25 SEPTEMBER 1947. - Regentsbesluit houdende Algemeen Reglement betreffende de maatregelen op gebied van hygiëne en gezondheid der arbeiders in de mijnen, ondergrondse groeven en graverijen. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 27-03-1987 en tekstbijwerking tot 22-05-1996)
Art. 1
HOOFDSTUK 1. - Sanitaire inrichtingen.
Art. 2
Afdeling 1. - Inrichtingen van de kleerkamers-wasplaatsen, de refters en de gemakken.
A. Kleerkamers-wasplaatsen.
Art. 3-15
B. Refters.
Art. 16-19
C. Gemakken.
Art. 20-24
Afdeling 2. - Dranken.
Art. 25-27
Afdeling 3. - Bijzondere voorschriften.
Art. 28-29
Afdeling 4. - Algemene voorschriften.
Art. 30-32
(HOOFDSTUK 1bis. - Werkuitrusting.) <Ingevoegd bij KB 03-03-1975, art. 1>
Art. 32bis/1-32bis/4
HOOFDSTUK 2. - (Bepalingen betreffende de gezondheid van de werknemers en het gezondheidstoezicht op de werkplaatsen.) <KB 16-04-1965, art. 1>
Afdeling 1. - Arbeidsgeneeskundige dienst.
Art. 33-44, 44bis, 44ter, 45-51
Afdeling 2. - Geneeskundig toezicht op de werknemers.
Onderafdeling 1. - Geneeskundige onderzoekingen.
A. Onderzoek bij indienstneming.
Art. 52-55
B. Periodieke onderzoekingen.
Art. 56-59
C. Onderzoek bij werkhervatting.
Art. 60
D. Bijzondere bepalingen betreffende de profylaxe van de ankylostomiasis.
Art. 61-62, 62bis
E. Bijzondere bepalingen betreffende de aan ioniserende stralingen blootgestelde personen.
Art. 62ter, 62quater, 62quinquies, 62sexies, 62septies
F. Bijkomende bepalingen.
Art. 62octies, 62nonies, 62decies, 62undecies
Onderafdeling 2. - Inentingen.
Art. 63
Onderafdeling 3. - Bepalingen in verband met de beslissingen van de arbeidsgeneesheer.
Art. 63bis, 63ter, 63quater
Onderafdeling 4. - Medisch dossier.
Art. 63quinquies, 63sexies, 63septies, 63octies, 63nonies, 63decies
Onderafdeling 5. - (Moederschapsbescherming) <KB 24-08-1971, art. 19>
Art. 64, 64bis
Onderafdeling 6. - Aangifte der beroepsziekten.
Art. 64ter
Onderafdeling 7. - Algemene bepalingen.
Art. 64quater, 64quinquies, 64sexies
Afdeling 3. - Toezicht op de arbeidsvoorwaarden inzake hygiëne.
Art. 64septies, 64octies, 64nonies, 64decies, 65
Afdeling 4. - Bijzondere bepalingen.
Art. 65bis, 65ter, 65quater, 65quinquies, 65sexies, 65septies, 65octies, 65nonies
HOOFDSTUK 3. - Gezondheidsmiddelen ten behoeve van de individuele bescherming.
Afdeling 1. - Bescherming tegen schadelijke factoren.
Art. 66-67
A. Beschermingskledij.
Art. 68-69
B. Isolerende dermatologische bereidingen, neutraliserende producten.
Art. 70-73
C. Ademhalingstoestellen, brillen, gelaatschermen.
Art. 74-79
D. Opvoedkundige raadgevingen voor het personeel.
Art. 80-82
Afdeling 2. - Zittend werk.
Art. 83
Afdeling 3. - Algemene bepalingen.
Art. 84-86
HOOFDSTUK 4. - (Aan de door ongeval of ongesteldheid getroffenen te verlenen eerste hulp en dringende zorgen.) <KB 23-02-1987, art. 1>
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
A. Dringende zorgen en overbrenging.
Art. 87
B. Zorgenverleners - niet artsen.
Verpleegkundigen.
Art. 88
Ambulanciers.
Art. 89
Hulpverleners.
Art. 90
C. Materieel voor eerste hulp.
Draagberrie.
Art. 91
Interventiematerieel voor ambulanciers en hulpverleners.
Art. 92
Interventiematerieel voor artsen en verpleegkundigen.
Art. 93
Ziekenwagen.
Art. 94
Verpleeglokaal.
Art. 95
Afdeling 2. - Bijzondere bepalingen.
Art. 96-97
HOOFDSTUK 5. - Algemene bepalingen.
Art. 98-103, N1, 1MN1-2MN1, N2
Artikel 1. Dit besluit is toepasselijk op de mijnen, ondergrondse groeven en graverijen alsmede op de bovengrondse aanhorigheden ervan.
HOOFDSTUK 1. - Sanitaire inrichtingen.
Art.2. De bedrijfshoofden, patroons, zaakvoerders of directeurs van de in voorgaand artikel beoogde ondernemingen moeten, onder de in de volgende artikelen bepaalde voorwaarden ter beschikking van het in vermelde ondernemingen werkzaam personeel stellen : a) een kleerkamer-wasplaats; b) een refter; c) gemakken.
Er moet tevens voor bedoeld personeel een gezondheidsdrank voorhanden zijn.
Afdeling 1. - Inrichtingen van de kleerkamers-wasplaatsen, de refters en de gemakken.
A. Kleerkamers-wasplaatsen.
Art.3. Kleerkamers en wasplaatsen moeten op de bovengrond der onderneming, ten dienste van heel het daarin zowel onder als boven de grond te werk gesteld personeel, in een of meer van de eigenlijke werkplaatsen of bureau's gescheiden lokalen worden aangebracht. Zij dienen samen in gemeenschappelijke lokalen ingericht of in belende lokalen, die onderling toegang verlenen, geplaatst.
De kleerkamers en de wasplaatsen nodig voor de bedienden, die de bureau's betrekken, mogen echter daarin worden ingericht, wanneer het aantal dier bedienden geen drie overschrijdt.
In de steenkolenmijnen, zullen in de zetel zelf van de onderneming kleerkamers-wasplaatsen worden aangebracht, die in een of meer in de nabijheid van die zetel gelegen lokalen dienen geplaatst en voor de ondergronders zullen toegankelijk zijn. Wanneer de Dienst van de Medische Arbeidsinspectie zulks nodig oordeelt, zal hetzelfde gelden voor elke tot bedoelde zetel behorende opvoer- en dienstschacht, wanneer deze meer dan 300 meter van de inrichting van kleerkamers-wasplaatsen is verwijderd en geregeld voor het overbrengen van een gedeelte van het personeel dient.
Art.4. De lokalen voor de kleerkamers en de wasplaatsen zullen in duurzaam materiaal gebouwd worden. De grond en de muren ervan zullen, tot een hoogte van 2 meter, van een effen en waterdichte bekleding voorzien zijn zodat ze dikwijls met water zullen kunnen schoongemaakt worden.
Nochtans, zullen in de ondernemingen van tijdelijke aard de kleerkamers en de wasplaatsen in loodsen of schuilplaatsen mogen worden ingericht.
Art.5. De lokalen voor de kleerkamers en de wasplaatsen dienen alle wenselijke waarborg van veiligheid en gezondheid te bieden.
Zij dienen heel luchtig, goed verlicht en in het koude seizoen behoorlijk verwarmd te zijn. Zij moeten ten minste eenmaal per werkdag schoongemaakt worden; degene, die ter beschikking van het in artikel 11 van dit besluit bedoeld personeel zijn gesteld, dienen onder dezelfde voorwaarden ten minste tweemaal schoongemaakt.
Zij moeten met een sleutel kunnen worden gesloten.
Zij mogen enkel van het meubilair voorzien zijn, dat daartoe bestemd is.
Het is verboden daarin refters in te richten of het personeel zijn eetmaal er in te laten gebruiken, behoudens de in artikel 18, alinéa 5, van dit besluit voorziene uitzondering.
Art.6. Afzonderlijke lokalen voor kleerkamers en wasplaatsen zullen voor beiderlei kunne worden voorbehouden.
Het bedienden-personeel en het werklieden-personeel zullen eveneens over afzonderlijke lokalen voor de kleerkamers-wasplaatsen beschikken, behoudens indien het totaal effectief van deze twee categoriën van arbeiders geen 25 personen overtreft en op voorwaarde :
1° dat het werklieden-personeel niet behore tot een categorie van arbeiders bij artikel 11 van dit besluit bedoeld;
2° dat er gebruik worde gemaakt, als meubilair voor kleerkamers, van individuele kleerkasten, welke aan de voorschriften van benedenstaand artikel 7 beantwoorden.
Art.7. De kleerkamers zullen bestaan hetzij uit gewone kapstokken voorzien van kleerhaken in hout of in geëmailleerd of roestvrij metaal, hetzij uit kleerliften met een hangtoestel in hout of in geëmailleerd of roestvrij metaal, voor kleren, hetzij uit individuele kleerkasten uit duurzaam en wasbaar materiaal.
De gewone kapstokken mogen echter slechts ten gebruike van de arbeiders, die bij artikel 11 van dit besluit niet zijn beoogd, worden geplaatst.
Wordt er van gewone kapstokken of kleerliften gebruik gemaakt, dienen deze instellingen aangevuld met rijen van individuele vakken, waarvan de deur doorboord of van traliewerk is voorzien en die langs binnen minstens 30 cm breed, 25 cm hoog en 30 cm diep moeten zijn.
Wordt er van individuele kleerkasten gebruik gemaakt, zullen deze door gans dichte schotten ten volle worden afgezonderd. Die kasten zullen doeltreffend verlucht worden om het drogen der kleren mogelijk te maken. Langs binnen moeten ze minstens 30 centimeter breed, 40 centimeter diep en 1m60 hoog zijn. Zij dienen minstens een kleerhaak, alsmede langs boven een plankje om daarop het hoofddeksel te leggen, te bevatten.
Nochtans, moeten vermelde kleerkasten langs boven van geen plankje voorzien zijn en langs binnen slechts 1m40 hoog zijn, op voorwaarde dat er daarin ten minste twee kleerhaken voorhanden zijn en dat hun breedte langs binnen ten minste 25 t. h. overschrijdt van degene welke bij voorgaande alinea is voorgeschreven.
De vakken in de individuele kleerkasten dienen van een toestel voorzien dat met een sleutel vast gaat of van oogschroeven om door middel van een hangslot te worden gesloten.
De kleerhaken van de gewone kapstokken of de hanghaken van de kleerliften zullen door vrije tussenruimten van minstens 30 centimeter afgescheiden zijn. Bestaan er verscheidene rijen van die kleerhaken of hanghaken of van individuele kleerkasten, dient er daar tussen een afstand van minstens 1m25 gelaten. Nochtans zullen de inrichtingen van kleerliften, dewelke bij de bekendmaking van dit besluit ten gebruike van het ondergrondspersoneel bestaan en waarvan de rijen hanghaken niet door een afstand van minstens 1m25 gescheiden zijn, toegelaten worden, mits de nodige maatregelen te treffen opdat de arbeiders van een zelfde rist werkelijk over die afstand zouden beschikken om tussen de rijen hanghakken te kunnen gaan wanneer deze zijn neergelaten.
Wordt er van kleerliften gebruik gemaakt, dient er voor gezorgd dat de kleren geen voorwerpen bevatten die bij het vallen ongelukken zouden kunnen veroorzaken.
Art.8. Eenieder wie de kleerkamer gebruikt, zal hetzij over minstens een gewone kleerhaak en een individueel vak, hetzij over minstens een kleerlifthaak en een individueel vak, hetzij over een individuele kleerkast beschikken.
Nochtans wordt er van individuele kleerkasten gebruik gemaakt, dienen er twee ter beschikking gesteld van ieder in benedenstaand artikel 11 bedoelde arbeider, de ene voor de stadskledij, de andere voor het werkpak, ofwel een enkele, maar dan breed genoeg en door een verticaal dicht schot in twee vakken volkomen verdeeld. In laatst vermeld geval dient elk vak langs boven van minstens een kleerhaak, alsmede van een plankje voorzien of zal ten minste twee kleerhaken bevatten naargelang de hoogte er van langs binnen al dan niet 1m60 zal bereiken.
Art.9. Behalve in benedenstaande beoogde ondernemingen van tijdelijke aard zullen de wasplaatsen bestemd voor de arbeiders, die niet in volgend artikel 11 vermeld zijn, bestaan uit individuele of collectieve wastafels voorzien van water van een openbare of particuliere waterlevering.
Deze wastafels zullen moeten voorzien zijn van een doeltreffend stelsel voor ontruiming van het vuil water en zodanig ingericht dat de gebruikers er van over een kraan en een ruimte van minimum 65 centimeter beschikken.
Het aantal kranen zal ten minste één voor drie gebruikers, die gelijktijdig ophouden met werken, bedragen. Nochtans mag dit getal tot op een kraan van vijf gebruikers en zelfs, indien het uitsluitend om bureaupersoneel gaat, voor zeven gebruikers, die gelijktijdig ophouden met werken, gebracht worden, ingeval de aard en de bijzondere gunstige omstandigheden van het werk deze vermindering zullen billijken. Deze hangt af van : 1° het eensluidend advies van het comité voor veiligheid en gezondheid of, bij ontstentenis van laatstgenoemde van de dienst voor veiligheid en gezondheid der betrokken onderneming, zoals zulks voortvloeit uit het besluit van de Regent dd. 25 September 1947 tot oprichting van de organen voor veiligheid en gezondheid in de mijnen, ondergrondse groeven en graverijen; 2° het akkoord van de Dienst van de Medische Arbeidsinspectie.
Zo de onderneming over geen waterlevering beschikt of niet aan een waterleiding kan verbonden worden, dan zullen de wastafels individueel zijn en door middel van reine pompen en recipiënten worden gevoed.
Er zullen geschikte maatregelen worden getroffen om te beletten dat de uitwasemingen van ontlastingsriolen zich in de lokalen of op binnenplaatsen verspreiden.
Art.10. In de ondernemingen van tijdelijke aard zullen de wasgelegenheden bestemd voor de arbeiders buiten degenen die bij benedenstaand artikel 11 zijn opgegeven ten minste bestaan uit met rein water gevulde emmers, die ter beschikking van de arbeiders zullen gesteld worden telkens als de zorgen voor lichaamszindelijkheid het vereisen.
Het aantal emmers zal ten minste één voor drie personen, die tegelijk ophouden met werken, bedragen en het water zal telkens voor ieder gebruiker worden ververst.
Na gebruik zullen de emmers zorgvuldig worden gespoeld en op het einde van de dagtaak schoongemaakt.
Art.11. Voor de arbeiders, die tot benedenbepaalde categorieën behoren, zullen de wasplaatsen bestaan uit stortbaden of badkuipen instee van de bij bovenstaand artikel 9 voorgeschreven wastafels; nochtans wanneer bedoelde arbeiders hun maaltijden boven de grond gebruiken of kunnen gebruiken, zullen vermelde wasplaatsen eveneens overeenkomstig de bepalingen van bovenvermeld artikel ingerichte wastafels omvatten, maar in dit geval mag het aantal kranen aan de wastafels op één voor vijf gebruikers, die gelijktijdig ophouden met werken, worden gebracht.
Categorieën van arbeiders te wier beschikking stortbaden of badkuipen dienen ingericht :
In de steenkolenmijnen :
de ondergronders, met andere woorden, de arbeiders in de galerijen van ondernemingen, tegen een helling en in de onderaardse gangen; aan ondergrondse werken te werk gesteld;
de arbeiders aan de losvloer en aan de wasserij-schifting werkzaam;
de arbeiders die steenkolen opslaan;
de arbeiders van de centrales voor productie van electrische energie te werk gesteld : 1° aan de toestellen voor het drogen en het fijnstampen van kolen; 2° aan het mengen en het behandelen, zelf mechanisch, van kolen, tenzij deze arbeiders door een daartoe aangepast toestel aan de inwerking van kolenstof niet zijn blootgesteld of de producten vochtig zijn; 3° in de stookkamers, behoudens wanneer het vullen van de vuurhaarden en het wegnemen van de as volkomen automatisch geschiedt.
Vermelde lijst zal, op advies van de dienst van de medische arbeidsinspectie, bij ministeriële besluiten kunnen gewijzigd of aangevuld worden.
Art.12. De inrichtingen van stortbaden of badkuipen zullen bestaan uit afgezonderde kabienen; in elk er van zal er van binnen een kleerkamer, een stortbad of een badkuip zijn.
In deze kabienen zal er voldoende ruimte zijn en ze zullen op zulke wijze worden ingericht dat de gebruikers er zich volledig kunnen in afzonderen. Zij zullen door ondoorschijnende wanden van 1m90 minimumhoogte van elkander gescheiden zijn. Het inkomen en uitgaan zal langs een en dezelfde deur of een geschikte doorgang ofwel langs een trommel voor uitkleding en aankleding geschieden. In dit laatste geval zullen de trommels volledig gescheiden zijn en slechts door een persoon tegelijk worden gebruikt.
Het aantal kabienen met stortbaden of dakkuipen dewelke ter beschikking van de arbeiders, die ze dienen te bezigen, moeten gesteld worden, zal als volgt worden berekend :
a) voor de ondergronders, zal dit getal zo groot zijn dat ieder arbeider van eenzelfde rist, zodra hij boven de grond komt, een onbezette kabiene zal kunnen betrekken, rekening gehouden met het feit dat een bad acht minuten vergt;
b) voor de bovengronders, zal het aantal kabienen één per vier of één per zes gebruikers, die tegelijk ophouden met werken, bedragen, naargelang zij van met type van enige deur of doorgang voor het in- en uitgaan of van het hierboven beschreven trommelstelsel zijn.
Dezelfde inrichtingen van stortbaden of badkuipen mogen voor deze beide categorieën van arbeiders gemeen zijn.
Het water van de stortbaden en van de badkuipen zal toereikend zijn en een temperatuur van 36 tot 38 °C. hebben.
Art.13. De grond van de kabienen met stortbaden of badkuipen zal volledig waterdicht worden gemaakt en te dien einde met tegels of een gladde cementlaag worden bedekt. Hij zal op zulke wijze worden aangelegd dat het water naar de pijpleiding vloeit langswaar het naar buiten wordt gevoerd. Deze pijpleiding zal helemaal bedekt zijn en van luchtafsluiters worden voorzien.
Om het vastzetten van vreemde stoffen te beletten, zullen de oppervlakten van de muren, de scheidswanden, alsmede van de deuren of van de doorgangen van deze kabienen, waterdicht en glad gemaakt worden.
De inrichtingen zullen goed gelucht, goed verlicht en behoorlijk verwarmd worden.
Zij zullen minstens tweemaal per dag arbeid volledig en zorgvuldig schoongemaakt worden.
Schikkingen zullen getroffen worden om te beletten dat de gebruikers aan schadelijke tochten worden blootgesteld.
Art.14. Het tot de waskamers, wastafels, stortbaden en badkuipen bestemd water zal voor de gezondheid der arbeiders geen gevaar mogen opleveren.
Tenzij dit water voortkomt van een drinkwaterlevering, moet de bedrijfsleider elk jaar het op chemisch gebied laten analyseren. Deze analyse dient tevens op bactereologisch gebied gedaan; op verzoek van de dokter bij de onderneming officieel aangesteld om er de bij hoofdstuk II van dit besluit voorgeschreven gezondheidscontrôle over het personeel uit te oefenen. De uitslagen van bedoelde analyse dienen aan de inspecteur-dokter van het district meegedeeld. Goed zichtbare en op een goede plaats van de wasplaatsen aangebrachte opschriften zullen aanduiden of het water al dan niet drinkbaar is.
Art.15. De bedrijfsleiders, patroons, zaakvoerders of directeurs, zullen uitgezonderd voor de stortbaden en badkuipen, ter beschikking van hun personeel, dat de wasplaatsen wenst te gebruiken, al dan niet vloeibare zeep stellen, welke kosteloos en in voldoende hoeveelheden zal voorhanden zijn. In gebeurlijk geval zullen zij de door de aard van de behandelde stoffen vereiste speciale reinigingsproducten voor de handen, leveren. Ten einde vergiftiging te vermijden, zullen zij ten strengste het gebruik van vluchtige oplosmiddelen voor de zorgen van lichaamszindelijkheid, uitdrukkelijk verbieden.
In al de gevallen waarin de Dienst van de Medische Arbeidsinspectie het nodig acht, zullen zij bovendien aan ieder arbeider die gevaar loopt vergiftigd te worden, een nagelborstel alsmede, eventueel, een tandenborstel, een drinkbeker en drinkbaar of gekookt water verschaffen om de mond vóór de maaltijden en na de dagtaak te reinigen.
B. Refters.
Art.16. Er zullen op de bovengrond van de onderneming, voor het personeel dat op die plaats zijn maaltijden nuttigt of mag nuttigen, in een of meerdere van de werkplaatsen of eigenlijk gezegde bureau's volledig afgescheiden lokalen, refters worden ingericht.
Nochtans, wanneer er in één bureau niet meer dan drie bedienden werken, zullen deze er hun maaltijden kunnen nuttigen.
Art.17. De plaatsen voor de refters zullen gebouwd worden volgens de bij artikel 4 van dit besluit voor de lokalen van de kleerkamers en voor de wasplaatsen opgelegde voorwaarden.
Art.18. De lokalen van de refters zullen de nodige gezondheidsvoorwaarden bieden.
Zij zullen goed gelucht, goed verlicht, tijdens het koude seizoen behoorlijk verwarmd en dagelijks schoongemaakt worden.
In de refters zullen er tafels en zitgelegenheden met rugleuning zijn in voldoend aantal. Er zal zich tevens een toestel in bevinden waardoor het eten kan verwarmd worden, behoudens in de ondernemingen van tijdelijke aard.
Om de refters na elke maaltijd gemakkelijk en volledig te kunnen schoonmaken, zal de bovenkant van de tafels goed glad zijn.
In de lokalen van de refters zullen slechts de meubelen te vinden zijn welke aan hun bestemming beantwoorden of hetzij voor de ontspanning, hetzij voor de rust van het personeel dienen. Nochtans in de ondernemingen van tijdelijke aard zullen de refters en de kleerkamers-wasplaatsen samen in gemeenschappelijke loodsen of schuilplaatsen mogen opgericht worden.
Art.19. Er zullen afzonderlijke refters voor beiderlei kunne moeten bestaan, tenzij de maaltijden geschieden onder het werkelijk toezicht van een daartoe aangeduid persoon die voor de goede orde en de welvoeglijkheid verantwoordelijk is.
Afzonderlijke refters zullen insgelijks dienen te bestaan voor de werklieden en de bedienden, tenzij deze twee categorieën van arbeiders hun maaltijden na elkander mogen nuttigen en de refters na elkander mogen gebruiken.
C. Gemakken.
Art.20. Er zullen op de bovengrond van de onderneming, ten gebruike van heel het daarin zowel boven als onder de grond te werk gesteld personeel gemakken worden ingericht.
Deze gemakken en waterplaatsen dienen beide op behoorlijke wijze ingericht, tegen de regen beschut en op zulke wijze gelegen dat de uitwasemingen er van zich niet in de werkgelegenheden kunnen verspreiden.
In de steenkolenmijnen zal de zetel zelf van de onderneming van gemakken voorzien zijn, dewelke in de nabijheid van die zetel zullen gelegen en voor de ondergronders zullen toegankelijk zijn. Wanneer de Dienst van de Medische Arbeidsinspectie zulks zal nodig oordelen, zal hetzelfde gelden voor elke tot bedoelde zetel behorende opvoer- of dienstschacht, als deze meer dan 300 meter van de zetel is verwijderd en geregeld voor het overbrengen van een gedeelte van het personeel dient.
De gemakken dienen goed gelucht, voldoende verlicht en te allen tijde zindelijk gehouden.
Art.21. Afzonderlijke en volledig afgescheiden gemakken zullen tot beiderlei kunne worden bestemd. Deze inrichtingen zullen de goed zichtbare aanduiding van het geslacht, waartoe zij dienen, dragen.
Bedienden en werklieden zullen, tenzij het totaal aantal van deze twee categoriën de vijf en twintig niet te boven gaat en onder voorwaarde dat de werklieden niet tot de bij artikel 11 van dit besluit beoogde categorie van arbeiders behoren, insgelijks over afzonderlijke gemakken beschikken.
Art.22. Behalve in de bij benedenstaand artikel 23 beoogde ondernemingen van tijdelijke aard, moeten de gemakken op de volgende wijze ingericht worden :
a) Binnen de gebouwen :
De gemakken mogen niet rechtstreeks met de eigenlijke werklokalen in verbinding staan; ze zullen enkel op gangen, voorzalen of trapportalen uitgeven.
Staan de gemakken op een rij in de aan de privaten voorbehouden lokalen, dan moeten deze lokalen voor beiderlei kunne gescheiden, voortdurend en rechtstreeks naar buiten gelucht worden. Ze moeten door middel van een volle deur helemaal kunnen gesloten worden. Elk privaat moet voorzien zijn van een deur met klink waardoor het mogelijk is het van binnen te sluiten. De opening van deze deur moet over haar ganse breedte een open ruimte van 10 centimeter aan de benedenkant en een open ruimte van 10 centimeter of meer aan de bovenkant vertonen.
In de deur mag niets uitgesneden worden. De bovenrand van de deur moet minstens 1m80 boven de grond reiken. De gemakken moeten door minstens 1m90 hoge en uit duurzame en ondoorschijnende stof gemaakte volle scheidingsmuren, van elkaar afgezonderd worden.
Geven de gemakken rechtstreeks op de gangen, voorzalen of trapportalen uit, zullen ze naar de bepalingen van bovenstaande alinea ingericht worden, uitgenomen dat de deur er van volledig de opening zal vullen. In elk gemak moet voor een voortdurende en degelijke luchttoevoer gezorgd worden.
De waterplaatsen mogen, samen met de privaten, in de bij alinea 3 van deze littera bedoelde aan de gemakken voorbehouden lokalen, ingericht worden ofwel zullen ze in daarvoor uitsluitend voorbehouden lokalen, geplaatst worden. Deze lokalen moeten van een voortdurende en degelijke luchttoevoer voorzien zijn en door middel van een volle deur kunnen gesloten worden. Het is verboden waterplaatsen langs binnen in de gemakken aan te brengen.
De gemakken moeten bestaan :
1° voor de privaten : hetzij uit kolken met of zonder beweegbare kroonbril, hetzij uit zogenaamde " Turkse " gemakken met voetstukken en ontvanggat, beide uit harde waterdichte en gladde stoffen vervaardigd. Worden kolken gebruikt, zullen de kroonbril of de kolkranden 40 tot 50 cm boven de grond reiken en op hun hoogste punt, rechts en links, een effen en vlakke bovenzijde van minstens 20 cm lang op 3 cm breed hebben.
De gemakinrichtingen dienen elk van een waterspoelingstoestel en een degelijke waterhevel voorzien, die bijzonder geventileerd wordt om de ontlading te verhinderen; nochtans is de speciale ventilatie van de waterhevel niet verplichtend, zo de afvoerbuis van het toestel geen ontlading van een bovenverdieping ontvangt. De waterspoelingstoestellen zullen persoonlijk kunnen afgetrokken worden of automatisch bediend worden met voldoende regelmatige tussentijden;
2° voor de waterplaatsen : hetzij uit afdelingen met half-ronde individuele standplaatsen of met vlakke individuele standplaatsen, beide afgezet door zijschutsels en aan de benedenzijde voorzien van een vergaarriool tot ontlasting; hetzij uit individuele waterbakken aan de muur van kleiner model en voldoende door zijschutsels gescheiden. Deze toestellen moeten uit harde, waterdichte en gladde stoffen vervaardigd zijn.
De waterplaatsen moeten door een waterstroming, die voortdurend of met tussentijden werkt, besproeid worden. Ze zullen eveneens aan een overeenkomstig de onder bovenstaans 1° beoogde bepalingen aangebrachte waterhevel verbonden worden.
Al de bijkomende inrichtingen (beerputten, rioleringen, enz), zullen aldus opgevat en geplaatst worden, dat ze geen schade kunnen veroorzaken.
b) Buiten de gebouwen :
De gemakken moeten gebouwd worden zoals bepaald bij alinea 3 vorenvermelde littera a, namelijk hun deuropening dient steeds over haar hele breedte een opening van 10 cm aan de benedenkant en een andere opening van 10 cm of meer aan de bovenkant te vertonen.
De waterplaatsen moeten door schutsels afgeschermd worden waardoor het aan de gebruikers mogelijk gemaakt wordt, zich behoorlijk af te zonderen.
Beschikt de onderneming over een waterlevering of kan zij bij een waterlevering aangesloten worden, en beschikt ze tevens over een moerriool die zich tot het opnemen van drekwater leent, dienen de gemakinrichtingen aan een der bij 1° en 2° van bovenstaande littera a) voorgeschreven modellen te beantwoorden. De nodige maatregelen moeten getroffen worden om te vermijden dat het vriezen aan de spoelingstoestellen voor uitwerpselen, averij zou veroorzaken.
Voldoet de onderneming niet aan de twee vorenvermelde voorwaarden, kunnen de drekstoffen in zorgvuldig met cement overstreken gemetste of gebetonneerde kuilen opgevangen worden. Deze kuilen moeten te gepasten tijde geledigd worden. Voor het overige moeten de gemakinrichtingen naar een der bij 1° en 2° van bovenstaande littera a) voorgeschreven modellen vervaardigd worden, met uitzondering van de waterspoeling en van de waterhevel.
c) Zowel binnen als buiten de gebouwen :
Moeten de grond en de scheidingsmuren van de gemakinrichtingen overdekt worden hetzij met tegels of met een laag glad gemaakt cement, hetzij met elk ander duurzaam en volledig waterdicht product, zodat ze herhaalde malen met water kunnen schoongemaakt worden. Hetzelfde geldt voor de grond alsmede voor de muren tot een hoogte van twee meter, van de lokalen waarin ze eventueel ondergebracht zijn. De deuren dienen eveneens met een afwasbare stof bestreken.
Art.23. In de ondernemingen van tijdelijke aard zullen de gemakken mogen bestaan hetzij uit een eenvoudige kuil met voldoende diepte, waarboven een zitvlak of een gepast steuntoestel aangebracht is, hetzij uit een verplaatsbare kleine kuip met een bril er boven. Deze privaten moeten elk door een schotwerk met waterdicht dak omringd worden en van een sluittoestel met klink voorzien zijn, zodat de gebruikers zich volledig kunnen afzonderen. De kleine kuipen dienen te gepasten tijde geledigd.
Een schuilplaats die als waterplaats kan gebruikt worden en daartoe behoorlijk geschikt is, moet, telkens de omstandigheden dit vereisen, ingericht worden.
Art.24. Het getal gemakken moet ten minste één per 25 personen van het mannelijk geslacht, en ten minste één per 15 personen van het vrouwelijk geslacht, die terzelfder tijd te werk gesteld zijn, bedragen; het getal waterplaatsen moet, onder dezelfde voorwaarden, ten minste één per 15 gebruikers tellen.
Nochtans voor het personeel, dat aan de ondergrondse werken van de bij dit besluit beoogde ondernemingen te werk is gesteld, mogen vermelde getallen met de helft worden verminderd.
Afdeling 2. - Dranken.
Art.25. Er zal drinkwater of, bij gebrek daaraan, een gezondheidsdrank ter beschikking van het personeel van de bij dit besluit beoogde ondernemingen worden gesteld.
Art.26. Beschikt de onderneming over een drinkwaterlevering, en biedt het werk sommige grote risico's voor vergiftiging aan of is het bijzonder bevuilend, zal de bevoegde Minister of zijn gelastigde, het aanbrengen van hygiënische fonteinen, ten behoeve van het voor dit werk aangesteld personeel kunnen voorschrijven.
Art.27. Het inbrengen van gedistilleerde alcoholische dranken is in de bij dit besluit beoogde ondernemingen, de onderdelen daarvan inbegrepen, verboden.
Afdeling 3. - Bijzondere voorschriften.
Art.28. In afwijking van de bovenstaande artikelen 3 tot 23 mogen de kleerkamers, de waterkranen, de verschillende lokalen en de gemakken van de woningen der bedrijfshoofden, patroons, zaakvoerders of directeurs, dienst doen als was- en kleerkamers, refters en privaten naar de zin van dit reglement, zover ze als dusdanig bruikbaar zijn en op voorwaarde :
1° dat het gaat over ondernemingen waarvan het werklieden- en bediendenpersoneel er toe kan gebracht worden ze te gebruiken, in totaal geen 10 personen te boven gaat en deze, allen of een gedeelte er van, niet onder de toepassing van artikel 11 van dit besluit vallen;
2° dat de bedoelde woningen de werkplaats zelf omvatten of aan deze laatste palen, ofwel nog dat zij zich er op geringe afstand van bevinden, zodat er voor de arbeiders die er zich naar toe moeten begeven geen merkbaar tijdverlies uit voortvloeit;
3° dat in deze woningen, de vereiste inrichtingen effectief ter beschikking van het personeel gesteld worden;
4° dat het gebruiken van deze inrichtingen onder alle te wensen welvoeglijke voorwaarden geschiedt;
5° dat de werkgevers aan de dokters arbeidsinspecteurs en aan de mijningenieurs, alsmede aan hun respectieve afgevaardigden, de toelating verlenen, tijdens de werkuren, de inrichtingen welke in zijn woning ter beschikking van het personeel staan, te bezoeken.
Art.29. Wat de bij dit besluit voorgeschreven inrichtingen van refters, kleerkamers, wasplaatsen en gemakken aangaat, zullen de volgende afwijkingen toegelaten worden, onder voorbehoud van de hierna vermelde voorwaarden :
1° De bepalingen van artikel 2, alinea 1, van de artikelen 3 tot 13 en 16 tot 24 van dit besluit zijn niet van toepassing op de ondernemingen die, uiterlijk op 31 December 1950, naar andere plaatsen moeten overgeplaatst worden of volledig en definitief hun bedrijvigheid moeten staken, zover het verantwoordelijk hoofd de Dienst van de Medische Arbeidsinspectie vóór 30 Juni 1949 er van kennis geeft en er zich toe verbindt, binnen de zes maanden die op die laatste datum volgen, de overgangsmaatregelen van sanitaire aard uit te voeren welke deze dienst zou menen hem te moeten opleggen;
2° Op eensluidend advies van het Comité voor Veiligheid en Gezondheid of, bij ontstentenis daarvan, van de veiligheids- en gezondheidsdienst van de betrokken onderneming, waarvan sprake in artikel 9 van dit besluit, en mits instemming van de Dienst van de Medische Arbeidsinspectie, zullen de bij artikelen 3 tot 9 bedoelde inrichtingen van kleerkamers en inrichtingen van wastafels, afzonderlijk kunnen ingericht worden in lokalen die van de andere lokalen gescheiden zijn wanneer de aard en de bijzonder gunstige voorwaarden dergelijke afwijking rechtvaardigen. Buiten deze zelfde voorwaarden zullen de wastafels die er eventueel nevens maar buiten de gemakken zouden aangebracht zijn als wasplaatsen kunnen dienen in de zin van dit besluit, zover deze wastafels aan de voorschriften van artikel 9 beantwoorden en dat deze gemakken binnen de gebouwen en nevens elkaar in een afzonderlijk lokaal, in overeenstemming met de bepalingen van alinea 4 van artikel 22, ingericht zijn;
3° Op eensluidend advies van het bij vorenvermelde 2° bedoeld Comité voor Veiligheid en Gezondheid of, bij ontstentenis ervan, van de Dienst voor Veiligheid en Gezondheid, zullen het werkliedenpersoneel en het bediendenpersoneel hun maaltijden, in strijd met de bepalingen van alinea 2 van artikel 19 van dit besluit, samen in dezelfde refter kunnen gebruiken;
4° De bedrijfsleiders, werkgevers, zaakvoerders of directeurs moeten geen refters ten gebruike van hun personeel inrichten, zo zij kunnen bewijzen dat al de leden er van hun maaltijden buiten de onderneming wensen te gebruiken en dit werkelijk kunnen doen. Zij zullen insgelijks, gebeurlijk, te dien opzichte met de bijzondere toestand van ieder lid van hun personeel mogen rekening houden voor de berekeningen van het aantal tafels en zitplaatsen in de refter, beoogd bij alinea 3 van artikel 18 van dit besluit.
Afdeling 4. - Algemene voorschriften.
Art.30. De bedrijfleiders, werkgevers, zaakvoerders of directeurs zullen hun personeel ten strengste verbieden :
1° kledingstukken of toiletbenodigdheden elders dan in de kleerkamers neer te leggen;
2° pakken, aktentassen of recipiënten met voedsel in de werkplaatsen en de bureau's van de bovengrond of in de lokalen die er van afhangen neer te leggen;
3° eetmalen te nuttigen in de werkplaatsen, bureau's en de lokalen die er van afhangen, behalve in de bij artikel 16 van dit besluit voorziene uitzondering.
Zij zullen het dringend aanbevelen zijn werkklederen uit te doen alvorens de refters te betreden, ten minste wanneer deze klederen door bijzonder bevuilende stoffen, zelfs giftige stoffen, zijn doordrongen; deze bepaling is namelijk van toepassing op de bij artikel 11 van dit besluit beoogde arbeiders.
Art.31. Het personeel is er toe gehouden :
1° de wasplaatsen te gebruiken en zijn toilet te verzorgen vóór de maaltijden en na de dagtaak;
2° een stortbad of een bad te nemen zodra de werkdag volbracht is, wanneer er inrichtingen van stortbaden of badkuipen te zijner beschikking staan;
3° ten minste om de vijftien dagen de kleerkasten en de individuele kastjes die te zijner beschikking zijn en waarvan sprake in artikel 7 van dit besluit, regelmatig schoon te maken.
Het is aan dit personeel verboden de sanitaire inrichtingen en aanhorigheden vrijwillig te bevuilen of te beschadigen of er verspillingen te begaan.
De bedrijfsleiders, werkgevers, zaakvoerders of directeurs zullen over de uitvoering van deze voorschriften waken.
Art.32. De bepalingen van vorenvermelde artikelen 30 en 31 zullen volledig in het werkplaatsreglement worden opgenomen.
(HOOFDSTUK 1bis. - Werkuitrusting.)
Artikel 32bis/1. <KB 03-03-1975, art. 1> De werknemers zijn verplicht tijdens hun normale activiteit een werkuitrusting te dragen.
De bepalingen van dit hoofdstuk zijn evenwel niet van toepassing op :
1° de kantoorbedienden;
2° de bedienden andere dan kantoorbedienden, alsmede de personen die een leidende functie of een vertrouwenspost bekleden en als dusdanig erkend zijn ter uitvoering van artikel 3, § 3, 1° van de arbeidswet van 16 maart 1971, voor zover ze niet blootgesteld zijn aan risico's voor ongevallen of voor bevuiling wegens hun werkzaamheden of wegens het werkmilieu.
Artikel 32bis/2. <KB 03-03-1975, art. 1> De werkuitrusting bestaat uit de hierna vermelde onderdelen :
A. Werkkledij.
De werkkledij bestaat uit hetzij een overall, hetzij een pak bestaande uit een broek en een jas of windjak, hetzij een kiel of stofjas.
Dit kledingstuk moet :
1° aangepast zijn aan de vereisten van de werkpost, derwijze dat een ruime bewegingsvrijheid en een afdoende warmteregeling gewaarborgd zijn, rekening houdend met de fysische arbeidsbelasting;
2° hermetisch sluiten aan de hals, de polsen en de enkels, indien de werknemer blootgesteld wordt aan het vrijkomen van stof of nevel.
Voor de werknemers die in de ondergrond van kolenmijnen werken, bestaat de werkkledij bovendien uit een muts, een onderlijfje, een hemd, een onderbroekje en een paar sokken.
B. Werkhelm.
De werkuitrusting omvat ook een werkhelm voor de werknemers die in de ondergrondse werken, tewerkgesteld zijn en voor de werknemers die op de bovengrond werken en aan het vallen van stenen, materialen, brokstukken of harde voorwerpen blootgesteld zijn.
C. Werkschoenen :
De werkuitrusting omvat ook werkschoenen voor al de werknemers. Voor werknemers die gewoonlijk aan de behandeling van zware stukken die al vallende de voeten kunnen kwetsen tewerkgesteld zijn, zijn de neuzen van deze schoenen versterkt met stalen doppen die stevig genoeg zijn.
D. Handschoenen, wanten, handjes, knielappen, beenbekleedsels, slobkousen en werkschort.
De werkuitrusting omvat bovendien :
a) handschoenen, wanten of handjes voor de werknemers die ruwe, scherpe, snijdende, stekende of brandende voorwerpen of materialen hanteren;
b) knielappen voor de werknemers die zich gedurende hun werkpost op hun knieën dienen te verplaatsen;
c) handschoenen, wanten, beenbekleedsels of slobkousen, een schort of verscheidene van deze onderdelen van de werkuitrusting tegelijk, naar gelang van de omstandigheden, voor de werknemers van wie de overeenkomstige plaatsen van het lichaam aan kwetsende projecties of aan projecties van gloeiende stoffen blootgesteld zijn.
De onderdelen van de werkuitrusting moeten :
1° alle veiligheidswaarborgen bieden door enerzijds een degelijke bescherming te verzekeren tegen de risico's van de werkpost en door anderzijds risicotoename of het ontstaan van nieuwe risico's te voorkomen;
2° vervaardigd zijn uit stoffen van goede kwaliteit, ten einde voldoende waarborgen te bieden inzake bestandheid tegen slijtage, scheuren of schokken;
3° geen opschriften vertonen aan de buitenkant;
4° onderworpen worden aan een voorafgaand advies van de arbeidsgeneesheer en van het Comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen of bij gebreke hieraan, van de vakbondsafvaardiging van het personeel, wat betreft de keuze van het model en de hoedanigheden ervan.
Artikel 32bis/3. <KB 03-03-1975, art. 1> De werkuitrusting wordt door de werkgever geleverd, gereinigd, hersteld en in normale gebruiksklare staat gehouden en blijft zijn eigendom. Het is verboden de werknemers toe te staan hun eigen werkuitrusting aan te schaffen en er hen zelf het onderhoud van te laten verzekeren.
Art. 32bis/4. <KB 03-03-1975, art. 1> Op aanvraag van één of meer ondernemingen die onder de bevoegdheid van het bevoegde paritair comité vallen, mag een in de schoot van dat comité gesloten overeenkomst, na raadpleging van de Hoge Raad voor Veiligheid in de Mijnen en van de Hoge Raad voor Hygiëne in de Mijnen, van de bepalingen van het voorgaande artikel afwijken door toe te staan dat het reinigen, het herstellen en het onderhouden van een gedeelte van de werkuitrusting met uitsluiting van de werkkledij bepaald in artikel 32bis/2, A. Werkkledij, 1e lid, tegen een vergoeding ten laste van de werkgever, door toedoen van de werknemers worden verricht.
Het bedrag van de vergoeding die de werkgever aan de werknemer moet uitkeren, wordt in de overeenkomst bepaald.
HOOFDSTUK 2. - (Bepalingen betreffende de gezondheid van de werknemers en het gezondheidstoezicht op de werkplaatsen.)
Afdeling 1. - Arbeidsgeneeskundige dienst.
Art.33. <KB 16-04-1965, art. 1> (De in artikel 1 bedoelde ondernemingen moeten zich de medewerking verzekeren van ten minste één " arbeidsgeneeskundige dienst "). <KB 24-08-1971, art. 1>
Die dienst staat onder het toezicht van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid - Administratie van de arbeidshygiëne en -geneeskunde.
Die dienst, die een essentieel preventieve rol vervult, heeft tot taak :
1° de gezondheidstoestand van de werknemers na te gaan en hun, in voorkomend geval, voor te lichten en raad te verstrekken omtrent de aandoeningen of onvolwaardigheden die zij vertonen;
2° de aandacht van de jongeren te vestigen op hun fysische en psychische geschiktheid met het oog op hun beroepsoriëntering;
3° te vermijden dat werknemers worden te werk gesteld in betrekkingen waarvan zij, wegens hun gezondheidstoestand, normaal de last niet kunnen dragen en eveneens te vermijden dat tot het werk personen worden toegelaten die, wegens de aandoeningen waaraan zij lijden, een ernstig gevaar voor besmetting of onveiligheid zouden betekenen voor hun gezellen in werkplaats en bureau;
4° zoveel mogelijk bij te dragen tot de aanpassing van de werknemers aan hun arbeid en tevens tot de aanpassing van de arbeidsverrichtingen aan de normen van de menselijke fysiologie;
5° in principe niemand elk werk te ontzeggen, maar er veeleer naar te streven een ieder, ondanks zijn onvolwaardigheden, te werk te stellen aan arbeid die hij afkan;
6° de beroepsziekten zo vroegtijdig mogelijk, van zohaast de eerste symptomen merkbaar worden, op te sporen;
7° te letten op de arbeidsvoorwaarden op het stuk van hygiëne alsmede op al de andere factoren die de gezondheidstoestand der werknemers kunnen schaden;
8° de directie en de verschillende diensten van de onderneming alsmede de vertegenwoordigers van deze laatste en van haar personeel een bestendige medewerking te verzekeren om zo doeltreffend mogelijk de beroepsziekten en arbeidsongevallen te voorkomen;
9° de werknemers die door ongeval of ongesteldheid getroffen worden, de in hoofdstuk IV van dit besluit voorgeschreven eerste hulp en medische zorgen te verlenen tenzij andere, in toepassing van de wet op de schadeloosstelling inzake arbeidsongevallen opgerichte medische diensten, ermede zouden belast zijn.
Art.34. <KB 16-04-1965, art. 1> (De arbeidsgeneeskundige dienst mag ofwel ingericht zijn ten behoeve van één enkele onderneming ofwel gemeenschappelijk zijn voor verschillende ondernemingen of delen van deze laatste. In het eerste geval noemt men hem " bedrijfsgeneeskundige dienst "; in het tweede " interbedrijfsgeneeskundige dienst " .) <KB 24-08-1971, art. 2>
(De werkgever zal kunnen kiezen tussen deze twee manieren van organisatie. Hij moet evenwel de door hem bestuurde onderneming aansluiten bij een interbedrijfsgeneeskundige dienst indien hij niet verplicht is een comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen op te richten in toepassing der bepalingen van artikel 76ter der gecoördineerde wetten op de mijnen, groeven en graverijen, zoals gewijzigd bij de wet van 15 juli 1957.) <KB 24-08-1971, art. 2>
(Op gunstig advies van de erkenningscommissie bedoeld in artikel 35, mag de Minister van Tewerkstelling en Arbeid een of verschillende werkgevers de toelating verlenen zich de medewerking te verzekeren van een erkende bedrijfsgeneeskundige dienst met het oog op het nakomen van de verplichtingen opgelegd door onderhavig hoofdstuk. De instemming van de werkgever die de bedrijfsgeneeskundige dienst heeft opgericht moet vooraf worden bekomen .) <KB 24-08-1971, art. 2>
De rust-, diagnose-, verplegings- en opzoekingscentra die door het Nationaal Pensioenfonds voor mijnwerkers krachtens artikel 3, § 1, vijfde lid, 6° van de besluitwet van 10 januari 1945, opgericht of ingericht zijn kunnen door de Koning worden aangewezen om de opdrachten te vervullen van de arbeidsgeneeskundige dienst bij de ondernemingen die aan de bepalingen van dit hoofdstuk zijn onderworpen, of bij sommige categorieën ervan, mits die centra in staat zijn de verplichtingen die door bovenbedoelde bepalingen worden opgelegd na te leven zowel wat betreft de uitvoering van de opdrachten welke zij voorschrijven als de titels en de wetenschappelijke kwalificaties die de geneesheren waaraan die opdrachten worden toevertrouwd moeten bezitten.
In dit geval en mits dit voorbehoud, zullen bovenbedoelde centra worden aangezien als erkende interbedrijfsgeneeskundige diensten in de zin der bepalingen van dit hoofdstuk, inzonderheid van dit artikel en van artikel 38, en zullen de aan die centra verbonden artsen bij de uitoefening der functies die ze in toepassing van deze bepalingen vervullen als arbeidsgeneesheren worden beschouwd.
Op die centra of op het personeel ervan kan evenwel geen enkele bepaling van dit hoofdstuk worden toegepast die zou strijdig zijn met hun administratief statuut.
Art.35. <KB 16-04-1965, art. 1> Elke arbeidsgeneeskundige dienst moet door Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid worden erkend, mits gunstig advies van de in artikel 106 van het Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming voorziene erkenningscommissie.
Op de erkenningsaanvraag moeten worden opgegeven :
1° de naam, voornaam, hoedanigheden en adres van de aanvrager (of, indien het een bedrijfsgeneeskundige dienst betreft, de naam en het adres van de onderneming);
2° de naam, voornaam, adres alsmede de bijzondere titels en kwalificaties der artsen die hij aan die dienst wenst te verbinden;
3° de samenstelling van het personeel, ander dan bovenbedoelde artsen, waarover de dienst beschikt alsmede de kwalificatie en de opdrachten van elk der leden;
4° de aard en het eigen doel der bijzondere inrichtingen die de dienst eventueel telt (radiologie, laboratoria, enz...).
Indien het een interbedrijfsgeneeskundige dienst betreft, moet de aanvraag om erkenning ook gestaafd zijn door :
1° een afschrift der statuten van die dienst;
2° de opgave der territoriale of beroepsbevoegdheid die hij wenst toegewezen te krijgen;
3° de opgave, in geval van beroepsbevoegdheid, van de aard der ondernemingen waaraan hij zijn diensten wenst te verlenen;
4° een samenvatting van de beroeps- en wetenschappelijke loopbaan van de arts die met het bestuur van de dienst zal belast zijn.
Benevens deze aanwijzingen en documenten mag de bevoegde Minister of diens afgevaardigde elke andere inlichting eisen die hij nodig oordeelt.
(De erkenningsakte van een interbedrijfsgeneeskundige dienst bepaalt de territoriale en de beroepsbevoegdheid ervan). <KB 24-08-1971, art. 3>
De voor een arbeidsgeneeskundige dienst verleende erkenning zal geschorst worden indien die dienst niet meer aan de voorwaarden voldoet waarvan die erkenning afhankelijk is of de voorschriften van dit hoofdstuk niet meer naleeft.
Zij mag worden ingetrokken indien de oorzaken der schorsing, op datum van de zestigste dag na de betekening ervan, blijven bestaan of indien de dienst het voorwerp heeft uitgemaakt van twee schorsingsmaatregelen.
De werkgever noch de interbedrijfsgeneeskundige dienst mogen op enige vergoeding uit hoofde van die schorsing of van die intrekking van de erkenning aanspraak maken.
Elke affectatie van een nieuwe arbeidsgeneesheer aan een erkende arbeidsgeneeskundige dienst, met opgave van de naam, voornaam en adres van die geneesheer, alsmede elke wijziging die wordt gebracht aan het statuut van een interbedrijfsgeneeskundige dienst moeten zonder verwijl ter kennis van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid worden gebracht.
Art.36. <KB 16-04-1965, art. 1> § 1. (De bedrijfsgeneeskundige dienst wordt beheerd door de werkgever die hem heeft opgericht). <KB 24-08-1971, art. 4>
Hij wordt metterdaad bestuurd door een geneesheer die er diensthoofd van is.
Bij de uitvoering van zijn opdracht bezit hij de noodzakelijke zelfstandigheid in die zin dat de geneesheer-diensthoofd uitsluitend tegenover de werkgever verantwoording van zijn werkzaamheden verschuldigd is.
Onverminderd de bepalingen van artikel 42, eerste lid, luidens welke de arbeidsgeneesheren hun opdracht moeten uitvoeren in volledige technische en morele onafhankelijkheid ten opzichte van de werkgever of van de werknemers, moet het comité voor veiligheid, hygiëne en verfraaiing der werkplaatsen van de onderneming bij het beheer en bij de bedrijvigheden van bovengenoemde geneeskundige dienst worden betrokken.
Bovenbedoeld comité moet elk jaar op de agenda van ten minste twee zijner vergaderingen de kwesties plaatsen die verband houden met dat beheer en met die bedrijvigheden. Tussen twee opeenvolgende vergaderingen van dat comité, tijdens welke die kwesties worden onderzocht, mogen nooit meer dan zes maanden verlopen.
Minstens een maand voor de datum van elk dier bijeenkomsten richt de geneesheer-diensthoofd aan de leden van dat comité een verslag met betrekking tot de verstreken tijdsspanne en tot de werkzaamheden van de dienst, de preventieproblemen die zijn aandacht hebben gewekt, de uitslagen die hij heeft bereikt, de maatregelen die hij voorstelt, enz...
De geneesheer-arbeidsinspecteur wordt te gepasten tijde door de werkgever op de hoogte gesteld van de datum, uur en plaats van die vergaderingen waaraan hij steeds mag deelnemen. Indien hij het wenst mag hij er het woord voeren en alle inlichtingen die hij binnen het raam van zijn opdracht wenst te bekomen moeten hem worden verstrekt.
§ 2. (Indien de bevoegdheid van de bedrijfsgeneeskundige dienst bij toepassing van de bepalingen van artikel 34, derde lid, werd uitgebreid tot andere ondernemingen, maakt de geneesheer-hoofd van de geneeskundige dienst, voor elk van deze ondernemingen afzonderlijk die hij bedient een verslag op, overeenkomstig de bepalingen van § 1, zesde lid.
Dat verslag wordt gestuurd naar de onderneming die het betreft ten behoeve van het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen of bij ontstentenis ervan, naar haar dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen.
De leden van dat comité of het hoofd van die dienst ontvangen dat verslag binnen dezelfde termijn en met hetzelfde doel als bepaald in § 1.
In diezelfde onderneming wordt het comité of de bovenbedoelde dienst, al naargelang van het geval, betrokken bij de werkzaamheden van de geneeskundige dienst.) <KB 24-08-1971, art. 5>
Art.37. <KB 16-04-1965, art. 1> § 1. (De interbedrijfsgeneeskundige dienst moet worden opgericht en beheerd door een vereniging van werkgevers, opgericht op basis van de wet van 27 juni 1921 die rechtspersoonlijkheid verleend aan de verenigingen zonder winstoogmerk en aan de inrichtingen van openbaar nut.
In de statuten van de vereniging moet opgenomen zijn dat zij tot plicht heeft :
1° al de voorschriften van deze afdeling integraal na te leven;
2° de aansluiting aan te nemen van elke onderneming die tot haar territoriaal en beroepsbevoegdheid behoort mits die onderneming de verbintenis aangaat voornoemde statuten na te komen.
De interbedrijfsgeneeskundige dienst moet onder de daadwerkelijke leiding zijn geplaatst van een geneesheer die er de geneesheer-directeur zal van zijn. Deze geneesheer-directeur is uitsluitend tegenover de raad van beheer van de vereniging verantwoording van zijn werkzaamheden verschuldigd.
Het personeel van die dienst oefent zijn functies uit onder de volledige verantwoordelijkheid van de geneesheer-directeur). <KB 24-08-1971, art. 6>
§ 2. Onverminderd de bepalingen van artikel 42, eerste lid, luidens welke de arbeidsgeneesheren hun opdracht moeten uitvoeren in volledige technische en morele onafhankelijkheid ten opzichte van de werkgever of van de werknemers, moet een paritair samengesteld comité van leden vertegenwoordigers der van de vereniging deel uitmakende werkgevers en leden vertegenwoordigers der werknemers van de aangesloten ondernemingen bij het beheer en bij de bedrijvigheden van de interbedrijfsgeneeskundige dienst worden betrokken.
De leden vertegenwoordigers der werknemers worden aangewezen door de representatieve werknemersorganisaties zoals deze laatste bepaald zijn in artikel 76ter, § 2, der gecoördineerde wetten op de mijnen, groeven en graverijen, gewijzigd bij de wet van 15 juli 1957. Die leden worden aangewezen voor een termijn van vier jaar, doch kunnen opnieuw worden benoemd. Zij zullen minstens met drie en hoogstens met vijf zijn.
Het aantal leden vertegenwoordigers der werkgevers mag niet groter zijn dan dat der leden vertegenwoordigers der werknemers.
Een van de leden van het comité neemt het voorzitterschap ervan op zich.
Voor elk lid van het comité wordt een plaatsvervanger aangewezen die het werkend lid vervangt wanneer dit laatste verhinderd is.
De onenigheden die mochten rijzen in verband met de aanwijzing van de leden vertegenwoordigers der werkgevers of van de leden vertegenwoordigers der werknemers worden beslecht door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid.
§ 3. Om de opdracht te vervullen die hem, overeenkomstig de bepalingen van voorgaande paragraaf, eerste lid, wordt toevertrouwd, moet het comité waarvan sprake in diezelfde paragraaf, zo regelmatig mogelijk bijeenkomen, met tussenpozen die nooit langer mogen zijn dan vier maanden.
Tenminste een maand voor de datum van elke dier bijeenkomsten richt de geneesheer-directeur aan de leden van dat comité een verslag met betrekking tot de verstreken tussenpoos alsmede tot de werkzaamheden van de dienst, tot de preventieproblemen die zijn aandacht hebben gewekt, de uitslagen die hij heeft bereikt, de maatregelen die hij voorstelt, enz., alsmede, in voorkomend geval, tot alle kwesties die met de organisatie van de dienst, administratieve werking en de toestand van het personeel van de dienst verband houden. De geneesheer-directeur woont die vergaderingen bij om dat verslag voor te dragen.
Bij het verstrijken van elk dienstjaar verstrekt de voorzitter van de bestuursraad van de vereniging bedoeld comité eveneens een verslag over de financiële toestand van de dienst, zo opgemaakt dat elk lid van dat comité een juiste en volledige kijk kan hebben op die toestand.
De geneesheer-arbeidsinspecteur wordt te gepasten tijde door de voorzitter van de bestuursraad van de vereniging op de hoogte gebracht van de datum, uur en plaats der vergaderingen die bedoeld comité zal wijden aan het onderzoek der verslagen van de geneesheer-directeur. Hij mag steeds die vergaderingen bijwonen. Indien hij het verlangt mag hij er het woord voeren en elke inlichting die hij verlangt te bekomen binnen het raam van zijn opdracht moet hem worden verstrekt.
Art.38. <KB 16-04-1965, art. 1> § 1. De arbeidsgeneeskundige dienst moet over voldoende en eigen personeel beschikken om zich volledig en doeltreffend van zijn opdracht te kunnen kwijten.
Benevens een of verschillende geneesheren die, in de uitoefening van hun opdracht, " arbeidsgeneesheer " worden genoemd, moet in dat personeel minstens één verpleger/verpleegster, bij voorkeur van sociale hygiëne, of sociale assistent(e), bij voorkeur een gediplomeerde van de industriële sector, opgenomen worden.
(Op gunstig advies evenwel, voor elk geval afzonderlijk, van de in artikel 35 bedoelde erkenningscommissie, mag die sociale assistent(e) worden vervangen door een persoon die deze titel niet bezit. Die vervanging mag eveneens gebeuren, onder dezelfde voorwaarden, voor bovenbedoelde verpleger/verpleegster, indien deze laatste geen opdrachten moet uitvoeren die gewoonlijk de taak van een verpleger/verpleegster zijn). <KB 24-08-1971, art. 7>
Om te weten hoeveel geneesheren moesten worden verbonden aan een arbeidsgeneeskundige dienst neemt men als basis dat elk der in dit hoofdstuk bedoelde ondernemingen ten minste de prestaties vergt van één arbeidsgeneesheer naar rato van, gemiddeld, per jaar :
1° één uur per in artikel 56, 2°, 3° of 4° bedoelde werknemer;
2° 3/4 uur per andere in artikel 56 bedoelde werknemer.
Onder prestaties van een arbeidsgeneesheer in de zin van de bepalingen van voorgaand lid moeten worden begrepen al de werkzaamheden van die geneesheer ter zetel zelf van de geneeskundige dienst of in de onderneming. Wanneer het een interbedrijfsgeneeskundige dienst betreft mogen de verplaatsingen die de dokters moeten doen om zich naar de verschillende bij de dienst aangesloten ondernemingen te begeven niet worden aangezien als deel uitmakend van die prestaties.
Daarenboven bestaan bovenbedoelde prestaties, in de zin van diezelfde bepalingen, enkel in de opdrachten en onderzoekingen waarvan sprake in artikel 45, eerste lid. Wanneer de arbeidsgeneeskundige dienst zelf moet overgaan tot de bijzondere onderzoekingen bedoeld in het tweede lid van dat artikel, moet zijn kader worden aangevuld door het nodig en behoorlijk daartoe bevoegd medisch en paramedisch personeel.
De tijd die de arbeidsgeneesheer in de zetel van de geneeskundige dienst of in de onder zijn toezicht geplaatste ondernemingen moet doorbrengen om de opdrachten die hem door dit hoofdstuk worden toevertrouwd te kunnen volbrengen, wordt tevens beoordeeld door niet alleen de hierboven gegeven aanwijzingen van deze paragraaf, maar tevens de studies en het opzoekingswerk die nodig zijn om die opdrachten volledig en nauwgezet te vervullen in aanmerking te nemen.
§ 2. Behalve in de in artikel 46, eerste lid, voorziene gevallen van overmacht, moeten de arbeidsgeneeskundige diensten op zulke manier georganiseerd zijn dat de verschillende taken van die diensten in elke onderneming, zowel wat het medisch toezicht op de werknemers als het toezicht op de arbeidshygiënische voorwaarden betreft, steeds door dezelfde arbeidsgeneesheer worden vervuld of, indien het om een bijzonder belangrijke onderneming gaat, waar verschillende dokters moeten optreden, door dezelfde ploeg arbeidsgeneesheren.
§ 3. Indien een onderneming een bijzonder medisch toezicht vergt wegens de aard, de veelvuldigheid of de ernst der risico's die zij met zich brengt voor de gezondheid van haar personeel, mag onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, op gemotiveerde voordracht van de erkenningscommissie waarvan sprake in artikel 35, voor de arbeidsgeneeskundige dienst die zich met die onderneming zal bezighouden, per werknemer die er is te werk gesteld, langer durende prestaties dan de hierboven bepaalde, als maatstaf nemen. Bovenbedoelde commissie mag enkel dat voorstel doen na het advies te hebben ingewonnen van het comité voor veiligheid, hygiëne en verfraaiing der werkplaatsen van de onderneming of, bij ontstentenis van zulk comité, van het hoofd van haar dienst voor veiligheid, hygiëne en verfraaiing der werkplaatsen.
§ 4. Voor de ondernemingen waar, van het Frans, het Nederlands en het Duits, verschillende talen als omgangstaal worden gebruikt, moeten de geneeskundige diensten waarvan die ondernemingen afhangen over een persoon beschikken die als tolk kan optreden waar het nodig is, voor alle om het even welke betrekkingen tussen de leden van die dienst en de betrokken werknemers.
Die opdracht verplicht de persoon die ermede wordt belast tot het beroepsgeheim.
Art.39. <KB 16-04-1965, art. 1> Al naargelang van het geval, moeten de arbeidsgeneeskundige diensten beantwoorden aan de onderstaande voorwaarden wat betreft de bevoegdheid van hun medisch personeel alsmede wat betreft de uitvoering van de onderzoekingen waarop dat personeel zijn adviezen of beslissingen moet steunen :
1° elke arbeidsgeneeskundige dienst die ermede is belast ervoor te zorgen dat de voorschriften van dit hoofdstuk worden toegepast op de personen bedoeld in de artikelen 62ter tot 62septies, of in de ondernemingen waar verrichtingen gebeuren waaraan risico's voor bestraling door ioniserende stralingen zijn verbonden zoals bedoeld in rubriek II van de bijlage van dit hoofdstuk of in titel II, hoofdstuk III, afdeling I, bijlage II, rubriek XII van het Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming, moet onder zijn personeel, al naargelang van de noodwendigheden, een of meer arbeidsgeneesheren tellen die met dat doel zijn erkend door Onze Minister van Volksgezondheid en van het Gezin, overeenkomstig de bepalingen van artikel 75 van het koninklijk besluit van 28 februari 1963, houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking en van de werknemers tegen het gevaar van de ioniserende stralingen.
Alleen de arbeidsgeneesheren die deze erkenning hebben bekomen mogen de medische onderzoekingen van de aan die risico's voor bestralingen blootgestelde werknemers verrichten, toezicht uitoefenen op de arbeidsvoorwaarden van die personen of ermede belast worden de onder artikelen 62quater en 62quinquies voorziene maatregelen van medische aard toe te passen.
2° de in dit hoofdstuk voorgeschreven radiologische onderzoekingen der borstorganen mogen enkel worden uitgevoerd door met dat doel door Onze Minister van Volksgezondheid en van het Gezin aangenomen radiologische diensten of dokters-radiologen.
Mits zij voldoen aan de daartoe gestelde voorwaarden mag bedoelde aanneming eveneens worden verleend aan de radiologische diensten die afhangen van de arbeidsgeneeskundige diensten alsmede aan de arbeidsgeneesheren.
3° de microscopische onderzoekingen van de faecaliën waarvan sprake in de artikelen 53 en 61 tot 62bis van dit hoofdstuk mogen uitsluitend worden verricht door met dat doel door Onze Minister van Volksgezondheid en van het Gezin erkende dokters;
4° de audiometrische onderzoekingen van de werknemers die te werk zijn gesteld aan verrichtingen zoals bedoeld in titel II, hoofdstuk III, afdeling I, bijlage II, rubriek XV, van het Algemeen reglement van de arbeidsbescherming, mogen uitsluitend worden uitgevoerd door dokters welke door Onze Minister van Volksgezondheid en van het Gezin erkend zijn als specialisten in oto-rhino-laryngologie of onder de verantwoordelijkheid van die dokters;
5° tenzij zij verricht worden door de arbeidsgeneeskundige dienst zelf, mogen de andere door dit hoofdstuk voorgeschreven bijzondere biologische onderzoekingen, zoals bloedonderzoekingen, biochemische onderzoekingen, enz., enkel worden toevertrouwd aan daartoe door Onze Minister van Volksgezondheid en van het Gezin erkende laboratoria.
Art.40. <KB 16-04-1965, art. 1> Al naar het een bedrijfsgeneeskundige dienst of een interbedrijfsgeneeskundige dienst betreft, worden de arbeidsgeneesheren aangeworven door het ondernemingshoofd of door de in artikel 37 bedoelde bestuursraad van de vereniging van werkgevers.
Vóór deze aanwerving evenwel moet de kandidatuur van de betrokken geneesheren voor advies worden voorgedragen aan het comité waarvan sprake in artikel 36, vierde lid, of in artikel 37, § 2, al naargelang van het geval, en terzelfder tijd medegedeeld worden aan de in artikel 35 bedoelde erkenningscommissie.
Wordt die kandidatuur niet met algemene stemmen aangenomen in dat comité, dan moet de werkgever in elk geval en zonder verwijl bovengenoemde commissie daarvan alsmede van de reden van het niet eens zijn kennis geven en haar vragen zich over deze laatste uit te spreken. Die commissie neemt haar beslissing zo spoedig mogelijk bij meerderheid van haar aanwezige leden.
De aanwerving van de betrokken geneesheren mag enkel gebeuren mits die beslissing gunstig is en nadat zij schriftelijk is medegedeeld geweest aan elk lid van het betrokken, in het tweede lid van dit artikel bedoelde comité.
(Onverminderd het bepaalde van artikel 39, 1° tot 4°, moet elke arbeidsgeneesheer houder zijn van één van de diploma's van aanvullend onderwijs in de arbeidsgeneeskunde waarvan de lijst door de Koning wordt vastgesteld). <KB 21-12-1971, art. 1>
Art.41. <KB 16-04-1965, art. 1> De arbeidsgeneesheren zullen bezoldigd worden door de werkgever of door de raad van beheer der vereniging van de werkgevers waarvan sprake in artikel 37, al naargelang van het geval.
Art.42. <KB 16-04-1965, art. 1> De arbeidsgeneesheren vervullen hun opdracht in een volledige technische en morele onafhankelijkheid ten opzichte van de werkgever of werknemers. De geschillen die in verband met dat onafhankelijkheidsprincipe kunnen rijzen tussen de betrokken partijen zullen, op verzoek van een dezer, worden onderzocht door de onder artikel 35 bedoelde erkenningscommissie.
Wanneer die geschillen geen verband houden met bovenbedoeld onafhankelijkheidsprincipe maar met de bevoegdheid van de arbeidsgeneesheer, laat genoemde commissie de beslissing over aan uitsluitend de geneesheren-ambtenaren en aan de geneesheren die er deel van uitmaken en die, met dat doel, een comité vormen.
Die commissie of dat comité, al naargelang van het geval, doet bij meerderheid van stemmen van de aanwezige leden uitspraak over die geschillen. Hun adviezen worden medegedeeld aan elk der betrokken partijen die ze moeten nakomen.
Art.43. <KB 16-04-1965, art. 1> Elke klacht met betrekking tot beroepsfouten die de arbeidsgeneesheer worden aangewreven wordt medegedeeld aan de hoofdgeneesheer-directeur van de arbeid die, na onderzoek waarbij de klacht gegrond werd bevonden, de Orde der Geneesheren ervan in kennis stelt.
Art.44. <KB 21-12-1971, art. 2> Worden gelijkgesteld met de houders van de diploma's bedoeld in artikel 40, de geneesheren die, op 1 januari 1972, verbonden zijn geweest als arbeidsgeneesheer aan één of verschillende erkende arbeidsgeneeskundige diensten :
a) hetzij gedurende ten minste drie jaar of gedurende opeenvolgende tijdsspannen met een totale duur van ten minste drie jaar, te rekenen vanaf de datum van de erkenning van de betrokken arbeidsgeneeskundige dienst of diensten;
b) hetzij gedurende een tijdsspanne van tweeduizend vijfhonderd uren te rekenen vanaf de datum van het indienen van de erkenningsaanvraag van de betrokken arbeidsgeneeskundige dienst of diensten.
Art. 44bis. <KB 21-12-1971, art. 2> Indien zij de in de artikelen 40 en 44 bepaalde voorwaarden niet vervullen worden de als arbeidsgeneesheer optredende geneesheren vervangen door anderen, die aan die voorwaarden voldoen.
Deze regel is niet toepasselijk :
a) in het algemeen, op de geneesheren die aan één of verschillende erkende arbeidsgeneeskundige diensten zijn verbonden als arbeidsgeneesheer op voorwaarde dat gedurende het jaar 1971 de totale duur van hun bezigheid er ten minste driehonderd uren heeft belopen en dat die geneesheren aan dezelfde arbeidsgeneeskundige diensten verbonden blijven binnen de begrenzing van de duur van hun bezigheid in 1971.
Op gunstig advies van de erkenningscommissie waarvan sprake in artikel 35, alsmede van de comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen en van de in artikel 37, § 2, bedoelde paritaire comités betrokken bij de activiteit van de arbeidsgeneeskundige diensten waaraan geneesheren zijn verbonden, mag de Minister, in uitzonderlijke omstandigheden, individuele afwijkingen verlenen van de in het voorgaande lid gestelde voorwaarden;
b) bij wijze van overgangsmaatregel, op de geneesheren die zich uiterlijk bij de aanvang van het academisch jaar 1972-1973 hebben laten inschrijven voor aanvullende cursussen in de arbeidsgeneeskunde die leiden tot de aflevering van een van de in artikel 40 vermelde diploma's en die zulk diploma halen uiterlijk 31 december 1975.
De werkgevers stellen de belanghebbende arbeidsgeneesheren in de gelegenheid de leergangen te volgen die ingericht zijn met het oog op het verlenen van de in artikel 40 vermelde diploma's inzonderheid door toe te laten dat zij voorlopig aan de normale uurrooster van hun prestaties de noodzakelijke wijzigingen aanbrengen.
Art. 44ter. <KB 21-12-1971, art. 2> De geneesheren die wensen te genieten van de gelijkstellingen voorzien in artikel 44 moeten op eigen initiatief aan de Administratie van de arbeidshygiëne en -geneeskunde het bewijs leveren dat zij aan de in dat artikel gestelde voorwaarden voldoen.
De geneesheren die wensen te genieten van de uitzonderingen voorzien in artikel 44bis moeten op eigen initiatief en binnen de gestelde termijnen aan de comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen of aan de betrokken paritaire comités alsmede aan de Administratie van de arbeidshygiëne en -geneeskunde het bewijs leveren, hetzij van de duur van hun werkzaamheid in erkende arbeidsgeneeskundige diensten, hetzij van hun inschrijving voor aanvullende cursussen in de arbeidsgeneeskunde.
De geneesheren die om een individuele afwijking van de in het eerste lid van de littera a) van artikel 44bis gestelde voorwaarden wensen te verzoeken moeten de aanvraag ervoor richten aan de Administratie van de arbeidshygiëne en -geneeskunde en er het advies bijvoegen van de comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen en van de betrokken paritaire comités.
Art.45. <KB 16-04-1965, art. 1> De arbeidsgeneesheren moeten hun functies persoonlijk uitoefenen. Benevens de opdrachten waarvoor zij krachtens de bepalingen van de artikelen 64septies tot 65, moeten instaan, moeten zij zich persoonlijk, of met de hulp van bevoegde medewerkers, belasten met de in artikelen 53, § 1, 1°, voorgeschreven algemene nasporingen, het algemeen klinisch onderzoek voorzien in artikel 57, eerste lid, en tevens de inentingen en nieuwe inentingen die zij in toepassing van de bepalingen van artikel 63 moeten verrichten.
Indien de arbeidsgeneesheren zich niet persoonlijk belasten met de bijzondere onderzoekingen, met het microscopisch onderzoek der faecaliën of met de radiologische opzoekingen waarvan sprake in bovengenoemde artikelen 53 en 57, moeten zij er over waken dat ze te gepasten tijde worden verricht door geneesheren, medische organismen of medische laboratoria die hun, met hun accoord, door de werkgever of door de bestuursraad van de interbedrijfsgeneeskundige dienst, al naargelang van het geval, werden aangewezen.
Art.46. <KB 16-04-1965, art. 1> Wanneer een arbeidsgeneesheer zijn functies om reden van verlof, van ziekte, van ongeval of van enige andere oorzaak moet onderbreken en de dienst waaraan hij verbonden is bijgevolg onmogelijk nog zijn verplichtingen kan nakomen, door het feit dat de in dit hoofdstuk voorgeschreven medische onderzoekingen niet binnen de voorziene tijdsspannen kunnen worden uitgevoerd, moet de werkgever of de raad van beheer van de interbedrijfsgeneeskundige dienst, al naargelang van het geval, tot de voorlopige vervanging van die geneesheer overgaan.
Voor zover het ingevolge de omstandigheden noodwendig is, moet de geneesheer-plaatsvervanger, om aan de voorschriften van artikel 39 te voldoen, bijzondere titels voeren die minstens die van de afwezige geneesheer waard zijn.
Om de toepassing van de bepalingen van dit artikel zoveel mogelijk te vergemakkelijken, moet elke arbeidsgeneesheer trachten de werkgever of de bestuursraad van de interbedrijfsgeneeskundige dienst, al naargelang van het geval, dokters aan te wijzen die hem, rekening houdend met hogerbedoelde voorschriften, wanneer zulks nodig is op bevredigende wijze kunnen vervangen. Die dokters moeten aan andere arbeidsgeneeskundige diensten verbonden zijn of een der in artikel 40, vijfde lid, bedoelde diploma's bezitten. De arbeidsgeneesheer laat de werkgever of bovenbedoelde raad de naam, voornaam, adres en telefoonnummer van die dokters kennen.
Art.47. <KB 16-04-1965, art. 1> De arbeidsgeneeskundige diensten moeten elk gewenst contact onderhouden met de diensten en andere organismen buiten de onderneming die zich bezighouden met kwesties van hygiëne, gezondheid, veiligheid, welzijn der werknemers of van om- of herscholing of revalidatie der minder-validen.
De arbeidsgeneesheren onderhouden tevens elk nuttig contact met de universitaire centra de andere gespecialiseerde wetenschappelijke inrichtingen die hun de vooruitgangsmiddelen, de voorlichting en de medewerking kunnen verschaffen die zij wensen.
Art.48. <KB 16-04-1965, art. 1> De vestiging, inrichting, uitrusting en de werking van de arbeidsgeneeskundige dienst moeten aan volgende voorwaarden voldoen :
1° Bedrijfsgeneeskundige dienst :
Deze dienst wordt ondergebracht in lokalen die uitsluitend tot dat doel zijn voorbehouden, die gevrijwaard zijn voor elke schadelijke invloed (rook, stof, uitwasemingen, trillingen, enz.) en op zulke manier zijn ingericht dat geen enkel geluid de medische onderzoekingen kan storen.
Die lokalen moeten minstens bestaan in een wachtzaal, kleedhokjes voorzien van verluchtingsopeningen, een medisch kabinet, een rustkamer, een lokaal voorbehouden voor het secretariaat, voor het archief, enz., en eveneens een verbandzaal indien de zorgen aan de door ongeval getroffenen in bedoelde dienst worden verstrekt.
Zij moeten goed verlicht, goed verlucht en voorzien zijn van een verwarmingssysteem dat toelaat in elk seizoen een voldoende hoge temperatuur te houden.
Een kamerthermometer moet blijvend geplaatst zijn in elk lokaal waar de werknemers zich moeten verkleden, moeten onderzocht of verzorgd worden.
De lokalen moeten voorzien zijn van al het nodig materieel dat bij het doel waarvoor zij moeten dienen te pas komt.
Een drinkwatervoorziening, koud en warm, moet in elk medisch kabinet en in elke verbandzaal voorhanden zijn.
De dienst moet voorzien zijn van een telefoonpost waarmee verbindingen met het openbaar net mogelijk zijn.
Het aan die dienst verbonden personeel moet beschikken over volgens dezelfde regels ingerichte en aan dezelfde eisen beantwoordende gezondheidsinrichtingen (kleedplaats, lavabo's, refter, privaten) als deze voorzien in de artikelen 73 tot 103 van het Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming. Bij de privaten moeten wasbekkens met stromend water, voorzien van handdoeken en zeep, ingericht zijn. Er moeten ten minste evenveel wasbekkens zijn als privaten.
De te onderzoeken personen moeten eveneens beschikken over op dezelfde manier ingerichte, uitsluitend te hunnen gebruike bestemde en volledig per kunne van elkaar gescheiden privaten, tenzij die personen toegang kunnen hebben tot dicht genoeg gelegen en aan de in de artikelen 20 tot 24 van dit besluit gestelde eisen beantwoordende sanitaire inrichtingen bestemd voor het personeel van de onderneming.
Een medische uitrusting van goede kwaliteit moet ter beschikking van de arbeidsgeneesheren worden gesteld. Dat moet deze laatsten toelaten al de onderzoekingen die zij moeten verrichten naar behoren, volgens de gebruikelijke methoden, uit te voeren. Indien een microscoop voorzien is moet hij bij voorkeur van binoculair type zijn.
Titel II, hoofdstuk III, afdeling I, bijlage I, van het Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming verstrekt de minimumopgave van het materieel dat nodig is om de algemene nasporingen waarvan sprake onder artikel 53, § 1, 1° van dit hoofdstuk uit te voeren.
Indien verschillende dokters verbonden zijn aan de arbeidsgeneeskundige dienst en zij tegelijkertijd onderzoekingen moeten uitvoeren, moet elk hunner over een afzonderlijk kabinet, voorzien van de nodige medische uitrusting voor bovengenoemde onderzoekingen, beschikken.
2° Interbedrijfsgeneeskundige dienst :
Deze dienst moet in elk opzicht beantwoorden aan dezelfde voorwaarden als deze die in bovenstaand 1° worden gesteld voor de bedrijfsgeneeskundige dienst.
De medische onderzoekingen mogen evenwel plaats hebben :
- hetzij in een gemeen centrum voor alle of voor sommige der aangesloten ondernemingen;
- hetzij in de aangesloten ondernemingen, indien deze laatste het wensen en indien het mogelijk is er de onderzoekingen uit te voeren onder voorwaarden die elke wenselijke waarborg bieden.
a) Ingeval de onderzoekingen gebeuren in een gemeenschappelijk centrum :
Dit centrum moet gevestigd, ingericht en uitgerust zijn onder dezelfde voorwaarden als deze voorzien in 1° hierboven voor de bedrijfsgeneeskundige dienst.
Wanneer de bevoegdheid van de interbedrijfsgeneeskundige dienst zich uitbreidt tot geographisch zeer verspreide of afgezonderde ondernemingen, richt die dienst, indien nodig, verschillende onderzoekingscentra op en dit op zodanig gekozen plaatsen dat de betrokken werknemers er niet overdreven veel tijd moeten over doen om er te komen.
b) Ingeval de onderzoekingen gebeuren in de aangesloten ondernemingen :
De onderneming moet ten minste twee lokalen van voldoende afmetingen ter beschikking stellen van de arbeidsgeneesheer : het eerste bestemd als wachtzaal, het tweede als medisch kabinet.
Het secretariaat moet op zulke manier worden waargenomen dat het alle gewenste waarborgen biedt inzake bescheidenheid.
Een bijkomend lokaal, speciaal bestemd voor het secretariaat, moet worden ingericht indien de onderneming gewoonlijk ten minste vijftig werknemers telt.
Die lokalen en elke inrichting die erbij behoort moeten volledig beantwoorden aan de bepalingen van het 1° hierboven betreffende de andere lokalen die tot hetzelfde doel dienen.
In het medisch kabinet moet al het nodig materieel voor die onderzoekingen voorhanden zijn.
Dit materieel mag gemeenschappelijk gebruikt worden door de betrokken ondernemingen en telkens ter plaatse gebracht worden door toedoen van de medische dienst waarbij die ondernemingen zijn aangesloten.
De onderneming moet evenwel bovenbedoelde lokalen en materieel niet ter beschikking stellen van de arbeidsgeneesheer indien die onderzoekingen evengoed en even doeltreffend kunnen worden verricht in een dispensariumwagen die voorzien is van dat materieel en die beantwoordt aan de door Onze (Minister van Tewerkstelling en Arbeid) vastgestelde voorwaarden. <KB 24-08-1971, art. 10>
Zohaast de onderzoekingen gedaan zijn moeten de medische dossiers der werknemers waarvan sprake in artikel 63quinquies opnieuw op hun plaats in het centrum van de interbedrijfsgeneeskundige dienst worden teruggebracht. Ze mogen niet in de bij die dienst aangesloten ondernemingen gelaten worden.
In alle om het even welke onder deze bepalingen vallende lokalen en in alle inrichtingen die erbij behoren, moeten de verwarmingstoestellen met brandstof beantwoorden aan de in artikel 65, eerste lid, van het Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming bepaalde voorschriften.
Art.49. <KB 16-04-1965, art. 1> (§ 1.) Telkens een jaar begint moet de arbeidsgeneeskundige dienst een verslag opmaken over zijn werkzaamheden in het afgelopen jaar. <KB 24-08-1971, art. 11>
Dit verslag moet overeenstemmen met het in titel II, hoofdstuk II, afdeling I, bijlage XI van het Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming gegeven model. Het moet evenwel, al naargelang van het geval, als volgt worden gewijzigd :
a) indien het een interbedrijfsgeneeskundige dienst betreft, moet onderscheid gemaakt tussen de mijnen, de graverijen en de ondergrondse groeven in de eerste kolom van de tabel welke de indeling geeft van de aangesloten ondernemingen en van de tabel welke de indeling geeft der bezoeken aan die ondernemingen door de arbeidsgeneesheren. Bovendien moet elke groep van die bedrijven in dezelfde kolommen worden ingedeeld volgens de aard van het gedolven gesteente (kolenmijnen, ondergrondse leigroeven, ondergrondse marmergroeven, enz.);
b) in de eerste kolom van de tabel met betrekking tot de opgave der gevallen van beroepsziekte wordt, bij de lijst van die ziekten, de ankylostomiasis gevoegd.
In dezelfde kolom, onder de rubriek " Door de ioniserende stralingen veroorzaakte aandoeningen ", worden de gevallen van aan het radioactief stof of aan de radioactieve gassen waarvan sprake in rubriek II van de bijlage van dit hoofdstuk te wijten aandoeningen afzonderlijk opgegeven.
Na te zijn voorgelegd aan het comité waarvan sprake in artikel 36, vierde lid, of in artikel 37, § 2, al naargelang van het geval, moet bedoeld verslag in twee exemplaren worden gestuurd naar het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid - Administratie van arbeidshygiëne en -geneeskunde - uiterlijk 1 maart van het jaar dat volgt op dat waarop het betrekking heeft.
§ 2. (De hoofdgeneesheer van de bedrijfsgeneeskundige dienst die, in toepassing van artikel 34, derde lid, optreedt voor een zeker aantal ondernemingen, moet een afzonderlijk activiteitsverslag opmaken voor elk van die ondernemingen.
De inhoud van dat document, die zich bepaalt bij de door de geneeskundige dienst in de betrokken onderneming gevoerde activiteiten, wordt voorgelegd aan haar comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen, of, bij ontstentenis, aan het hoofd van de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen.) <KB 24-08-1971, art. 12>
§ 3. (De geneesheer-directeur van de interbedrijfsgeneeskundige dienst maakt, bovendien een afzonderlijk activiteitsverslag op voor elke aangesloten onderneming die ten minste vijftig werknemers tewerkstelt.
De inhoud van dat document, die zich bepaalt bij de door de geneeskundige dienst in de betrokken onderneming gevoerde activiteiten, wordt voorgelegd aan haar comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen). <KB 24-08-1971, art. 12>
Art.50. <KB 16-04-1965, art. 1> Het in voorgaand artikel bedoelde verslag alsmede elk advies en elk ander document dat uitgaat van de arbeidsgeneeskundige diensten moeten volledig gedrukt of getypt zijn.
Elk van die documenten moet worden ondertekend door de met het bestuur van de dienst belaste geneesheer of door een van zijn adjunct-geneesheren.
Art.51. <KB 16-04-1965, art. 1> De prestaties van de arbeidsgeneeskundige diensten en de bezoeken die de werknemers aan die diensten moeten brengen in toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk, mogen geen enkele uitgave voor de werknemers met zich mee brengen.
Deze laatsten worden tijdens de arbeidsuren, aan de door deze bepalingen voorgeschreven medische onderzoekingen, inentingen, nieuwe inentingen of tuberculinetesten onderworpen of, indien zij daarmee instemmen, na die uren. Behalve in het geval bedoeld in artikel 144, vierde lid, van het algemeen reglement voor de arbeidsbescherming, wordt de tijd die zij eraan besteden als werkelijke arbeidstijd bezoldigd.
Onverminderd de bepalingen van artikel 62quater, 3°, betreffende het voortgezet medisch toezicht over de werknemers die aan ioniserende stralingen zijn blootgesteld geweest, vallen de kosten voortvloeiend uit de organisatie, het beheer en de werking van vermelde diensten ten laste van de onderneming.
Nochtans, en voor zover zij niet moeten worden verricht in toepassing van de bepalingen van de bijlage van dit hoofdstuk of van titel II, hoofdstuk III, afdeling I, bijlage II van het Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming, kan men bekomen dat de radiologische onderzoekingen der borstorganen van de personen die de leeftijd van 21 jaar niet bereikt hebben gratis worden verricht door het Belgisch Nationaal Werk voor Tuberculosebestrijding of door de met dat doel door Onze Minister van Volksgezondheid en van het Gezin aangenomen radiologische diensten.
Afdeling 2. - Geneeskundig toezicht op de werknemers.
Onderafdeling 1. - Geneeskundige onderzoekingen.
A. Onderzoek bij indienstneming.
Art.52. <KB 16-04-1965, art. 1> Zijn ertoe verplicht zich aan een medisch onderzoek bij indienstneming te onderwerpen :
1° al de personen die de leeftijd van 21 jaar niet hebben bereikt welk ook het werk zij waarmee zij belast worden;
2° de in de bijlage van dit hoofdstuk bedoelde personen, die blootgesteld worden aan in dezelfde bijlage bepaalde risico's voor beroepsziekten;
3° de personen die arbeid moeten verrichten zoals bedoeld in titel II, hoofdstuk III, afdeling I, bijlage II van het Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming;
4° (de personen die zullen worden tewerkgesteld in een veiligheidsfunctie zoals het bedienen van motorvoertuigen, kranen, rolbruggen, machines waarmee gevaarlijke installaties of toestellen aan de gang worden gebracht, voor zover het bedienen van die tuigen de veiligheid van werkgezellen in gevaar kan brengen; in elke onderneming stelt de werkgever, op advies van het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen, of, bij ontstentenis van dat comité, op advies van de vakbondsafvaardiging, met de medewerking van de arbeidsgeneesheer, de lijst van de veiligheidsfuncties op); <KB 24-08-1971, art. 13>
5° de personen die, in toepassing van artikel 63, moeten worden ingeënt tegen pokken of tegen tuberculose;
6° de minder-validen die de werkgever moet in dienst nemen in toepassing van artikel 21, § 1, van de wet van 16 april 1963, betreffende de sociale reclassering van de minder-validen;
7° alle andere personen die om het even welke betrekking bekleden in de exploitatiezetels, inbegrepen de bovengrondse inrichtingen en de daar bestaande bureaus.
Worden evenwel uitgesloten van de toepassing van 7° hierboven, de exploitaties van plastische klei, van steenbakkersklei, van pannen- en pottenbakkersklei alsook de aanhorigheden van die exploitaties.
Indien, voorbehoud gemaakt voor de bepalingen van artikel 53, § 1, 2°, waarvan in geen geval mag worden afgeweken, de omstandigheden niet toelaten dat bovenbedoeld geneeskundig onderzoek plaats vindt of voltooid wordt voor de indienstneming, moet het volledig worden uitgevoerd en moeten de uitslagen ervan gekend zijn uiterlijk veertien dagen na de tewerkstelling.
Art.53. <KB 16-04-1965, art. 1> § 1. Het geneeskundig onderzoek bij indienstneming moet minstens bestaan in :
1° volgende algemene nasporingen :
a) een anamnese met betrekking tot de beroeps- en geneeskundige antecedenten.
Voor de personen die regelmatig worden te werk gesteld aan verrichtingen die aanleiding geven tot blootstelling aan ioniserende stralingen en die, om die reden, begrepen zijn in de reeksen A of B der in titel II, hoofdstuk III, afdeling I, bijlage II, rubriek XII van het Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming, of in de bijlage van dit hoofdstuk, rubriek II, bedoelde werknemers, moet deze anamnese toelaten niet alleen het onder artikel 63quinquies voorgeschreven medisch dossier doch tevens de bladzijden 1 en 2 van de in artikel 54 voorziene bestralingskaart op te maken en bij te werken. Al de nodige aanwijzingen alsmede de in toepassing van artikel 62quater, 1°, ingewonnen aanwijzingen moeten goed leesbaar en zeer nauwgezet op die bladzijden worden aangetekend.
b) het meten van de gestalte, het gewicht, de borstomtrek bij in- en bij uitademing, het tellen van de polsslag, het meten van de bloeddruk, van de gezichtsscherpte van elk der ogen, van de gehoorscherpte aan de linker- en de rechterkant;
c) het gewoon klinisch onderzoek van de algemene toestand en van de verschillende organen, met inbegrip van de huid, de tanden, de mondholte en de neuskeelholte;
d) de opsporing van de misvormingen;
e) de opsporing van albumine en van suiker in de urine;
f) de opsporing der contra-indicaties met betrekking tot de aangevraagde post.
2° het microscopisch onderzoek der faecaliën met het oog op de profylaxe van de ankylostomiasis wanneer de betrokken personen ondergrondse arbeid moeten verrichten in de kolenmijnen.
Dit onderzoek moet, in elk geval, worden verricht binnen de veertien dagen die de tewerkstelling van die personen voorafgaan.
3° al naargelang van het geval, de in de bijlage van dit hoofdstuk of in titel II, hoofdstuk III, afdeling I, bijlage II van het Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming voorziene bijzondere onderzoekingen, wanneer het personen betreft die aan risico voor in die bijlagen bedoelde beroepsziekten worden blootgesteld.
§ 2. Voor de personen die de leeftijd van 21 jaar niet hebben bereikt moet het medisch onderzoek bij indienstneming in elk geval een radiologisch onderzoek der borstkasorganen omvatten.
Voor de andere personen mag het medisch onderzoek bij indienstneming eveneens worden aangevuld met bovenbedoeld radiologisch onderzoek indien de arbeidsgeneesheer het nuttig oordeelt. Dit radiologisch onderzoek is inzonderheid aangewezen niet alleen voor de verschillende klaarblijkende of vermoedelijke aandoeningen waarvoor men het doorgaans doet, maar ook telkens uit de anamnese blijkt dat de betrokken persoon vroeger een beroep heeft uitgeoefend dat risico voor pneumoconiosis bood.
Behalve in de gevallen die worden opgegeven in de bijlagen waarvan sprake in bovenstaande § 1, 3°, waarvoor telkens een radiografie van groot formaat moet worden gemaakt, moet het in dit artikel voorgeschreven radiologisch onderzoek der borstkasorganen bestaan in een radioscopie, een radiofotografie of, indien nodig, in een radiografie van groot formaat.
In de mate van het mogelijke moet worden afgezien van de radioscopie ten gunste van de twee andere technieken.
§ 3. De arbeidsgeneesheer mag, nochtans, wanneer hij het gepast oordeelt, de personen die onlangs de in de voorgaande paragrafen voorgeschreven medische nasporingen ondergingen van alle of van een gedeelte ervan ontslaan mits :
1° hij in kennis werd gesteld van de uitslagen van die nasporingen;
2° rekening houdend met de leeftijd van die personen en van de risico's voor beroepsziekten, die de verrichtingen waaraan zij te werk gesteld worden eventueel bieden, de tijdsspanne die verstreken is sinds die nasporingen werden verricht, niet groter is dan het tijdsverloop tussen de periodieke onderzoekingen waaraan de werknemers van dezelfde leeftijd of die aan dezelfde risico's zijn blootgesteld krachtens artikel 56 zijn onderworpen.
Met het oog op deze eventuele vrijstelling mag de arbeidsgeneesheer niet nalaten er bij deze personen navraag naar te doen of, naar aanleiding van het werk dat zij vroeger verrichtten in een andere onderneming, niet reeds een medisch dossier op hun naam werd opgemaakt. Indien dat dossier bestaat met de arbeidsgeneesheer erom verzoeken dat het naar zijn eigen dienst zou worden overgemaakt tenzij hij het ongelegen oordeelt.
Indien de arbeidsgeneeskundige dienst die het dossier in bezit heeft verkiest het te houden, verzoekt de arbeidsgeneesheer die dienst erom hem, overeenkomstig de bepalingen van artikel 63septies, al de stukken van dat dossier die hij verlangt in te kijken te lenen of hem er afschrift van te bezorgen.
Indien bedoeld dossier evenwel een werknemer betreft die is blootgesteld geweest aan ioniserende stralingen en die opnieuw aan zulke stralingen zal worden blootgesteld, moet de arbeidsgeneesheer er steeds voor zorgen dat zijn dienst zo vlug mogelijk in bezit komt van de in artikel 63septies, vierde lid, bedoelde bestralingskaart en bestralingstabellen of van een afschrift van die documenten.
Bij het toepassen van de bepalingen van deze paragraaf moet de arbeidsgeneesheer zich vooral hoeden voor het nodeloos overdoen van radiologische onderzoekingen.
Art.54. <KB 16-04-1965, art. 1> De werkgever stelt iedere persoon die zich aan een medisch onderzoek bij indienstneming moet onderwerpen, ten behoeve van de arbeidsgeneesheer, in het bezit van een formulier " Verzoek om medisch onderzoek bij indienstneming ", opgemaakt naar het model gegeven in titel II, hoofdstuk III, afdeling I, bijlage III, van het Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming.
Indien het een persoon betreft die regelmatig arbeid moet verrichten die aan ioniserende stralingen blootstelt en om die reden is opgenomen in de reeksen werknemers A of B bedoeld in titel II, hoofdstuk III, afdeling I, bijlage II, rubriek XII van het Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming of in de bijlage van dit hoofdstuk, rubriek II, moet de werkgever bij dat formulier een " Bestralingskaart " voegen van hetzelfde model als gegeven in bijlage IV (1) van bovengenoemde afdeling I en er op bladzijde 3, in de daartoe voorziene vakken, de gevraagde aanwijzingen aantekenen.
Op die bladzijde moet, onder " Datum waarop met de huidige werkzaamheden werd begonnen ", worden verstaan de post die de werkgever de bovenbedoelde persoon wil doen bezetten. De werkgever mag hier niet nalaten de voor die post geldende reeks waarvan boven sprake te vermelden door in het vak de melding " reeks A " of de melding " reeks B ", al naargelang van het geval, te schrijven.
De werkgever vult bovenbedoelde formulier en kaart in door er nauwgezet, duidelijk leesbaar en nauwkeurig, al de verlangde aantekeningen op aan te brengen, opdat de arbeidsgeneesheer juist en volledig zou ingelicht zijn nopens de aard van de werkpost die bestemd is voor de betrokken persoon.
Deze documenten worden geborgen in het medisch dossier van die persoon dat de arbeidsgeneesheer moet opmaken in toepassing van artikel 63quinquies.
De " Bestralingskaart " waarvan hoger sprake zal aan de werkgever en op diens kosten worden geleverd door de Administratie van arbeidshygiëne en -geneeskunde van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid.
Art.55. <KB 16-04-1965, art. 1> De werknemers die in de zetel van eenzelfde onderneming aan andere posten worden verbonden moeten, zonder verwijl, naar de arbeidsgeneesheer worden verwezen indien zij, ingevolge die werkverandering :
- hetzij, worden blootgesteld aan risico's voor beroepsziekten die zij in hun vorige post niet liepen;
- hetzij, aan ernstiger risico's dan voordien worden blootgesteld;
- hetzij, bijaldien het risico's betreft voor bestraling door ioniserende stralingen zoals bedoeld onder artikel 53, § 1, 1°, aan risico's van geheel andere aard worden blootgesteld;
- hetzij zich, overeenkomstig de bepalingen van artikel 63, moeten onderwerpen aan pokinenting of tuberculoseïnenting.
De werkgever moet de arbeidsgeneesheer alle nodige aanwijzingen verstrekken met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden verbonden aan de nieuwe betrekking van die werknemers. Te dien einde stelt hij deze laatsten, ten behoeve van die geneesheer, een formulier " Verzoek om medisch onderzoek bij indienstneming " en, in voorkomend geval, een " Bestralingskaart " ter hand als deze voorzien onder artikel 54, nadat hij ze heeft ingevuld zoals voorgeschreven in datzelfde artikel.
De medische onderzoekingen die in uitvoering van dit artikel gebeuren worden gelijkgesteld met medische onderzoekingen bij indienstneming en geven aanleiding tot toepassing van artikel 53.
B. Periodieke onderzoekingen.
Art.56. <KB 16-04-1965, art. 1> Zijn ertoe verplicht zich aan een periodiek medisch onderzoek te onderwerpen :
1° al de aan om het even welk te werk gestelde werknemers van minder dan 21 jaar;
2° de in de bijlage van dit hoofdstuk bedoelde werknemers;
3° de werknemers die te werk zijn gesteld aan verrichtingen zoals bedoeld in titel II, hoofdstuk III, afdeling I, bijlage II, van het Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming;
4° (de met veiligheidsfuncties bedoeld in artikel 52, 4° belaste werknemers); <KB 24-08-1971, art. 14>
5° de werknemers die, in toepassing van artikel 63, moeten worden ingeënt tegen pokken of tegen tuberculose;
6° de minder-validen die werden onderworpen aan het in artikel 52 voorgeschreven geneeskundig onderzoek bij indienstneming;
7° alle andere personen die om het even welke arbeid verrichten in de exploitatiezetels, inbegrepen de bovengrondse inrichtingen en de daar bestaande bureaus.
Worden evenwel uitgesloten van de toepassing van 7° hierboven, de exploitaties van plastische klei, van steenbakkersklei, van pannen- en pottenbakkersklei alsook de aanhorigheden van die exploitaties.
Art.57. <KB 16-04-1965, art. 1> Het periodiek geneeskundig onderzoek bestaat in een algemeen klinisch onderzoek, zoals voorzien in artikel 53, § 1, 1°, en heeft eenmaal per jaar plaats indien de werknemer minstens de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt en tweemaal per jaar indien hij die leeftijd niet heeft bereikt.
Voor de werknemers evenwel die aan risico voor beroepsziekten blootstaan zoals bedoeld in de bijlage van dit hoofdstuk of in titel II, hoofdstuk III, afdeling I, bijlage II van het Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming, wordt dit periodiek onderzoek aangevuld met de in die bijlagen voorziene bijzondere onderzoekingen en herhaald volgens de door die bijlagen opgegeven frequentie.
Voor de werknemers van minder dan 21 jaar moet het periodiek onderzoek, in elk geval, eenmaal per jaar een radiologisch onderzoek der borstkasorganen omvatten.
Voor de andere werknemers mag het periodiek medisch onderzoek eveneens worden aangevuld door bovenbedoeld radiologisch onderzoek indien de arbeidsgeneesheer het nodig oordeelt. Dit radiologisch onderzoek is inzonderheid nodig in de onder artikel 53, § 2, tweede lid, bedoelde gevallen.
Het radiologisch onderzoek van de borstkasorganen moet gebeuren onder dezelfde voorwaarden als deze voorzien in artikel 53, § 2, derde en vierde lid, en er tevens rekening mede houdend dat, zoals in hetzelfde artikel, § 3, laatste lid, wordt aanbevolen, elke overbodigheid op dat stuk moet worden vermeden.
Art.58. <KB 16-04-1965, art. 1> Wanneer zij het, hetzij omwille van de gezondheidstoestand van de betrokkenen, hetzij omwille van hun bijzondere arbeidsvoorwaarden, hetzij wegens incidenten van medische aard die zich in het bedrijf voordeden, nuttig achten, mogen de arbeidsgeneesheren het periodiek medisch onderzoek verrichten na verloop van kortere tijd dan bepaald in artikel 57 of in de in datzelfde artikel bedoelde bijlagen.
Bovendien moeten de werknemers die door een beroepsziekte zijn aangetast waarvan de diagnose niet voldoende kan worden opgemaakt aan de hand van de in bovengenoemd artikel of in bovengenoemde bijlagen voorziene middelen, zich aan elk aanvullend medisch onderzoek onderwerpen dat door de arbeidsgeneesheer als onmisbaar wordt aangezien.
De in de twee vorige leden voorziene maatregelen moeten eveneens worden toegepast op verzoek van de geneesheren-arbeidsinspecteurs.
Daarentegen mogen die ambtenaren de arbeidsgeneesheren, maar mits dit voorbehoud dat die maatregel kan worden ingetrokken, de toelating verlenen de frequentie der periodieke medische onderzoekingen tot opsporing der beroepsziekten te verlagen tot een minimum van een medisch onderzoek per jaar, indien de techniek der bewerkingen die deze risico's bieden zulke verbeteringen heeft ondergaan dat de risico's voor bedoelde ziekten aanmerkelijk verminderen en dat de volstrekte doeltreffendheid bij ondervinding bewezen is.
In gunstige omstandigheden zoals deze waarvan sprake in vorig lid mogen bedoelde ambtenaren, mits hetzelfde voorbehoud, in dezelfde mate de arbeidsgeneesheren ertoe machtigen eveneens de frequentie der bijzondere medische onderzoekingen tot opsporing der beroepsziekten te verlagen.
De beslissingen die in toepassing van de bepalingen van dit artikel worden genomen zullen ter kennis worden gebracht van het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen.
Art.59. <KB 16-04-1965, art. 1> Voor de werknemers die reeds zijn te werk gesteld de dag dat de bepalingen van dit hoofdstuk op hen van toepassing worden en die dus niet aan het medisch onderzoek bij indienstneming zoals voorgeschreven onder artikel 52 werden onderworpen, moet het eerste periodiek onderzoek uiterlijk zes maanden na die dag gebeuren.
Indien die werknemers echter tot op bovengemelde dag het voorwerp hebben uitgemaakt van de gezondheidscontrole voorgeschreven door de vroegere bepalingen van dit hoofdstuk en, in toepassing van die bepalingen, werden onderworpen, aan medische onderzoekingen van dezelfde aard als het periodiek onderzoek waaraan zij, overeenkomstig artikel 56, moeten worden onderworpen, moeten de voor de uitvoering van dit periodiek onderzoek in acht te nemen tijdsspannen gerekend worden van de datum af waarop het laatste van bedoelde medische onderzoekingen uitgevoerd werd.
C. Onderzoek bij werkhervatting.
Art.60. <KB 16-04-1965, art. 1> Na een afwezigheid van minstens vier weken te wijten aan een om het even welke ziekte of ongeval, of om reden van bevalling, moeten de in artikel 56 bedoelde werknemers aan een medisch onderzoek bij werkhervatting worden onderworpen.
De arbeidsgeneesheren mogen evenwel tot dat onderzoek overgaan na een afwezigheid van kortere duur, telkens zij het nodig oordelen wegens de aard van de ziekte of van het ongeval die er oorzaak van waren dat betrokkene van het werk afwezig bleef.
Dit onderzoek moet zohaast mogelijk gebeuren en uiterlijk acht dagen na de werkhervatting. Het moet de arbeidsgeneesheren toelaten zich ervan te vergewissen of de betrokkenen steeds geschikt zijn om het werk dat ze voordien verrichtten voort te zetten en, in tegenovergesteld geval, hun alsmede hun werkgever raad te verstrekken omtrent de maatregelen voor wederaanpassing of voor werkverandering die hun noodzakelijk schijnen.
D. Bijzondere bepalingen betreffende de profylaxe van de ankylostomiasis.
Art.61. <KB 16-04-1965, art. 1> Behalve indien het een positief resultaat heeft opgeleverd zal het microscopisch onderzoek van de faecaliën van de betrokken personen, waartoe wordt overgegaan voor de indienstneming van die personen, overeenkomstig de bepalingen van artikel 53, § 1, 2°, een eerste maal worden overgedaan tussen de dertigste en de veertigste dag en, mits hetzelfde voorbehoud, een tweede maal tussen de negentigste en de honderdste dag na de datum waarop het werd verricht.
Art.62. <KB 16-04-1965, art. 1> (Na elk verblijf in het vreemde land waar zij verbleven op het ogenblik van hun indienstneming moeten de werknemers van vreemde nationaliteit die ondergronds werk verrichten in de steenkolenmijnen een nieuw microscopisch onderzoek van de faecaliën zoals bedoeld in artikel 53, § 1, 2°, ondergaan). <KB 24-08-1971, art. 15>
(Wanneer de betrokken werknemers niet meer dan vijfenveertig dagen van de mijn afwezig zijn gebleven voor dat bezoek, dan moet dat microscopisch onderzoek plaatshebben tussen de vijfenveertigste en de vijfenvijftigste dag, na die waarop zij de mijn hebben verlaten). Behalve indien het een positief resultaat heeft opgeleverd wordt het een eerste maal overgedaan tussen de dertigste en de veertigste dag en, mits hetzelfde voorbehoud, een tweede maal tussen de negentigste en de honderdste dag na de dag waarop het plaats had. <KB 24-08-1971, art. 15>
Duurt deze afwezigheid meer dan vijfenveertig dagen dan worden de betrokken werknemers gelijkgesteld met de door de bepalingen van artikel 53, § 1, 2°, en van artikel 61, bedoelde personen. In dit geval ondergaan zij, onder dezelfde voorwaarden en op dezelfde tijdstippen, opeenvolgend de drie door die bepalingen voorgeschreven microscopische onderzoekingen der uitwerpselen.
De bepalingen van dit artikel zijn evenwel niet van toepassing op de werknemers wier bovenbedoeld verblijf plaats had binnen het Europees grondgebied van een aan België grenzend land.
Art. 62bis. <KB 16-04-1965, art. 1> Wanneer het bestaan van ankylostomiasishaarden wordt vastgesteld of vermoed mogen de arbeidsgeneesheren overgaan tot een algemene opsporing van deze aandoening door microscopische onderzoekingen der faecaliën van al het personeel of een gedeelte ervan, al naargelang van het geval, dat in de betrokken kolenmijnen ondergrondse arbeid verricht.
Maken inzonderheid het voorwerp van deze maatregel uit, de kolenmijnen waar de werknemers, bij wie mijnwormeieren werden gevonden, bij het medisch onderzoek bij indienstneming dat die werknemers in een andere kolenmijn ondergingen, voor het laatst werden te werk gesteld.
De arbeidsgeneesheren die zulke gevallen van ankylostomiasis vaststellen moeten, zonder verwijl, hun collega's verwittigen, die verbonden zijn aan de arbeidsgeneeskundige diensten die optreden voor bovenbedoelde kolenmijnen waar de besmette werknemers zijn te werk gesteld geweest.
De bij dit artikel voorziene maatregelen moeten eveneens op verzoek van de geneesheren-arbeidsinspecteurs worden getroffen.
E. Bijzondere bepalingen betreffende de aan ioniserende stralingen blootgestelde personen.
Art. 62ter. <KB 16-04-1965, art. 1> Voor de toepassing van deze bepalingen dienen de technische termen en uitdrukkingen van technische aard met betrekking tot de ioniserende stralingen, waarnaar die bepalingen verwijzen, te worden verstaan in de betekenis die eraan is gegeven in de begripsbepalingen van artikel 2 van het koninklijk besluit van 28 februari 1963, houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking en van de werknemers tegen het gevaar van ioniserende stralingen.
Art. 62quater. <KB 16-04-1965, art. 1> In de ondernemingen waar verrichtingen gebeuren zoals bedoeld in titel II, hoofdstuk III, afdeling I, bijlage II, rubriek XII, van het Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming, alsmede in de ondernemingen bedoeld in de bijlage van dit hoofdstuk, rubriek II, moeten volgende voorschriften in acht worden genomen :
1° De arbeidsgeneesheren moeten er over waken dat de werknemers die te werk zullen worden gesteld, of reeds te werk zijn gesteld aan verrichtingen die blootstelling aan ioniserende stralingen met zich brengen, hun zo spoedig mogelijk laten weten welke medische onderzoekingen of behandelingen door middel van zulke stralingen zij ondergaan hebben of nog ondergaan ingevolge tussenkomst van de dokter die hen behandelt.
Zij moeten bij die werknemers navraag doen naar de redenen, de aard, het tijdstip, alsmede naar de frequentie van die onderzoekingen en behandelingen en tekenen die inlichtingen aan op de in artikel 54 voorziene bestralingskaart. In voorkomend geval zullen zij bij de dokter die de betrokkenen in behandeling heeft, inlichtingen inwinnen omtrent die behandelingen.
Wat betreft de medische voorwaarden inzake de geschiktheid voor de verrichtingen die blootstelling aan ioniserende stralingen met zich brengen alsmede het toezicht op de gezondheidstoestand van bovengenoemde werknemers nemen de arbeidsgeneesheren hun beslissingen op grond van de richtlijnen die hun, op dat stuk, zullen worden verstrekt door de Hoge raad voor volksgezondheid.
2° De arbeidsgeneesheren zullen een uitzonderlijk medisch toezicht uitoefenen op de werknemers die een aanmerkelijke bestraling door ioniserende stralingen ondergingen of door radioactieve stoffen werden gecontamineerd.
In dat geval worden de in bovengenoemde rubrieken II en XII vermelde geneeskundige onderzoekingen aangevuld met alle onderzoekingen, alle decontaminatiemaatregelen en alle dringende verzorgingen die de arbeidsgeneesheer nodig oordeelt.
Deze dokter moet beslissen of de werknemer op zijn post mag blijven, of hij moet verwijderd worden, of hij moet afgezonderd worden en inzake de dringende medische verzorging die op hem moet worden toegepast.
Elke werknemer die accidenteel een uitwendige bestraling van meer dan 25 rem heeft ondergaan of accidenteel inwendig of uitwendig werd gecontamineerd, zal verplicht aan bedoeld uitzonderlijk medisch toezicht worden onderworpen.
Indien dit uitzonderlijk medisch toezicht moet worden toegepast voor een werknemer die niet tot het personeel behoort van het bedrijf waar hij de straling of de contaminatie opdeed, moet die beslissing door het ondernemingshoofd worden ter kennis gebracht van de werkgever van die werknemer. In dit geval, moet bedoelde werkgever dat toezicht laten uitoefenen door een dokter die de in artikel 39, 1°, van deze afdeling voorziene erkenning heeft bekomen, aan wie alle nuttige aanwijzingen worden verstrekt met betrekking tot de omstandigheden en de graad van bestraling of van de contaminatie. Dezelfde werkgever moet tevens de naam, voornamen en adres van de betrokken werknemers alsmede de beslissing die in verband met dit geval werd genomen mededelen aan de arbeidsgeneeskundige dienst die voor de door hem bestuurde onderneming bevoegd is, zelfs indien de met hogerbedoeld toezicht belaste erkende geneesheer niet tot die dienst behoort.
Voor zover uit de omstandigheden blijkt dat het dringend of noodzakelijk is, moet het toezicht, in hetzelfde geval, minstens de eerste tijd worden verzekerd door de aan het bedrijf waar de werknemer aan stralingen blootstond of gecontamineerd werd verbonden arbeidsgeneesheer.
3° Op verzoek van de arbeidsgeneesheren en zolang deze laatsten het nodig oordelen om de gezondheid van de betrokkenen te vrijwaren, mogen de werknemers die niet meer aan ioniserende stralingen zijn blootgesteld ingevolge hun beroep verder aan een passend medisch toezicht onderworpen blijven.
Deze voortgezette medische controle bestaat in al de onderzoekingen die de gezondheidstoestand van de betrokken werknemer en de omstandigheden waarin deze laatste stralingen heeft ondergaan of gecontamineerd werd vergen.
Wanneer de betrokken werknemer geen deel meer uitmaakt van het personeel der onderneming waarin de arbeidsgeneesheer het nodig heeft geoordeeld hem aan het voortgezet medisch toezicht te onderwerpen, moet dit toezicht verder worden uitgeoefend door het Fonds voor de beroepsziekten en op kosten van die instelling. In dit geval moet een door bovengenoemd Fonds aangewezen dokter voor dat toezicht instaan en over de duur ervan beslissen. Die geneesheer moet hetzelfde door Onze Minister van Volksgezondheid en van het Gezin verleend erkenningsbewijs bezitten als dat voorzien onder artikel 39, 1°.
4° De werkgever moet, zonder verwijl en op dezelfde manier als voorzien in titel II, hoofdstuk III, afdeling I, bijlage IV (3) van het Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming, aan genoemd Fonds aangifte doen van de werknemers voor dewelke die voortgezette medische controle moet gebeuren.
De werkgever doet eveneens zonder verwijl aangifte aan het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid - Administratie van de arbeidshygiëne en -geneeskunde - van de werknemers die onderworpen zijn aan het uitzonderlijk medisch toezicht of aan het voortgezet medisch toezicht waarvan sprake in 2° en 3° van dit artikel. Deze aangifte moet gebeuren op dezelfde manier als voorzien in bijlage IV (4) van bovenbedoelde afdeling I van het Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming.
5° De hierboven voorziene medische controles mogen eveneens door de geneesheren-arbeidsinspecteurs worden opgelegd.
Art. 62quinquies. <KB 16-04-1965, art. 1> Telkens een werknemer of gelijk welke persoon occasioneel is te werk gesteld geweest aan een verrichting die risico voor bestraling met zich brengt of aan het vervoeren van radioactieve stoffen of produkten, van toestellen of voorwerpen waarin zich zulke stoffen bevinden en hij dientengevolge een dosis ioniserende stralingen ontving, zal de werkgever, zonder verwijl, aan de arbeidsgeneesheer die aan het door hem bestuurde bedrijf is verbonden, de naam, voornamen en volledig adres van betrokkene, de datum van de bedoelde occasionele bezigheid, de aard van de verrichte arbeid, alsmede de in rem uitgedrukte ontvangen hoeveelheid ioniserende stralingen mededelen.
Indien de betrokken persoon niet behoort tot het personeel van het bedrijf waar hij een bestraling onderging, moet bovengenoemde dokter de hem betreffende inlichtingen, waarvan sprake in voorgaand lid, overmaken aan de arbeidsgeneesheer die verbonden is aan het bedrijf dat die persoon te werk stelt of, indien het een persoon betreft wiens verrichtingen niet onder toepassing vallen van dit hoofdstuk, aan de dokter die met dit doel en met de instemming van betrokkene wordt aangewezen.
Indien de individuele dosis der in de loop van het jaar door die werknemers ontvangen ioniserende stralingen 1,5 rem overschrijdt, moeten deze laatsten binnen de vijftien dagen worden onderworpen aan eenzelfde onderzoek als het periodiek medisch onderzoek, waarvan sprake in titel II, hoofdstuk III (afdeling I, bijlage II, rubriek XII van het Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming en dat zo vaak als de arbeidsgeneesheer het nodig oordeelt mag worden herhaald. De met dit onderzoek belaste dokter moet houder zijn van de onder artikel 39, 1°, van dit hoofdstuk voorziene erkenning.
Voor al de in dit artikel bedoelde werknemers moet eenzelfde medisch dossier worden aangelegd als dat voorzien in artikel 63quinquies. Alle aanwijzingen met betrekking tot de aard der verrichtingen waardoor betrokkene aan bestraling was blootgesteld, de data waarop die verrichtingen gebeurden, de bestralingsdoses die hij ontving en de uitslagen van de medische onderzoekingen waaraan hij zich om die reden heeft moeten onderwerpen, moeten in dat dossier opgenomen zijn.
Art. 62sexies. <KB 16-04-1965, art. 1> In aansluiting met hun beslissingen passen de arbeidsgeneesheren voor de aan verrichtingen die blootstelling aan ioniserende stralingen met zich brengen te werk gestelde werknemers volgende indeling toe :
1° werknemers die ongeschikt zijn voor bovenbedoelde werken en van het risico moeten verwijderd worden gehouden;
2° in observatie geplaatste werknemers, wier geschiktheid om aan het risico bloot te staan moet worden bewezen;
3° werknemers die geschikt zijn voor bovenbedoelde werken, en die verder bestand zijn tegen het risico dat aan hun werkzaamheden verbonden is;
4° werknemers die, nadat zij het werk waardoor zij aan bedoelde stralingen werden blootgesteld hebben stopgezet, in toepassing der bepalingen van artikel 62quater, 3°, onder medisch toezicht zijn geplaatst.
Art. 62septies. <KB 16-04-1965, art. 1> § 1. Voor ieder van de in titel II, hoofdstuk III, afdeling I, bijlage II, rubriek XII van het Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming of in de bijlage van dit hoofdstuk, rubriek II, bedoelde werknemers van categorie A of B moeten de door de betrokkene ontvangen bestralingsdoses aangetekend en opgeteld worden per kwartaal en per jaar in een " Bestralingstabel " van hetzelfde model als gegeven in de bijlage IV (2) van bovengenoemde afdeling I.
Elk jaar moet de werkgever uiterlijk 1 februari voor elke van bovengenoemde werknemers die tabel in drie exemplaren laten geworden aan het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid - Administratie van arbeidshygiëne en -geneeskunde. Op dat document moeten alle aanwijzingen voorkomen die worden geëist in verband met de onderneming en de betrokken werknemer. De bestralingsdoses die deze laatste in de loop van het vorige jaar heeft ontvangen, moeten er, aangetekend en opgesteld zoals hierboven bepaald, op voorkomen. Het moet op de daartoe voorziene plaatsen worden ondertekend door de werkgever of diens afgevaardigde, alsmede door de arbeidsgeneesheer die verantwoordelijk is voor de controle.
De exemplaren van bovengenoemde tabel welke nodig zijn om de bepalingen van deze paragraaf na te leven, worden aan de werkgever en op diens kosten geleverd door bovenbedoelde administratie.
§ 2. Voor al de in artikel 62quinquies bedoelde personen, laat de werkgever eveneens aan dezelfde administratie en op dezelfde datum een in drie exemplaren gesteld document geworden waarop in de volgorde en op de manier hieronder getoond, als aanwijzingen worden gegeven :
1° Wat de onderneming betreft :
a) de benaming;
b) het adres;
c) het aansluitingsnummer bij de Rijksdienst voor Maatschappelijke Zekerheid of bij het Nationaal Pensioenfonds voor Mijnwerkers of bij de Hulp- en Voorzorgskas voor Zeevarenden onder Belgische vlag, al naargelang van het geval.
2° Wat de betrokken persoon betreft :
a) zijn naam, voornamen en adres;
b) de opgave der doses die hij in de loop van het voorgaande jaar occasioneel heeft ontvangen;
c) het nummer van zijn individuele pensioenrekening (voor de bedienden te vervangen door hun aansluitingsnummer bij de verzekeringsinstelling voor het pensioen of, voor de beambten onder statutair regime, door hun geneeskundig nummer).
§ 3. De Administratie van arbeidshygiëne en -geneeskunde maakt, zonder verwijl, aan het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin - Bestuur van de Volksgezondheid - een der drie exemplaren over van de tabel en van het document waarvan sprake in de paragrafen 1 en 2 van dit artikel.
F. Bijkomende bepalingen.
Art. 62octies. <KB 16-04-1965, art. 1> Ter gelegenheid van de geneeskundige onderzoekingen, waaraan zij hen onderwerpen moeten de arbeidsgeneesheren deze werknemers de raadgevingen inzake hygiëne verstrekken die, wegens de risico's welke verbonden zijn aan de arbeid die zij zullen verrichten of reeds verrichtten, gerechtvaardigd zijn.
De werknemers bij dewelke zij verzwakkingen van de gezondheid vaststellen, moeten zij erom verzoeken hun huisarts te raadplegen en aan deze laatste verstrekken zij, mits die werknemers het daarmee eens zijn, elke inlichting die zij nodig achten.
Indien het hun voorkomt dat die verzwakkingen aan het beroep te wijten zijn, verwittigen zij de werkgevers ervan. In voorkomend geval delen zij aan de zieke of gehandicapte werknemers mede welke de Instellingen of Werken zijn die hun de gewenste hulp of bijstand kunnen verlenen.
Art. 62nonies. <KB 16-04-1965, art 1> Elke werknemer die klaagt over ongemakken, welke aan de arbeidsvoorwaarden zouden kunnen te wijten zijn, zal onverwijld worden onderzocht door de arbeidsgeneesheer.
(Dit onderzoek wordt bekrachtigd door een beslissing van de arbeidsgeneesheer, die alle gevolgen verbonden aan het medisch toezicht inhoudt.) <KB 1996-04-11/33, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 01-06-1996>
Art. 62decies. <KB 16-04-1965, art. 1> De werkgever zal aan de arbeidsgeneeskundige dienst een afschrift laten geworden van elke kaart van arbeidsongeval met werkongeschiktheid, opgemaakt overeenkomstig de bepalingen van artikel 4, 6°, van het koninklijk besluit van 29 april 1958, betreffende de organen voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen in de mijnen, graverijen en ondergrondse groeven.
Art. 62undecies. <ingevoegd bij KB 1996-04-11/33, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 01-06-1996> Elke werknemer, die het wenst, wordt op gezette tijden in de gelegenheid gesteld zich medisch te laten onderzoeken met betrekking tot de risico's voor zijn veiligheid en gezondheid op het werk.
Dit gezondheidstoezicht wordt overeenkomstig de bepalingen van artikel 57 uitgeoefend; het wordt bekrachtigd door een beslissing van de arbeidsgeneesheer, die alle gevolgen verbonden aan het medisch toezicht inhoudt.
Onderafdeling 2. - Inentingen.
Art.63. <KB 16-04-1965, art. 1> Wanneer, in de aan de bepalingen van dit hoofdstuk onderworpen bedrijven, verrichtingen gebeuren als deze bedoeld in titel II, hoofdstuk III, afdeling I, bijlage V van het Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming, mogen de werknemers slechts met die verrichtingen belast worden of blijven mits de artikelen 139 en 146 van genoemd reglement, al naargelang van het geval, na te leven.
De inentingen en nieuwe inentingen van die werknemers moeten gebeuren onder dezelfde voorwaarden en volgens dezelfde formaliteiten als deze voorzien onder die artikelen. Zij geven aanleiding tot het opmaken van dezelfde documenten als deze waarvan het model is gegeven in de bijlagen VI (1), VI (2) en VI (3) van bovengenoemde afdeling I (Verzoek om inenting, Inentingsbewijs, Inentingskaart).
De werkgever zal de inentingskaarten bij de in artikel 63bis van dit besluit bedoelde kaarten van medisch onderzoek betreffende dezelfde werknemer voegen.
Die kaarten moeten, te allen tijde, ter beschikking van de geneesheren-arbeidsinspecteurs en van de bezoeksters arbeidsghygiëne worden gehouden.
Onderafdeling 3. - Bepalingen in verband met de beslissingen van de arbeidsgeneesheer.
Art. 63bis. <KB 24-08-1971, art. 16> § 1. Kaart van medisch onderzoek.
De kaart van medisch onderzoek waarvan het model is gegeven in titel II, hoofdstuk III, afdeling I, bijlage VII, van het algemeen reglement voor de arbeidsbescherming, is het document waarbij de arbeidsgeneesheer zijn beslissing mededeelt.
De arbeidsgeneesheer vult dat document in twee exemplaren in van zodra hij in het bezit is van al de beoordelingselementen.
De arbeidsgeneesheer stuurt, onder gesloten omslag, een exemplaar van dat document naar de werkgever en een ander naar de werknemer, ofwel stelt hij het hun persoonlijk ter hand.
Op de kaart van medisch onderzoek mag geen enkele aantekening worden gemaakt die met de diagnose verband houdt.
a) Indien het een vóór de tewerkstelling of gedurende de proeftijd verricht medisch onderzoek bij indienstneming van een werknemer betreft.
De arbeidsgeneesheer tekent op de kaart van medisch onderzoek aan dat de werknemer hetzij in voldoende mate arbeidsgeschikt is, hetzij voorgoed of voor een nader te bepalen duur arbeidsongeschikt is.
b) Indien het een medisch onderzoek bij indienstneming, een periodiek onderzoek of een onderzoek bij werkhervatting betreft van een werknemer belast met een veiligheidsfunctie of met een werk dat risico voor blootstelling aan ioniserende stralingen met zich brengt.
De arbeidsgeneesheer tekent op de kaart van medisch onderzoek aan hetzij dat de werknemer in voldoende mate arbeidsgeschikt is, hetzij dat de werknemer voorgoed of voor een nader te bepalen duur arbeidsongeschikt is en dat het verboden is hem in de bewuste betrekking aan het werk te stellen of te behouden en, in dit geval, geeft hij de raad hem tewerk te stellen in een betrekking waarvan hij de voorwaarden bepaalt, hetzij dat de werknemer met ziekteverlof moet worden gezonden.
c) Indien het om het even welk ander onderzoek betreft.
De arbeidsgeneesheer tekent op de kaart van medisch onderzoek aan hetzij dat de werknemer in voldoende mate arbeidsongeschikt is, hetzij dat hij het geraden oordeelt de werknemer voorgoed of voor een nader te bepalen duur een andere betrekking toe te vertrouwen waarvan hij de voorwaarden bepaalt, hetzij dat de werknemer met ziekteverlof moet worden gezonden.
§ 2. Maatregelen voorafgaand aan elke verwijdering.
Alvorens de verandering van of verwijdering uit het werk van een werknemer voor te stellen moet de arbeidsgeneesheer de aangewezen aanvullende onderzoekingen verrichten. Hij moet navraag doen naar de sociale toestand van de werknemer en ter plaatse onderzoeken welke maatregelen en veranderingswerken het mogelijk zouden maken de werknemer, ondanks zijn eventuele onvolwaardigheden, zijn werk te laten behouden. De werknemer mag zich laten bijstaan door zijn vakbondsafgevaardigde.
De geneesheer deelt de werkgever en de werknemer mede welke maatregelen moeten worden genomen om zo vlug mogelijk de overdreven risico's en eisen die hij heeft vastgesteld te verhelpen. Het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen moet ervan worden op de hoogte gebracht.
§ 3. Overlegprocedure.
Behalve in geval van een vóór de tewerkstelling of gedurende de proeftijd verricht medisch onderzoek bij indienstneming mag de werknemer, indien de arbeidsgeneesheer oordeelt dat ondanks alles, verandering van werk nodig is, gebruik maken van de hierna uiteengezette overlegprocedure, onder de in die uiteenzetting bepaalde voorwaarden.
Alvorens de kaart van medisch onderzoek in te vullen brengt de arbeidsgeneesheer de werknemer op de hoogte van zijn beslissing een verandering van werk voor te stellen.
De werknemer beschikt over een termijn van vijf werkdagen om al dan niet zijn akkoord te betuigen.
Indien de werknemer niet akkoord gaat wijst hij de arbeidsgeneesheer een geneesheer naar eigen keuze aan. De arbeidsgeneesheer deelt die medische raadsman zijn gemotiveerde beslissing mede. Die twee geneesheren trachten onder hen beiden tot een beslissing te komen. Elk van hen mag om bijkomende onderzoekingen of raadplegingen verzoeken.
Het overleg schort de beslissing van de arbeidsgeneesheer op. Dit is niet het geval voor het medisch onderzoek van een werknemer belast met een veiligheidsfunctie of met een functie die risico voor blootstelling aan ioniserende stralingen biedt of ook niet wanneer de werknemer door een ernstige besmettelijke ziekte is aangetast, en ook niet wanneer hij op een ogenblik dat hij aan ondergronds werk in kolenmijnen is tewerkgesteld door ankylostomiasis is aangetast.
Wanneer het overleg de beslissing van de arbeidsgeneesheer opschort wacht deze laatste tot die procedure beëindigd is om de kaart van medisch onderzoek waarvan sprake in de § 1 van dit artikel in te vullen.
Wanneer het overleg de beslissing van de arbeidsgeneesheer niet opschort, mag deze geneesheer een eerste kaart van medisch onderzoek invullen op het ogenblik dat hij de werknemer op de hoogte brengt van zijn beslissing een verandering van werk voor te stellen. In het vak " opmerkingen " tekent hij aan dat de werknemer, indien hij niet akkoord gaat, kan genieten van de overlegprocedure.
Na afloop van de overlegprocedure vult hij een nieuwe kaart van medisch onderzoek in.
Wanneer de twee geneesheren er niet in slagen een gemeenschappelijke beslissing te nemen, tekent de arbeidsgeneesheer zijn eigen beslissing aan op de kaart van medisch onderzoek en, in het vak " opmerkingen ", vermeldt hij dat de geneesheer van de werknemer er anders over oordeelt.
§ 4. De werkgever klasseert de kaarten van medisch onderzoek per werknemer.
Voor elke werknemer en zolang deze in de onderneming tewerk blijft gesteld houdt hij ten minste de drie laatst gedateerde kaarten en al de kaarten waarop aanwijzingen worden verstrekt bij; hij houdt ze te allen tijde ter beschikking van de geneesheren-arbeidsinspecteurs en van de bezoeksters-arbeidshygiëne.
Art. 63ter. <KB 24-08-1971, art. 17> § 1. Het is verboden de werknemers die door de arbeidsgeneesheer ongeschikt worden verklaard voor veiligheidsfuncties bedoeld in artikel 52, 4°, of voor betrekkingen waaraan een risico voor blootstelling aan ioniserende stralingen is verbonden met die taken te belasten of te blijven belasten.
In dit geval houdt de werknemer hen in de mate van het mogelijke aan het werk in de onderneming en geeft hij hun ander werk dat met de aanwijzingen van de arbeidsgeneesheer strookt.
§ 2. De werknemers die door een ernstige besmettelijke ziekte zijn aangetast zijn ertoe verplicht ziekteverlof te nemen. De arbeidsgeneesheer verzoekt hun zonder verwijl hun behandelende geneesheer te raadplegen.
De toegang tot het ondergrondse werk in kolenmijnen moet worden verboden aan de door ankylostomiasis aangetaste werknemers. Deze laatsten moeten van dat werk worden weggehouden zolang zij niet met succes een kuur hebben gevolgd om hen van hun wormen te bevrijden. De genezing van die werknemers moet worden bevestigd door een geneeskundig getuigschrift afgegeven door een overeenkomstig artikel 39, 3°, erkend geneesheer.
Indien hieromtrent moeilijkheden rijzen doet de arbeidsgeneesheer beroep op de geneesheer-arbeidsinspecteur.
§ 3. Onverminderd de bepalingen van de §§ 1 en 2 hierboven, tracht de werkgever elke werknemer op wiens kaart van medisch onderzoek aanbevelingen in die zin zijn aangetekend zo vlug mogelijk aan een ander werk te zetten dat strookt met de aanwijzingen van de arbeidsgeneesheer.
§ 4. Indien nodig onderzoeken de werkgever, de arbeidsgeneesheer, de werknemer en door deze laatste gekozen personeelsafgevaardigden in het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen of, bij ontstentenis van zulk comité, de vakbondsafgevaardigden samen vooraf de mogelijkheden voor ander werk en de maatregelen met het oog op de sociale of professionele wederaanpassing.
Art. 63quater. <KB 16-04-1965, art. 1> (Beroep mag worden aangetekend door de werknemer, om het even of hij al dan niet gebruik maakte van de overlegprocedure voorzien in artikel 63bis, § 3, tegen de beslissing van de arbeidsgeneesheer die tot gevolg heeft dat de betrekking die hij bekleedt hem wordt geweigerd, dat het hem wordt verboden de door hem beklede veiligheidsfunctie of functie die risico biedt voor blootstelling aan ioniserende stralingen te behouden of waarbij aan de werkgever de raad wordt verstrekt hem met ander werk te belasten.
Om geldig te zijn moet dat beroep aan de volgende voorwaarden beantwoorden :
1. het beroep wordt onder aangetekende omslag gestuurd naar de bevoegde geneesheer-arbeidsinspecteur binnen de zeven werkdagen die volgen op de datum van de verzending of overhandiging van de kaart van medisch onderzoek aan de werknemer. De opmerkingen en conclusies van de door de werknemer gekozen geneesheer worden naar de geneesheer-arbeidsinspecteur gestuurd binnen dezelfde termijn.
2. de geneesheer-arbeidsinspecteur roept de twee bovenbedoelde geneesheren samen uiterlijk eenentwintig werkdagen na de datum van de verzending of overhandiging van de beslissing van de arbeidsgeneesheer aan de werknemer.
De drie geneesheren nemen een beslissing bij meerderheid van stemmen; deze medische beslissing wordt door de geneesheer-arbeidsinspecteur aangetekend in een proces-verbaal dat door de drie geneesheren wordt ondertekend en geklasseerd wordt in het medische dossier van de werknemer.
De beslissing wordt onmiddellijk door de geneesheer-arbeidsinspecteur medegedeeld aan de werkgever en aan de werknemer.
Het beroep schort de beslissing van de arbeidsgeneesheer op. Dit geldt niet voor het medisch onderzoek van een werknemer belast met een veiligheidsfunctie of met een betrekking die risico voor blootstelling aan ioniserende stralingen met zich brengt, alsook niet wanneer de werknemer aangetast is door ankylostomiasis). <KB 24-08-1971, art. 18>
Het beroep wordt onderzocht door een aan die administratie verbonden geneesheer die binnen drie volle dagen te rekenen van de dag volgend op die waarop hij het heeft ontvangen, in laatste instantie hierover uitspraak doet, na alle nuttige adviezen te hebben ingewonnen, waaronder in ieder geval het advies van de arbeidsgeneesheer die de betwiste beslissing heeft genomen en het advies van de geneesheer-raadgever van de betrokken werknemer.
Die werknemer mag, tot de dag dat genoemde ambtenaar uitspraak zal hebben gedaan, geen enkel loonverlies lijden. Tijdens dat tijdsverloop moet hij elk werk aannemen dat volgens de arbeidsgeneesheer bij zijn gezondheidstoestand past.
Onderafdeling 4. - Medisch dossier.
Art. 63quinquies. <KB 16-04-1965, art. 1> § 1. De arbeidsgeneesheren leggen een medisch dossier aan voor elke persoon die zij moeten onderzoeken.
Dit dossier zal worden opgemaakt op dezelfde manier als bepaald in titel II, hoofdstuk III, afdeling I, bijlage VIII, van het Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming.
Nochtans, betreffende de punten V, c) - Persoonlijke antecedenten - en VI, p) - Bijzondere onderzoekingen - moet, in voorkomend geval, evenwel melding worden gemaakt, in het schema van deze bijlage, van de met het oog op de opsporing van de ankylostomiasis uitgevoerde microscopische onderzoekingen van de faecaliën alsmede van de datum waarop die onderzoekingen gebeurden en hun uitslagen.
In bovengemeld dossier moeten, al naargelang van het geval, volgende documenten en aanwijzingen te vinden zijn :
1° het in de artikelen 54 en 55 bedoelde " Verzoek om medisch onderzoek bij indienstneming ";
2° de datum en de uitslagen van de medische onderzoekingen;
3° de radiografieën, de radiofotografieën, de uitslagen van de radiologische onderzoekingen en van de biologische analysen alsmede elk ander document met betrekking tot de bijzondere onderzoekingen die de betrokken werknemer ondergaan heeft en waarop telkens de datum van het opmaken alsmede de naam en de voornaam van die werknemer worden opgetekend.
De uitslagen van de met het oog op de profylaxe van de ankylostomiasis uitgevoerde microscopische onderzoekingen van de faecaliën, moeten op een afzonderlijke kaart worden aangetekend, met opgave van de data waarop die onderzoekingen plaats hadden;
4° de datum en de aard van de inentingen en nieuwe inentingen, de uitslagen van de tuberculinetesten met opgave van de aard van de verrichte test (cutireactie en/of intradermoreactie);
5° in voorkomend geval, de redenen van medische aard die een contra-indicatie waren tegen die handelingen;
6° indien het om de tetanusinenting gaat, de datum van elke der drie anatoxineïnjecties of van de twee injecties van geadsorbeerde anatoxine;
7° indien de werknemer regelmatig wordt te werk gesteld aan verrichtingen die blootstellen aan de ioniserende stralingen en, om die reden, opgenomen is in de in titel II, hoofdstuk III, afdeling I, bijlage II, rubriek XII van het Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming of in de bijlage van dit hoofdstuk, rubriek II, bedoelde reeksen werknemers A en B :
a) de in de artikelen 54 en 55 bedoelde " Bestralingskaart ";
b) de opgave der individuele bestralingsdoses die betrokkene heeft ontvangen, opgemaakt op exemplaren van de in artikel 62septies bedoelde " Bestralingstabel ", met dien verstande dat die bestralingsdoses per kwartaal en per jaar moeten worden aangetekend en opgeteld;
8° indien de werknemer slechts occasioneel aan de ioniserende stralingen is blootgesteld geweest :
de opgave, overeenkomstig de bepalingen van artikel 62quinquies, van de door die werknemer ontvangen bestralingsdoses, de aard van het werk waardoor hij aan bestraling was blootgesteld alsmede de uitslagen van de medische onderzoekingen waaraan hij wegens die blootstelling is onderworpen geweest;
9° alle nuttige aanwijzingen met betrekking tot het uitzonderlijk medisch toezicht en het voortgezet medisch toezicht die eventueel worden toegepast overeenkomstig de bepalingen van artikel 62quater, 2° en 3°;
10° alle nuttige aanwijzingen betreffende de dringende onderzoekingen en therapeutische handelingen die eventueel gebeurden in toepassing van artikel 62quater, 2°, alsmede de uitslagen ervan;
11° alle andere medische of medisch-sociale documenten die de arbeidsgeneesheer in het dossier opgenomen wenst.
§ 2. Het dossier moet ter zetel van de arbeidsgeneeskundige dienst of in het gemeenschappelijk onderzoekcentrum van de interbedrijfsgeneeskundige dienst, al naargelang van het geval, behouden blijven en uitsluitend toevertrouwd aan de arbeidsgeneesheer of aan de tot geheimhouding verplichte sociale assistent(e) of verpleger/verpleegster die aan die dienst zijn verbonden. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 53, § 3, 63septies en 63 octies, moeten alle nodige maatregelen worden genomen opdat niemand anders van het dossier inzage kan krijgen dan de geneesheer-arbeidsinspecteur, wie het op iedere vordering van die ambtenaar moet worden voorgelegd.
Art. 63sexies. <KB 16-04-1965, art. 1> Behalve indien hij het, overeenkomstig de bepalingen van artikel 63septies, aan een andere arbeidsgeneeskundige dienst overmaakt, zal de arbeidsgeneeskundige dienst het dossier van de werknemer die geen deel meer uitmaakt van het aan zijn toezicht onderworpen personeel, in zijn zetel volledig bewaren.
Het dossier moet daar gedurende ten minste vijftien jaar na het vertrek van de werknemer worden bewaard. Eens die tijd verstreken mag de arbeidsgeneeskundige dienst het vernietigen of, indien de werknemer er bijtijds heeft om verzocht, het aan de door deze laatste aangewezen dokter bezorgen.
Betreft het dossier evenwel een werknemer die is blootgesteld geweest aan de ioniserende stralingen waarvan sprake in titel II, hoofdstuk III, afdeling I, bijlage II, rubriek XII van het Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming of in de bijlage van dit hoofdstuk, rubriek II, dan houdt de arbeidsgeneeskundige dienst het in het archief bij gedurende ten minste dertig jaar, te rekenen van de dag af dat die werknemer geen deel meer uitmaakt van het personeel dat onder zijn toezicht staat. In dit geval mag het dossier, na het verstrijken van genoemde termijn, niet vernietigd of ook niet aan de werknemer noch aan enig ander organisme worden afgegeven. Het zal worden overgemaakt aan het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid - Administratie van arbeidshygiëne en -geneeskunde.
Art. 63septies. <KB 16-04-1965, art. 1> Om de taak van de arbeidsgeneesheren te vergemakkelijken en, aan de andere kant, om elk nodeloos werk te vermijden, moeten de arbeidsgeneeskundige diensten trachten het zo te schikken dat de ingevolge adres- en beroepsveranderingen van die werknemer door verschillende onder hen opgemaakte medische documenten betreffende eenzelfde werknemer steeds samengehouden worden ter zetel van de arbeidsgeneeskundige dienst die het laatst die werknemer heeft moeten onderzoeken, om het even of die dienst in toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk of van de bepalingen van titel II, hoofdstuk III, afdeling I van het Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming werd opgericht.
Te dien einde en voor zover zulks mogelijk is, moeten de arbeidsgeneeskundige diensten een gunstig gevolg voorbehouden aan de verzoeken om overmaking van het medisch dossier die hun in toepassing van de bepalingen van artikel 53, § 3, worden gericht.
De arbeidsgeneeskundige dienst die liever het dossier niet overmaakt moet zonder verwijl aan de arbeidsgeneesheer die hem zulk verzoek richt de documenten die deze laatste verlangt in te zien, te leen geven of hem afschrift ervan bezorgen. Van de radiografieën en radiofotografieën echter moet evenwel steeds het origineel aan die dokter worden overgelegd.
De afschriften van de " Bestralingskaart " en van de " Bestralingstabel " waarvan sprake in de artikelen 54 en 62septies worden opgemaakt op de door de Administratie van arbeidshygiëne en -geneeskunde van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid geleverde exemplaren van die kaart en van die tabel.
De arbeidsgeneeskundige dienst die bovenbedoelde afschriften aflevert moet op deze laatste bevestigen dat zij volkomen overeenstemmen met de originelen ervan.
Bij elk dossier of elk deel van dossier dat in mededeling of in afschrift wordt overgemaakt of afgegeven moet een volledige inventaris zijn gevoegd van al de documenten waaruit het bestaat.
Elke arbeidsgeneeskundige dienst moet een register bijhouden waarin het overmaken van de dossiers en delen van dossiers wordt genoteerd. In dit register moeten, voor elk verstuurd of ontvangen dossier of deel van dossier, de naam en voornaam van de betrokken werknemer alsmede het adres van de arbeidsgeneeskundige dienst waarvoor het bestemd is of van welke het komt, al naargelang van het geval, worden aangetekend.
Art. 63octies. <KB 16-04-1965, art. 1> Op verzoek of met de toestemming van de betrokken werknemer, mag de arbeidsgeneesheer zich in verbinding stellen met de behandelende geneesheer van die werknemer en aan die dokter de documenten die in het medisch dossier berusten te leen geven of hem afschrift ervan verschaffen.
Art. 63nonies. Geen enkele arbeidsgeneeskundige dienst mag worden stilgelegd zonder dat zijn beheerder minstens drie maanden vooraf het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid - Administratie van arbeidshygiëne en -geneeskunde - van deze stopzetting heeft verwittigd zodat deze laatste bijtijds kan beslissen welke maatregelen moeten worden genomen, met het oog op de bestemming die moet worden gegeven aan de medische dossiers die in die dienst berusten.
De bepalingen van vorig lid doelen niet op de vervanging van een bedrijfsgeneeskundige dienst door een aansluiting van de onderneming bij een interbedrijfsgeneeskundige dienst.
Art. 63decies. De vernietiging van de medische dossiers, het overmaken ervan alsmede het te leen geven of het verschaffen van afschrift van documenten die erin berusten, zoals voorzien in de artikelen 63sexies tot 63octies, moeten in zulke voorwaarden gebeuren dat het beroepsgeheim volkomen gevrijwaard is.
Zo moet de verzending van die dossiers en documenten aan de arbeidsgeneeskundige diensten of aan de behandelende geneesheren van de werknemers gebeuren onder gesloten en persoonlijke omslag. De verzending geschiedt uitsluitend door de zorgen en onder de verantwoordelijkheid van de betrokken arbeidsgeneesheer of van de sociale assistent(e) of verpleger/verpleegster, die tot het beroepsgeheim zijn gehouden. Dossiers en documenten worden aan de geadresseerden gezonden langs de post of langs elke weg die minstens gelijke waarborgen biedt tegen verlies of beschadiging.
Onderafdeling 5. - (Moederschapsbescherming)
Art.64. <KB 24-08-1971, art. 19> De werkgever moet de arbeidsgeneesheer zonder verwijl een afschrift bezorgen van de zwangerschapsattesten die hem door de werkneemsters worden afgegeven overeenkomstig de bepalingen van artikel 8 van het koninklijk besluit nr. 40 van 24 oktober 1967 betreffende de vrouwenarbeid.
Art. 64bis. <KB 24-08-1971, art. 19> De op het stuk van de moederschapsbescherming aan de arbeidsgeneesheer opgelegde opdrachten zijn die welke hem zijn toegewezen door artikel 11 van het bovengenoemde koninklijk besluit nr. 40.
Onderafdeling 6. - Aangifte der beroepsziekten.
Art. 64ter. <KB 16-04-1965, art. 1> (De arbeidsgeneesheer die een van de hierna opgesomde gevallen vaststelt of ervan op de hoogte wordt gesteld door een andere geneesheer, dient hiervan aangifte te doen bij de geneesheer-arbeidsinspecteur en bij de geneesheer-adviseur van het Fonds voor de beroepsziekten :
1° de gevallen van beroepsziekten die voorkomen op de lijst van deze ziekten, opgemaakt bij toepassing van artikel 30 van de op 3 juni 1970 gecoördineerde wetten betreffende de schadeloosstelling voor en de voorkoming van beroepsziekten;
2° de gevallen die niet voorkomen op voormelde lijst, doch wel op de Europese lijst der beroepsziekten, opgenomen in bijlage I, en op de toegevoegde lijst van ziekten waarvan de aangifte dient te worden geëist met het oog op de eventuele opneming in de Europese lijst, opgenomen in bijlage II van de aanbeveling van de Commissie van de Europese Economische Gemeenschap aan de lid-Staten van 23 juli 1962;
3° de gevallen van andere ziekten waarvan vaststaat dat ze hun oorsprong in het beroep vinden of waarvoor de dokter die ze heeft vastgesteld een dergelijke oorsprong bevestigt of vermoedt;
4° de gevallen van voorbeschiktheid voor een van de hierboven vermelde beroepsziekten of van de eerste symptomen hiervan telkens als deze vaststelling de vastheid van betrekking of het loon van de betrokken werknemer kan beïnvloeden.
De lijsten, bedoeld bij het vorig lid, 2°, zijn, bij wijze van inlichting, opgenomen in de bijlage X van titel II, hoofdstuk III, afdeling I, van het algemeen reglement voor de arbeidsbescherming.
De arbeidsgeneesheer doet die aangifte zo spoedig mogelijk door middel van een formulier, dat overeenstemt met het model bepaald in bijlage IX van titel II, hoofdstuk III, afdeling I, van het voornoemd algemeen reglement.
Hij vult het formulier in drievoud in en zendt het eerste exemplaar aan de geneesheer-arbeidsinspecteur, het tweede aan de geneesheer-adviseur van het Fonds voor de beroepsziekten en voegt het derde bij het medisch dossier van de betrokkene.
De verzending gebeurt onder gesloten omslag.
De aangiftedocumenten worden gratis ter beschikking van de arbeidsgeneesheer gesteld mits een aan het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid - Administratie van arbeidshygiëne en -geneeskunde - of aan het Fonds voor de beroepsziekten gericht verzoek). <KB 24-04-1974, art. 3>
Indien de werknemers die zij als door beroepsziekte aangetast hebben aangegeven aan de gestelde eisen voldoen om te genieten van de wetgeving betreffende schadeloosstelling inzake beroepsziekten mogen de arbeidsgeneesheren niet nalaten die werknemers hiervan te verwittigen en hun de nodige getuigschriften te verstrekken.
Onderafdeling 7. - Algemene bepalingen.
Art. 64quater. <KB 16-04-1965, art. 1> § 1. Zodra de werkgevers beschikken over een arbeidsgeneeskundige dienst die aan de in dit hoofdstuk bepaalde voorwaarden voldoet, laten zij hem geworden :
1° de in toepassing van de vroegere bepalingen van dit hoofdstuk opgemaakte medische dossiers van hun personeel.
Het overmaken van die dossiers moet verzekerd worden door de geneesheren of medische organismen die ze in bezit hebben en in zulke omstandigheden dat het medisch beroepsgeheim volledig gevrijwaard is.
2° de lijst van de leden van hun in artikel 56 bedoeld personeel met opgave voor elk personeelslid van :
a) de naam, voornaam en volledig adres;
b) de kunne;
c) de geboortedatum;
d) de aard van de beklede betrekking;
e) de risico's voor beroepsziekten waaraan betrokkene is blootgesteld volgens de bepalingen van de bijlage van dit hoofdstuk en van titel II, hoofdstuk III, afdeling I, bijlage II van het Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming;
f) van het microscopisch onderzoek der faecaliën waaraan hij eventueel onderworpen is of was ingevolge de bepalingen van de artikelen 53, § 1, 2°, 61, 62 en 62bis van dit hoofdstuk;
g) de inentingen en nieuwe inentingen tegen de pokken of tegen tetanus waaraan hij onderworpen is door de bepalingen van artikel 63;
h) de inenting en nieuwe inentingen tegen de tuberculose waaraan hij ingevolge dezelfde bepalingen onderworpen is;
i) de datum van het laatste medisch onderzoek waaraan hij werd onderworpen in toepassing van de vroegere bepalingen van dit hoofdstuk;
j) de datum en de uitslag van het laatste microscopisch onderzoek der faecaliën waaraan hij werd onderworpen in toepassing van die vroegere bepalingen.
§ 2. Aan de hand van die eerste inlichtingen en nadien, van alle andere aanwijzingen waarvan hij ingevolge zijn werkzaamheden in het bezit komt, maakt de arbeidsgeneeskundige dienst, voor elke onderneming waarvoor hij optreedt een tabel op waarop, voor elke der in artikel 56 bedoelde werknemers, dezelfde aanwijzingen voorkomen als de in vorige paragraaf opgesomde alsmede de vermoedelijke datum van het eerstvolgend medisch onderzoek en, in voorkomend geval, van de eerstvolgende nieuwe inenting waaraan betrokkene moet worden onderworpen, en houdt hij die tabel nauwgezet bij.
Minstens eenmaal per kwartaal en telkens hij he nodig oordeelt vergewist de arbeidsgeneeskundige dienst zich er bij de betrokken werkgevers van of die tabel volledig en juist is. De werkgevers verschaffen hem met dat doel alle noodzakelijke aanwijzingen.
Bovenbedoelde dienst moet, aan de hand van die tabel, nagaan of al de werknemers die medische onderzoekingen, inentingen of nieuwe inentingen moeten ondergaan er te gepasten tijde worden aan onderworpen en, in voorkomend geval, de werkgever in de nodige mate er aan herinneren.
§ 3. De arbeidsgeneeskundige dienst belast zichzelf ermee de werknemers te gepasten tijde in kennis te stellen van de datum waarop zij de periodieke onderzoekingen en nieuwe inentingen, waaraan zij zich moeten onderwerpen, zullen moeten ondergaan. Deze verwittiging wordt niet rechtstreeks naar de betrokkenen gestuurd maar naar de werkgever die hun ervan op de hoogte brengt.
Aan de andere kant moeten de arbeidsgeneesheren de werkgevers, indien deze erom verzoeken, behulpzaam zijn met het oog op de aanwijzing der werknemers die onder toepassing vallen van de bepalingen van de artikelen 52, 56 en 63 en van de bijlage van dit hoofdstuk.
Ondanks de hulp die zij op die manier ontvangen zijn het de werkgevers die verantwoordelijk blijven voor die aanwijzing.
Art. 64quinquies. <KB 16-04-1965, art. 1> De bij een interbedrijfsgeneeskundige dienst aangesloten werkgevers houden, voor elke van de hieronder opgesomde categorieën afzonderlijk, een naamlijst bij van de :
1° aan de periodieke onderzoekingen tot opsporing van de door de ioniserende stralingen veroorzaakte aandoeningen onderworpen werknemers;
2° aan de periodieke onderzoekingen tot opsporing van andere beroepsziekten beoogd in de bijlage van dit hoofdstuk of in titel II, hoofdstuk III, afdeling I, bijlage II, van het Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming, onderworpen werknemers;
3° aan nieuwe inentingen tegen de pokken onderworpen werknemers;
4° aan nieuwe inentingen tegen tetanus onderworpen werknemers;
5° aan nieuwe inentingen tegen tuberculose onderworpen werknemers;
6° werknemers die, bij hun indienstneming in de onderneming die zij besturen, aan een microscopisch onderzoek van de faecaliën worden onderworpen met het oog op de profylaxe van de ankylostomiasis;
7° vreemde werknemers die een onderzoek van dezelfde aard hebben ondergaan tijdens hun tewerkstelling in de door hen bestuurde onderneming, in toepassing van de bepalingen van artikel 62;
8° werknemers die, in toepassing van artikel 62bis, eenzelfde onderzoek hebben ondergaan tijdens hun tewerkstelling in de door hen bestuurde onderneming;
9° (met veiligheidsfuncties bedoeld in artikel 52, 4°, belaste werknemers); <KB 24-08-1971, art. 20>
10° minder-valide werknemers die werden aangeworven in toepassing van artikel 21, § 1, van de wet van 16 april 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen;
11° (aan medisch toezicht onderworpen werknemers beneden 21 jaar). <KB 24-08-1971, art. 21>
Die lijsten moeten te allen tijde ter beschikking van de geneesheren-arbeidsinspecteurs en van de bezoeksters arbeidshygiëne worden gehouden.
Art. 64sexies. <KB 16-04-1965, art. 1> De werkgevers mogen de werknemers welke zich onttrekken aan de medische onderzoekingen, waaraan zij overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk zijn onderworpen, of de werknemers bedoeld bij artikel 63 voor wie zij geen geldige inentingskaart bezitten, opgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 146 van het Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming en behoorlijk ondertekend door een geneesheer, niet aan het werk stellen of houden.
De werknemers moeten zich te gepasten tijde aanbieden om zich aan die onderzoekingen, en aan de voorschriften betreffende de inentingen te onderwerpen, dit wil zeggen op het ogenblik dat op het hun met dat doel gerichte oproepingsbericht is voorzien.
Afdeling 3. - Toezicht op de arbeidsvoorwaarden inzake hygiëne.
Art. 64septies. <KB 16-04-1964, art. 1> De arbeidsgeneeskundige dienst houdt toezicht op de voorwaarden inzake hygiëne in de bij artikel 1 bedoelde en tot zijn bevoegdheid behorende ondernemingen. Hij let hierbij vooral op volgende punten :
1° de salubriteit van de werkplaatsen en de algemene toestand van de onderneming inzake hygiëne (verluchting, verlichting, verwarming, onderhoud van de lokalen; kleedplaatsen, lavabo's, stortbaden, privaten, enz.);
2° de risico's voor gelijk welke beroepsziekten, al dan niet bedoeld in de bijlage van dit hoofdstuk of in titel II, hoofdstuk III, afdeling I, bijlage II van het Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming.
Voor de opsporing en de studie van die risico's zal de arbeidsgeneesheer de lijsten der ziekten welke opgenomen zijn in de bijlagen I en II van de Aanbeveling van 23 juli 1962 van de Commissie van de Europese Economische Gemeenschap aan de Lidstaten, met betrekking tot het aannemen van een Europese lijst van beroepsziekten, als leidraad nemen.
Deze lijsten zijn, bij wijze van inlichting, opgenomen in de bijlage X van hogergenoemde afdeling I.
3° de bescherming van de werkplaatsen tegen schadelijke agentia zoals stof, rook, gassen, dampen, lawaai, schadelijke stralingen, enz.; tegen risico's voor contaminatie; tegen risico's voor ongevallen;
4° de middelen voor individuele bescherming tegen die agentia en risico's (werk- en beschermingskledij, ademhalingstoestellen, brillen, schermen, helmen, dermatologische bereidingen, enz.);
5° de naleving van de bepalingen van deze afdeling betreffende de medische onderzoekingen, de inentingen en de nieuwe inentingen;
6° de aanpassing van de werknemers aan de werkposten;
7° de aanpassing van de techniek en de arbeidsvoorwaarden aan de fysiologie van de mens; de voorkoming van beroepsvermoeidheid;
8° de werk- en de rustzitplaatsen;
9° de middelen voor eerste hulp en dringende verzorging in geval van ongeval of ongesteldheid, behalve indien het toezicht over die middelen wordt uitgeoefend door een andere in toepassing van de wet betreffende de vergoeding der schade voortspruitend uit arbeidsongevallen opgerichte medische dienst;
10° de kwaliteit van de dranken en de manier waarop deze in de werkplaatsen worden bedeeld; de hygiëne in de keuken, in de kantine en in de andere voor het personeel bestemde bijzondere inrichtingen van de onderneming;
11° de ter beschikking van het personeel gestelde tijdelijke huisvestingsgelegenheden, zoals voorzien in het koninklijk besluit van 25 juni 1951.
Art. 64octies. <KB 16-04-1965, art. 1> Wat de opdrachten betreft waarmee hij, overeenkomstig het vorig artikel, wordt belast treedt de arbeidsgeneesheer op als raadgever van de werkgever, van de directie, van de dienst en het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen, van de sociale dienst, van de personeelsdienst alsmede van elke andere dienst of van elke andere persoon die zich, in de onderneming, bezighoudt met de kwesties veiligheid, gezondheid of met de kwesties van sociale aard.
Ter gelegenheid van of ingevolge het bezoek dat de arbeidsgeneesheer aan de onderneming brengt in toepassing van artikel 64septies, doet hij aan die personen of organismen, naargelang van het geval, elk voorstel of elke opmerking die hij gepast acht.
De arbeidsgeneesheer moet zijn opdracht vervullen in nauwe samenwerking met bovenbedoelde personen en organismen. Indien hij verbonden is aan een bedrijfsgeneeskundige dienst, zal hij elke vergadering van het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen van betrokken bedrijf als raadgever bijwonen. Indien hij aan een interbedrijfsgeneeskundige dienst verbonden is moet hij trachten zo regelmatig mogelijk deel te nemen, eveneens als raadgever, aan de werkzaamheden van dezelfde comités die eventueel bestaan in de bij die dienst aangesloten ondernemingen.
De bovenbedoelde comités zijn ertoe verplicht de arbeidsgeneeskundige dienst in kennis te stellen van de datum en de agenda van hun vergaderingen.
Art. 64nonies. Om het de arbeidsgeneeskundige dienst mogelijk te maken zijn opdracht naar behoren uit te voeren, stelt de werkgever hem in kennis van de fabricageprocédés, van de werktechnieken alsmede van de stoffen en produkten die in de door hem bestuurde onderneming in gebruik zijn.
Op verzoek van die geneesheer of wanneer deze laatste erom wordt verzocht door het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen, laat de werkgever door een met dat doel door Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid aangenomen dienst of laboratorium monsternemingen en analysen verrichten van bovenbedoelde stoffen en produkten, van de atmosfeer in de werkplaatsen of van alle andere stoffen waarvan vermoed wordt dat zij schadelijk zijn, alsmede controles op de schadelijke fysische agentia zoals de ioniserende stralingen, de ultraviolette stralen, het intense lawaai, enz.
De werkgever brengt de arbeidsgeneesheer op de hoogte en raadpleegt hem in verband met de wijzigingen aan de fabricageprocédés, de werktechnieken of aan de installaties indien er ernstigere of nieuwe risico's kunnen voortvloeien, zoals ingeval nieuwe produkten worden gebruikt of gefabriceerd.
(De werkgever deelt, binnen de kortst mogelijke tijd, de uitslag en de gevolgtrekkingen van deze analysen en controles mede aan de arbeidsgeneeskundige dienst en aan het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen). <KB 24-08-1971, art. 22>
Art. 64decies. <KB 16-04-1965, art. 1> De arbeidsgeneesheer verstrekt, binnen het kader van zijn opdracht, aan de werknemers alle raadgevingen die hij nodig oordeelt, om het even of die werknemers al dan niet onderworpen zijn aan de bepalingen van de artikelen 52 tot 64sexies. Hij moet medewerken aan hun opleiding inzake hygiëne en gezondheid door voordrachten, lezingen, raadgevingen, artikels gepubliceerd in de informatiebulletins van de ondernemingen of door elk ander geschikt middel.
Art.65. <KB 16-04-1965, art. 1> Indien de werkgever, het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen, het in artikel 37, § 2, bedoelde paritair comité of een representatieve werknemersorganisatie, erom verzoeken, bezoekt de arbeidsgeneesheer binnen de kortst mogelijke tijd de onderneming waarover hij toezicht heeft.
Afdeling 4. - Bijzondere bepalingen.
Art. 65bis. <KB 16-04-1965, art. 1> In de ondernemingen die het voorwerp uitmaken van de uitzonderingsmaatregel voorzien in artikel 52, voorlaatste lid, kan de toepassing van de bepalingen van de artikelen 52 tot 62decies betreffende het medisch toezicht van de werknemers, op voorstel van het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen van de onderneming, uitgebreid worden tot al het niet onder die artikelen vallend personeel van die onderneming of tot een deel van dat personeel.
Het medisch toezicht op bovenbedoeld personeel dat het gevolg is van deze beslissing, moet onder dezelfde voorwaarden, als die bepaald bij artikel 148bis van het Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming, worden uitgeoefend.
Art. 65ter. <KB 16-04-1965, art. 1> Wanneer, naar zijn oordeel, de gezondheid van om het even welke werknemers van de onderneming bedreigd wordt ingevolge de toepassing van een nieuwe techniek, het gebruik van een nieuw produkt of ingevolge risico's voor besmetting of aansteking, mag de arbeidsgeneesheer de werknemers die hij aanwijst aan een medisch onderzoek onderwerpen om zich naar behoren vertrouwd te maken met de aard en de oorsprong van de risico's en om, op die manier, aan de werkgever de preventiemaatregelen te kunnen voorstellen die in de gegeven omstandigheden aangewezen lijken.
In dezelfde omstandigheden mogen de geneesheren-arbeidsinspecteurs met hetzelfde doel de in voorgaand lid voorziene nasporingen verrichten of opdracht daartoe geven.
De werkgever moet de arbeidsgeneesheer zonder verwijl de gevallen laten kennen van de werknemers die klagen over ongemakken of pathologische tekens die aan de werkvoorwaarden zouden kunnen te wijten zijn, om het even of die werknemers bedoeld worden in artikel 56 of niet.
Art. 65quater. <KB 16-04-1965, art 1> De arbeidsgeneesheren mogen, in geen geval, nagaan of de afwezigheid van de werknemers om gezondheidsredenen gegrond is. Telkens zij het nodig oordelen nochtans mogen zij bij hun behandelende geneesheer navraag doen naar de omstandigheden die tot die afwezigheid hebben geleid alsmede naar de evolutie van de gezondheidstoestand der betrokkenen ten einde met kennis van zaken te kunnen oordelen over de doeltreffendheid van hun preventieprogramma, de beroepsrisico's te kunnen opsporen en de minder-validen werk te kunnen geven dat bij hun toestand past, met het oog op hun heropleiding.
Art. 65quinquies. <KB 16-04-1965, art. 1> Mits hij in elk opzicht beantwoordt en aan de bepalingen van dit hoofdstuk en aan deze van de artikelen 40 tot 43 van het koninklijk besluit van 7 december 1931 houdende algemene verordening van de verzekering tegen de arbeidsongevallen, mag eenzelfde geneeskundige dienst belast worden met de taak van de arbeidsgeneeskundige dienst en met de medische dienst opgericht in toepassing van de wet betreffende de schadeloosstelling inzake arbeidsongevallen.
Art. 65sexies. <KB 16-04-1965, art. 1> De arbeidsgeneesheren hebben vrije toegang tot de ondernemingen die onderworpen zijn aan de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk en die tot de bevoegdheid behoren van de geneeskundige dienst waaraan zij verbonden zijn.
Zij mogen evenwel enkel in de ondergrondse werken komen en er blijven mits geleide van een daartoe door de werkgever of door diens afgevaardigde aangestelde persoon. Indien zij het nodig oordelen, verzoeken zij het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen erom een van de leden aan te wijzen om hen te vergezellen in die werken.
De werkgevers, hun gelastigden of hun afgevaardigden alsmede de werknemers zijn ertoe verplicht hun de aanwijzingen te verstrekken die zij vragen met het oog op de vervulling van hun opdracht.
Art. 65septies. <KB 16-04-1965, art. 1> Onverminderd de bepalingen van artikel 64ter betreffende de aangifte der beroepsziekten, zijn de aan de arbeidsgeneeskundige diensten verbonden dokters en andere personen ertoe verplicht het beroepsgeheim strikt te bewaren, niet alleen wat betreft de aanwijzingen van medische aard maar tevens wat de inlichtingen van vertrouwelijke aard betreft in verband met de nijverheidsinstallaties, de fabricageprocédés, de samenstelling van de behandelde, gebruikte of gefabriceerde produkten en van alle andere kwesties met betrekking tot de organisatie en de toestand van de onderneming, waarvan zij uiteraard op de hoogte zijn.
Art. 65octies. <KB 16-04-1965, art. 1> Afgezien van de verplichtingen waarvan de door dit hoofdstuk opgerichte arbeidsgeneeskundige diensten zich moeten kwijten, mogen de geneesheren-arbeidsinspecteurs, wanneer zij het nodig oordelen, in de aan de bepalingen van dit besluit onderworpen ondernemingen tot elk onderzoek inzake de gezondheid en tot elk medisch onderzoek van het personeel met het oog op de studie van de fysiologie en van de pathologie van de arbeid overgaan.
De geneesheren-arbeidsinspecteurs, de arbeidsgeneesheren en de werkgevers nemen, vooraf en na gemeen overleg, alle nodige maatregelen opdat die onderzoekingen in de beste voorwaarden zouden kunnen gebeuren, zowel wat de goede gang van het werk in de betrokken ondernemingen als het door de Administratie van arbeidshygiëne en -geneeskunde nagestreefde doel betreft.
Art. 65nonies. <KB 16-04-1965, art. 1> Behalve in geval van het in artikel 63quater bedoelde beroep en van de kwesties die tot de bevoegdheid behoren van de erkenningscommissie waarvan sprake in artikel 35, zullen alle betwistingen of moeilijkheden van medische aard die uit de voorschriften van dit hoofdstuk kunnen voortvloeien door de geneesheren-arbeidsinspecteurs worden beslecht.
HOOFDSTUK 3. - Gezondheidsmiddelen ten behoeve van de individuele bescherming.
Afdeling 1. - Bescherming tegen schadelijke factoren.
Art.66. In al de bij artikel 1 van dit besluit beoogde werkplaatsen, en afgezien van de te dien opzichte bestaande voorschriften opgenomen in de besluiten tot vergunning van de betrokken inrichtingen zullen de bedrijfshoofden mogen verplicht worden gepaste gezondheidsmiddelen voor individuele bescherming ter beschikking van de arbeiders te stellen wier werkzaamheden ziekte- of ongeval risico's kunnen teweegbrengen of van bijzonder vuile aard zijn.
Art.67. De bij het vorig artikel beoogde gezondheidsmiddelen voor individuele bescherming zullen, volgens het geval, bestaan uit :
a) beschermingskledij;
b) isolerende dermatologische bereidingen, neutraliserende producten;
c) ademhalingstoestellen, brillen, gelaatschermen;
d) opvoedkundige raadgevingen voor het personeel.
Deze middelen zullen door de Minister van Arbeid en Sociale Voorzorg, door de Minister van Economische Zaken of door de Minister van Energie en Brandstof, door hun respectieve gelastigden opgelegd worden; die voorzien in littera's a en b op advies van de Dienst voor Medische Arbeidsinspectie, die voorzien in littera's c en d op advies van die Dienst en van het Mijnwezen.
A. Beschermingskledij.
Art.68. <KB 03-03-1975, art. 2> Onverminderd de bepalingen van het hoofdstuk Ibis betreffende de werkuitrusting, moeten de werknemers een beschermingskledij dragen, waarvan de kenmerken zullen worden bepaald volgens de aard van de bijzondere risico's of bijzondere omstandigheden van het werk dat ze verrichten en waartegen moet worden ingegaan met andere middelen dan de onderdelen van de werkuitrusting die in voormeld hoofdstuk Ibis vermeld zijn.
Art.69. <KB 03-03-1975, art. 2> De werkgevers zijn verplicht op hun kosten de in artikel 68 bedoelde beschermingskledij aan de betrokken werknemers te leveren, ze in goede gebruiksklare toestand te onderhouden, ze te reinigen, te ontsmetten, te herstellen en tijdig te vervangen.
B. Isolerende dermatologische bereidingen, neutraliserende producten.
Art.70. Er zal een gepaste isolerende dermatologische bereiding kunnen voorgeschreven worden voor de arbeiders wier ontblote lichaamsdelen aan de invloed van prikkelende bestanddelen of factoren blootgesteld zijn.
Art.71. Omvatten de werkzaamheden de behandeling van bijtende bestanddelen, zal een gepast neutraliserend product voor de aan bedoelde verrichtingen te werk gestelde arbeiders kunnen voorgeschreven worden.
Art.72. De dermatologische bereidingen en de neutraliserende producten moeten in recipiënten, waarin ze niet kunnen besmet of bevuild worden, binnen het bereik van de belanghebbende arbeiders staan.
De neutraliserende producten moeten in voldoende grote recipiënten gedaan worden waarin inzonderheid de handen en de voorarmen helemaal gedompeld of bestrooid kunnen worden.
De dermatologische bereidingen moeten in individuele potjes of tuben aan de arbeiders uitgereikt worden.
Art.73. De samenstelling van de dermatologische bereidingen en van de neutraliserende producten zal, in elk geval, door de Dienst van de Medische Arbeidsinspectie vastgesteld of aangenomen worden.
C. Ademhalingstoestellen, brillen, gelaatschermen.
Art.74. De beschermende ademhalingstoestellen moeten naar een der volgende stelsels gemaakt worden :
a) met filter;
b) met toevoer van vrije of geperste lucht;
c) met gesloten omloop, namelijk met zuurstofvoorraad en toestel voor regeneratie van de uitgeademde lucht.
Het stelsel van het te gebruiken ademhalingstoestel zal door de Dienst van Medische Arbeidsinspectie en door het Mijnwezen samen bepaald worden.
Art.75. De voor het vullen van de ademhalingstoestellen met toevoer gebruikte lucht zal geen enkel aan haar normale samenstelling vreemd bestanddeel mogen bevatten.
Wat de ademhalingstoestellen met filter betreft, laatstgenoemde moet te gepasten tijde, zodra het niet meer doelmatig is, vervangen worden.
Art.76. De ademhalingstoestellen moeten naar een door de Minister van Arbeid en Sociale Voorzorg, door de Minister van Economische Zaken of door de Minister van Energie en Brandstof naar het geval of door hun respectieve gelastigden aangenomen model vervaardigd zijn.
Art.77. De beschermingsbrillen moeten, desnoods, voorzien zijn van ooglappen en zijschermen en het geheel moet juist op het aangezicht passen. Desgevallend zullen ze daarenboven voldoende diepe schelpen hebben om het gelijktijdig dragen van gezichtsglazen mogelijk te maken.
Art.78. De glazen van de brillen en van de gelaatschermen, alsmede de oog- of kijkgaten van de ademhalingstoestellen zullen voldoende dik zijn, geen enkel gebrek vertonen en zorgvuldig gepolijste, effen en streng evenwijdige voorzijden hebben. Ze moeten kleurloos en volledig doorschijnend zijn, behalve wanneer ze schadelijke uitstralingen moeten tegenhouden.
De antiactinische glazen moeten op gebied van doeltreffendheid en helderheid alle waarborg bieden.
Art.79. De aan het hoofd te bevestigen ademhalingstoestellen, brillen, alsmede gelaatschermen moeten ter beschikking van ieder arbeider tot zijn persoonlijk gebruik gehouden worden. Het gemeenschappelijk gebruik van deze voorwerpen zal evenwel geduld worden wanneer ze vóór elke verandering van gebruiker ontsmet worden.
D. Opvoedkundige raadgevingen voor het personeel.
Art.80. De bedrijfshoofden zullen er kunnen toe gehouden worden de arbeiders over de in artikel 66 van dit besluit beoogde gevaren, waaraan ze blootgesteld zijn, in te lichten, alsmede hun de tot het vermijden er van te nemen voorzorgen aan te wijzen.
Deze inlichtingen en aanwijzingen moeten gegeven worden door opvoedkundige raadgevingen bestendig in de lokalen van het bedrijf op goed zichtbare plaatsen aangeplakt en aldus opgesteld dat ze door de belanghebbende arbeiders kunnen begrepen worden.
Art.81. De opvoedkundige raadgevingen moeten in goed leesbare letters gedrukt worden.
De aanplakbrieven mogen geenszins minder dan 25 cm X 20 cm meten. Zodra het lezen er van dreigt bemoeilijkt te worden moeten ze vernieuwd worden.
Art.82. De tekst van de opvoedkundige raadgevingen moet in ieder geval door de Dienst van Medische Arbeidsinspectie en door het Mijnwezen samen verstrekt of aangenomen worden.
Afdeling 2. - Zittend werk.
Art.83. In de bureau's van de bij artikel 1 van dit besluit beoogde ondernemingen moeten de bedienden over zitgelegenheden met rugleuning beschikken zodat ze hun voeten op de grond of op een verhoogd vlak kunnen laten rusten.
Afdeling 3. - Algemene bepalingen.
Art.84. Al de onder bij afdeling I van dit hoofdstuk beoogde gezondheidsmiddelen voor individuele bescherming moeten voortdurend in goeden staat van gebruik behouden worden en te gepasten tijde door de zorgen en op de kosten van de bedrijfshoofden gereinigd of vernieuwd worden.
De overalls, schorten, mutsen en kappen met ooggaten moeten minstens eens per week gewassen worden.
Art.85. De bedrijfshoofden, werkgevers, zaakvoerders of directeurs moeten er over waken dat de arbeiders regelmatig en op een rationele manier van de te hunner beschikking gestelde gezondheidsmiddelen voor individuele bescherming gebruik maken en dat ze die onder geen voorwendsel buiten de inrichting meedragen.
Art.86. De arbeiders zijn er toe gehouden de te hunner beschikking gestelde gezondheidsmiddelen voor individuele bescherming te gebruiken door zich naar de onderrichtingen die zij daaromtrent zullen ontvangen hebben, te gedragen.
Het is hun verboden ze te beschadigen, te bevuilen of met opzet nutteloos te gebruiken.
HOOFDSTUK 4. - (Aan de door ongeval of ongesteldheid getroffenen te verlenen eerste hulp en dringende zorgen.)
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
A. Dringende zorgen en overbrenging.
Art.87. <KB 23-02-1987, art. 1> De werkgever moet de nodige maatregelen nemen om :
1° de door ongeval of ongesteldheid getroffenen zo spoedig mogelijk de vereiste hulp, dringende verzorging en bijstand te kunnen bezorgen van een dokter of van een persoon die bevoegd is om hen voor de gevaren van verwikkelingen te vrijwaren;
2° indien de omstandigheden het vereisen, de verplaatsing van een dokter of van een verpleegkundige tot bij het slachtoffer zo snel mogelijk en in de best mogelijke omstandigheden te laten verlopen;
3° hen, na het verlenen van de eerste zorgen, door een terzake deskundige persoon te laten begeleiden naar een behoorlijk verpleeglokaal;
4° indien nodig, eveneens het vervoer, hetzij naar hun woonplaats, hetzij naar een aan de aard van de vastgestelde letsels of aandoeningen aangepaste verzorgingsinstelling te verzekeren;
5° de zorgenverleners van gelijk welk niveau toe te laten op ieder ogenblik en overal met elkaar in contact te komen door een doeltreffend communicatiesysteem te hunner beschikking te stellen ten einde hen toe te laten snel te beslissen over de aard van de nodige hulpverlening en deze laatste te coördineren.
(6° in dat verband de nodige verbindingen te onderhouden met diensten van buitenaf.) <KB 1996-04-11/33, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 01-06-1996>
B. Zorgenverleners - niet artsen.
Verpleegkundigen.
Art.88. <KB 23-02-1987, art. 1> Wanneer minder dan honderd werknemers aanwezig zijn bij de ondergrondse werken in de zetel van een kolenmijn waar gewoonlijk meer dan tweehonderd werknemers zijn tewerkgesteld, moet één verpleegkundige voor die zetel beschikbaar zijn.
In iedere zetel van de betrokken bedrijven zullen, zolang er minstens honderd werknemers in de ondergrond tewerkgesteld worden, twee gekwalificeerde verpleegkundigen zijn; één van hen moet aanwezig zijn in de verpleegzaal en bestendig klaar staan om af te dalen voor het toedienen van eerste hulp bij ongeval of ongesteldheid wanneer dat om medische redenen noodzakelijk is; de andere moet beschikbaar zijn op de zetel.
Ten einde vertrouwd te geraken met de omstandigheden waarin eventueel hulp moet worden geboden, zullen de verpleegkundigen in ieder geval ten minste eenmaal per maand en telkens als er ingrijpende wijzigingen worden aangebracht aan de ondergrondse werken, deze bezoeken, ten einde na te gaan of de voorgeschreven eerstehulpmiddelen er beschikbaar zijn en tevens om raadgevingen te verstrekken aan de ambulanciers.
Verpleegkundigen zonder ervaring in diensten voor intensieve zorgen en in spoedgevallendienst zullen een bijkomende opleiding genieten. Het programma van deze opleiding in een intensieve en/of spoedgevallendienst van een geschikt ziekenhuis zal bepaald worden door de arts-reanimator en de arts-coördinator bedoeld bij artikel 96 in overleg met de arbeidsgeneesheer en/of met de andere inzake hulpverlening verantwoordelijke artsen en zal over een duur van ten minste zes weken lopen.
Deze termijn wordt besteed aan het opdoen van zoveel mogelijk ervaring inzake dringende medische hulpverlening en intensieve zorgen in een daartoe geschikt ziekenhuis. Daarenboven wordt ten minste één week besteed aan het vertrouwd worden met de ondergrondse eerstehulpverlening.
Alle verpleegkundigen zullen om de twee jaar en gedurende ten minste twee weken bijgeschoold worden in de spoedgevallendienst en de dienst voor intensieve zorgen van de ziekenhuizen waarmee wordt samengewerkt. Ze zullen bovendien deelnemen aan bijscholingscursussen die jaarlijks twee halve werkdagen zullen beslaan.
Ambulanciers.
Art.89. <KB 23-02-1987, art. 1> In de steenkolenmijnen zorgt de werkgever ervoor dat ten minste vijf procent van de ingeschreven ondergrondse werknemers wordt opgeleid tot ambulancier. Deze opleiding wordt georganiseerd door de werkgever en begeleid door een in artikel 96 bedoelde arts-reanimator en door de arts-coördinator in overleg met de arbeidsgeneesheer en/of met de andere inzake eerstehulpverlening verantwoordelijke artsen. Zij is onderworpen aan een voorafgaande erkenning door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid op advies van de administratie van de arbeidshygiëne en -geneeskunde. In de ondergrondse werkplaatsen zullen zich ambulanciers bevinden naar rato van gemiddeld één op twintig van de aanwezige ondergrondse werknemers.
De werkgever zal in de mate van het mogelijke waken over de gelijkmatige verspreiding van de ambulanciers over de drie werkploegen en de verscheidene werkplaatsen, zodat zij zich bevinden in de nabijheid van plaatsen waar risico's voor een ongeval kunnen bestaan en derwijze dat zij tijdig kunnen tussenkomen. Zij zullen op regelmatige tijdstippen bijgeschoold worden door de artsen die inzake eerste hulp verantwoordelijkheid dragen, evenals door de verpleegkundigen.
Hulpverleners.
Art.90. <KB 23-02-1987, art. 1> Afgezien van de bepalingen van bovenstaande artikelen 88 en 89 zullen de werkgevers van de steenkolenmijnen met het oog op het toedienen van de eerste zorgen aan gekwetsten en zieken, cursussen van ten minste twintig uren inrichten voor het personeel dat met het toezicht over de ondergrondse of de bovengrondse werken is belast; deze cursussen mogen voor verscheidene bedrijven samen worden ingericht en moeten vooraf worden erkend door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid.
De werkgevers wier personeel gewoonlijk minstens vijfentwintig leden telt, dienen per vijfentwintig werknemers minstens één persoon aan te duiden die ertoe bevoegd is eerste hulp te verlenen en die hiervoor een door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid erkende opleiding van ten minste twintig uren heeft genoten.
C. Materieel voor eerste hulp.
Draagberrie.
Art.91. <KB 23-02-1987, art. 1> In de mijnen moet zich, ter hoogte van de aan- en afvoergalerij van iedere werkplaats en op iedere plaats waar de arts-reanimator, de arts-coördinator, in overleg met de arbeidsgeneesheren en/of andere inzake eerstehulpverlening verantwoordelijke artsen dit nodig achten, een aan de bijzondere omstandigheden aangepaste draagberrie met twee dekens bevinden.
In de ondergrondse groeven en graverijen worden de plaats van en het aantal draagberries vastgesteld door de arbeidsgeneesheer.
Interventiematerieel voor ambulanciers en hulpverleners.
Art.92. <KB 23-02-1987, art. 1> Dit materieel moet worden bewaard in een draagbare kist die voorhanden is op elk van de plaatsen bedoeld bij de twee vorige leden. Zij zal alle noodzakelijke middelen bevatten om een gekwetste of zieke maximale kansen te bieden, onder voorbehoud dat deze middelen door de ambulanciers of de hulpverleners kunnen en mogen worden aangewend. Wat de mijnen betreft dient de kist vervaardigd te zijn uit materialen die aan de bijzondere omstandigheden zijn aangepast en ze moet voorzien zijn van een handvat of een ander geschikt middel om ze gemakkelijk te dragen. De inhoud van de kist zal bepaald worden door de arts-reanimator en de arts-coördinator in overleg met de arbeidsgeneesheren en/of de andere inzake eerstehulpverlening verantwoordelijke artsen.
In de ondergrondse groeven en graverijen wordt de samenstelling van het interventiematerieel bepaald door de arbeidsgeneesheer.
Interventiematerieel voor artsen en verpleegkundigen.
Art.93. <KB 23-02-1987, art 1> De samenstelling van dit materieel wordt bepaald door de arts-reanimator en de arts-coördinator in overleg met de arbeidsgeneesheren en/of andere inzake eerstehulpverlening verantwoordelijke artsen.
Ziekenwagen.
Art.94. <KB 23-02-1987, art. 1> Voor het transport van gewonden of zieken zal men per ondergrondse verdieping beschikken over ten minste één ziekenwagen. Deze zal op de meest gunstige plaats opgesteld staan en moet beantwoorden aan de door de arts-reanimator, de arts-coördinator in overleg met de arbeidsgeneesheren en/of andere inzake eerstehulpverlening verantwoordelijke artsen gestelde eisen. In ieder geval zal hij uitgerust worden met een doeltreffend veersysteem; bovendien moet de ziekenwagen zo gebouwd zijn dat twee zorgenverleners het slachtoffer kunnen vergezellen en dat zij hartmassage, beademing evenals infusie kunnen toepassen.
Verpleeglokaal.
Art.95. <KB 23-02-1987, art. 2> Een in artikel 87, 3°, bedoeld verpleeglokaal dient te worden ingericht in de mijnen op de voor dit doel meest geschikte plaats of plaatsen, hetzij ondergronds, hetzij bovengronds. Het lokaal moet gevrijwaard zijn voor alle schadelijke invloeden, goed verlucht, verlicht en verwarmd. Het lokaal zal uitgerust worden overeenkomstig de adviezen van de arts-reanimator en de arts-coördinator in overleg met de arbeidsgeneesheren en/of andere voor de eerstehulpverlening verantwoordelijke artsen. Het interventiematerieel dat door de arts of de verpleegkundige zal meegenomen worden wanneer zij afdalen om een gekwetste of zieke bij te staan, zal hier worden bewaard.
In de ondergrondse groeven en graverijen wordt dat lokaal ingericht op de meest aangewezen plaats in overleg met de arbeidsgeneesheer.
Afdeling 2. - Bijzondere bepalingen.
Art.96. <KB 23-02-1987, art. 2> In de mijnen duidt de werkgever een arts-coördinator aan wiens taak erin bestaat alle werkzaamheden in verband met de organisatie van de eerste hulp bij ongeval of ongesteldheid in de verscheidene uitbatingszetels te coördineren.
Deze geneesheer zal bij de Medische Inspectie regelmatig verslag uitbrengen over de activiteiten dienaangaande. De werkgever laat zich inzake alle aspecten van de eerstehulpverlening eveneens adviseren door zijn arbeidsgeneesheer en/of andere artsen die terzake verantwoordelijkheid dragen en door een arts-reanimator die verbonden is aan een verzorgingsinstelling bedoeld in artikel 87, 4°. Onder arts-reanimator wordt verstaan een geneesheer-specialist in de anesthesie met bijzondere bekwaamheid inzake dringende hulpverlening en intensieve zorgen.
Art.97. <KB 23-02-1987, art. 2> In de ondergrondse groeven en graverijen zal de werkgever, in overleg met de arbeidsgeneesheer, alle activiteiten met betrekking tot de organisatie van de eerstehulpverlening in geval van ongeval of ongesteldheid coördineren.
HOOFDSTUK 5. - Algemene bepalingen.
Art.98. De bedrijfshoofden, die onder de toepassing vallen van de bepalingen van dit besluit moeten daarvan een exemplaar ter beschikking van hun personeel houden.
Art.99. De inbreuken op de bepalingen van dit besluit zullen vervolgd en gevonnist worden overeenkomstig de artikelen 39 en 40 van de wet dd. 5 Juni 1911, tot aanvulling en wijziging van de wetten van 21 April 1810 en 2 Mei 1837 betreffende de mijnen, groeven en graverijen (art. 130 en 131 van de samengeordende mijnwetten).
Art.100. <KB 23-02-1987, art. 2> De ingenieurs en beambten van de administratie van het mijnwezen alsmede de leden van de medische arbeidsinspectie worden ermee belast toezicht te houden over de uitvoering van dit besluit, met uitzondering van de bepalingen van hoofdstuk II betreffende de gezondheidscontrole over het personeel waarvoor vermeld toezicht uitsluitend door de leden van de dienst voor medische arbeidsinspectie zal worden uitgeoefend.
Art.101. Worden op de ene of de andere van de bij benedenstaand artikel 102 vastgestelde datum ingetrokken, volgens identiteit van hun voorwerp met dat van de bepalingen van dit besluit, die op dezelfde datum van kracht worden :
Het koninklijk besluit van 23 Juni 1908 betreffende de bergplaatsen voor ademhalingstoestellen in de steenkolenmijnen, alsmede de ministeriële besluiten genomen in uitvoering van dat besluit;
De ministeriële omzendbrief van 10 Juli 1908 betreffende de bergplaatsen voor ademhalingstoestellen;
Het koninklijk besluit van 28 Augustus 1911 betreffende de stortbaden in de kolenmijnen; alsmede de koninklijke besluiten van 29 September 1930 en 22 Juni 1939, waarbij vermeld besluit werd gewijzigd;
Het koninklijk besluit van 6 September 1912 omtrent de kleerkamers en wastafels in de kolenmijnen;
De ministeriële omzendbrieven van 2 December 1920 en 28 Februari 1921, tot interpretering van sommige bepalingen van de koninklijke besluiten van 15 September 1919 betreffende de bovengrondse inrichtingen van de mijnen, ondergrondse groeven en graverijen; van 28 Augustus 1911 omtrent de stortbaden in de kolenmijnen, en van 6 September 1912 omtrent de kleerkamers-wastafels in de kolenmijnen;
Het koninklijk besluit van 30 Juni 1919, met uitzondering van artikel 7 er van, aangaande de mijnwerkerswormziekte, alsmede de koninklijke besluiten van 31 December 1920, 7 Maart 1921 en 17 October 1921, waarbij vermeld besluit werd gewijzigd;
De artikelen 11, 12, 13, 14 en 68, alinea 1, van het koninklijk besluit van 15 September 1919, houdende regeling van de arbeid in de bovengrondse instellingen;
Het koninklijk besluit van 16 Januari 1940 tot voorschrijving van de maatregelen bestemd om aan de gekwetsten of zieken van de mijnen, graverijen en onderaardse groeven de eerste medische hulpmiddelen te verzekeren.
Art.102. De bepalingen van de artikelen 2 tot 32 van dit besluit treden op 1 Januari 1950 in werking, die van de artikelen 33 tot 65 ervan op 1 April 1948, die van de artikelen 66 tot 97 ervan op 1 Januari 1948.
Art.103. De Minister van Economische Zaken en Middenstand, de Minister van Energie en Brandstof, de Minister van Arbeid en Sociale Voorzorg en de Minister van Volksgezondheid en van het Gezin, zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. N1. Bijlage : Medisch toezicht over de aan risico voor beroepsziekten blootgestelde werknemers. Lijst der in artikel 56, 2°, van dit hoofdstuk bedoelde werknemers. Voorwaarden waaraan het onderzoek bij indienstneming en het periodiek onderzoek van die werknemers moeten beantwoorden.
Art. 1MN1. Silicosis, antraco-silicosis en andere door stof veroorzaakte pneumopathieën.
Art. 2MN1. Aandoeningen veroorzaakt door de ioniserende stralingen voortgebracht door het radioactief stof of de radioactieve gassen. <Om technische redenen werd deze bijlage niet opgenomen, zie B.St. 16-04-1965, p. 6793>
Art. N2. Bijlage tot hoofdstuk 4 en toelichtingsnota. <Om technische redenen werden deze bijlage en nota niet opgenomen, zie B.St. 01-10-1947, p. 8932>