Details





Titel:

21 DECEMBER 2023. - Besluit van de Regering tot uitvoering van het decreet van 23 januari 2017 ter bevordering van het toerisme met betrekking tot de specifieke veiligheidsnormen voor toeristische verblijven



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Art. 1-9
HOOFDSTUK 2. - Onderhoud en keuringen
Art. 10-23
HOOFDSTUK 3. - Uitrusting van de toeristische verblijven
Art. 24-29
HOOFDSTUK 4. - Gebruiksvoorschriften
Art. 30-36
HOOFDSTUK 5. - Slotbepalingen
Art. 37-38



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1. Voorwerp
  Dit besluit legt de minimumvoorschriften vast die gelden voor toeristische verblijven in de zin van artikel 9 van het decreet van 23 januari 2017 ter bevordering van het toerisme die zijn ondergebracht in bestaande gebouwen, teneinde:
  1° het ontstaan van brand te voorkomen;
  2° de veiligheid van personen te waarborgen;
  3° de brandweerinterventie te vergemakkelijken.

Art.2. Persoonsaanduidingen
  De verwijzingen naar personen in dit besluit gelden voor alle geslachten.

Art.3. Definities
  Aanvullend op de technische terminologie van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 wordt voor de toepassing van dit besluit verstaan onder:
  1° koninklijk besluit van 7 juli 1994: het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de gebouwen moeten voldoen;
  2° Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties: het koninklijk besluit van 8 september 2019 tot vaststelling van Boek 1 betreffende de elektrische installaties op laagspanning en op zeer lage spanning, Boek 2 betreffende de elektrische installaties op hoogspanning en Boek 3 betreffende de installaties voor transmissie en distributie van elektrische energie;
  3° gebouwen van categorie 1: lage gebouwen overeenkomstig punt 1.2.2.3. van bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 7 juli 1994 die:
  a) werden gebouwd voor 31 december 1997 en één, twee of drie bovengrondse woonlagen hebben, waarvan één of twee boven het normale evacuatieniveau; of
  b) werden gebouwd na 31 december 1997;
  4° gebouwen van categorie 2: middelhoge gebouwen overeenkomstig punt 1.2.2.2. van bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 7 juli 1994 die:
  a) werden gebouwd voor 26 mei 1995, maximaal 25 m hoog zijn, drie of meer woonlagen boven het normale evacuatieniveau hebben en niet kunnen worden ingedeeld in categorie 3; of
  b) werden gebouwd na 26 mei 1995;
  5° gebouwen van categorie 3: hoge gebouwen overeenkomstig punt 1.2.2.1. van bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 7 juli 1994 die:
  a) werden gebouwd voor 26 mei 1995 en meer dan 25 m hoog zijn; of
  b) werden gebouwd na 26 mei 1995;
  6° brandwerende deur: een deur die werd geplaatst overeenkomstig de montage-eisen op basis waarvan ze is ingedeeld als brandwerend, en waarvoor de plaatser een attest heeft afgegeven waarin hij verklaart dat ze is geplaatst overeenkomstig de instructies van de fabrikant. De brandweerstand van de deuren wordt getest overeenkomstig de normen NBN EN 1634-1 en NBN EN 13501-2;
  7° keuken: elke ruimte waarin kookapparatuur met een totaal vermogen van meer dan 10 kW is geïnstalleerd;
  8° vlucht- en reddingsweg: elk element van een gebouw dat wordt gebruikt voor de evacuatie van de aanwezige personen, in het bijzonder gangen, tussenbordessen, trappen en wegen.

Art.4. Toepassingsgebied
  De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing op alle toeristische verblijven.
  Zijn naast deze bepalingen eveneens van toepassing:
  1° op toeristische verblijven met een maximumcapaciteit van meer dan 10 personen: de bepalingen van bijlage 1;
  2° op kampeerterreinen: de bepalingen van bijlage 2.
  De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing met behoud van de toepassing van de algemene en bijzondere normen en bepalingen van in het bijzonder:
  1° het koninklijk besluit van 7 juli 1994;
  2° de Codex over het welzijn op het werk;
  3° het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming;
  4° het decreet van het Waals Gewest van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning.

Art.5. Gedrag van de exploitant op het gebied van veiligheid
  De exploitant van een toeristisch verblijf neemt de passende maatregelen om:
  1° brand te voorkomen;
  2° brandhaarden snel en effectief te bestrijden;
  3° in geval van brand:
  a) de aanwezige personen de mogelijkheid te bieden om te waarschuwen en alarm te slaan;
  b) de veiligheid van personen te waarborgen en eventueel een snelle en veilige evacuatie mogelijk te maken; en
  c) de bevoegde hulpverleningszone onmiddellijk in kennis te stellen.

Art.6. Normconformiteit
  Wanneer documenten bewijzen dat een bouwproduct voldoet aan de eisen van de NBN-norm overeenkomstig gelijkwaardige beproevings- en classificatieprocedures in een andere lidstaat van de EU, wordt dat product beschouwd als in overeenstemming met de technische eisen van dit besluit en zijn bijlagen.

Art.7. Inrichtingsvoorschrift
  Onder het laagste evacuatieniveau worden geen woningen, individuele of gemeenschappelijke ruimten voor verblijfsdoeleinden ingericht.

Art.8. Brandgedrag en brandweerstand van de bouwmaterialen en -elementen
  De in het toeristisch verblijf gebruikte bouwmaterialen worden ingedeeld overeenkomstig het classificatiesysteem van het koninklijk besluit van 7 juli 1994.
  Op verzoek van de burgemeester of diens gemachtigde levert de exploitant van het toeristisch verblijf het bewijs dat voldaan is aan de bepalingen van datzelfde besluit inzake het brandgedrag en de brandweerstand van de bouwelementen.
  Voor de bouwmaterialen en -elementen waarvoor het bewijs vermeld in het tweede lid niet kan worden geleverd, dient de exploitant een schriftelijke beschrijving van de samenstelling in die is ondertekend door een architect.

Art.9. Afwijkingen in uitzonderlijke gevallen
  Bij het opstellen van het brandveiligheidsadvies kan in uitzonderlijke gevallen ter plaatse worden bepaald dat er maatregelen moeten worden genomen die niet uitdrukkelijk zijn opgenomen in dit besluit en zijn bijlagen, indien deze maatregelen noodzakelijk zijn voor de veiligheid van het gebouw en de daarin aanwezige personen.
  Bij het opstellen van het brandveiligheidsadvies kan in uitzonderlijke gevallen worden afgeweken van de bepalingen van dit besluit en kunnen compenserende maatregelen worden vastgelegd, bijvoorbeeld wanneer een andere wetgeving van toepassing is ter bescherming van monumenten of wanneer het gebouw op het moment van het eerste gebruik als toeristisch verblijf in overeenstemming was met de toen vigerende wetgeving inzake brandveiligheid.
  Alle bouwtechnische elementen die voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit werden aangebracht en werden aanvaard in een veiligheidsattest, blijven geldig. Als deze bouwtechnische elementen worden veranderd of vernieuwd, wordt voldaan aan de hier vermelde eisen.

HOOFDSTUK 2. - Onderhoud en keuringen
Art.10. Algemene bepalingen
  De technische uitrusting van het gebouw wordt in goede toestand gehouden.
  De exploitant ziet erop toe dat de in dit hoofdstuk genoemde opleveringen en keuringen worden uitgevoerd en dat daarvan een attest wordt opgemaakt. Hij bewaart een exemplaar van de attesten en legt dat op verzoek voor aan de brandpreventiemedewerker van de bevoegde hulpverleningszone, de burgemeester of de minister bevoegd voor Toerisme.
  De keuringen worden uitgevoerd door instellingen die overeenkomstig de norm NBN EN ISO/IEC 17020: 2012 "Conformiteitsbeoordeling - Algemene criteria voor het functioneren van verschillende soorten instellingen die keuringen uitvoeren" zijn geaccrediteerd voor het toepassingsgebied waarop de keuring betrekking heeft.
  De bepalingen van dit hoofdstuk gelden voor alle delen die dienen voor het gebruik voor toeristische doeleinden van het gebouw.

Art.11. Elektrische installaties - Oplevering en keuring
  De elektrische installaties voldoen aan de bepalingen van het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties en de eventueel van toepassing zijnde vigerende normen en verordeningen.
  De elektrische installaties, met inbegrip van installaties voor veiligheidsverlichting, worden gekeurd en aanvaard door een door de Federale Overheidsdienst Economie erkend controleorganisme overeenkomstig de regels van het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties en de bijzondere bepalingen van dit besluit:
  1° bij de ingebruikneming van het toeristisch verblijf en bij elke grotere verandering;
  2° voor hoogspanningsinstallaties: jaarlijks;
  3° voor alle andere installaties: om de vijf jaar.

Art.12. Gasinstallaties
  Alle voorzorgsmaatregelen die overeenkomstig dit besluit nodig zijn, worden getroffen om te voorkomen dat gas ontsnapt.

Art.13. Installaties die werken op brandbaar gas uit openbare leidingen
  Voorafgaand aan hun ingebruikneming en na grotere veranderingen worden nieuwe installaties of delen van installaties die werken op brandbaar gas uit openbare leidingen, onderworpen aan een dichtheidscontrole en conformiteitskeuring.
  De normen NBN D 51-003: 2010+A2: 2021 "Binnenleidingen voor aardgas en plaatsing van de verbruikstoestellen - Algemene bepalingen" en/of NBN D 51-004 "Installaties voor brandbaar gas lichter dan lucht, verdeeld door leidingen - Bijzondere installaties" zijn van toepassing op binneninstallaties op aardgas en de opstelling van verbruikstoestellen. Indien de installateur daarvoor niet over de nodige machtiging beschikt, worden de dichtheidscontrole en conformiteitskeuring uitgevoerd door een organisme dat is gecertificeerd voor de normen NBN D 51-003: 2010+A2: 2021 en NBN D 51-004.
  Deze dichtheidscontrole en conformiteitskeuring worden vervolgens om de vijf jaar uitgevoerd door een organisme dat is gecertificeerd voor de normen NBN D 51-003: 2010+A2: 2021 en NBN D 51-004.
  Het onderhoud van de installaties en toestellen vindt jaarlijks plaats. Het wordt uitgevoerd door een erkend installateur overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 29 januari 2009 tot voorkoming van de luchtverontreiniging door de centrale verwarmingsinstallaties voor de verwarming van gebouwen of de productie van sanitair warm water en tot beperking van het energieverbruik ervan.
  Voorafgaand aan de ingebruikneming worden de verbruikstoestellen ingesteld door een erkend installateur overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 29 januari 2009 tot voorkoming van de luchtverontreiniging door de centrale verwarmingsinstallaties voor de verwarming van gebouwen of de productie van sanitair warm water en tot beperking van het energieverbruik ervan. De installateur vergewist zich ervan dat ze naar behoren functioneren.

Art.14. Keuring van installaties die werken op brandbaar gas uit openbare leidingen
  De keuring die wordt uitgevoerd door het organisme dat is gecertificeerd voor de normen NBN D 51-003: 2010+A2: 2021 en NBN D 51-004, omvat in het bijzonder:
  1° de conformiteitskeuring overeenkomstig de genoemde van toepassing zijnde normen;
  2° de controle of de branders correct werden gereinigd en hun werking correct werd ingesteld;
  3° de controle van de werking van de veiligheids- en regelinrichtingen;
  4° de controle van de dichtheid van de installatie door het uitvoeren van een drukproef overeenkomstig de norm die van toepassing is op de installatie;
  5° de controle of de verbrandingsgasafvoeren correct werden gereinigd;
  6° een controle van de inwerkingtreding van de thermokoppels.

Art.15. Installaties die werken op vloeibaar gas
  Voorafgaand aan hun ingebruikneming en na grotere veranderingen worden nieuwe installaties of delen van installaties die werken op vloeibaar gas, onderworpen aan een controle van de dichtheid en de conformiteit met de norm NBN D 51-006 "Gasinstallaties voor commercieel butaan of commercieel propaan in ontspannen gasfase met een maximum werkdruk (MOP) van 5 bar - Binnenleidingen, plaatsing en in bedrijf stellen van verbruikstoestellen", artikelen 1, 2 en 3, door een organisme dat is gecertificeerd voor de norm NBN D 51-006.
  Deze dichtheidscontrole en conformiteitskeuring worden vervolgens om de vijf jaar uitgevoerd door een organisme dat is gecertificeerd voor de norm NBN D 51-006.
  Het onderhoud van de installaties en toestellen vindt jaarlijks plaats. Het wordt uitgevoerd door een erkend installateur overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 29 januari 2009 tot voorkoming van de luchtverontreiniging door de centrale verwarmingsinstallaties voor de verwarming van gebouwen of de productie van sanitair warm water en tot beperking van het energieverbruik ervan.
  Voorafgaand aan de ingebruikneming worden de verbruikstoestellen ingesteld door een erkend installateur overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 29 januari 2009 tot voorkoming van de luchtverontreiniging door de centrale verwarmingsinstallaties voor de verwarming van gebouwen of de productie van sanitair warm water en tot beperking van het energieverbruik ervan. De installateur vergewist zich ervan dat ze naar behoren functioneren.

Art.16. Keuring van de installaties die werken op vloeibaar gas
  De keuring die wordt uitgevoerd door het organisme dat is gecertificeerd voor de norm NBN D 51-006, omvat in het bijzonder:
  1° de conformiteitskeuring overeenkomstig de genoemde van toepassing zijnde normen;
  2° de controle of de branders correct werden gereinigd en hun werking correct werd ingesteld;
  3° de controle van de werking van de veiligheids- en regelinrichtingen;
  4° de controle van de dichtheid van de installatie door het uitvoeren van een drukproef overeenkomstig de norm die van toepassing is op de installatie;
  5° de controle of de verbrandingsgasafvoeren correct werden gereinigd;
  6° een controle van de inwerkingtreding van de thermokoppels.
  In ruimten bestemd voor nachtbezetting bevinden zich geen flessen met vloeibaar gas.

Art.17. Verwarmingstoestellen
  De verwarmingstoestellen zijn zodanig geplaatst dat ze voldoende veiligheidsgaranties bieden gelet op de plaatselijke omstandigheden.
  De vaste of verplaatsbare verbrandingsgas- en rookafvoeren worden in goede, perfect functionerende staat gehouden. Ze bevinden zich op voldoende afstand van brandbare materialen om brandgevaar te voorkomen. Afvoeren met breuken of scheuren worden gerepareerd of vervangen alvorens de installatie opnieuw in gebruik wordt genomen.
  Na een schoorsteenbrand wordt de rookafvoer waarin de brand is ontstaan, geïnspecteerd en geveegd. Aansluitend daarop wordt een dichtheidstest uitgevoerd.

Art.18. Keuring van de verwarmingstoestellen
  De installaties voor centrale verwarming en centrale klimaatregeling worden jaarlijks gekeurd door een gespecialiseerd installateur.
  Deze keuring omvat in het bijzonder:
  1° het controleren en reinigen van de branders;
  2° het testen van de veiligheids- en regelinrichtingen;
  3° het controleren en zo nodig reinigen van de verbrandingsgasafvoeren.
  In geval van verwarmingsinstallaties vindt de voornoemde keuring plaats alvorens de installatie wordt ingeschakeld.
  De installaties voor centrale verwarming die werken op vaste of vloeibare brandstof, voldoen aan het koninklijk besluit van 6 januari 1978 tot voorkoming van luchtverontreiniging bij het verwarmen van gebouwen met vaste of vloeibare brandstof.
  De installaties voor centrale verwarming die werken op vaste of vloeibare brandstof, worden jaarlijks geïnspecteerd overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 29 januari 2009 tot voorkoming van de luchtverontreiniging door de centrale verwarmingsinstallaties voor de verwarming van gebouwen of de productie van sanitair warm water en tot beperking van het energieverbruik ervan.

Art.19. Veegbewijs
  De schoorstenen worden jaarlijks geveegd door een gespecialiseerd bedrijf. De factuur dient als bewijs.

Art.20. Brandmeld-, communicatie-, waarschuwings- en alarminstallaties
  Al naargelang het belang en de aard van de risico's en ook rekening houdend met de plaatselijke omstandigheden zet de exploitant geschikte waarschuwings- en alarmmiddelen in, waarbij:
  1° "waarschuwing" staat voor het waarschuwen van de exploitant en de brandweerdiensten in geval van een ontstaande brand of een gevaar; en
  2° "alarm" staat voor het waarschuwen van alle personen die zich op een bepaalde plaats ophouden, dat ze de plaats moeten verlaten.
  Op elke verhuurde verdieping bevindt zich per 80 m2 een rook- en brandmelder. Vanaf vier rook- en brandmelders zijn de melders met elkaar verbonden.
  De soort en het aantal apparaten worden bepaald op basis van het brandgevaar. De waarschuwings- en alarmapparaten functioneren goed en verkeren in goede staat; ze zijn doelmatig verspreid en duidelijk aangeduid.
  Als een automatische brandmeldinstallatie met puntmelders verplicht is, wordt die geïnstalleerd overeenkomstig de norm NBN S 21-100 "Reddings- en brandweeruitrusting - Opvatting van algemene inrichtingen voor zelfwerkende brandmelding door puntmelder" en zijn aanhangsels.

Art.21. Keuring van de brandmeld-, communicatie-, waarschuwings- en alarminstallaties
  De algemene automatische brandmeldinstallaties worden opgeleverd overeenkomstig de norm NBN S 21-100. Alle installaties, inclusief melders, centrales, repeaters en regelelementen, worden daarbij gecontroleerd.
  De algemene automatische brandmeldinstallaties worden jaarlijks onderhouden en gecontroleerd overeenkomstig de norm NBN S 21-100.
  Elektrische communicatie-installaties die geen openbare telefoonleidingen zijn, en elektrische waarschuwings- en alarminstallaties worden bij hun oplevering en vervolgens om de drie jaar gekeurd door een organisme dat is gecertificeerd voor de keuring van elektrische installaties.

Art.22. Brandblusinstallaties en -middelen en de keuring ervan
  Op elke verhuurde verdieping is er per 150 m2 een brandblusapparaat vast geïnstalleerd. De plaats van het brandblusapparaat is aangegeven door middel van een pictogram.
  In de keuken bevindt zich een CO2-brandblusapparaat van 5 kg en een blusdeken.
  De brandbestrijdingsmiddelen worden jaarlijks overeenkomstig de norm NBN S 21-050 "Schouwing en onderhoud van draagbare brandblussers" gecontroleerd door een bedrijf dat gekwalificeerd is voor het onderhoud van draagbare brandblusapparaten.
  Axiale muurhaspels en muurhydranten en hun toebehoren en de voedingsleidingen worden jaarlijks gekeurd door een daartoe uitgerust organisme overeenkomstig de norm NBN EN 671-3 "Vaste brandbestrijdingsinrichtingen - Slangstelsels - Deel 3: Onderhoud van slanghaspels met halfstijve slang en slangstelsels met plat oprolbare slang".

Art.23. Omgeving van de communicatie-, waarschuwings- en blusapparaten of -middelen
  De omgeving van de communicatie-, waarschuwings- en blusapparaten of -middelen wordt te allen tijde vrijgehouden, zodat de apparaten of middelen onmiddellijk kunnen worden ingezet.

HOOFDSTUK 3. - Uitrusting van de toeristische verblijven
Art.24. Vlucht- en reddingswegen
  § 1 - Het minimumaantal uitgangen is als volgt overeenkomstig het koninklijk besluit van 7 juli 1994:
  1° ruimten en verdiepingen met een maximale bezetting van meer dan honderd personen, hebben minstens twee aparte uitgangen die uitkomen op de straat of op een ruimte die gemakkelijk te bereiken is vanaf de straat. Deze uitgangen bevinden zich op voldoende afstand van elkaar;
  2° ruimten en verdiepingen met een maximale bezetting van meer dan vijfhonderd personen, hebben minstens drie aparte uitgangen die uitkomen op de straat of op een ruimte die gemakkelijk te bereiken is vanaf de straat. Deze uitgangen bevinden zich op voldoende afstand van elkaar.
  § 2 - De vluchtwegen zijn doelmatig verspreid over het gebouw zodat de aanwezige personen het gebouw snel en moeiteloos kunnen verlaten.
  Op geen enkel moment bevinden er zich op de vluchtwegen voorwerpen die de doorgang bemoeilijken.
  In gemeenschappelijke ruimten, zoals ontbijtkamers, recreatieruimten, restaurants, seminarieruimten of feestzalen, is het meubilair zo opgesteld dat de aanwezigen zich gemakkelijk kunnen verplaatsen.
  Op de vluchtwegen bevinden zich geen spiegels die de logerende personen in verwarring kunnen brengen over de richting van de trappen en uitgangen.
  Beklede meubelen voldoen aan de normen NBN EN 1021-1 "Meubelen - Beoordeling van de ontvlambaarheid van beklede meubelen - Deel 1: Smeulende sigaret als ontstekingsbron" en NBN EN 1021-2 "Meubelen - Bepaling van de ontsteekbaarheid van beklede meubelen - Deel 2: Equivalent van de lucifervlam als ontstekingsbron".
  De deuren van vlucht- en reddingswegen openen naar buiten toe.
  Zelfsluitende deuren die niet gemakkelijk handmatig te openen zijn, zijn uitgerust met een inrichting die er bij stroomuitval voor zorgt dat de deur automatisch opent over de volledige openingsbreedte.
  De bladen van glazen deuren of glazen wanden hebben op ooghoogte een markering, zodat ze duidelijk waarneembaar zijn.
  Alle vluchtwegen, met inbegrip van ladders, gangen en buitenbrandtrappen, zijn voldoende verlicht. Uitsluitend elektrische verlichting is toegestaan.
  § 3 - De locatie van de uitgangen is duidelijk aangegeven door middel van pictogrammen overeenkomstig de Codex over het welzijn op het werk.
  De noodverlichting van de vluchtwegen werkt gedurende minstens één uur autonoom.

Art.25. Toegangswegen
  De gebouwen kunnen te allen tijde worden bereikt door brandweervoertuigen.
  De toegangswegen naar de gebouwen zijn zodanig aangelegd dat de brandweervoertuigen gemakkelijk kunnen worden opgesteld, ingezet en bediend.
  De brandpreventiedeskundige van de bevoegde hulpverleningszone kan naar eigen goeddunken nadere eisen opleggen aan de bereikbaarheid.

Art.26. Keukens, kooktoestellen en apparaten voor het verhitten van vloeistoffen
  Kooktoestellen en apparaten voor het verhitten van vloeistoffen bevinden zich op voldoende afstand van brandbare materialen of zijn daarvan afgeschermd.
  Buiten de keuken is het gebruik van kooktoestellen en apparaten voor het verhitten van vloeistoffen alleen toegestaan als deze apparaten werken op stroom en voldoende veiligheidsgaranties bieden.
  De maximale brandstofhoeveelheid voor op brandstof werkende verplaatsbare apparaten in binnenruimten is drie kilogram of één liter.
  Lege recipiënten en voorraadrecipiënten worden opgeslagen in de openlucht of in een speciaal daarvoor ingerichte ruimte. Deze ruimte bevat geen brandbare materialen en is onderaan en bovenaan voorzien van ventilatie.
  Poetsdoeken en zelfontvlambaar of licht brandbaar afval worden weggegooid in geschikte metalen recipiënten die voorzien zijn van een deksel.

Art.27. Stookplaatsen
  De stookketel is opgesteld in een stookplaats waar geen brandbare stoffen zijn opgeslagen, met uitzondering van stookolietanks met een capaciteit van minder dan 3.000 liter. De stookplaatsen zijn goed geventileerd.

Art.28. Brandstofopslag
  Vloeibare brandstoffen en vloeibaar propaangas worden opgeslagen buiten de ruimten die toegankelijk zijn voor de gasten en buiten de werkruimten.
  Verplaatsbare tanks voor vloeibaar propaangas zijn verboden in ondergrondse ruimten en in ruimten waarvan de bodem aan alle zijden onder het maaiveld ligt, occasionele werken uitgesloten.
  Niet in gebruik zijnde verplaatsbare tanks voor vloeibaar propaangas en als leeg beschouwde recipiënten worden opgeslagen in de openlucht of in een efficiënt geventileerde en speciaal daarvoor voorbehouden ruimte.

Art.29. Personen- en goederenliften
  Personen- en goederenliften worden gebruikt en gekeurd overeenkomstig het koninklijk besluit van 9 maart 2003 betreffende de beveiliging van liften.

HOOFDSTUK 4. - Gebruiksvoorschriften
Art.30. Informatie voor gasten en personeel betreffende brandpreventie en brandbestrijding
  Instructies betreffende het correcte gedrag in geval van brand hangen uit in de landstalen en het Engels op een centrale plaats in het gebouw. De uitgehangen informatie vermeldt ook alle noodnummers.

Art.31. Brandmelding
  Iedere ontstaande brand moet onmiddellijk worden gemeld aan de noodhulpdiensten via het centrale noodnummer 112.
  Voor het publiek bestemde gebouwen en inrichtingen zijn via een vaste telefoonaansluiting die toegankelijk is in geval van nood, verbonden met het telefoonnet. Uitzonderingen zijn slechts toegestaan indien een stabiele mobiele telefoonverbinding kan worden gegarandeerd.

Art.32. Veiligheidsinstructies en plattegronden
  Op elke verdieping is zichtbaar voor de hulpverleningsdiensten een plattegrond van het gebouw aangebracht, waarop in het bijzonder de volgende zaken zijn aangeduid:
  1° trappen en vluchtwegen;
  2° brandblusmiddelen;
  3° de elektrische installatie of de elektriciteitsleidingen;
  4° in voorkomend geval, installaties en ruimten die een bijzonder risico inhouden.

Art.33. Personeelsinstructie over brandpreventie en brandbestrijding
  Het personeel is bedreven in de bediening van de brandblusmiddelen en weet wanneer ze te gebruiken. Het personeel volgt daarenboven een algemene opleiding op het gebied van schadepreventie.
  Al het personeel kent de betekenis van de signalen van de brandmeldinstallatie.
  De dienst in de toeristische verblijven wordt zo georganiseerd dat er te allen tijde een persoon aanwezig of op zijn minst telefonisch bereikbaar is die opgeleid is overeenkomstig het eerste en tweede lid.
  Een keer per jaar organiseert de exploitant of de directie praktische oefeningen om het personeel te instrueren over het correcte gedrag in geval van brand.

Art.34. Instructies voor personeel en gasten
  Goed zichtbare aanwijzingen in voldoende aantal informeren:
  1° het personeel over het correcte gedrag in geval van brand, in het bijzonder:
  a) over het gebruik van de brandmeld-, alarm- en blusapparaten en -middelen;
  b) over de voorzorgsmaatregelen die moeten worden getroffen om de veiligheid van de gasten, het personeel en, in voorkomend geval, het publiek te garanderen;
  c) over de voorzorgsmaatregelen die moeten worden getroffen om de interventie van de brandweerdiensten te vergemakkelijken;
  2° de gasten over het alarm, zodat ze het betreffende signaal kunnen herkennen.
  De exploitanten houden een lijst van de overeenkomstig artikel 33 opgeleide personeelsleden ter beschikking.

Art.35. Bescherming tegen valgevaar
  De trappen zijn aan de zijde met eventueel valgevaar uitgerust met vaste trapleuningen op een hoogte van minstens 0,75 m. Trappen van meer dan 1,20 m breed of met valgevaar aan beide zijden hebben trapleuningen aan beide zijden.
  Balustrades zijn zo uitgevoerd dat kinderen niet tussen de elementen van de balustrade passen. Hetzelfde geldt voor leuningen in geval van valgevaar.

Art.36. Diverse bepalingen
  De exploitant zorgt ervoor dat onbevoegden geen toegang kunnen krijgen tot de technische ruimten.
  Het is verboden te roken, met vlamgevatte voorwerpen te naderen of vuur te ontsteken op minder dan 5 m van vaste of verplaatsbare recipiënten met vloeibaar gas. Op dit verbod wordt opmerkzaam gemaakt.
  Vast geïnstalleerde verbruikstoestellen zijn voorzien van een gebruiksaanwijzing in de landstalen en het Engels die alle informatie bevat die nodig is om het toestel veilig en correct te gebruiken. De exploitant stelt deze instructies ter beschikking van de gebruikers.

HOOFDSTUK 5. - Slotbepalingen
Art.37. Inwerkingtreding
  Dit besluit heeft uitwerking vanaf 1 mei 2023.

Art. 38.Uitvoeringsbepaling
  De minister bevoegd voor Toerisme is belast met de uitvoering van dit besluit.