Details





Titel:

4 APRIL 2025. - Bijlage 8 aan het besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van de VLAREME van 28 oktober 2016, wat betreft de goede bodem-, teelt- en bemestingspraktijken



Inhoudstafel:


Art. 1-13



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. In deze bijlage wordt verstaan onder:
  1° onbeteelde stroken: een gedeelte van het perceel waarop de hoofdteelt niet verbouwd wordt. Die stroken bestaan uit de wendakker, de vrije werkgangen en de andere delen van het perceel die vrij blijven van de hoofdteelt. De volgende gedeeltes van het perceel worden niet als een onbeteelde strook beschouwd:
  a) de gedeeltes van het perceel waar conform artikel 1.3.2.1 en 1.3.2.2 van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018, beperkingen gelden voor bemesting, het gebruik van pesticiden of grondbewerkingen;
  b) de gedeeltes van het perceel die vrij blijven van de hoofdteelt door een van de volgende redenen:
  1) in het kader van de randvoorwaarden in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
  2) door verplichtingen in het kader van beheerovereenkomsten, agromilieu- en klimaatmaatregelen, ecoregelingen, erosiebestrijdingsmaatregelen;
  3) door andere wettelijke verplichtingen of engagementen die de landbouwer is aangegaan;
  2° teeltgroep 1: chrysanten, sla, spinazie, schorseneren, witloof, andijvie, koolraap, veldsla, raketsla of wortelen;
  3° teeltgroep 2: aardbeien, ijsbergsla, prei, koolrabi, Chinese kool, voederbieten, stamslaboon, bladselder, bleekselder, rode biet, knolselder, knolvenkel, boerenkool, groene selder of venkel;
  4° teeltgroep 3: suikerbieten, courgette, savooikool of witte kool;
  5° teeltgroep 4: doperwten, rode kool, bloemkool, spruitkool of broccoli.

Art.2. Naast de praktijken, vermeld in artikel 14bis, § 2, van het Mestdecreet van 22 december 2006, worden ook de volgende maatregelen beschouwd als een goede bodem-, teelt- en bemestingspraktijk, die in aanmerking komen voor een verlaging van de bemestingsvermindering:
  1° het onderzaaien van een vanggewas bij maïs;
  2° het inzaaien van een nateelt wintergranen uiterlijk op 15 oktober;
  3° het inzaaien van een nateelt wintergranen uiterlijk op 15 november;
  4° het inzaaien van een nateelt wintergranen uiterlijk op 15 oktober na tussenteelt vanggewas;
  5° het inzaaien van een nateelt wintergranen uiterlijk op 15 november na tussenteelt vanggewas;
  6° het inzaaien van een nateelt winterkoolzaad uiterlijk op 15 september;
  7° het inzaaien van onbeteelde stroken (minimaal 15%);
  8° het afvoeren van oogstresten van teeltgroep 4;
  9° het afvoeren van oogstresten van teeltgroep 3;
  10° het afvoeren van oogstresten van teeltgroep 2;
  11° het afvoeren van oogstresten van teeltgroep 1;
  12° het niet afvoeren van stro;
  13° doorgroeien van oogstresten van bloemkool of rode kool;
  14° doorgroeien van oogstresten van savooikool of witte kool;
  15° bijbemesting na advies.

Art.3. De hoogte van de bemestingsvermindering na toepassing van een goede bodem-, teelt- en bemestingspraktijk als vermeld in artikel 2, 1° tot en met 15°, is vermeld in de volgende tabel en wordt uitgedrukt in percent:


<td colspan="6" valign="top">hoogte van de bemestingsvermindering, gespecificeerd per gebiedstype en naargelang het een perceel betreft waarop al of niet een nitraatgevoelige hoofdteelt verbouwd wordt
praktijk
GBT 1 GBT 2 GBT3
  
 N-NG NG N-NG NG N-NG NG
  
onderzaai van een vanggewas bij maïs 0 0 nvt -15 nvt -25
volgteelt wintergranen ingezaaid uiterlijk 15 oktober 0 0 0 -10 -5 -20
volgteelt wintergranen ingezaaid uiterlijk 15 november 0 -5 -5 -20 -15 -30
volgteelt wintergranen ingezaaid uiterlijk 15 oktober na tussenteelt vanggewas 0 0 0 -5 0 -15
volgteelt wintergranen ingezaaid uiterlijk 15 november na tussenteelt vanggewas 0 0 0 -15 -10 -25
volgteelt winterkoolzaad ingezaaid uiterlijk 15 september 0 0 0 -5 0 -15
inzaai van onbeteelde stroken (minimaal 15%) 0 0 0 -15 -10 -25
afvoer van oogstresten teeltgroep 4 0 0 0 -10 -5 -20
afvoer van oogstresten teeltgroep 3 0 0 0 -15 -10 -25
afvoer van oogstresten teeltgroep 2 0 -5 -5 -20 -15 -30
afvoer van oogstresten teeltgroep 1 0 -5 -10 -20 -20 -30
niet afvoeren van stro 0 nvt 0 nvt -10 nvt
doorgroeien van oogstresten van bloemkool of rode kool nvt 0 nvt -5 nvt -15
doorgroeien van oogstresten van savooikool of witte kool nvt 0 nvt -10 nvt -20
Bijbemesting na advies 0 0 -5 -10 -15 -20
Art.4. De landbouwer die opteert voor de praktijk, vermeld in artikel 2, 1°, vervult al de volgende voorwaarden:
  1° op het perceel in kwestie is bij een hoofdteelt maïs een vanggewas in onderzaai gezaaid;
  2° het vanggewas dat in onderzaai is gezaaid, blijft, na de oogst van de maïs minimaal aangehouden tot de data vermeld in artikel 14, § 3, tweede lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006.

Art.5. De landbouwer die opteert voor de praktijk, vermeld in artikel 2, 2°, of voor de praktijk, vermeld in artikel 2, 3°, vervult al de volgende voorwaarden:
  1° op het perceel in kwestie wordt uiterlijk op de overeenkomstige uiterlijke datum een nateelt wintergranen ingezaaid;
  2° de nateelt wintergranen wordt in het volgende kalenderjaar als hoofdteelt op het perceel in kwestie verbouwd.

Art.6. De landbouwer die opteert voor de praktijk, vermeld in artikel 2, 4°, of voor de praktijk, vermeld in artikel 2, 5°, vervult al de volgende voorwaarden:
  1° op het perceel in kwestie wordt uiterlijk op de overeenkomstige uiterlijke datum een nateelt wintergranen ingezaaid;
  2° de nateelt wintergranen wordt in het volgende kalenderjaar als hoofdteelt op het perceel in kwestie verbouwd;
  3° vóór de nateelt wintergranen is op het perceel in kwestie een vanggewas verbouwd, dat minstens twee maanden voor het vernietigen van het vanggewas is gezaaid.

Art.7. De landbouwer die opteert voor de praktijk, vermeld in artikel 2, 6°, vervult al de volgende voorwaarden:
  1° op het perceel in kwestie wordt uiterlijk op de overeenkomstige datum een nateelt winterkoolzaad ingezaaid;
  2° de nateelt winterkoolzaad wordt in het volgende kalenderjaar als hoofdteelt op het perceel in kwestie verbouwd.

Art.8. De landbouwer die opteert voor de praktijk, vermeld in artikel 2, 7°, van dit besluit, vervult al de volgende voorwaarden:
  1° op het perceel zijn een of meer onbeteelde stroken aanwezig die, zodra de hoofdteelt ingezaaid of geplant wordt tot wanneer de hoofdteelt volledig geoogst is, altijd minimaal 15% van de totale oppervlakte van het perceel beslaan;
  2° op de onbeteelde stroken wordt een vanggewas verbouwd, waarbij het vanggewas uiterlijk veertien dagen na de aanplant of inzaai van de hoofdteelt wordt ingezaaid. In afwijking van het voormelde wordt, voor hoofdteelten die ingezaaid of geplant zijn vóór 1 april, het vanggewas uiterlijk op 15 april ingezaaid;
  3° bij een volledige of gedeeltelijke oogst van de hoofdteelt uiterlijk op 15 september, wordt op de geoogste delen uiterlijk veertien dagen na de oogst en uiterlijk op 15 september een vanggewas ingezaaid;
  4° de vanggewassen die verbouwd worden op de onbeteelde stroken en op de geoogste delen, voldoen aan al de volgende voorwaarden:
  a) de vanggewassen blijven minimaal aangehouden tot de data, vermeld in artikel 14, § 3, tweede lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006. Gedurende die periode worden de vanggewassen niet losgetrokken of vernietigd. Als het vanggewas beschadigd is of onvoldoende ontwikkelt, wordt het vanggewas uiterlijk op 15 september heringezaaid;
  b) het maaien van het vanggewas en het afvoeren van het maaisel van het vanggewas is toegestaan;
  5° er worden geen dierlijke mest en geen andere meststoffen toegediend op de teeltvrije wendakker;
  6° de hoofdteelt wordt bemest met kunstmest via bandbemesting, via rijbemesting, via druppelbevloeiing of via een bemestingstechniek waarbij de kunstmest minstens even precies geplaatst kan worden als bij een bemesting via bandbemesting, rijbemesting of druppelbevloeiing.

Art.9. De landbouwer die opteert voor de praktijk, vermeld in artikel 2, 8°, voor de praktijk, vermeld in artikel 2, 9°, voor de praktijk, vermeld in artikel 2, 10°, of voor de praktijk, vermeld in artikel 2, 11°, vervult al de volgende voorwaarden:
  1° op het perceel wordt een teelt van teeltgroep 1, 2, 3 of 4, verbouwd, die geoogst wordt na 15 september. In geval van een combinatieteelt, is elke teelt van de combinatie een teelt van teeltgroep 1, 2, 3, of 4, die geoogst wordt na 15 september;
  2° van elke oogst na 15 september worden de oogstresten van het perceel verwijderd binnen de termijn die relevant is om de oogstresten nog op een oordeelkundige wijze te kunnen afvoeren. Het afvoeren moet gebeuren vooraleer het composterings- of vergistingsproces van de oogstresten te ver gevorderd is;
  3° de oogstresten worden hetzij naar een installatie gevoerd die vergund is voor het verwerken van organisch materiaal zoals de oogstresten in kwestie, hetzij gebruikt als veevoeder of voor een andere hoogwaardige toepassing, hetzij op het bedrijf gecomposteerd met het oog op het gebruik als meststof;
  4° de oogstresten worden afgevoerd op een oordeelkundige manier en in overeenstemming met de voorwaarden, van het Mestdecreet van 22 december 2006, en de voorwaarden, vermeld in punt 2° en 3°.

Art.10. De landbouwer die opteert voor de praktijk, vermeld in artikel 2, 12°, vervult al de volgende voorwaarden:
  1° op het perceel in kwestie wordt als hoofdteelt `Wintertarwe of triticale' of `Wintergerst of andere granen' verbouwd;
  2° na de oogst van de granen wordt al het geoogste stro op het perceel niet afgevoerd;

Art.11. De landbouwer die opteert voor de praktijk, vermeld in artikel 2, 13°, vervult al de volgende voorwaarden:
  1° in het kalenderjaar in kwestie is de laatste teelt die op het perceel in kwestie geoogst wordt, een van de volgende teelten:
  a) bloemkool;
  b) rode kool;
  2° bij het oogsten wordt getracht de afgeoogste plant zo min mogelijk te beschadigen om doorgroei mogelijk te maken;
  3° de afgeoogste plant wordt niet vernietigd en blijft op het perceel minstens tot 31 januari van het volgende kalenderjaar aanwezig.

Art.12. De landbouwer die opteert voor de praktijk, vermeld in artikel 2, 14°, vervult al de volgende voorwaarden:
  1° in het kalenderjaar in kwestie is de laatste teelt die op het perceel in kwestie geoogst wordt, een van de volgende teelten:
  a) savooikool;
  b) witte kool;
  2° bij het oogsten wordt getracht de afgeoogste plant zo min mogelijk te beschadigen om doorgroei mogelijk te maken;
  3° de afgeoogste plant wordt niet vernietigd en blijft op het perceel minstens tot 31 januari van het volgende kalenderjaar aanwezig.

Art. 13. De landbouwer die opteert voor de praktijk, vermeld in artikel 2, 15°, van dit besluit, vervult al de volgende voorwaarden:
  1° het perceel in kwestie is geen perceel grasland;
  2° het perceel in kwestie betreft geen perceel, gelegen in Habitatrichtlijngebied, dat tevens valt onder de toepassing van de artikelen 41bis, § 1 of 41ter, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006;
  3° als op het perceel voor het zaaien of planten meststoffen opgebracht worden, bedraagt de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in werkzame N, die dan opgebracht wordt, maximaal 70% van de hoeveelheid werkzame N die op het perceel in kwestie in het jaar in kwestie opgebracht mag worden, conform de bepalingen van het Mestdecreet van 22 december 2006;
  4° als de landbouwer, na het zaaien of planten, op het perceel in kwestie nog meststoffen wil opbrengen, gelden de volgende voorwaarden:
  a) de meststoffen worden ten vroegste veertien dagen na het zaaien of planten opgebracht;
  b) voorafgaand aan de bemesting wordt een stikstofanalyse met bijbehorend bemestingsadvies uitgevoerd, dat voldoet aan de volgende voorwaarden:
  1) de staalname wordt voorafgaandelijk aan de Mestbank gemeld via een internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt;
  2) de stikstofanalyse met bijbehorend bemestingsadvies wordt uitgevoerd conform artikel 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 januari 2013 betreffende de bemestingsadvisering voor groenteteelten en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2008 betreffende nadere regels rond tuinbouw ter uitvoering van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen en van het besluit van de Vlaamse Regering van 22 juli 2011 betreffende de maatregelen bij een overschrijding van de nitraatresidudrempelwaarde, als vermeld in artikel 14 van het Mestdecreet van 22 december 2006, voor wat betreft de nadere regels rond de stikstofanalyse en het bijbehorende bemestingsadvies;
  c) de landbouwer zorgt ervoor dat de hoeveelheid meststoffen die in het bemestingsadvies worden geadviseerd, op het perceel in kwestie niet wordt overschreden;
  d) als de hoeveelheid meststoffen die op basis van het bemestingsadvies wordt geadviseerd, in voorkomend geval verhoogd met de hoeveelheid meststoffen die voorafgaand aan het advies al op het perceel werd opgebracht, lager is dan de hoeveelheid werkzame N die op het perceel in kwestie in het jaar in kwestie opgebracht mag worden, conform de bepalingen van het Mestdecreet van 22 december 2006, dan mag het verschil tussen de hoeveelheid werkzame N die op het perceel in kwestie in het jaar in kwestie opgebracht mag worden, zonder toepassing van de praktijk, vermeld in artikel 2, 15° en de hoeveelheid werkzame N die op het perceel in kwestie in het jaar in kwestie opgebracht mag worden, met toepassing van de praktijk, vermeld in artikel 2, 15° conform de bepalingen van het Mestdecreet van 22 december 2006, niet op een ander tot het bedrijf behorend perceel opgebracht worden.