14 DECEMBER 1808. - WETBOEK VAN STRAFVORDERING. - BOEK II, TITELS V EN VI. (Art. 525 tot en met 588) (NOTA : Om technische redenen is het Wetboek van Strafvordering ingedeeld in 8 delen waarvan het zevende deel Titels V en VI van het tweede Boek omvat) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 02-04-1998 en tekstbijwerking tot 03-06-2024)
TITEL V. - REGELING VAN RECHTSGEBIED EN VERWIJZING VAN DE ENE RECHTBANK NAAR DE ANDERE.
HOOFDSTUK I. - REGELING VAN RECHTSGEBIED.
Art. 525-526, 526bis, 527, 527bis, 528, 528bis, 529-541
HOOFDSTUK II. - VERWIJZING VAN DE ENE RECHTBANK NAAR DE ANDERE.
Art. 542-552
TITEL VI. - (Bemiddeling.) <W 2005-06-22/35, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 31-01-2006>
Art. 553-555
TITEL VIbis. [1 Het gebruik van videoconferentie]1
Art. 556-564
TITEL VIquinquies. [1 Opname van de zitting]1
Art. 565-566
TITEL VIsexies. [1 Gegevensverwerking in het kader van het gebruik van het videoconferentiesysteem]1
Art. 567
TITEL VIter. [1 - Het digitaal dossier]1
Art. 568
TITEL VIquater. [1 - Het Centraal register van Strafdossiers]1
Art. 569-588
TITEL V. - REGELING VAN RECHTSGEBIED EN VERWIJZING VAN DE ENE RECHTBANK NAAR DE ANDERE.
HOOFDSTUK I. - REGELING VAN RECHTSGEBIED.
Artikel 525. Ieder verzoek tot regeling van rechtsgebied wordt summier en op enkele memorie behandeld en uitgewezen.
Art.526. Er is grond tot regeling van rechtsgebied door het Hof van Cassatie in criminele, correctionele of politiezaken, wanneer onderscheidene hoven, rechtbanken of onderzoeksrechters, die niet tot elkaars rechtsgebied behoren, kennis nemen van een zelfde misdrijf of van samenhangende misdrijven of van een zelfde overtreding.
Art. 526bis. <Ingevoegd bij W 2001-06-21/42, art. 59; Inwerkingtreding : 21-05-2002> Er is eveneens grond tot regeling van rechtsgebied door het Hof van Cassatie wanneer onderscheiden onderzoeksrechters kennis nemen van eenzelfde misdrijf of samenhangende misdrijven waarvoor de uitoefening van de strafvordering geschiedt door de federale procureur.
Art.527. Er is eveneens grond tot regeling van rechtsgebied door het Hof van Cassatie, wanneer enerzijds een militaire rechtbank (in oorlogstijd) of (...) enige andere uitzonderingsrechtbank, en anderzijds een hof van beroep, een hof van assisen (...(, een correctionele rechtbank, een politierechtbank of een onderzoeksrechter kennis nemen van eenzelfde misdrijf of van samenhangende misdrijven of van eenzelfde overtreding. <W 10-07-1967, art. 1, 217°> <W 2003-04-10/59, art. 87, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
Art. 527bis.<W 10-10-1967, art. 157> De vorderingen tot regeling van rechtsgebied worden ingediend op verzoek van de vervolgende partij of bij een met bewijsstukken gestaafde memorie van de burgerlijke partij.
(De vordering tot regeling van rechtsgebied, zoals bedoeld in artikel 526bis wordt ingediend door de federale procureur, na overleg met de procureur des Konings.) <W 2001-06-21/42, art. 60, 003; Inwerkingtreding : 21-05-2002>
De eerste voorzitter benoemt een verslaggever, zonder vooraf mededeling van de stukken te bevelen; voor de mededeling aan de procureur-generaal en de bepaling van de rechtsdag worden de [1 in artikel 432]1 voorgeschreven regels gevolgd.
----------
(1)<W 2024-03-27/02, art. 65, 009; Inwerkingtreding : 08-04-2024>
Art.528. Na inzage van het verzoekschrift en van de stukken beveelt (de kamer van het Hof van Cassatie die kennis neemt van de cassatieberoepen in criminele, correctionele en politiezaken) dat alles aan partijen zal worden meegedeeld, of doet einduitspraak, behoudens verzet. <W 10-07-1967, art. 1, 218°>
Art. 528bis. <W 10-10-1967, art. 158> De verzoeker tot regeling van rechtsgebied kan zijn zaak bepleiten zoals in burgerlijke zaken. Na het openbaar ministerie te hebben gehoord, doet het hof de einduitspraak of beveelt naar gelang van de omstandigheden bij een voorbereidend arrest, dat de memorie vooraf aan de tegenpartij zal worden meegedeeld.
Art.529. Ingeval de mededeling wordt bevolen op de voorziening tot regeling van rechtsgebied ingesteld door de beklaagde, de beschuldigde of de burgerlijke partij, beveelt het arrest aan de twee ambtenaren belast met het openbaar ministerie bij de rechterlijke instanties waarbij de zaak gelijktijdig aanhangig is, de processtukken in te zenden onder bijvoeging van een met redenen omkleed advies omtrent het geschil.
Art.530. Wanneer de mededeling wordt bevolen op de voorziening van een van die ambtenaren, beveelt het arrest aan de andere de stukken en zijn met redenen omkleed advies in te zenden.
Art.531. Het arrest houdende bevel tot mededeling vermeldt in het kort de akten die aanleiding geven tot het geschil, en bepaalt al naar de afstanden de termijn waarbinnen de stukken en de met redenen omklede adviezen op de griffie moeten worden neergelegd.
De betekening van dit arrest aan de partijen schorst van rechtswege de berechting van de zaak en in criminele zaken de inbeschuldigingstelling, of, indien deze reeds uitgesproken is, de samenstelling van de jury in de hoven van assisen, (...), doch zij schorst noch de daden en procedures tot bewaring van recht noch die van onderzoek. <W 10-07-1967, art. 1, 218°>
De beklaagde of de beschuldigde en de burgerlijke partij kunnen hun middelen betreffende het geschil van rechtsgebied voordragen in de vorm in hoofdstuk II, titel III van dit boek bepaald, voor het cassatieberoep.
Art.532. Wanneer op enkel verzoekschrift een arrest gewezen wordt over het verzoek tot regeling van rechtsgebied, wordt dat arrest door de zorg van de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie en door bemiddeling van de minister van Justitie, betekend aan de ambtenaar belast met het openbaar ministerie bij het hof, de rechtbank of de magistraat, aan wie de zaak onttrokken wordt.
Het wordt mede betekend aan de beklaagde of aan de beschuldigde en aan de burgerlijke partij, indien er een is.
Art.533. <W 10-10-1967, art. 159> De beklaagde of beschuldigde en de burgerlijke partij kunnen tegen het arrest dat zonder voorafgaande mededeling is gewezen, in verzet komen binnen een maand te rekenen van de betekening en in de vormen die hoofdstuk II van titel III van dit boek voorschrijft voor het beroep in cassatie.
Art.534. Het in het vorige artikel vermelde verzet schorst van rechtswege de berechting van de zaak, zoals in artikel 531 bepaald is.
Art.535. De beklaagde die niet in hechtenis is, de beschuldigde die zich niet in het huis van justitie bevindt, en de burgerlijke partij kunnen niet in verzet komen, tenzij zij tevoren of binnen de bij artikel 533 bepaalde termijn woonplaats hebben gekozen in de gemeente waar een van de rechterlijke instanties tussen wie het geschil bestaat, haar zetel heeft.
Bij gebreke van die keuze kunnen zij ook niet tegenwerpen dat hun geen mededeling is gedaan, waartoe in dat geval de verzoeker te hunnen opzichte niet verplicht is.
Art.536. Het hof van Cassatie doet, bij de beslissing van het geschil van rechtsgebied, uitspraak over alle handelingen die mochten verricht zijn door het hof, de rechtbank of de rechter, aan wie het de zaak onttrekt.
Art.537. De arresten over geschillen van rechtsgebied kunnen niet door verzet worden bestreden, wanneer zij voorafgegaan zijn door een behoorlijk ten uitvoer gelegd arrest houdende bevel tot mededeling.
Art.538. Het arrest, gewezen na een arrest houdende bevel tot mededeling of gewezen op verzet, wordt aan dezelfde partijen en in dezelfde vorm betekend als het arrest dat eraan voorafgegaan is.
Art.539. Wanneer (de verdachte, de beklaagde of de beschuldigde,) de ambtenaar belast met het openbaar ministerie of de burgerlijke partij hetzij de exceptie van onbevoegdheid van een rechtbank van eerste aanleg of van een onderzoeksrechter, hetzij een declinatoire exceptie heeft opgeworpen, kan niemand zich tot het Hof van Cassatie wenden om regeling van rechtsgebied te verkrijgen, onverschillig of de exceptie aangenomen dan wel verworpen is; onverminderd het recht om voor het hof van beroep hoger beroep in te stellen tegen de beslissing van de rechtbank van eerste aanleg of van de onderzoeksrechter, en het recht om zich in cassatie te voorzien tegen het arrest van het hof van beroep, indien daartoe grond bestaat.
Art.540. Wanneer twee onderzoeksrechters of twee rechtbanken van eerste aanleg, in het rechtsgebied van een zelfde hof van beroep gevestigd, kennis nemen van een zelfde misdrijf of van samenhangende misdrijven, beslist dit hof over de regeling van rechtsgebied in de vorm bepaald in dit hoofdstuk, behoudens voorziening in cassatie, indien daartoe grond bestaat.
Wanneer twee politierechtbanken kennis nemen van een zelfde overtreding of van samenhangende overtredingen, wordt over de regeling van rechtsgebied beslist door de rechtbank tot wier rechtsgebied beide rechtbanken behoren; indien zij tot het rechtsgebied van verschillende rechtbanken behoren, wordt over het geschil beslist door het hof van beroep, behoudens voorziening in cassatie, indien daartoe grond bestaat.
Art.541. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 224°>
HOOFDSTUK II. - VERWIJZING VAN DE ENE RECHTBANK NAAR DE ANDERE.
Art.542.In criminele, correctionele en politiezaken kan het Hof van Cassatie, op vordering van de procureur-generaal bij dit hof, een zaak verwijzen van een hof van beroep of van een hof van assisen (...) naar een ander, van een correctionele rechtbank of van een politierechtbank naar een andere rechtbank van dezelfde hoedanigheid, (...), om reden van openbare veiligheid of op grond van gewettigde verdenking. <W 10-07-1967, art. 1, 225°> <W 1998-03-12/38, art. 9, 002, Inwerkingtreding : 1998-04-12>
Die verwijzing kan ook bevolen worden op vordering van de belanghebbende partijen [1 door een advocaat ondertekend]1, doch alleen op grond van gewettigde verdenking.
----------
(1)<W 2024-05-15/03, art. 44, 011; Inwerkingtreding : 07-06-2024>
Art.543. De belanghebbende partij die vrijwillig heeft geprocedeerd voor een hof, een rechtbank of een onderzoeksrechter, is in haar verzoek tot verwijzing niet ontvankelijk dan op grond van omstandigheden die zich nadien hebben voorgedaan en die van zodanige aard zijn dat zij een gewettigde verdenking doen ontstaan.
Art.544. De ambtenaren belast met het openbaar ministerie kunnen zich rechtstreeks wenden tot het Hof van Cassatie om de verwijzing te vorderen op grond van gewettigde verdenking; betreft het echter een verzoek tot verwijzing om redenen van openbare veiligheid, dan zijn zij gehouden hun vorderingen, hun beweegredenen en de stukken tot staving te bezorgen aan de minister van Justitie, die ze aan het Hof van Cassatie doet toekomen, indien daartoe grond bestaat.
Art.545.[1 Na inzage van het verzoekschrift en van de bewijsstukken doet de kamer van het Hof van Cassatie die kennis neemt van het cassatieberoep in criminele, correctionele en politiezaken, onmiddellijk einduitspraak indien het verzoek kennelijk onontvankelijk is of wanneer de in het verzoekschrift en de bewijsstukken overgelegde gegevens daartoe volstaan.
Indien daarenboven een geldboete wegens kennelijk onontvankelijk verzoek verantwoord kan zijn, wordt, bij dezelfde beslissing, een rechtsdag bepaald op een nabije datum, waarop alleen dit punt zal worden behandeld. De griffier roept de partijen bij gerechtsbrief op om tegen die datum hun opmerkingen schriftelijk mee te delen.
De geldboete bedraagt honderdvijfentwintig euro tot tweeduizend vijfhonderd euro. De Koning mag het minimum- en maximumbedrag om de vijf jaar aanpassen aan de kosten van het levensonderhoud. De geldboete wordt geïnd door de Administratie der Registratie en Domeinen met aanwending van alle middelen van recht.
Wanneer niet voldaan is aan de in het eerste lid bedoelde voorwaarden voor een onmiddellijke einduitspraak, beveelt het Hof van Cassatie ten spoedigste en uiterlijk binnen acht dagen :
1° a) dat van het arrest, het verzoekschrift en de bijgevoegde stukken mededeling wordt gedaan aan de rechter in de politierechtbank tegen wie onttrekking wordt gevorderd, teneinde binnen de door het Hof bepaalde termijn een verklaring op de uitgifte van het arrest te stellen;
b) dat van het arrest, het verzoekschrift en de bijgevoegde stukken mededeling wordt gedaan aan de eerste voorzitter of de voorzitter, naargelang van het gerecht waartegen onttrekking wordt gevorderd, teneinde binnen de door het Hof bepaalde termijn, een verklaring op de uitgifte van het arrest te stellen in overleg met de leden van het gerecht die met naam worden vermeld en deze verklaring mede ondertekenen;
2° dat van het arrest, het verzoekschrift en de bijgevoegde stukken mededeling wordt gedaan aan de niet-verzoekende partijen en dat hun de termijn wordt meegedeeld voor de neerlegging van hun conclusies ter griffie en de dag van verschijning voor het Hof; deze dag van verschijning vindt plaats uiterlijk binnen twee maanden na het indienen van het verzoekschrift; het Hof is daartoe evenwel niet gehouden wanneer het, onder opgave van redenen, deze mededeling en de kennisgeving van de dag van verschijning nadelig acht voor het onderzoek;
3° dat van het arrest, het verzoekschrift en de bijgevoegde stukken mededeling wordt gedaan aan het openbaar ministerie bij het gerecht waartegen de verwijzing wordt gevorderd en dat de termijn wordt meegedeeld voor de neerlegging van een advies, indien het Hof van Cassatie dit nodig acht;
4° dat een van de raadsheren die in het arrest wordt aangewezen, op een bepaalde dag verslag uitbrengt.
Behoudens de onder de bepaling 2° bepaalde uitzondering, worden de conclusies en, in voorkomend geval, het advies van het openbaar ministerie ten laatste op de dag van de neerlegging ter griffie meegedeeld aan de partijen.]1
----------
(1)<W 2016-02-05/11, art. 117, 008; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Art.546. (Opgeheven) <W 1998-03-12/38, art. 14, 002, Inwerkingtreding : 1998-04-12>
Art.547. <W 1998-03-12/38, art. 11, 002, Inwerkingtreding : 1998-04-12> Het Hof van Cassatie neemt de voorbereidende beslissingen die het nodig acht.
Art.548.<W 1998-03-12/38, art. 12, 002, Inwerkingtreding : 1998-04-12> De griffier van het Hof van Cassatie zendt bij aangetekende brief aan de rechter bedoeld in artikel 545, tweede lid, 1°, aan de verzoeker, [1 en, behoudens wanneer het Hof in zijn arrest, onder opgave van redenen deze toezending nadelig acht voor het onderzoek,]1 aan de niet-verzoekende partijen bedoeld in artikel 545 of, in voorkomend geval, aan hun advocaten, een niet-ondertekend afschrift van de einduitspraak over het verzoek tot verwijzing.
----------
(1)<W 2016-02-05/11, art. 118, 008; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Art.549. (Opgeheven) <W 1998-03-12/38, art. 14, 002, Inwerkingtreding : 1998-04-12>
Art.550. (Opgeheven) <W 1998-03-12/38, art. 14, 002, Inwerkingtreding : 1998-04-12>
Art.551. <W 1998-03-12/38, art. 13, 002, Inwerkingtreding : 1998-04-12> De artikelen 525, 531 en 536 zijn van overeenkomstige toepassing op het verzoek tot verwijzing van de ene rechtbank naar een andere.
Art.552. Het arrest waarbij een verzoek tot verwijzing wordt verworpen, vormt geen beletsel voor een nieuw verzoek tot verwijzing op grond van feiten die zich nadien hebben voorgedaan.
TITEL VI. - (Bemiddeling.)
Art.553. <W 2005-06-22/35, art. 6, 007; Inwerkingtreding : 31-01-2006> § 1. Onder voorbehoud van artikel 216ter van dit Wetboek, kan elkeen die een direct belang heeft in elke fase van de strafprocedure en tijdens de strafuitvoering verzoeken om bemiddeling.
§ 2. Het openbaar ministerie, de onderzoeksrechter, de onderzoeksgerechten en de rechter zien erop toe dat de personen betrokken in een gerechtelijke procedure worden geïnformeerd over de mogelijkheid een bemiddeling te vragen. Voor zover zij dit in concrete dossiers opportuun achten, kunnen zij zelf aan de partijen een bemiddeling voorstellen.
§ 3. De vraag tot bemiddeling wordt gericht aan een dienst bedoeld in artikel 554, § 1.
Deze dienst kan de procureur des Konings inlichten van deze vraag en, in voorkomend geval, om de toelating verzoeken kennis te mogen nemen van het dossier.
§ 4. De partijen kunnen tijdens de bemiddeling worden bijgestaan door een advocaat.
Art.554. <W 2005-06-22/35, art. 7, 007; Inwerkingtreding : 31-01-2006> § 1. Bemiddelaars maken deel uit van een dienst die bemiddeling aanbiedt en die door de Minister van Justitie is erkend. De erkenningscriteria worden door de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit bepaald en hebben betrekking op de rechtspersoonlijkheid van de dienst, de activiteiten van de dienst, de multidisciplinaire samenstelling van de dienst en het verplicht zorgen voor een aangepaste vorming en een gespecialiseerde ondersteuning. De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit tevens de procedures voor de toekenning, schorsing en intrekking van de erkenning evenals de regeling van de financiering van deze diensten.
§ 2. Bij de Federale Overheidsdienst Justitie wordt ten behoeve van deze diensten een "deontologische commissie" bemiddeling opgericht. Deze commissie heeft tot taak een deontologische code inzake bemiddeling op te stellen en te actualiseren en deontologische problemen op te volgen. De commissie bestaat uit twaalf leden die worden aangewezen op basis van hun kennis en ervaring inzake de materie. De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit de nadere regels inzake de samenstelling en de werking van de commissie. In de samenstelling wordt de taalpariteit in acht genomen.
Art.555. <W 2005-06-22/35, art. 8, 007; Inwerkingtreding : 31-01-2006> § 1. De documenten die worden opgemaakt en de mededelingen die worden gedaan in het kader van de tussenkomst van de bemiddelaar zijn vertrouwelijk, met uitzondering van datgene waarmee de partijen instemmen om het ter kennis van de gerechtelijke instanties te brengen. Zij kunnen niet worden aangewend in een strafrechtelijke, burgerrechtelijke, administratieve, arbitrale of in enige andere procedure voor het oplossen van conflicten en zijn niet toelaatbaar als bewijs, zelfs niet als buitengerechtelijke bekentenis.
§ 2. Vertrouwelijke documenten die toch zijn meegedeeld of waarop een partij steunt in strijd met de geheimhoudingsplicht, worden ambtshalve uit de debatten geweerd.
§ 3. Onverminderd de verplichtingen die hem bij wet worden opgelegd, mag de bemiddelaar de feiten waarvan hij uit hoofde van zijn ambt kennis krijgt, niet openbaar maken. Hij mag niet worden opgeroepen als getuige in een strafrechtelijke, burgerrechtelijke, administratieve, arbitrale of in enige andere procedure met betrekking tot de feiten waarvan hij in de loop van een bemiddeling kennis heeft genomen.
Artikel 458 van het Strafwetboek is van toepassing op de bemiddelaar.
TITEL VIbis. [1 Het gebruik van videoconferentie]1
----------
(1)
Art.556.[1 § 1. Voor de toepassing van deze titel wordt begrepen onder:
1° videoconferentie: elke rechtstreekse audiovisuele verbinding, in reële tijd, met als doel het verzekeren van een multidirectionele en gelijktijdige communicatie van beeld en geluid en een visuele, auditieve en verbale interactie tussen meerdere geografisch van elkaar verwijderde personen of groepen van personen;
2° videoconferentiesysteem: het informaticasysteem, opgericht bij de door de Koning aangewezen dienst, dat toelaat:
a) een videoconferentie te houden overeenkomstig de voorwaarden en vereisten van deze titel;
b) een openbare terechtzitting op te nemen overeenkomstig artikel 566 en, in voorkomend geval overeenkomstig artikel 558, § 4;
c) het regelen van de vaststelling van zittingen te vergemakkelijken.
§ 2. De bepalingen van deze titel doen geen afbreuk aan de algemene regel dat de zittingen van de rechtbanken fysiek doorgaan in een gerechtsgebouw. In afwijking van deze regel kunnen zittingen enkel worden georganiseerd via videoconferentie overeenkomstig de bepalingen van deze titel.]1
----------
(1)<W 2024-04-25/20, art. 17, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2024>
Art.557.[1 Het gebruik van de videoconferentie in strafzaken heeft als doel om een of meerdere personen of, in voorkomend geval, hun vertegenwoordigers, of de leden van het gerecht toe te laten om vanop afstand op een zitting te verschijnen, eraan deel te nemen of er te zetelen onder de in deze titel vastgestelde voorwaarden.]1
----------
(1)<W 2024-04-25/20, art. 18, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2024>
Art.558.[1 § 1. De organisatie en het verloop van de zitting per videoconferentie en het videoconferentiesysteem worden op zo'n wijze ontworpen dat verzekerd wordt dat, in de gevallen waarin een of meer personen per videoconferentie verschijnen of deelnemen en voor zover deze titel daar niet van afwijkt, de per videoconferentie op de zitting verschijnende of eraan deelnemende personen en de personen die op de zitting verschijnen of eraan deelnemen in de zittingszaal, dezelfde rechten en verplichtingen hebben als diegene die hen zijn toegekend in het kader van een zitting waarbij niemand verschijnt per videoconferentie.
§ 2. De organisatie en het verloop van de zitting per videoconferentie en het videoconferentiesysteem waarborgen dat:
1° de op de zitting verschijnende, eraan deelnemende en er zetelende personen in staat zijn om op effectieve wijze deel te nemen aan de rechtspleging en de debatten effectief en integraal te volgen;
2° de op de zitting verschijnende, eraan deelnemende of er zetelende personen zich kunnen uitdrukken en kunnen gezien en gehoord worden zonder technische belemmeringen;
3° indien een advocaat optreedt voor de verschijnende persoon, de verschijnende persoon tijdens de videoconferentie daadwerkelijk en vertrouwelijk kan communiceren met zijn advocaat;
4° indien er verschillende partijen in het geding zijn of verschillende te horen personen, kunnen zij elkaar gelijktijdig zien en horen, voor zover de wet het toelaat;
5° behoudens de bij wet bepaalde uitzonderingen, is het opnemen, het bewaren, en elke andere vorm van verwerking van de videoconferentie niet toegelaten.
§ 3. De Koning duidt het videoconferentiesysteem bedoeld in artikel 556, § 1, 2°, aan en bepaalt, na het advies te hebben ingewonnen van de beheerder bedoeld in artikel 782, § 6, van het Gerechtelijk Wetboek en het College van het openbaar ministerie, de nadere regels voor de inrichting en werking van het videoconferentiesysteem.
Toegang tot het videoconferentiesysteem wordt verkregen door middel van de federaal ondersteunde authentificatieprotocollen of een authentificatiemiddel dat gelijkwaardige garanties biedt. De Koning kan de authentificatiemiddelen bepalen.
De Koning kan bepalen op welke wijze de gebruikers of potentiële gebruikers van het videoconferentiesysteem worden geïnformeerd over de werking, het gebruik en de voor- en nadelen van het videoconferentiesysteem.
De Koning kan ook de minimale regels bepalen waaraan de informatica-apparatuur van de personen die verschijnen of deelnemen aan de videoconferentie moet voldoen.
§ 4. De zitting per videoconferentie kan door het gerecht worden opgenomen om de in artikel 559, eerste lid, bedoelde openbaarheid te waarborgen. Deze opname wordt niet langer dan de duur van de zitting bewaard.]1
----------
(1)<W 2024-04-25/20, art. 19, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2024>
Art.559.[1 De openbaarheid van de zittingen per videoconferentie wordt verzekerd via het videoconferentiesysteem of een ander door de Koning aangewezen informaticasysteem of via de toegang tot de zittingszaal waar het gerecht zetelt. De openbaarheid van de zittingen kan ook verzekerd worden door een combinatie van de voornoemde middelen.
De behandeling per videoconferentie met gesloten deuren wordt gewaarborgd door het videoconferentiesysteem en door de toegang te weigeren tot de zittingszaal waar het gerecht zetelt.
De Koning stelt, na het advies te hebben ingewonnen van de beheerder bedoeld in artikel 782, § 6, van het Gerechtelijk Wetboek en het College van het openbaar ministerie, de nadere regels vast met betrekking tot de openbaarheid van de zittingen via het videoconferentiesysteem, evenals, in voorkomend geval, de nadere regels voor de inrichting en werking van het in eerste lid bedoelde informaticasysteem.]1
----------
(1)<W 2024-04-25/20, art. 20, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2024>
Art.560.[1 § 1. De onderzoeksgerechten, de rechtbanken, de hoven van beroep, de voorzitter van een hof van assisen en het Hof van Cassatie kunnen ambtshalve een of meerdere personen of het openbaar ministerie uitnodigen om te verschijnen of deel te nemen per videoconferentie aan de eerste zitting voor wat de onderzoeksgerechten betreft, de inleidingszitting, de preliminaire zitting, de zitting enkel gewijd aan de afhandeling van de burgerlijke belangen of voor de uitspraak, mits hun akkoord, elk voor wat hun verschijning of deelname betreft, wanneer ze van oordeel zijn dat is voldaan aan de volgende voorwaarden:
1° het gebruik van de videoconferentie is verenigbaar met de bijzondere omstandigheden van de zaak;
2° de waarborgen waaraan het videoconferentiesysteem, overeenkomstig artikel 558, §§ 1 en 2, moet voldoen, zijn vervuld.
Voor de in het eerste lid, 1°, bedoelde beoordeling van de bijzondere omstandigheden van de zaak wordt onder meer rekening gehouden met de duur van de procedure, het aantal partijen, de mogelijkheid tot interactie tussen de partijen, de fase van de procedure, de aard van het geschil, de complexiteit van de zaak, de bijstand van een advocaat, de beroepsmogelijkheden, de technische capaciteit van de gevangenissen, de verblijfssituatie waarin een partij zich bevindt, de fysieke of psychische toestand en de kwetsbare toestand van een persoon die gehoord moet worden.
Indien op de zitting bedoeld in het eerste lid, blijkt dat alle partijen en het openbaar ministerie akkoord zijn om de zaak, in afwijking van het eerste lid, ten gronde te behandelen, kan de zitting worden voortgezet, zonder dat deze zaak evenwel in beraad kan worden genomen.
De betrokkene en alle partijen worden hiervan in kennis gesteld bij de dagvaarding of kennisgeving van de rechtsdag, zo niet stelt de griffie van het gerecht hen uiterlijk op de dag voor de zitting hiervan in kennis.
Ten aanzien van een gedaagde die in kennis is gesteld van een uitnodiging om per videoconferentie te verschijnen en die niet verschijnt, noch per videoconferentie, noch op de plaats waar het gerecht zetelt op het tijdstip dat in de oproeping is vermeld, zijn de regels inzake het verstek van toepassing.
§ 2. Een persoon kan, reeds voor de inleidingszitting of de eerste zitting, het gerecht verzoeken om toelating om op de zitting per videoconferentie te verschijnen of eraan deel te nemen. Dit verzoek wordt ten laatste op de zesde dag voor de zitting op elektronische wijze toegezonden aan de griffie van het gerecht waarvoor de persoon moet verschijnen of worden gehoord, en aan de partijen. Dit verzoek bevat het elektronisch adres van de verzoeker.
In afwijking van het eerste lid wordt het verzoek tot verschijning of deelname per videoconferentie uiterlijk op de dag die volgt op de dag van de betekening van de dagvaarding ingediend wanneer de termijnen van de dagvaarding worden verkort overeenkomstig artikel 184, derde of vierde lid.
Het onderzoeksgerecht, de rechtbank, het hof van beroep, de voorzitter van een hof van assisen of het Hof van Cassatie kunnen dit verzoek inwilligen indien ze van oordeel zijn dat is voldaan aan de volgende voorwaarden:
1° het gebruik van videoconferentie is verenigbaar met de bijzondere omstandigheden van de zaak die worden beoordeeld zoals bepaald in paragraaf 1, tweede lid;
2° de waarborgen waaraan het videoconferentiesysteem, overeenkomstig artikel 558, §§ 1 en 2, moet voldoen, zijn vervuld.
De griffie van het gerecht stelt de verzoeker, alle partijen in de zaak en het openbaar ministerie van deze beslissing in kennis, ten laatste op de derde dag voor de zitting of wanneer de termijnen van de dagvaarding worden verkort overeenkomstig artikel 184, derde of vierde lid, ten laatste op de dag vóór de zitting.
Mits het akkoord van alle betrokken partijen en het openbaar ministerie kan het gerecht een verzoek om op de zitting per videoconferentie te verschijnen of aan de zitting deel te nemen, toestaan, buiten de termijnen en de procedure van kennisgeving bedoeld in het eerste tot vierde lid.
Ten aanzien van een gedaagde die heeft verzocht per videoconferentie te mogen verschijnen, aan wie een toelating ter kennis is gebracht en die niet verschijnt, noch per videoconferentie, noch op de plaats waar het gerecht zetelt op het tijdstip dat in de oproeping is vermeld, zijn de regels inzake het verstek van toepassing.
In geval van weigering, mag de verzoeker geen verzoek met hetzelfde voorwerp toezenden aan de griffie vooraleer een termijn van drie maanden is verstreken te rekenen van de laatste beslissing die betrekking heeft op hetzelfde voorwerp, behoudens wanneer het eerder verzoek omwille van het gebrek aan technische middelen zou zijn geweigerd.
§ 3. De onderzoeksgerechten, de rechtbanken, de hoven van beroep, de voorzitter van een hof van assisen en het Hof van Cassatie kunnen ambtshalve, bij een met redenen omklede beslissing, een of meerdere personen verbieden fysiek te verschijnen of deel te nemen aan de zitting wanneer zij van oordeel zijn dat is voldaan aan de volgende voorwaarden:
1° het gebruik van videoconferentie is verenigbaar met de bijzondere omstandigheden van de zaak, die worden beoordeeld zoals voorzien in paragraaf 1, tweede lid;
2° de waarborgen waaraan het videoconferentiesysteem overeenkomstig artikel 558, §§ 1 en 2, moet voldoen, zijn vervuld;
3° ingeval de videoconferentie de enige mogelijkheid is om aan de zitting deel te nemen omdat:
a) de epidemische noodsituatie is afgekondigd overeenkomstig artikel 3, § 1, van de wet van 14 augustus 2021 betreffende de maatregelen van bestuurlijke politie tijdens een epidemische noodsituatie en maatregelen van bestuurlijke politie worden genomen die de fysieke verschijning op de zitting beletten of die tot gevolg hebben dat een dergelijke fysieke verschijning onmogelijk wordt, of;
b) er objectiveerbare aanwijzingen zijn van een ernstig en concreet risico voor de openbare veiligheid dat verhindert dat de betrokkene aanwezig kan zijn op de zitting of dat, ingeval de betrokkene gedetineerd is, zijn transport naar de zittingszaal in veiligheid kan worden gegarandeerd.
De griffie geeft, ten laatste op de zesde dag voor de zitting, kennis van deze beslissing aan alle personen opgeroepen om te verschijnen of deel te nemen aan de zitting per videoconferentie.
Tegen deze beslissing kan beroep worden ingesteld bij de voorzitter of de eerste voorzitter van het gerecht dat kennis van dit verbod heeft gegeven. Dit beroep moet door de partij die in kennis is gesteld van een verbod om fysiek te verschijnen, ten minste vierentwintig uur voor de dag en het tijdstip die zijn vastgesteld voor de in het verbod genoemde zitting, worden ingesteld door een schriftelijke verklaring ter griffie. De andere partijen evenals het openbaar ministerie worden eveneens in kennis gesteld van het beroep.
De voorzitter, of in voorkomend geval de eerste voorzitter, beslist zonder verwijl en hoort de verzoeker en de andere partijen in hun opmerkingen of hij ontvangt, in voorkomend geval, hun opmerkingen schriftelijk.
Voorziening in cassatie tegen deze beslissing staat slechts open na het eindvonnis over de grond van de zaak.
Ten aanzien van een gedaagde die in kennis is gesteld van een verbod om fysiek te verschijnen of deel te nemen, dat, in voorkomend geval, werd bevestigd, en die niet per videoconferentie op de zitting verschijnt, zijn de regels inzake het verstek van toepassing.
§ 4. Elke partij of het openbaar ministerie kan aan het gerecht zijn standpunt geven over het passend karakter van het eventuele gebruik van videoconferentie, gelet op de bijzondere omstandigheden van de zaak. Dit standpunt kan aan de griffie van het gerecht waarvoor de partij moet verschijnen op elektronische wijze worden meegedeeld. De oproeping voor de zitting vermeldt deze mogelijkheid.
Dit standpunt wordt de rechter ter beoordeling voorgelegd.
§ 5. De verschijning of deelname aan de zitting van een persoon per videoconferentie vindt, indien deze daarop werd uitgenodigd overeenkomstig de paragraaf 1, plaats mits het akkoord van deze persoon. Dit akkoord wordt langs elektronische weg meegedeeld aan de griffie. De inverdenkinggestelde, de beklaagde of de beschuldigde die van zijn vrijheid is benomen, deelt zijn akkoord mee ten laatste op de derde dag voor de zitting. Behalve in het geval van de inverdenkinggestelde, de beklaagde of de beschuldigde die van zijn vrijheid is benomen, geldt de connectie met het videoconferentiesysteem op de dag en het tijdstip die in de oproeping zijn vermeld eveneens als akkoord.
De persoon die overeenkomstig paragraaf 2 werd toegelaten om per videoconferentie te verschijnen, wordt verondersteld te hebben toegestemd om te verschijnen per videoconferentie.
Behalve de inverdenkinggestelde, de beklaagde of de beschuldigde die van zijn vrijheid is benomen, heeft de persoon die werd uitgenodigd om op de zitting per videoconferentie te verschijnen of eraan deel te nemen of die daartoe werd toegelaten, altijd het recht om vóór het begin van de zitting te beslissen om op de plaats waar het gerecht zetelt op de zitting te verschijnen of deel te nemen.
Bij de aanvang van elke zitting kijkt het gerecht na of het akkoord vrij en geïnformeerd werd gegeven. Het proces-verbaal van de zitting maakt hier melding van.
§ 6. In gevallen waarin gebruik wordt gemaakt van videoconferentie, nemen de onderzoeksgerechten, de rechtbanken, de hoven van beroep, het hof van assisen of het Hof van Cassatie zitting in de zittingszaal, en oefent de griffier er zijn griffie- en bijstandstaken uit.
In afwijking van het eerste lid en met uitzondering van de leden van een hof van assisen en de gezworenen, kan een rechter per videoconferentie op de zitting zetelen of kan een griffier per videoconferentie zijn griffie- en bijstandstaken uitoefenen, wanneer is voldaan aan de volgende voorwaarden:
1° het gebruik van videoconferentie is verenigbaar met de bijzondere omstandigheden van de zaak die worden beoordeeld zoals bedoeld in paragraaf 1, tweede lid;
2° de waarborgen waaraan het videoconferentiesysteem, overeenkomstig artikel 558, §§ 1 en 2, moet voldoen, zijn vervuld;
3° alle partijen en het openbaar ministerie stemmen in met het gebruik van videoconferentie door de rechter of de griffier;
4° de rechter heeft de toestemming van zijn korpschef om per videoconferentie op de zitting te zetelen of de griffier heeft de toestemming van de rechter om zijn griffie- en bijstandstaken per videoconferentie op de zitting uit te oefenen, naargelang het geval.
In de gevallen bedoeld in het tweede lid en wanneer de voorwaarden bedoeld in de bepalingen onder 1°, 2° en 4° vervuld zijn, stelt de griffie de partijen bij de zaak en het openbaar ministerie ten laatste op de zesde dag voor de zitting in kennis dat de rechter op de zitting per videoconferentie zal zetelen en dat de griffier de griffie- en bijstandstaken per videoconferentie op de zitting zal uitoefenen. De griffier vraagt de partijen en het openbaar ministerie of zij instemmen met het gebruik van videoconferentie door de rechter of de griffier. Dit akkoord wordt de griffie ten laatste op de derde dag voor de zitting op elektronische wijze meegedeeld. Bij afwezigheid van de mededeling van het akkoord door een partij of het openbaar ministerie, wordt deze partij of het openbaar ministerie verondersteld het gebruik van videoconferentie door de rechter of de griffier te hebben geweigerd.
§ 7. Een getuige of een deskundige kan worden gehoord onder de voorwaarden bedoeld in de paragrafen 1 tot 3 wanneer de verschijning per videoconferentie beantwoordt aan de voorwaarden zoals bedoeld voor de rechtspleging achter gesloten deuren bedoeld in artikel 561, § 1.
Artikel 561, §§ 2 tot 5, is van toepassing op de verschijning bedoeld in het eerste lid.
§ 8. Indien het gerecht in de loop van de zitting, ambtshalve of op aangeven van één van de partijen die deelnemen aan de zitting, vaststelt dat niet langer is voldaan aan de in artikel 558, §§ 1 en 2, bedoelde waarborgen of, in voorkomend geval, de in artikel 561 bedoelde voorwaarden, beveelt het:
1° de schorsing van de zitting totdat weer is voldaan aan deze voorwaarden;
2° in voorkomend geval, de voortzetting van het geding op een andere datum, hetzij per videoconferentie, hetzij in de zittingszaal in fysieke aanwezigheid van de personen die per videoconferentie verschenen, indien het gerecht vaststelt dat de voornoemde waarborgen en voorwaarden niet opnieuw vervuld kunnen zijn binnen een redelijke termijn, na kennis te hebben genomen van het standpunt van de partijen. Het gerecht geeft de redenen voor deze beslissing aan in het proces-verbaal van de zitting.
Indien het gerecht tijdens de zitting per videoconferentie, ambtshalve of op aangeven van één van de personen die deelnemen aan de zitting, vaststelt dat het gebruik van de videoconferentie niet of niet meer verenigbaar is met de bijzondere omstandigheden van de zaak of dat, in voorkomend geval, de epidemische noodsituatie of het ernstig en concreet risico voor de openbare veiligheid heeft opgehouden te bestaan, beveelt het, na kennis te hebben genomen van het standpunt van de partijen, de voortzetting van de zitting in aanwezigheid van de personen die verschenen per videoconferentie. De rechter laat de redenen voor deze beslissing opnemen in het proces-verbaal van de zitting.
§ 9. Indien de partij die per videoconferentie verschijnt wordt bijgestaan door een beëdigde tolk, kan deze plaats nemen in dezelfde zaal als de leden van het gerecht, op dezelfde plaats als de partij of op een andere plaats die door de rechtbank geschikt wordt geacht.
Indien de betrokkene geniet van de bijstand van zijn advocaat, kan deze plaats nemen in dezelfde zaal als de leden van het gerecht of op dezelfde plaats als zijn cliënt of elkeen per videoconferentie op een andere plaats die door de rechtbank geschikt wordt geacht.
§ 10. De Koning kan, na advies van het College van hoven en rechtbanken en van het College van het openbaar ministerie, de praktische en technische nadere regels betreffende de organisatie en het verloop van de zitting per videoconferentie vervolledigen. De Koning bepaalt de in paragraaf 2, eerste lid, paragraaf 4, eerste lid, paragraaf 5, eerste lid, en paragraaf 6, derde lid, bedoelde elektronische wijze.
§ 11. Elke kennisgeving door de griffie als bedoeld in deze titel gebeurt op elektronische wijze aan het professioneel elektronisch adres van de advocaat of, indien het een partij of een persoon betreft die niet wordt vertegenwoordigd door een advocaat, aan het gerechtelijk elektronisch adres van die partij of persoon of, in voorkomend geval, het elektronisch adres van de griffie van de gevangenis als de persoon gedetineerd is of, bij gebreke daaraan, aan het laatste elektronisch adres dat die partij of persoon heeft verstrekt in het kader van de rechtspleging. Indien bij de griffier geen elektronisch adres gekend is, of indien de kennisgeving aan het elektronisch adres kennelijk niet is geslaagd, kan de betrokkene enkel fysiek in de zittingszaal verschijnen op de zitting waarop hij regelmatig werd opgeroepen om te verschijnen. Als het verbod om fysiek te verschijnen niet kon ter kennis worden gebracht, kan het gerecht de zitting op een latere datum verdagen.]1
----------
(1)<W 2024-04-25/20, art. 21, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2024>
Art.561.[1 § 1. Wanneer de rechtspleging achter gesloten deuren dient te verlopen is de verschijning per videoconferentie slechts mogelijk indien het videoconferentiesysteem de waarborgen vervult van artikel 558, §§ 1 en 2, indien aan de voorwaarden bedoeld in artikel 560 is voldaan en:
1° ingeval de persoon die van zijn vrijheid is benomen, een gemachtigde van de directeur van de gevangenis of, in voorkomend geval, zijn advocaat als hij aanwezig is, aan het gerecht bevestigt dat niemand anders dan zijzelf en de persoon die van zijn vrijheid is benomen en, in voorkomend geval, de met name genoemde personen die door de rechter zijn gemachtigd om aanwezig te zijn, aanwezig is op de plaats waar ze zich bevinden, noch op andere wijze kan worden gevolgd wat er wordt gezegd; of
2° de persoon zelf of, in voorkomend geval, zijn advocaat aan het gerecht bevestigt dat niemand anders dan zijzelf en, in voorkomend geval, de met name genoemde personen die door de rechter zijn gemachtigd om aanwezig te zijn, aanwezig is op de plaats waar de persoon zich bevindt op het moment van de verschijning, noch op andere wijze kan volgen wat er wordt gezegd; of
3° ingeval het gerecht van oordeel is dat de aanwezigheid van de advocaat of, bij gebreke ervan, een gerechtsdeurwaarder bij de persoon vereist is, de advocaat of, bij gebreke ervan, de gerechtsdeurwaarder, aan het gerecht bevestigt dat niemand anders dan hijzelf en de betrokkene en, in voorkomend geval, de met name genoemde personen die door de rechter zijn gemachtigd om aanwezig te zijn, aanwezig is op de plaats waar de persoon zich bevindt op het moment van de verschijning, noch op andere wijze kan volgen wat er wordt gezegd.
§ 2. De afwezigheid van een andere persoon dan de verschijnende persoon en, in voorkomend geval, zijn advocaat, de gemachtigde van de directeur van de gevangenis, de gerechtsdeurwaarder, een beëdigde tolk of, in voorkomend geval, de met name genoemde personen die door de rechter zijn gemachtigd om aanwezig te zijn, kan door het gerecht ook met technische of organisatorische middelen worden gecontroleerd.
§ 3. Indien de verschijnende persoon, in voorkomend geval, de advocaat, de gemachtigde van de directeur van de gevangenis of de gerechtsdeurwaarder en, in voorkomend geval, de met name genoemde personen die door de rechter zijn gemachtigd om aanwezig te zijn, vaststelt dat de in paragraaf 1 bedoelde voorwaarden niet meer zijn vervuld, licht deze het gerecht hier onmiddellijk over in.
§ 4. De kosten van het optreden, op bevel van de rechter, van een gerechtsdeurwaarder bij de persoon die krachtens dit artikel per videoconferentie verschijnt en die niet over een advocaat beschikt, komen ten laste van de Staat.
§ 5. De Koning kan de in paragraaf 2 bedoelde technische of organisatorische middelen bepalen.]1
----------
(1)<W 2024-04-25/20, art. 22, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2024>
Art.562.[1 Onverminderd artikel 32ter van het Gerechtelijk Wetboek, wordt het proces-verbaal, het verslag of het document tussen het gerecht en de ondertekenaar uitgewisseld via het videoconferentiesysteem of bij de door de Koning, na het advies te hebben ingewonnen van de beheerder bedoeld in artikel 782, § 6, van het Gerechtelijk Wetboek en het College van het openbaar ministerie, bepaalde elektronische wijze.]1
----------
(1)<W 2024-04-25/20, art. 23, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2024>
Art.563. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art.564. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
TITEL VIquinquies. [1 Opname van de zitting]1
----------
(1)
Art.565.[1 Het maken van geluids- of audiovisuele opnames van de zitting, het bewaren, het verspreiden daarvan onder derden of het verrichten van enige andere verwerking, zonder voorafgaande toestemming van het gerecht, wordt bestraft met een gevangenisstraf van zes maanden tot twee jaar en met een geldboete van tweehonderd euro tot tienduizend euro, of met een van die straffen alleen.]1
----------
(1)<W 2024-04-25/20, art. 25, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2024>
Art.566.[1 Onverminderd artikel 258/2, kan het gerecht waarvoor de openbare zitting wordt gehouden, beslissen, ten uitzonderlijken titel, de openbare zitting op te nemen wanneer deze geluids- of audiovisuele opname van belang is voor het aanleggen van historische justitiearchieven of voor educatieve doeleinden met het oog op het overdragen van kennis over het recht of de werking van het rechtssysteem, met de toestemming van de personen voor de opname van hun stem of afbeelding, elk voor wat hen betreft. Die toestemming kan worden ingetrokken op elk ogenblik tijdens de zitting.
Elke op de zitting, fysiek of per videoconferentie verschijnende, eraan deelnemende of er zetelende persoon, alsook het publiek kan worden onderworpen aan deze opnames.
De opname kan plaatsvinden op voorwaarde dat zij het goede verloop van het geding en de uitoefening van de rechten van verdediging niet belemmert. De opnames worden vanaf vaste punten gemaakt.
Het gerecht kan te allen tijde de opname schorsen of beëindigen in de uitoefening van zijn bevoegdheid van handhaving van de orde ter terechtzitting.
Deze opname wordt gemaakt en bewaard middels het videoconferentiesysteem bedoeld in artikel 556, § 1, 2°. De digitale drager met de volledige opname wordt na de sluiting van de debatten bij het strafdossier en in voormeld videoconferentiesysteem gevoegd. De Koning bepaalt de nadere praktische en technische regels in verband met de opname en met zijn bewaring.
De in het beheerscomité bedoeld in artikel 782, § 6, van het Gerechtelijk Wetboek vertegenwoordigde entiteiten, treden op als gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken overeenkomstig artikel 52 van de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens.
De in het videoconferentiesysteem bewaarde opnames kunnen uitsluitend worden geraadpleegd en verwerkt binnen de grenzen en conform de nadere regels van dit Wetboek en de bijzondere wetten die betrekking hebben op de strafrechtspleging en de uitvoeringsbesluiten ervan.]1
----------
(1)<W 2024-04-25/20, art. 26, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2024>
TITEL VIsexies. [1 Gegevensverwerking in het kader van het gebruik van het videoconferentiesysteem]1
----------
(1)
Art.567.[1 § 1. Het beheerscomité van het Centraal register voor de beslissingen van de rechterlijke orde en van het videoconferentiesysteem van Justitie bedoeld in artikel 782, § 6, van het Gerechtelijk Wetboek, hierna "de beheerder" genoemd, beheert het videoconferentiesysteem.
De vertegenwoordigers bedoeld in artikel 782, § 6, tweede lid, 4°, van het Gerechtelijk Wetboek hebben stemrecht in de aangelegenheden die betrekking hebben op de inzet van de middelen, de technische aspecten en de voor het publiek toegankelijke onderdelen van het videoconferentiesysteem, in zoverre deze laatsten geen invloed hebben op de inhoud van de zitting. Zij zetelen als waarnemer in aangelegenheden die louter betrekking hebben op de interne werking van de rechterlijke orde.
§ 2. De beheerder staat in voor de inrichting, het beheer en de controle van de werking van het videoconferentiesysteem. Hij heeft in het bijzonder als opdracht:
1° het bewaken van het respecteren van de doelen van het videoconferentiesysteem;
2° het toezien op de werking van het videoconferentiesysteem, met inbegrip van het toezicht op het toegangsbeleid en het uitoefenen van de controle hierop;
3° het toezien op de technische infrastructuur van het videoconferentiesysteem;
4° het regelmatig verslag uitbrengen over de werking van het videoconferentiesysteem en over de uitoefening van de opdrachten bedoeld in de bepalingen onder 1° tot 3°.
Het verslag bedoeld in het tweede lid, 4°, wordt jaarlijks neergelegd bij de minister van Justitie en bij de functionaris voor gegevensbescherming bedoeld in paragraaf 3, tweede lid. Het verslag is openbaar.
§ 3. De in de beheerder vertegenwoordigde entiteiten bedoeld in artikel 782, § 6, tweede lid, 1° tot 4°, van het Gerechtelijk Wetboek treden met betrekking tot het videoconferentiesysteem op als gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken in de zin van artikel 26, 8°, en overeenkomstig artikel 52 van de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens.
De gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken stellen in overleg een functionaris voor de gegevensbescherming aan.
De in het eerste lid bedoelde entiteiten dragen geen verwerkingsverantwoordeljikheid in de aangelegenheden waarin zij zetelen als waarnemer.
Hij die, in welke hoedanigheid ook, deelneemt aan de verwerking van de gegevens bedoeld in paragraaf 4, eerste lid, of wegens zijn functie kennis heeft van zo'n gegevens, is gehouden om hun vertrouwelijk karakter te respecteren. De niet-naleving van deze verplichting wordt bestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.
§ 4. Het gebruik van het videoconferentiesysteem vereist de verwerking van de volgende categorieën van gegevens:
1° Voor elke natuurlijke persoon:
a) de naam en voorna(a)m(en);
b) de hoedanigheid waarin wordt deelgenomen aan de zitting;
c) in voorkomend geval, de geboortedatum en -plaats;
d) in voorkomend geval, de woonplaats onverminderd de artikelen 75ter, 155ter en 297, of voor de leden van de rechterlijke orde, het dienstadres of het adres waarop zij gewoonlijk hun beroep uitoefenen;
e) in voorkomend geval, het rijksregister- of bisregisternummer;
f) in voorkomend geval, het ondernemingsnummer van de onderneming die hij vertegenwoordigt;
g) in voorkomend geval, het adres van de zetel van de onderneming die hij vertegenwoordigt;
h) in voorkomend geval, de unieke referentie van de advocaat;
2° voor elke gebruiker, de metagegevens gegenereerd door de connectie met het videoconferentiesysteem;
3° de afbeelding en de stem van de personen die deelnemen aan de zitting;
4° de gegevens, met inbegrip van de persoonsgegevens, meegedeeld in de loop van de zitting;
5° de gegevens betreffende de zitting waaraan wordt deelgenomen en het uniek identificatienummer van het dossier dat ter zitting wordt behandeld.
Het eerste lid, 1°, c) en e) tot h), is niet van toepassing op leden van de rechterlijke orde.
De Koning verduidelijkt, na advies van de beheerder en het College van het openbaar ministerie, de gegevens van de bovenvermelde categorieën die verwerkt worden in het kader van het gebruik van het videoconferentiesysteem.
§ 5. Behoudens de bij wet bedoelde uitzonderingen, worden de gegevens bedoeld in paragraaf 4, eerste lid, 1° en 2°, voor doeleinden van latere controle en bewijs van daadwerkelijke deelname van een persoon aan de zitting bewaard door de beheerder tot uitputting van alle gewone rechtsmiddelen en van de voorziening in cassatie. De gegevens bedoeld in paragraaf 4 worden eveneens bewaard voor een periode van vijf jaar voor statistische doeleinden met het oog op het evalueren van het videoconferentiesysteem en het gebruik ervan. Bij de daaropvolgende verwerking voor statistische doeleinden respecteert de beheerder de waarborgen vastgelegd door de artikelen 188 tot 208 van de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens.
Toegang tot de gegevens bedoeld in het eerste lid is alleen toegestaan aan:
1° de beheerder, voor de uitvoering van de in paragraaf 2, eerste lid, bedoelde opdrachten;
2° de per videoconferentie verschijnende personen, elk voor wat hen aanbelangt.]1
----------
(1)<W 2024-04-25/20, art. 28, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2024>
TITEL VIter. [1 - Het digitaal dossier]1
----------
(1)
Art.568.[1 § 1. Een procedurestuk kan opgemaakt worden in gedematerialiseerde en in materiële vorm.
§ 2. Onverminderd artikel 40 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt wordt een procedurestuk dat in gedematerialiseerde vorm wordt opgemaakt en stuitende werking heeft, ondertekend met een gekwalificeerde elektronische handtekening in de zin van artikel 3.12 van de Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG.
Voor een procedurestuk dat in gedematerialiseerde vorm wordt opgemaakt en geen stuitende werking heeft, volstaat een geavanceerde elektronische handtekening in de zin van artikel 3.11 van de Verordening bedoeld in het eerste lid, of een geavanceerd elektronisch zegel in de zin van artikel 3.26 van die Verordening.
De elektronische ondertekening van een procedurestuk door een lid van de rechterlijk orde, opgenomen in de in artikel 315ter, § 1, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde elektronische lijst, verzekert de hoedanigheid waarin de ondertekenaar ondertekent.
§ 3. Het digitaal dossier kan zowel bestaan uit stukken opgemaakt in gedematerialiseerde vorm, als uit stukken opgemaakt in materiële vorm die worden gedematerialiseerd.
Voor de door de rechterlijke orde in materiële vorm opgemaakte stukken die gedematerialiseerd worden of voor de in materiële vorm opgemaakte stukken van externe bronnen die na neerlegging gedematerialiseerd worden en toegevoegd worden aan het digitaal dossier, verklaart de secretaris of de griffier, naargelang de stand van de strafprocedure, via een elektronisch zegel als bedoeld in paragraaf 2, tweede lid, of een elektronische handtekening als bedoeld in paragraaf 2, eerste lid, het gedematerialiseerde stuk eensluidend aan het materiële stuk.
§ 4. Het proces-verbaal van de terechtzitting wordt door de griffier in gedematerialiseerde vorm gevoegd bij het strafdossier.
De in de zaak gewezen beschikkingen, vonnissen en arresten worden door de griffier onmiddellijk na ondertekening in gedematerialiseerde vorm gevoegd bij het dossier.
§ 5. Iedere wijziging in de samenstelling van het dossier of in een stuk wordt geregistreerd.
§ 6. De Koning bepaalt de veiligheidsmaatregelen en de minimale technische normen waaraan de informaticasystemen die tot doel hebben de in paragraaf 2 bedoelde handelingen en verwerkingen te verrichten, moeten voldoen.
De Koning kan de wijze bepalen waarop de gekwalificeerde elektronische handtekening wordt gevisualiseerd.
§ 7. Het deel van het strafdossier in materiële vorm dat overeenkomstig paragraaf 3, tweede lid, is gedematerialiseerd en is opgenomen in het digitaal dossier in het Centraal register bedoeld in artikel 564, § 1, verliest zijn authentiek karakter. De griffier vermeldt in de inventaris van het dossier voor elk stuk van dit deel waar het wordt bewaard in het Centraal register.
Stukken uit het deel bedoeld in het eerste lid kunnen uit het strafdossier in materiële vorm worden verwijderd door de griffier. Hij maakt hiervan melding in de inventaris van het dossier.]1
----------
(1)<W 2024-03-27/02, art. 16, 009; Inwerkingtreding : 01-04-2024>
TITEL VIquater. [1 - Het Centraal register van Strafdossiers]1
----------
(1)
Art.569.[1 § 1. Bij de Federale Overheidsdienst Justitie wordt een "Centraal register van Strafdossiers" opgericht, hierna "Centraal register" genoemd.
Het Centraal register is een geïnformatiseerde gegevensbank met als doelen:
1° het gecentraliseerd opnemen en bewaren in gedematerialiseerde vorm van de strafdossiers teneinde de uitoefening van de wettelijke opdrachten van de rechterlijke orde te vergemakkelijken;
2° te fungeren als authentieke bron, bedoeld in artikel 2, eerste lid, 6°, van de wet van 15 augustus 2012 houdende oprichting en organisatie van een federale dienstenintegrator, van de strafdossiers die er geheel in zijn opgenomen, en van de strafdossiers die er gedeeltelijk in zijn opgenomen, voor dat gedeelte;
3° de raadpleging via elektronische weg van de in het Centraal register opgenomen gegevens toe te laten door de personen en actoren die deze met toepassing van paragraaf 5, eerste lid, mogen raadplegen;
4° de verwerking van de in het Centraal register opgenomen gegevens voor het verbeteren van de kwaliteit van die gegevens;
5° de verwerking van de in het Centraal register opgenomen gegevens voor het optimaliseren van de organisatie van de rechterlijke orde, om een efficiënter beheer, een betere beleidsondersteuning, een betere impactanalyse van wetswijzigingen en een betere toewijzing van de menselijke en logistieke middelen binnen de rechterlijke orde mogelijk te maken;
6° de verwerking van de in het Centraal register opgenomen gegevens voor de ontwikkeling van informaticasystemen voor de ondersteuning van de leden van de rechterlijke orde, opgenomen in de in artikel 315ter, § 1, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde elektronische lijst, bij de uitoefening van hun wettelijke opdrachten;
7° de verwerking van een geheel van of van individuele in het Centraal register opgenomen gegevens, voor historische of wetenschappelijke doeleinden;
8° de verwerking van gespecifieerde individuele in het Centraal register opgenomen gegevens, voor journalistieke doeleinden;
9° de verwerking voor statistische doeleinden, binnen de grenzen gesteld door titel 4 van de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens, van de in het Centraal register opgenomen gegevens.
§ 2. In het Centraal register worden de volgende gegevens opgenomen:
1° het overeenkomstig de wet in gedematerialiseerde vorm opgemaakte strafdossier;
2° het overeenkomstig de wet gedematerialiseerde strafdossier;
3° de metagegevens noodzakelijk voor het bereiken van de doelen bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, te weten:
a) de gegevens van het openbaar ministerie, het strafgerecht, de dienst en de personen die het strafdossier beheren;
b) de gegevens betreffende het strafdossier;
c) de noodzakelijke identificatiegegevens van de in het strafdossier vermelde personen;
d) het unieke identificatienummer van het strafdossier;
e) de omschrijving van de feiten in tijd en ruimte.
4° de gegevens noodzakelijk voor de veiligheid van het Centraal register.
De Koning bepaalt, na advies van de in paragraaf 3 bedoelde beheerder, de exacte gegevens bedoeld in het eerste lid, 3°, die worden opgenomen in het Centraal register.
De Koning bepaalt de technische voorwaarden waaraan het strafdossier moet voldoen met het oog op zijn opname in het Centraal register.
§ 3. Het Centraal register wordt beheerd door de beheerder bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de wet van 18 februari 2014 betreffende de invoering van een verzelfstandigd beheer voor de rechterlijke organisatie.
De beheerder staat in voor de inrichting en het beheer van het Centraal register. Hij heeft in het bijzonder als opdracht:
1° het bewaken van het respecteren van de doelen van het Centraal register en van de maximale afwezigheid van ongemachtigd downloaden van gegevens;
2° het toezien op de werking van het Centraal register, met inbegrip van het toezicht op het toegangsbeleid en het uitoefenen van de controle hierop;
3° het schriftelijk en onder voorwaarden machtigen van de derden en de publieke overheden bedoeld in paragraaf 5, eerste lid, 8° en 9°, voor de verwerkingen bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, 6° of 9° ;
4° het toezien op de technische infrastructuur van het Centraal register;
5° het regelmatig verslag uitbrengen over de werking van het Centraal register en over de uitoefening van de opdrachten bedoeld in de bepalingen onder 1° tot 4°.
Het verslag bedoeld in het tweede lid, 5°, wordt jaarlijks neergelegd bij de minister van Justitie en bij de functionaris voor gegevensbescherming bedoeld in paragraaf 5, eerste lid, 5°, e).
§ 4. De verwerkingsverantwoordelijkheid wordt geregeld overeenkomstig artikel 42, derde lid, van de wet van 18 februari 2014 betreffende de invoering van een verzelfstandigd beheer voor de rechterlijke organisatie.
§ 5. Hebben toegang tot het Centraal register:
1° de magistraten van de zetel van alle strafgerechten en de assessoren bij de strafuitvoeringsrechtbank alsmede de griffies, het openbaar ministerie, de parketsecretariaten en de probatiecommissie voor het neerleggen, aanvullen en verbeteren van de in paragraaf 2, eerste lid, bedoelde gegevens;
2° in het kader van de uitvoering van hun opdrachten bedoeld in artikel 15 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, de leden van de politiediensten voor wie het noodzakelijk is om de in paragraaf 2, eerste lid, bedoelde relevante gegevens neer te leggen en te raadplegen:
a) om de controle en/of de opvolging te verzekeren bedoeld in artikel 44/7, eerste lid, 5°, van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt waar het gaat om maatregelen genomen door een overheid van gerechtelijke politie en in de artikelen 19 tot 20 van de wet op het politieambt;
b) om de opvolging te verzekeren van de via een kantschrift gevraagde onderzoekshandelingen door de magistraten in een strafdossier;
3° in het raam van de uitvoering van hun taken bedoeld in artikel 7 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, de leden van de Veiligheid van de Staat die de relevante gegevens bedoeld in paragraaf 2, eerste lid, namelijk de inhoud van de processen-verbaal, moeten kunnen raadplegen, na een machtiging verleend door de bevoegde magistraat;
4° ten uitzonderlijke titel, wanneer de vereisten van hun opdracht deze toegang onontbeerlijk maken, en voor de gegevensverwerking bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, 4°, de door de beheerder aangestelde personen belast met het technisch en operationeel beheer van het Centraal register, handelend binnen het kader van hun functie;
5° voor het raadplegen van de in paragraaf 2, eerste lid, bedoelde gegevens:
a) de magistraten van de zetel van alle strafgerechten, de assessoren bij de strafuitvoeringsrechtbank en de griffies;
b) het openbaar ministerie en de parketsecretariaten;
c) de probatiecommissie en haar secretariaat. Zij wijzen binnen hun diensten de personen met een leesrecht aan. Dit leesrecht wordt individueel toegekend en is toereikend, ter zake dienend en niet overmatig voor het uitvoeren van specifieke taken in het kader van hun wettelijke of reglementaire opdrachten;
d) de Entiteit Cassatie, het College van de hoven en rechtbanken, het College van het openbaar ministerie. Zij wijzen binnen hun diensten de personen met een leesrecht aan. Dit leesrecht wordt individueel toegekend en is toereikend, ter zake dienend en niet overmatig voor het uitvoeren van specifieke taken in het kader van hun wettelijke of reglementaire opdrachten;
e) de functionaris voor gegevensbescherming aangesteld door de gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken, binnen de grenzen van zijn wettelijke opdrachten;
f) de diensten van slachtofferonthaal na een machtiging verleend door de bevoegde magistraat;
6° voor de gegevensverwerking bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, 5° :
a) de gerechtelijke overheden belast met het beheer en de organisatie van de hoven en rechtbanken;
b) de diensten belast met statistische analyse bij de in de beheerder vertegenwoordigde entiteiten;
7° voor de gegevensverwerking bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, 6°, de door de beheerder schriftelijk gemachtigde derden, overeenkomstig de door de beheerder bepaalde voorwaarden;
8° voor de gegevensverwerking bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, 9°, de door de beheerder schriftelijk gemachtigde publieke overheden, overeenkomstig de door de beheerder bepaalde voorwaarden;
9° voor de raadpleging via elektronische weg van een in het Centraal register opgenomen strafdossier, de partijen in dat strafdossier en, in voorkomend geval, hun advocaat of vertegenwoordiger in rechte, evenals derden, waarbij het inzagerecht uitsluitend wordt uitgeoefend binnen de grenzen en conform de nadere regels van het Gerechtelijk Wetboek, het Wetboek van Strafvordering, de bijzondere wetten die betrekking hebben op de strafrechtspleging en de uitvoeringsbesluiten.
Onverminderd de bepalingen onder 1° en 4° kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van de bevoegde toezichthoudende autoriteit, andere overheden, organen of diensten aanwijzen voor het neerleggen van de in paragraaf 2, eerste lid, bedoelde gegevens.
De verwerking van de in het Centraal register opgenomen gegevens voor andere doelen dan diegene bedoeld in paragraaf 1 is verboden. De overtreding van dit verbod wordt bestraft met de straf bedoeld in artikel 222 van de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens.
De Koning bepaalt, na advies van de beheerder, de nadere regels en procedures betreffende de toegang tot het Centraal register.
Hij die in welke hoedanigheid dan ook deelneemt aan het verzamelen of aan de registratie van gegevens in het Centraal register of aan de verwerking of de mededeling van de erin geregistreerde gegevens en daardoor kennis heeft van die gegevens, moet het desgevallend vertrouwelijk karakter ervan in acht nemen. Bij een inbreuk zijn de straffen van artikel 458 van het Strafwetboek op hem van toepassing.
Wanneer de beheerder vaststelt dat ongerechtvaardigd gebruik wordt gemaakt van de toegang tot het Centraal register, brengt hij dit ter kennis van de overheid die krachtens de wet bevoegd is om een tuchtprocedure in te stellen ten aanzien van de betrokken gebruiker.
§ 6. De termijnen voor de bewaring worden gelijkgesteld met de termijnen van de verjaring van de strafvordering zoals voorzien in artikel 21 van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering.
In elk geval dient het dossier bewaard te worden tot het einde van de strafuitvoering en mag de bewaartermijn niet korter zijn dan deze voorzien in de archiefwet van 24 juni 1955.
Het tweede lid is eveneens van toepassing voor de misdrijven bedoeld in artikel 21bis van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering. Voor de dossiers waarin het voor die misdrijven niet tot een veroordeling is gekomen, gelden de bewaartermijnen voorzien in de archiefwet van 24 juni 1955.
§ 7. De Koning bepaalt, na advies van de beheerder, de nadere technische en materiële regels voor de inrichting en werking van het Centraal register, die echter geen invloed kunnen hebben op de inhoud of de begrijpelijkheid van de in het Centraal register opgenomen strafdossiers.]1
----------
(1)<W 2024-03-27/02, art. 18, 009; Inwerkingtreding : 01-04-2024>
Art.570. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art.571. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art.572. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art.573. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art.574. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art.575. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art.576. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art.577. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art.578. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art.579. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art.580. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art.581. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art.582. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art.583. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art.584. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art.585. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art.586. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art.587. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
Art. 588. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 229°>
(NOTA : De artikelen 589 tot en met 599, opgeheven bij W 10-07-1967, art. 1, 229°, zijn heringevoegd in de artikelen 3 en volgende in het volgende deel van het SV 1808-12-16/30 bij W 1997-08-08/14)