
4. de aard van de te winnen stof en de bestemming ervan.
Bij de aangifte worden twee exemplaren gevoegd van een uittreksel uit het kadastraal plan waarop de percelen vermeld zijn welke de aanvrager in eigendom bezit of waarvan de ondergrond hem afgestaan werd, en waaronder de ontginning zich kan uitstrekken, alsmede de bouwwerken op de bovengrond, de verkeerswegen en waterlopen binnen een straal van 100 meter rondom de hierboven bedoelde percelen. Er wordt een uittreksel bijgevoegd uit de kadastrale legger, waarin de inlichtingen over de percelen aangeduid zijn.
Indien de ontginning zich over verscheidene gemeenten of over verscheidene provincies zal uitstrekken, worden de grenzen tussen deze gemeenten en provincies nauwkeurig aangeduid.
Art.5. <zie NOTA onder titel> Indien de ontginning zich zal uitstrekken in percelen die niet aan de aangever toebehoren, voegt deze laatste bij de aangifte twee exemplaren van een getuigschrift waarbij de eigenaar van ieder perceel verklaart dat hij de ontginning in zijn eigendom toelaat.
In geval van vervreemding van de ondergrond aan andere personen dan de aangever zelf, voegt deze laatste bij zijn aanvraag bovendien twee exemplaren van een getuigschrift waarbij iedere eigenaar van de afzetting verklaart dat hij zijn recht op ontginning aan de aangever afgestaan heeft.
Art.6. <zie NOTA onder titel> Door toedoen van de provinciale griffier wordt de aanvraag onder haar datum ingeschreven in een bijzonder register.
Dit register mag ingezien worden door al degenen die het vragen.
Art.7. <zie NOTA onder titel> Binnen vijf volle dagen na de ontvangst van het dossier, doet de bestendige deputatie door de gemeentebesturen een bericht aanplakken, waarin het voorwerp van de aanvraag is aangegeven. Dit bericht blijft gedurende vijftien dagen op de gewone plaatsen aangeplakt in de gemeente waar de zetel van het bedrijf gevestigd is en in de naburige gemeenten die bij de aanvraag betrokken mochten zijn.
In het onder artikel 3, tweede lid, bedoelde geval zendt de bestendige deputatie een afschrift van dit bericht aan de bestendige deputaties van de andere provincies, opdat het door hun bemiddeling wordt aangeplakt in de belanghebbende gemeenten van die provincies.
Zolang de aanplakking duurt kunnen de aanvraag om toelating en de er bijgevoegde plans door alle belanghebbenden ingezien worden. Gebeurlijke opmerkingen worden gericht aan de bestendige deputatie die de aanplakking bevolen heeft.
Art.8. <zie NOTA onder titel> Zodra de termijn voor aanplakking verstreken is, legt de bestendige deputatie de aanvraag voor onderzoek en advies voor aan de mijningenieur van het gebied. Deze raadpleegt de overige besturen die bij de zaak belang mochten hebben, en brengt binnen een termijn van vier weken nadat hij het dossier ontvangen heeft bij de bestendige deputaties verslag uit over de aanvraag. Hij vermeldt de bijzondere voorwaarden waaraan de ontginning moet worden onderworpen om de veiligheid van het publiek en de gezondheid en de veiligheid van het personeel te verzekeren.
Hij gaat na of de aanvrager de technische en financiële middelen bewijst te bezitten, die nodig zijn om de werken van de graverij aan te vangen en voort te zetten.
Art.9. <zie NOTA onder titel> Binnen acht dagen nadat de bestendige deputatie het verslag van de mijningenieur ontvangen heeft, brengt zij advies uit, dat onmiddellijk samen met het volledig dossier overgemaakt wordt aan de Minister die het mijnwezen in zijn bevoegdheid heeft.
Art.10. <KB 11-09-1962, art. 1> <zie NOTA onder titel> Door middel van een met redenen omkleed besluit doet de Minister uitspraak over de aanvraag tot toelating; hij stelt de gebeurlijke toelating afhankelijk van voorwaarden die hij nuttig acht op te leggen. Een afschrift van dat besluit wordt aan de aanvrager gezonden.
Art.11. <zie NOTA onder titel> Bij iedere verandering van exploitant of wanneer de werken gedurende meer dan twee jaar hebben stilgelegen, is een nieuwe toelating vereist.
Art.12. <zie NOTA onder titel> Het opgeven, om welke reden ook, van een graverij of van de verkenningswerken bedoeld in het tweede lid van artikel 1, moet minstens een maand vooraf medegedeeld worden aan de mijningenieur van het gebied, die, als het nodig is, het koninklijk besluit van 5 mei 1919, houdende algemene verordening betreffende de mijnen, de graverijen en de ondergrondse groeven, zal toepassen.
Art.13. <zie NOTA onder titel> Zij die vóór de inwerkingtreding van de wet van 5 januari 1957 groeven in bedrijf hadden welke die wet bij de graverijen heeft ingedeeld, moeten de in artikel 4 bedoelde aangifte doen binnen drie maanden na de inwerkingtreding van dit besluit.
Art.14. <zie NOTA onder titel> Het koninklijk besluit van 16 december 1984, houdende reglementering betreffende de turfvelden, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 16 augustus 1897 en 6 mei 1936, wordt opgeheven.
Art. 15. <zie NOTA onder titel> Onze Minister van Economische Zaken wordt belast met de uitvoering van dit besluit.