Details



Externe links:

Justel
Reflex



Titel:

20 FEBRUARI 1933. - Koninklijk besluit houdende verordening op de hefwerktuigen en kabelbanen in gebruik in de nijverheids- en handelsondernemingen andere dan ondergrondsche werken betreffende mijnen, groeven en graverijen. <Nota : voor de openluchtgroeven, zie het Algemeen Reglement voor de bescherming van de arbeid, titel III, CN : 1947-09-27/2> (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest <BVR2011-07-15/41, art. 31, 002; Inwerkingtreding : 06-09-2013>) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 06-09-2011 en tekstbijwerking tot 06-09-2011)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Toepassingsgebied.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Bouw, stabiliteit, belasting.
Art. 2-3
HOOFDSTUK III. - Veiligheidstoestellen.
Art. 4-8
HOOFDSTUK IV. - Maatregelen tijdens de bewegingen te nemen voor de veiligheid der personen.
Art. 9
HOOFDSTUK V. - Speciale bepalingen betreffende de toestellen voor het vervoer van personen.
Art. 10-12
HOOFDSTUK VI. - Onderhoud.
Art. 13
HOOFDSTUK VII. - Goedkeuring en onderzoekingen.
Art. 14-16
HOOFDSTUK VIII. - Bepalingen aangaande de kabelbanen.
Art. 17-18
HOOFDSTUK IX. - Ambtelijk toezicht en bestraffing.
Art. 19-21
HOOFDSTUK X. - Afwijkingen en bijzondere bepalingen.
Art. 22-25



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2011035717 



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Toepassingsgebied.
Artikel 1. Zijn onderworpen aan de bepalingen van onderhavig besluit de hefwerktuigen : brugkranen, kranen, vrachthijschtuigen, liften, hellingen met draagtoestellen en de kabelbanen, wanneer die toestellen gebruikt worden in de nijverheids- en handelsondernemingen, beheerscht door de wet van 24 December 1903, op de vergoeding der schade voortspruitende uit arbeidsongevallen en voor zooveel zij worden aangezet door een stoommachine of een motor onderworpen aan het stelsel der als gevaarlijk ongezond of hinderlijk ingedeelde inrichtingen.
  Daarenboven in de aanhoorigheden en de inrichtingen der mijnen, groeven en graverijen andere dan de schachten en ondergrondsche werken, evenals in de nijverheids- en handelsondernemingen uitdrukkelijk opgenomen in de lijst der als gevaarlijk, ongezond of hinderlijk ingedeelde inrichtingen is onderhavig reglement ook toepasselijk op de toestellen in voorafgaande alinea opgesomd, wanneer zij in werking worden gesteld met de hand of door middel van een motor, ander dan die welke bedoeld zijn in deze alinea, met het voorbehoud nochtans, dat de met de hand in werking gestelde toestellen er niet aan onderworpen zijn, wanneer het gewicht der op te heffen of te verplaatsen lasten duizend kilogram niet te boven gaat.

HOOFDSTUK II. - Bouw, stabiliteit, belasting.
Art.2. De hefwerktuigen dienen vervaardigd uit materieel van goede hoedanigheid en van voldoend weerstandsvermogen.
  Zij worden derwijze opgesteld zoodanig dat hun volkomen stabiliteit verzekerd weze in al de toestanden hunner belasting en werking.
  Zij zijn voorzien van een opschrift dat de maximum belasting aanduidt, die ze mogen ondergaan in de verschillende toestanden van de hangtoestellen en, in geval ze bestemd zijn voor den dienst van het personeel, geeft het opschrift het getal personen aan dat te gelijker tijde mag worden vervoerd.

Art.3. De kettingen, haken, kabels en andere afneembare deelen, dienende tot het vastbinden, opheffen of vervoeren der lasten, dienen van een volgnummer voorzien, dat zoo mogelijk in het metaal gestempeld is en toelaat, dank aan de bijhouding van een staat, den naam van den leverancier, den datum van ingebruikstelling, de toegelatene maximum belasting te laten kennen, alsook de data der verschillende uitgloeiingen, wanneer de aard van het tuig zulks vergt.

HOOFDSTUK III. - Veiligheidstoestellen.
Art.4. In geval het onverwacht neerdalen van lasten of van toestellen, dienende tot het vervoer, een oorzaak van gevaar mocht opleveren voor de personen, worden de hefwerktuigen voorzien van remmen, pallen, valschermen of andere veiligheidsmiddelen, derwijze ingericht dat zij dat neerdalen beletten of beperken en ze alzoo gevaarloos maken.
  Wanneer een overdreven hoogheffen der ophangingsorganen gevaar mocht opleveren voor het personeel, dienen de hefwerktuigen voorzien van een toestel dat dit overdreven hoogheffen belet en automatisch de remmen in werking brengt zoohaast het hoogheffen de toegelaten grens overschrijdt.

Art.5. De noodige maatregelen worden getroffen om het vallen te beletten van de lasten of gedeelten ervan.
  In geval het beginsel zelf van de werking van het heftoestel de mogelijkheid uitsluit van het verwezenlijken dezer bepaling, worden de noodige maatregelen getroffen opdat het vallen van de lasten of gedeelten ervan geen gevaar mochten veroorzaken voor het personeel.

Art.6. Ingeval de openingen bestemd voor de doorlating of de hanteering der toestellen of der lasten gevaar mocht opleveren voor het personeel worden zij voorzien van leuningen met stootplinten of van andere doeltreffende veiligheidsinrichtingen, bestemd om het vallen van personen of van welke voorwerpen ook te voorkomen; in geval deze inrichtingen beweegbaar zijn; dienen zij zooveel mogelijk automatisch in werking te komen.
  Overigens worden de verschillende laadplaatsen voorzien van hekkens of andere afsluitinrichtingen die slechts mogen open blijven tijdens het stilhouden der kooien of vervoertoestellen op de hoogte dier laadplaatsen of ter gelegenheid van de hanteering der lasten op dezelfde laadplaatsen.

Art.7. Bij de brugkranen en dergelijke vervoerinrichtingen wordt de kajuit van den brugvoerder of machinist zoo geschikt, dat deze arbeider ten allen tijde gemakkelijk de lasten en de plaatsen boven dewelke zij moet heengaan kan in oogenschouw nemen.
  In geval deze bepaling niet kan worden verwezenlijkt, mogen de bewegingen slechts worden uitgevoerd op bevel en volgens de aanduidingen van een aangestelde belast ervoor te zorgen, dat zij geschieden zonder gevaar voor het personeel.

Art.8. De noodige maatregelen worden genomen opdat niemand zich zou kunnen begeven op de sporen der brugkranen zonder vooraf den brugvoerder te hebben verwittigd.

HOOFDSTUK IV. - Maatregelen tijdens de bewegingen te nemen voor de veiligheid der personen.
Art.9. De aangestelde voor den dienst van een hefwerktuig, dat horizontaal vervoer verricht, mag het verplaatsen der lasten niet beginnen vooraleer, door middel van een sein, het personeel, werkzaam in de nabijheid van den door de lasten te volgen weg, te hebben verwittigd. Hij neemt dezelfde voorzorgsmaatregelen in geval, ter gelegenheid van verplaatsingen zonder laatsten, de ophangingstuigen aan het personeel ongevallen mochten kunnen veroorzaken.
  Deze waarschuwing is niet verplichtend in geval de werkzaamheden uitgevoerd worden volgens de aanduidingen van een aangestelde speciaal er mee belast te zorgen, dat zij geschieden zonder gevaar voor het personeel.

HOOFDSTUK V. - Speciale bepalingen betreffende de toestellen voor het vervoer van personen.
Art.10. In geval hefwerktuigen andere dan de liften, die eigenlijk voor het vervoer van personen opgericht zijn, gebruikt worden voor het vervoer van personen, mogen zij tijdens dit vervoer geen totale nuttige belasting ontvangen grooter dan de helft der nuttige maximumbelasting, vastgesteld voor het vervoer van lasten. Voor de berekening wordt het gewicht van ieder persoon geschat op 70 kilogram.
  De laagste, tusschenliggende en bovenste laadplaatsen der liften en elevators, in gebruik voor het vervoer van personen, dienen voorzien van ineenschakelingen, die het in beweging brengen van het toestel slechts toelaten wanneer alle deuren dicht zijn en beletten deze te openen zoolang de kooien niet stil staan op de hoogte der laadplaats waar deze deuren aangebracht zijn.
  De bepalingen der twee voorafgaande alinea's zijn niet verplichtend bij de hefwerktuigen, die geen ander personen mogen vervoeren dan den aangestelde voor het vervoer of de begeleiders belast de vervoerde waren te vergezellen.
  In dit geval nochtans dienen de noodige maatregelen getroffen ten einde voor deze begeleiders alle mogelijkheid voor uitvallen te verhinderen.

Art.11. In geval koopwaren worden vervoerd door middel van liften, bestemd voor het vervoer van personen, mag de totale last het gewicht niet overtreffen van het grootste getal personen, dat te zamen mag worden vervoerd, met dien verstande, dat iedere last van 70 kilogram of onderverdeeling van 70 kilogram aangezien wordt als gelijkstaande met het gewicht van één persoon.

Art.12. De ophaalinrichtingen in gebruik in de in open lucht aangelegde groeven en graverijen en benut voor het vervoer van het personeel zijn niet onderworpen aan de bepalingen van de twee voorafgaande artikelen. Het vervoer van het personeel mag slechts verricht worden door middel dier toestellen na een toelating der deputatie van den provincieraad, die, na advies van den betrokken technischen ambtenaar, hoofd van dienst, de na te leven bijzondere voorschriften vaststelt, rekening houdende met de speciale schikkingen der inrichting.
  Er wordt bij koninklijk besluit over het beroep uitgesproken, 'tzij door den gouverneur der provincie handelende uit eigen beweging of op verzoek van den betrokkene technischen ambtenaar, 'tzij door de belanghebbenden tegen de beslissingen door de Deputatie van den Provincieraad genomen in uitvoering van voorafgaande alinea.
  Het beroep dient ingesteld bij aangeteekenden brief binnen het tijdverloop van dertig dagen vanaf de bekendmaking der beslissing in het bestuurlijk memoriaal der provincie.

HOOFDSTUK VI. - Onderhoud.
Art.13. <KB 11-09-1933, art. 1> De verschillende onderdeelen der hefwerktuigen dienen in een volmaakten onderhoudstoestand behouden.
  De kettingen, haken en dergelijke tuigen benut voor het vastmaken, het opheffen en het vervoeren der lasten dienen zorgvuldig uitgegloeid, wanneer er te vreezen is, om reden namelijk van de hevigheid en den aard van het verrichte werk, dat de hoedanigheid van het metaal ontaardingen mocht hebben ondergaan; het uitgloeien geschiedt ook op aanvraag der personen aangesteld voor de onderzoekingen; melding wordt gemaakt van de uitgloeiingen in den staat waarvan sprake in artikel 3.
  Tenzij bij toelating verleend door den bevoegden dienst, mag voor de kettingen, haken en dergelijke tuigen, die regelmatig in dienst, zijn de tijd begrepen tusschen twee op eenvolgende uitgloeiingen geen twaalf maanden overschrijden in geval, die tuigen vervaardigd zijn in metaal van hoogstens 12 1/2 mm. dikte, noch vier en twintig maanden, in geval zij vervaardigd zijn in metaal van meer dan 12 1/2 mm. dikte.
  Voor de tuigen, die slechts zeldzaam in gebruik zijn, dienen de uitgloeiingen slechts te geschieden nadat deze tuigen een arbeid verricht hebben welke gelijkwaardig is met dien, welken zij verricht zouden hebben tijdens een regelmatig gebruik gedurende twaalf of vier en twintig maanden, volgens de onderscheiding gedaan in voorafgaande alinea.
  In geval de haken en dergelijke tuigen zoo ingericht zijn, dat zij bij het gebruik geen schokken ondergaan of, wanneer om reden van de natuur van het gebruikte metaal, geen ontaarding van de hoedanigheid van het metaal te vreezen is, zijn de periodische uitgloeiingen niet vereischt.
  De eigenaars van heftoestellen mogen van voorafgaande bepaling slechts gebruik maken voor zooveel de onderzoeker, waarvan spraak in artikel 14, verklaard heeft in zijn rapporten, dat de toestellen aan de vereischten voldoen om krachtens voorafgaande alinea aan de verplichting der periodische uitgloeiingen te ontsnappen en daarbij, dat het metaal zijn hoedanigheden voldoende behouden heeft, zoodat het uitgloeien niet noodig is.

HOOFDSTUK VII. - Goedkeuring en onderzoekingen.
Art.14. <KB 12-05-1938, art. 1> Vóór de inwerkingstelling dient ieder hefwerktuig, bestemd voor het vervoer van personen of aangelegd om zich te bewegen of lasten te vervoeren boven plaatsen waar zich personen mochten bevinden, op grondige wijze onderzocht hetzij door een onderzoeker aangesteld door den Minister van Arbeid en Sociale Voorzorg en technicus-arbeiders-afgevaardigde genaamd, hetzij door ieder anderen door het bedrijfshoofd op eigen verantwoordelijkheid gekozen bevoegden onderzoeker waarvan de bekwaamheid om de gebreken van de heftoestellen en van de verschillende organen en onderdeelen ervan te ontdekken en de gevolgen daarvan te beoordeelen, de gewenschte waarborgen biedt.
  Deze agent dient te onderzoeken of al de deelen der installatie een voldoend weerstandsvermogen bezitten, of de vervaardiging van geen gebreken laat blijken, of de werking van het toestel en dezes onderdeelen geen gevaar oplevert en of al de reglementsbepalingen omtrent de veiligheid der installatie worden nageleefd. Hij dient vast te stellen of zich in de ongunstigste omstandigheden voor de werking van het toestel geen overdreven of blijvende vervormingen voordoen.
  Voor de brugkranen strekt dit onderzoek zich uit tot de rolbanen.
  De in dit artikel bedoelde toestellen, opgericht na het in werking treden van het koninklijk besluit van 20 Februari 1933, mogen slechts in gebruik worden gesteld nadat de onderzoeker aangaande de voorafgaande contrôle een getuigschrift heeft afgegeven, waarbij hij vaststelt dat het werktuig in volle veiligheid mag worden gebruikt.
  De werkgever dient bedoeld getuigschrift te overhandigen aan den met het toezicht belasten technischen ambtenaar wanneer deze er om verzoekt. Hij dient, eveneens, ter inlichting, aan den bevoegden technischen ambtenaar de agenten aan te duiden die hij eventueel zou hebben gekozen buiten degene die door den Minister van Arbeid en Sociale Voorzorg worden aangesteld.

Art.15. <KB 12-05-1938, art. 1> De hefwerktuigen dienen minstens alle twaalf maanden te worden onderworpen aan een nauwkeurig en volledig onderzoek, waarbij namelijk het geraamte, de mechanismes en verschillende toehooren en, in voorkomend geval, de rolbanen dienen nagezien.
  Daarenboven moeten de kabels, kettingen, haken, stangen, schijven, zwengels, remmen, slagnokken en andere om 't even welke deelen die, wat de veiligheid betreft, van rechtstreeksch belang zijn, minstens alle drie maanden worden onderzocht.
  Wanneer bedoelde stukken deel uitmaken van werktuigen die uitsluitend dienen voor goederenvervoer en die slechts zelden worden gebruikt, mag het aantal der onderzoeken derwijze worden verminderd dat tusschen twee opeenvolgende onderzoeken een tijdsruimte begrepen ligt waarop de door bedoelde stukken verrichten arbeid hoogstens gelijk is aan dezen die bij een regelmatig gebruik over een periode van drie maanden zou worden verricht. Nochtans mag de tusschen twee onderzoeken begrepen tijdsruimte twaalf maanden niet overschrijden. Het bepaalde onder dit alinea geldt niet voor hefwerktuigen die voor vervoer van goederen met een begeleider worden gebruikt.
  Tot de in de drie voorgaande alinea's bedoelde onderzoeken moet worden overgegaan door agenten die aan de bij artikel 14 gestelde voorwaarden beantwoorden.
  Indien zij het nuttig achten kunnen de onderzoekers, zoowel vóór als na het in gebruik stellen kabels en kettingen aan beproevingen laten onderwerpen.
  Zij eischen het uitgloeien der organen, waarvan het metaal ontaardingen mocht hebben ondergaan, namelijk ten gevolge van den aard of van de intensiteit van het verrichte werk.
  Na elke schouwing maakt de onderzoeker een verslag op, waarin hij omstandig de vastgestelde gebreken beschrijft en waarin hij de maatregelen opgeeft om die te verhelpen. Dit verslag wordt zonder uitstel aan den eigenaar van het hefwerktuig gestuurd, welke het aan den met het toezicht belasten technischen ambtenaar overhandigt wanneer deze er om verzoekt.
  Ingeval er nalatigheid wordt vastgesteld in den dienst van een onderzoeker die niet door den Minister van Arbeid en Sociale Voorzorg is aangeduid, indien het bewezen was dat de door hem opgestelde verslagen den juisten toestand niet weergeven, ofwel indien er redenen mochten bestaan om aan zijn bekwaamheid te twijfelen, heeft de ingenieur voor de arbeidsbescherming, districthoofd, het recht den onderzoeker te wraken en het bedrijfshoofd te verzoeken een anderen aan te stellen, die volkomen voldoening geeft.

Art.16. Elk stuk, dat slecht of van twijfelachtige sterkte blijkt te zijn, wordt buiten dienst gesteld en verwijderd, zoodat het niet meer opnieuw kan worden gebruikt.
  Melding der vervangingen van stukken en der redenen dier vervangingen dient gedaan in een register speciaal voor dat doel bestemd. Dit register wordt ter beschikking gehouden van den bevoegden technischen ambtenaar.

HOOFDSTUK VIII. - Bepalingen aangaande de kabelbanen.
Art.17. De verschillende bepalingen voorgeschreven voor de hefwerktuigen zijn ook verplichtend voor de kabelbanen, die zoo opgericht zijn, dat het breken van een kabel of van 't even welk orgaan of onderdeel ongelukken aan personen kan teweegbrengen.

Art.18. Ter gelegenheid van de schouwing, die het ingebruikstellen van een kabelbaan voorafgaat, dient de onderzoeker de inrichting in al haar bijzonderheden na te zien, zoowel vóór het spannen der kabels als na dit spannen, alsook na het belasten met den grootsten in werking toegelaten last.

HOOFDSTUK IX. - Ambtelijk toezicht en bestraffing.
Art.19. De mijningenieurs, de arbeidsinspecteurs en de inspecteurs voor de springstoffen zijn belast, ieder wat hem betreft, met de zorgen voor het naleven van dit besluit.
  De werkgevers of bedrijfshoofden zijn verantwoordelijk voor de uitvoering der daarin vastgestelde bepalingen. Zij houden een exemplaar van deze verordening ter beschikking van hun personeel.

Art.20. <KB 12-05-1938, art. 1> In de inrichtingen afhangende van een Staatsdienst wordt voor het naleven der voorschriften van dit besluit gezorgd door het personeel van het Ministerie waaraan de dienst verbonden is, tenzij het hoofd van dit departement er om verzoekt dat dit toezicht uitgeoefend worde door ambtenaren van een ander departement.
  De verschillende voorgeschreven onderzoekingen worden gedaan door het personeel hoorende tot het ministerie waarvan de inrichtingen afhangen, ten ware het hoofd van dit departement de contrôle liet uitoefenen door andere onderzoekers.

Art.21. Het vaststellen en bestraffen der inbreuken op de bepalingen van dit besluit geschieden overeenkomstig de mijnwet van 5 Juni 1911 of de wet van 5 Mei 1888 op het toezicht over de als gevaarlijk, ongezond of hinderlijk ingedeelde inrichtingen en het toezicht over de stoommachines en stoomketels.

HOOFDSTUK X. - Afwijkingen en bijzondere bepalingen.
Art.22. Onze Minister van Arbeid en Nijverheid mag, op verslag van den bevoegden technischen dienst, afwijkingen aan de bepalingen van onderhavig besluit verleenen.

Art.23. Artikels 52 tot 56 van bovenvermeld koninklijk besluit van 15 September 1919, alsook artikels 33 tot 36 van het insgelijks hooger vermeld koninklijk besluit van 30 Maart 1905 worden ingetrokken, tenzij voor de hefwerktuigen, waarop de voorschriften van onderhavig besluit niet toepasselijk zijn.
  Ons besluit van 3 December 1931, houdende verordening op de hefwerktuigen en kabelbanen in gebruik in de ondernemingen andere dan ondergrondsche werken betreffende mijnen, groeven en graverijen, wordt ingetrokken.

Art.24. Dit besluit treedt in werking den 1n Maart 1933.

Art. 25. Onze Minister van Arbeid en Nijverheid is belast met de uitvoering van dit besluit.