Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

21 MEI 1952. - Koninklijk besluit tot vaststelling van regelen die bij het houden van mijnplans moeten worden in acht genomen. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest <BVR2011-07-15/41, art. 31, 002; Inwerkingtreding : 06-09-2013>)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 06-09-2011 en tekstbijwerking tot 06-09-2011)



Inhoudstafel:


Art. 1-15



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2011035717 



Artikels:

Artikel 1. Iedere mijnexploitant houdt nauwkeurige plans en registers van de vorderingen van alle werken die ondernomen worden in de concessie, alsmede in de gedeelten van belendende concessies die hij gemachtigd is in zijn werken te betrekken.
  Behoudens het bepaalde in artikel 3, derde lid, houdt hij ook een bovengronds plan van de concessie.

Art.2. De plans en de registers van de vorderingen worden voor elke geëxploiteerde laag of afzetting afzonderlijk gehouden.
  Op de plans worden aangegeven de maandelijkse vooruitgang der uitgraving van elke galerij en de vordering der pijlerfronten, de ligging van de tegengekomen aardkundige storingen, de plaatsen waar zich persoonsongevallen of exploitatieincidenten voorgedaan hebben waaraan het in het belang van de mijn en de veiligheid van het personeel nuttig is de herinnering te bewaren, alsmede alle andere gegevens die kunnen dienen tot een recht begrip van het verloop en de aard der bedding.
  Op de plans van een laag of afzetting worden ook aangegeven de grenzen der concessie en de intact te laten grensmuren, alsmede de werken in verband met de laag of afzetting welke er nochtans buiten liggen, namelijk : de schachten ( gebruikte, reserve- of opgegeven, zelfs opgevulde schachten), de op de oppervlakte uitlopende galerijen, de steengangen en de verkenningsboringen door de laag of de afzetting.
  In de registers van de vorderingen worden vastgesteld alle metingen die met het oog op het tekenen van bovenbedoelde plans worden gedaan en die het mogelijk maken in geval van verlies of vernietiging deze plans weder samen te stellen.

Art.3. Het bovengrondse plan vermeldt namelijk de grenzen der concessie, de woningen en gebouwen, de waterlopen, de wegen en waterwegen, de mijnschachten van alle aard, de verkenningsboringen, alsmede alle gegevens nuttig voor het behoud en de veiligheid van de mijn of de bescherming der gebouwen en der nuttige wateren van de bovengrond.
  Voor de gedeelten der concessie in de nabijheid waarvan geen enkele exploitatie bestaat die grondverschuivingen zou kunnen veroorzaken, kan het aanbrengen op dat plan van de in het eerste lid van dit artikel vermelde bijzonderheden met goedvinden van (de mijningenieur) worden uitgesteld. <KB 25-03-1966, art. 18>
  Geen afzonderlijk plan kan worden geëist wanneer de bovenbedoelde gegevens op de plans der ondergrondse werken kunnen worden aangetekend zonder de klaarheid of de leesbaarheid van die plans te schaden.

Art.4. Alle plans worden op een schaal van 1/1,000 opgemaakt, behalve voor het Kempisch kolenbekken, waar de plans op een schaal van 1/2,500 worden gemaakt en voor de ertsmetaalmijnen waarvan de plans op een grotere schaal dan 1/1,000 mogen worden getekend.

Art.5. De topografische opmetingen die voor het opmaken van de mijnplans, zowel aan de oppervlakte als in de ondergrondse werken moeten worden verricht, mogen slechts worden uitgevoerd mits de werkelijke tussenkomst van beëdigde mijnmeters of van burgerlijke mijningenieurs.

Art.6. De opmeting van de werken gelegen op minder dan 50 meter van de grensmuren of van de opgegeven werken moet worden gedaan met de theodoliet, behalve in de pijlers of opbraken met kleine opening.

Art.7. Voor het bijwerken der plans en registers worden ieder jaar alle galerijen of gedeelten van galerijen die in de loop van het jaar zijn gegraven met de theodoliet opgemeten.
  Die opmeting geschiedt voor dat, overeenkomstig artikel 8, een uitgifte van de plans bij het bestuur van het mijnwezen wordt neergelegd.

Art.8. De minuten der plans worden bewaard op de ontginningszetels of ten kantore van de directie der werken van de onderneming, zo dit niet te ver afgelegen is. Een uitgifte van die plans wordt neergelegd ten zetel van de directie van het mijnbekken; zij wordt jaarlijks in de loop van het eerste semester uitgewisseld tegen een andere die de toestand per 31 December van het afgelopen jaar opgeeft. De uitgewisselde uitgiften worden ondertekend door de beëdigde mijnmeter of de burgerlijke mijningenieur, bedoeld in artikel 5, en door de verantwoordelijke directeur, aangewezen volgens het bepaalde in het koninklijk besluit van 15 Juli 1919 betreffende de aanduiding der verantwoordelijke agenten.
  De registers van de vorderingen worden op de voornaamste ontginningszetel bewaard; (de mijningenieur) kan eisen dat ze ten zetel van de directie van het mijnbekken ter inzage worden neergelegd. <KB 25-03-1966, art. 18>

Art.9. Wanneer ingevolge het verval of het afzien van de concessie de werken voorgoed worden stopgezet, worden de uitgiften der plans en de minuten der registers neergelegd ten zetel der directie van het mijnbekken.

Art.10. Wanneer de plans en registers niet gehouden worden zoals hierboven is voorgeschreven of wanneer de plans niet neergelegd zijn tijdens de in artikel 8 van dit besluit bepaalde periode, stelt (de mijningenieur) de bestendige deputatie van de provinciale raad daarvan in kennis : deze doet ze van ambtswege op kosten van de exploitant opmaken onverminderd de straffen gesteld in het hiernavolgend artikel 13. <KB 25-03-1966, art. 18>

Art.11. (De mijningenieurs) kunnen afwijkingen van de bepalingen van dit besluit toestaan, geldig voor een duur van ten hoogste drie jaar; die afwijkingen kunnen steeds ingetrokken, doch ook, na onderzoek, vernieuwd worden. <KB 25-03-1966, art. 18>
  (De mijningenieurs) kunnen het voordeel van de afwijking afhankelijk maken van het in acht nemen van door hen te stellen voorwaarden. <KB 25-03-1966, art. 18>
  Bij niet-inachtneming van de opgelegde voorwaarden vervalt van rechtswege het voordeel van de afwijking.
  Van deze beslissingen kunnen de belanghebbenden in beroep komen bij de Minister tot wiens bevoegdheid de mijnen behoren. Deze laatste doet uitspraak na het advies van de inspecteur-generaal der mijnen te hebben ingewonnen.
  De beslissingen van (de mijningenieurs) en van de Minister moeten met redenen omkleed zijn. <KB 25-03-1966, art. 18>

Art.12. Wanneer, op minder dan 50 meter der concessiegrenzen, een afbouwwerk of enig ander werk wordt stopgezet of opgegeven, verwittigt de directie der mijn schriftelijk (de mijningenieur); die mededeling wordt gedaan vóór de werken ontoegankelijk zijn geworden. <KB 25-03-1966, art. 18>
  Indien de werken ontoegankelijk zijn geworden alvorens de mededeling werd gedaan, kan de bestendige deputatie van de provinciale raad, op voorstel van (de mijningenieur), bevelen dat de werken op kosten van de exploitant weer toegankelijk worden gemaakt. <KB 25-03-1966, art. 18>

Art.13. Inbreuk op de bepalingen van dit besluit valt onder toepassing van de artikelen 130 en 131 van de gecoördineerde wetten op de mijnen, groeven en graverijen.

Art.14. Opgeheven worden de artikels 1 tot 5, zijnde hoofdstuk 1 van het koninklijk besluit van 28 April 1884 alsmede artikel 5bis ingevoegd bij het koninklijk besluit van 15 Maart 1927, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 April 1940.

Art. 15. Onze Minister van Economische Zaken en Middenstand is belast met de uitvoering van dit besluit.