6 SEPTEMBER 1919. - Koninklijk besluit houdende reglementering van het gebruik van persluchtvaten in de mijnen, graverijen en groeven. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest <BVR2011-07-15/41, art. 31, 002; Inwerkingtreding : 06-09-2013>)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 06-09-2011 en tekstbijwerking tot 06-09-2011)
Art. 1-15, 15bis, 16-17
Artikel 1. Hij, die een persluchthouder, met een inhoud van meer dan één kubieken meter, in de mijnen, groeven en graverijen, zoowel ondergronds als bovengronds, wenscht te gebruiken, moet zulks vooraf (door een in tweevoud opgemaakt stuk) verklaren aan den heer Gouverneur der Provincie. <KB 07-08-1931, art. 1, a>
Art.2. <KB 07-08-1931, art. 1, b> De verklaring moet de uitvoerige beschrijving behelzen van het luchtreservoir en van zijn toehooren en bij elk der twee afschriften dienen plannen en doorsneden gevoegd, in toereikend getal om het stelsel en de kenmerkende afmetingen van het toestel vast te stellen.
Een afschrift van de verklaring en van de bijlagen wordt overgemaakt aan (de mijningenieur). <KB 25-03-1966, art. 10>
De gouverneur levert den belanghebbende een bewijs af van de verklaring en stuurt hem terzelfdertijd een afschrift van het verslag betreffende het in werking stellen, dat hem door bovenbedoelden ambtenaar werd toegezonden, verslag waarbij wordt vastgesteld dat het luchtreservoir aan de reglementaire bepalingen voldoet.
Dit verslag dient opgemaakt binnen de vijftien dagen na het bericht van den exploitant aan (de mijningenieur) dat het luchtreservoir te zijner beschikking is om te worden onderzocht. <KB 25-03-1966, art. 10>
Het bewijs door den gouverneur afgeleverd geldt als vergunning.
Een tweevoudig afschrift er van dient aan (de mijningenieur) overgemaakt. <KB 25-03-1966, art. 10>
Art.3. Bij het vervaardigen van persluchthouders, waarvoor een verklaring noodig is, mag enkel heel doeltreffend materiaal gebezigd worden. De keus van het materiaal en de vaststelling van de wanddikte wordt aan de beoordeling overgelaten van den gebruiker en van den vervaardiger, onder hun eigen verantwoordelijkheid en zoover de voorschriften worden in acht genomen voorzien bij de volgende artikelen en bij de artikelen 43, eindlid, en 46 van het koninklijk besluit van 28 Maart 1919 op de stoomtoestellen.
Art.4. Gegoten metalen mogen enkel gebruikt worden voor bodems, waarvan de middellijn niet grooter is dan vijf en zeventig centimeter en zoover de hoogste toegestane drukking geen zes kilogram op den vierkanten centimeter te boven gaat.
Art.5. Vooraleer in werking te worden gebracht, alsmede na elke belangrijke herstelling of wanneer, om het even welke reden, omtrent zijn degelijkheid twijfel ontstaan, moet elke persluchthouder een beproeving door waterpersing onderstaan.
Art.6. De beproevingsdruk wordt vastgesteld op anderhalf maal de hoogste voor den persluchthouder toegestane drukking, zonder dat de beproevingsoverdruk meer dan vijf kilogram op den vierkanten centimeter bedraagt.
Art.7. Elke aanvraag op beproeving moet gezonden worden naar (de mijningenieur) als de beproeving in den bedrijfszetel zelf geschiedt en, in de andere gevallen, naar het diensthoofd belast met het toezicht op de stoomtoestellen. Zij behelst een opgaaf van : de afmetingen van den persluchthouder, den aard, de hoedanigheid en de dikte der gebezigde materialen, alsmede de hoogste drukking, waaronder de houder moet werken. <KB 25-03-1966, art. 10>
Voor elken nieuwen in werking te brengen persluchthouder moet bij die aanvraag gevoegd worden, een plan met de noodige aanduidingen om te kunnen nagaan of dat toestel aan de veiligheidsvoorschriften voldoet.
Art.8. Elke persluchthouder, die niet voldoet aan de voorschriften van de artikelen 3 en 4 of die een bouwgebrek vertoont, of waarvan de beproeving belangrijke gebreken heeft doen aan den dag komen, mag niet met een hoogste toegestane persluchtdrukking worden gemerkt.
Art.9. Voor elken nieuwen persluchthouder merkt de ambtenaar, die de beproeving heeft gedaan, op een goed waarneembaar vastgehechte plaat met duurzame trekken de grootste werkelijke persluchtdrukking, in kilogrammen op den vierkanten centimeter uitgedrukt, waaronder de persluchthouder mag werken alsook het jaar, waarin de beproeving heeft plaats gehad.
Op die merkplaat dienen bovendien duurzaam uitgedrukt te zijn : de naam van den vervaardiger en het vervaardigingsvolgnummer.
Elke herbeproeving, noodzakelijk geworden tengevolge van wijzigingen aan de hoogste toegestane persluchtdrukking, wordt vastgesteld door het plaatsen van een nieuwe merkplaat nabij de vorige, die moet behouden blijven.
Voormelde ambtenaar zal bovendien de schroefkopjes merken, waarmee die platen zijn bevestigd.
Art.10. Elke persluchthouder of groep van verbonden persluchthouders, die rechtstreeks gemeenschap hebben met een luchtpersmachine, moet voorzien zijn van een manometer en een of meer kleppen, voldoende om te verhinderen dat de drukking ooit meer dan een tiende van de hoogste toegestane persluchtdrukking overschrijde terwijl de luchtpersmachine in werking is, zelfs wanneer al de andere te benutten toestellen stilstaan.
Hetzelfde geldt voor elken persluchthouder in gemeenschap met een anderen persluchthouder, waarvan de hoogste toegestane drukking hooger gemerkt staat.
De middellijn der kleppen mag niet kleiner zijn dan twintig millimeter en niet grooter dan honderd millimeter.
Art.11. Elke klep moet door één gewicht worden gedrukt, 't zij rechtstreeks, 't zij door een hefboom.
Voor vervoerbare persluchthouders mogen de kleppen door middel van veeren worden gedrukt. De spanningsgrens der veer op de klep moet verzekerd zijn door middel van een stopring of een gelijkwaardig toestel.
In alle geval dient de aan te brengen drukking berekend te worden naar de middellijn van de opening der kleppen met toevoeging van twee millimeter.
Art.12. De persluchthouders moeten periodisch, inwendig en uitwendig onderzocht worden door agenten, wier karakter en bekwaamheid om de gebreken dier toestellen te ontdekken alle wenschelijke waarborgen bieden. Tusschen twee opeenvolgende onderzoekingen mag niet meer dan drie jaar verlopen voor de persluchthouders, die bovengronds, en niet meer dan één jaar voor zulke, die ondergronds worden gebruikt. Eerstgenoemde moeten bovendien onderzocht worden telkens wanneer ze meer dan een jaar buiten werking zijn geweest, de andere wanneer ze meer dan zes maand onbenut zijn gebleven.
Art.13. De onderzoeker moet een verslag opmaken, aangevende den staat van bewaring van elk der deelen van den onderzochten persluchthouder, alsmede de wijze waarop zulks werd vastgesteld; hij moet zich bovendien van de goede werking der veiligheidstoestellen verzekeren en zulks in zijn verslag aanteekenen.
Art.14. De verslagen omtrent de onderzoekingen van de persluchthouders moeten desverlangd aan de (mijningenieurs) worden vertoond. <KB 25-03-1966, art. 10>
Art.15. De Minister van Nijverheid, Arbeid en Bevoorrading mag ontslag van de nakoming van bovenstaande bepalingen verleenen.
Art. 15bis. <ingevoegd bij KB 1994-07-29/34, art. 1, Inwerkingtreding : 30-09-1994> De artikelen 1 tot 13 en 15 zijn niet van toepassing op de in serie vervaardigde persluchtvaten die in de mijnen, graverijen en groeven, zowel ondergronds als bovengronds in dienst worden gesteld na de datum van inwerkingtreding van dit besluit en die beantwoorden aan de bepalingen van artikel 1, § 2, van het koninklijk besluit van 11 juni 1990 tot uitvoering van de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake drukvaten van eenvoudige vorm.
Onverminderd de bepalingen van bovenvermeld koninklijk besluit van 11 juni 1990 zijn deze persluchtvaten onderworpen aan :
1. De exploitant die dergelijke persluchthouder wenst te gebruiken, moet dit vooraf verklaren aan de mijningenieur.
2. Elk persluchtvat of groep van rechtstreeks verbonden persluchtvaten wordt uitgerust met een manometer en tegen overdruk beveiligd door een toestel dat verhindert dat de druk nooit meer dan een tiende de hoogst toegestane bedrijfsdruk overschrijdt.
3. Elk persluchtvat wordt regelmatig onderzocht door een erkend organisme voor de controle van recipiënten voor samengeperst, vloeibaar gemaakt of opgelost gas. Tussen twee opeenvolgende onderzoeken mag niet meer dan drie jaar verlopen voor de persluchtvaten die bovengronds en niet meer dan één jaar voor deze die ondergronds gebruikt worden.
Art.16. De inbreuken op de bepalingen van dit besluit worden vastgesteld en strafbaar gesteld overeenkomstig de mijnwet van 5 Juni 1911, voor al de boven bedoelde toestellen, ter uitzondering van die gebruikt in de open groeven, waarop, overeenkomstig het eerste lid van het eenig artikel der wet van 24 Mei 1898 op de groeven, de wet van 5 Mei 1888 betreffende het toezicht op de gevaarlijke, ongezonde of hinderlijke inrichtingen zal toepasselijk zijn.
Art. 17. Onze Minister van Nijverheid, Arbeid en Bevoorrading is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in werking zal treden den 1n Januari 1920.