30 DECEMBER 1925. - Wet tot wijziging van de wetten betreffende de uitvindingsbrevetten, de fabrieks- en handelsmerken, de nijverheidsteekeningen en modellen en den nijverheidseigendom in 't algemeen.
Art. 1-8
Artikel 1. <wijzigingsbepaling>
Art.2. <wijzigingsbepaling>
Art.3. De vóór de invoegetreding dezer wet vervallen annuïteiten, voor dewelke het bericht voorgeschreven door artikel 22 der wet van 24 Mei 1854, zoals dit artikel gewijzigd is door de wet van 27 Maart 1857, niet gezonden werd, zullen geldiglijk kunnen betaald worden gedurende een tijdvak van zes maanden na dezen datum, wat betreft de sedert 10 Januari 1920 neergelegde brevetten.
Bij het verstrijken van den aldus vastgestelden termijn, is, in geval van nietbetaling, het verval zonder verwittiging voltrekken.
Art.4. <wijzigingsbepaling>
Art.5. De vergoeding verschuldigd bij het neerleggen van nijverheidsteekeningen en -modellen, _ op 1 frank per jaar bepaald zoo het een recht op uitsluitend gebruik betreft gedurende één, drie of vijf jaar, en op 10 frank voor het bestendig gebruik, _ op grond van artikel 5 van het koninklijk besluit gedagteekend 10 December 1884, genomen in uitvoering van de wetten van 18 Maart 1806 (art. 18) en 7 Februari 1859 (art. 50), wordt vervangen door eene heffing ten bate van den Staat.
Het bedrag dezer heffing wordt bepaald op 5 frank per jaar, zoo de neerlegger verklaart zich het uitsluitend gebruik te willen voorbehouden gedurende één, drie of vijf jaar, en op 50 frank, zoo hij zich het recht op een bestendig gebruik wil voorbehouden.
Behelst de neerlegging meerdere nijverheidsteekeningen of modellen, dan wordt de heffing met een vijfde verhoogd voor iedere bijkomende eenheid.
Art.6. De Koning kan inning van een bijkomende belasting voorschrijven, telkens als inzake octrooien, fabrieks- en handelsmerken, nijverheidsteekeningen en -modellen en nijverheidseigendom in 't algemeen (...) door het bestuur speciale prestaties worden verstrekt. <KBN85 1939-11-17, art. 5>
Het bedrag van de krachtens dit artikel vastgestelde bijkomende belastingen mag geen (5 000) frank overschrijden. <W 1985-07-15, art. 3>
Art.7. Bij koninklijk besluit wordt de wijze geregeld van heffing der taxes, in uitvoering van de voorgaande bepalingen te innen, en worden desvoorkomend de ambtenaren der registratie en der domeinen aangeduid, in wier handen zij dienen gestort te worden.
Art. 8. <overgangsbepaling>