20 DECEMBER 2024. - Financiewet voor het begrotingsjaar 2025(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 30-12-2024 en tekstbijwerking tot 18-04-2025)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Financiële bepalingen
Art. 2-15
HOOFDSTUK III. - Voorlopige kredieten
Art. 16-23
Sectie 06. - FOD Beleid en Ondersteuning
Art. 24
Sectie 13. - FOD Binnenlandse Zaken
Art. 25-26
Sectie 14. - FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
Art. 27
Sectie 17. - Federale politie en geïntegreerde werking
Art. 28-29
Sectie 25. - FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu
Art. 30-33
Sectie 46. - POD Wetenschapsbeleid
Art. 34-37
HOOFDSTUK IV. - Slotbepaling
Art. 38
BIJLAGE.
Art. N
2024011442 2025000555 2025000876 2025002237 2025002365 2025002474 2025201132
HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.
HOOFDSTUK II. - Financiële bepalingen
Art.2. De op 31 december 2024 bestaande directe en indirecte belastingen, in hoofdsom en opdeciemen ten behoeve van de Staat, worden tijdens het jaar 2025 ingevorderd volgens de wetten, besluiten en tarieven waarbij de zetting en invordering ervan worden geregeld, met inbegrip van de wetten, besluiten en tarieven met een tijdelijk of voorlopig karakter.
Art.3. De Koning kan, binnen de perken en onder de voorwaarden die Hij bepaalt, vrijstelling van belasting verlenen voor de inkomsten van leningen die in 2025 door de federale Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, de provincies, de agglomeraties, de gemeenten en de openbare instellingen of organismen, voornamelijk in het buitenland zouden worden uitgegeven of geplaatst, en in het bijzonder de Schatkistbons in vreemde munt.
Wat betreft de inkomsten van de effecten van deze leningen die zouden gehouden worden door Belgische verblijfhouders, kunnen de fiscale vrijstellingen echter alleen worden verleend aan de financiële instellingen of de hiermee gelijkgestelde ondernemingen en de beroepsbeleggers bedoeld in artikel 105, 1° en 3°, van het KB/WIB 92, alsmede, onverminderd de toepassing van artikel 262, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, aan de rechtspersonen bedoeld in artikel 220 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
Art.4. § 1. Om in het kader van het beheer van de overheidsschuld het tekort van de ontvangsten in verhouding tot de uitgaven voor het jaar 2025 te dekken, met inbegrip van de terugbetalingen van leningen en de eventuele uitgaven als gevolg van de financiële beheersverrichtingen bedoeld in paragraaf 3, 1°, hierna, of om de tijdelijke schatkistonevenwichten in de loop van het begrotingsjaar te dekken:
1° wordt de Koning gemachtigd om openbare leningen uit te geven.
Wanneer de Koning een algemeen uitgiftekader voor leningen heeft bepaald dat de grenzen van de bevoegdheden vastlegt die kunnen worden gedelegeerd, kan de Minister van Financiën gemachtigd worden om, tijdens het begrotingsjaar, de leningen die binnen dit kader vallen uit te geven.
2° wordt de Minister van Financiën gemachtigd om schatkistcertificaten, schatkistbons of om het even welk rentedragend financieringsinstrument verschillend van de openbare leningen uit te geven.
De machtigingen bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°, gelden eveneens voor de uitgifte van openbare leningen en andere rentedragende financieringsinstrumenten waarvan de voorwaarden worden bepaald in de loop van 2025 en de opbrengst aan de Schatkist wordt gestort in de loop van een volgend begrotingsjaar om in het kader van het beheer van de overheidsschuld het tekort van de ontvangsten in verhouding tot de uitgaven voor laatstgenoemd begrotingsjaar te dekken.
De leningen bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°, en in het tweede lid, kunnen zowel in België als in het buitenland worden uitgegeven, en zowel in euro als in vreemde munt.
§ 2. Het beheer van de overheidsschuld heeft als voornaamste doel de financiële kost van de federale Staatsschuld te minimaliseren in het kader van een beheer van de marktrisico's en van de operationele risico's rekening gehouden met de algemene doelstellingen van het begrotings- en het monetair beleid.
Het beheer van de overheidsschuld heeft eveneens als doel de financiële kost te minimaliseren van de schuld van de openbare entiteiten van de centrale overheid (S1311) en de wettelijke sociale verzekeringsinstellingen (S1314) zoals gedefinieerd door het Europees Systeem van Rekeningen - ESR 2010. Deze zijn te onderscheiden van de eigenlijke federale Staat.
Daarom stelt de Minister van Financiën, op voorstel van het strategisch comité van het Federaal Agentschap van de Schuld, de algemene richtlijnen vast die van toepassing zijn op het beheer van de federale Staatsschuld; deze richtlijnen hebben in het bijzonder betrekking op de structuur van de portefeuille van de schuld en op het niveau van de risico's die daaraan kunnen verbonden zijn.
Het Federaal Agentschap van de Schuld neemt de uitvoeringsmaatregelen voor deze algemene richtlijnen.
§ 3. De Minister van Financiën wordt gemachtigd om :
1° iedere financiële beheersverrichting af te sluiten binnen de grenzen gesteld in paragraaf 2 hiervoor.
Onder financiële beheersverrichting wordt verstaan :
a) de dagelijkse beheersverrichtingen door het Federaal Agentschap van de Schuld, meer bepaald de financiële verrichtingen die noodzakelijk zijn om het dagelijks kasevenwicht te waarborgen;
b) de omruilingen van effecten;
c) de aanpassing van de contractuele voorwaarden of van de terugbetalingstermijnen van bestaande leningen, gedaan in overleg met de geldschieters en conform de marktvoorwaarden;
d) alle soorten beleggingen, met inbegrip van deze die noodzakelijk zijn voor de continuïteit van de financiering door het Federaal Agentschap van de Schuld;
e) de interestswaps en de deviezenswaps, de opties, de termijncontracten, en elk ander instrument van het financieel, budgettair en kredietrisicobeheer dat verband houdt met de federale Staatsschuld en die toegelaten zijn door de Minister van Financiën in toepassing van paragraaf 2 hiervoor;
f) de aankoop van effecten van de federale Staatsschuld op de secundaire markten;
g) de tijdelijke terbeschikkingstelling via cessie-retrocessieverrichtingen of andere verrichtingen met een gelijkaardig economisch effect, van schatkistcertificaten, van lineaire obligaties, van gesplitste effecten en van staatsbons aan de primary dealers in het kader van "repo facility" verrichtingen.
Op voorstel van het strategisch comité van het Federaal Agentschap van de Schuld, kunnen de tijdelijke terbeschikkingstellingen bedoeld in het eerste lid, (i), uitgebreid worden tot de instellingen die onderworpen zijn aan een noteringsverplichting voor schatkistwaarden van het Koninkrijk België, en die niet behoren tot de primary dealers bedoeld in het eerste lid;
h) de tijdelijke terbeschikkingstelling via cessie-retrocessieverrichtingen of andere verrichtingen met een gelijkaardig economisch effect, van schatkistcertificaten en van lineaire obligaties aan de primary dealers en andere kredietinstellingen in het kader van "repo" verrichtingen voor financieringsdoeleinden;
i) de terbeschikkingstelling tijdens een uiterst korte termijn van geld door het Federaal Agentschap van de Schuld, als ultieme kredietverstrekker, aan openbare entiteiten van de centrale overheid (S1311) en de wettelijke sociale verzekeringsinstellingen (S1314) zoals gedefinieerd door het Europees Systeem van Rekeningen - ESR 2010. Deze terbeschikkingstelling is enkel toegelaten wanneer de onvoldoende bevoorrading van de rekening van de betrokken entiteit bij de door de Staat aangewezen instelling het gevolg is van operationele problemen en onontbeerlijk is om dwingende betalingen te kunnen uitvoeren;
j) de andere dan de in i) bedoelde financiële verrichtingen door het Federaal Agentschap van de Schuld met de openbare entiteiten van de centrale overheid (S1311) en de wettelijke sociale verzekeringsinstellingen (S1314) zoals gedefinieerd door het Europees Systeem van Rekeningen - ESR 2010.
Indien deze entiteiten, als organismen bedoeld door de regelgeving inzake de consolidatie van de financiële activa van de overheid, genieten van een afwijking toegekend door de Minister van Financiën, kunnen zij geen gebruik maken van kasfaciliteiten van het Federaal Agentschap van de Schuld bestemd om tijdelijke thesaurie tekorten te dekken;
k) de afgeleide producten voor het beheer van:
* de kostprijs van de energieconsumptie van de federale Staat;
* de kostprijs van andere werkingskosten van de federale Staat, die de Koning kan aanduiden;
* de financiële risico's die gelopen worden bij intereststabilisaties;
* de wisselkoersrisico's bij betalingen in vreemde munten door de Staat.
2° naast de omruiling van effecten van bestaande leningen tegen nieuwe lineaire obligaties, de gelopen intresten van de effecten in omloop te betalen aan de rechthebbenden door middel van de levering van lineaire obligaties;
3° over te gaan tot de uitgifte van gedematerialiseerde effecten ter vertegenwoordiging van de Staatsschuld, in te schrijven op een rekening van de Schatkist binnen het effectenvereffeningsstelsel van de Nationale Bank van België teneinde de verrichtingen voorzien in 1°, g) en in 1°, h) mogelijk te maken of teneinde deze effecten aan derden als financiële zekerheden aan te bieden ;
4° in functie van de behoeften van het effectenvereffeningsstelsel van de Nationale Bank van België, over te gaan tot de creatie van lineaire obligaties met dezelfde eigenschappen als deze van de in omloop zijnde lineaire obligaties teneinde de wedersamenstelling van lineaire obligaties door middel van BE-strips mogelijk te maken.
§ 4. In afwijking van artikel 19, § 1, van de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat, worden de opbrengsten van de financieringsinstrumenten op korte termijn (schatkistcertificaten, schatkistbons en gelijkaardige instrumenten) evenals de opbrengsten voortvloeiend uit de verrichtingen bedoeld in paragraaf 3, 1°, g) en h), niet opgenomen in de begroting.
Ten einde de continuïteit van de financiering van de het Federaal Agentschap van de Schuld te verzekeren, zijn de machtigingen bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 1° en 2°, eveneens van toepassing op de leningen waarvan de voorwaarden worden vastgelegd in de loop van de voorgaande begrotingsjaren en waarvan de opbrengst wordt gestort in de loop van het jaar 2025.
De Minister van Financiën wordt ertoe gemachtigd een thesaurie in vreemde munt te beheren om elke weerslag op het voeren van het monetair beleid van de verrichtingen in vreemde munt uitgevoerd in het kader van het financieel beleid van het Federaal Agentschap van de Schuld, te vermijden.
In het kader van de financiële beheersverrichtingen voorzien in paragraaf 3, 1°, hiervoor, wordt de Minister van Financiën gemachtigd om effecten aan te houden:
1° bij het effectenvereffeningsstelsel van de Nationale Bank van België;
2° bij de internationale effectenvereffeningsstelsels alsook bij de internationale effectenbewaringstelsels;
3° bij bepaalde financiële instellingen die door de op hen toepasselijke wetgeving gemachtigd zijn om effecten te bewaren voor rekening van derden.
§ 5. De Minister van Financiën kan aan de personeelsleden van het Federaal Agentschap van de Schuld die hij aanwijst voor de door hem voorziene specifieke taken het volgende delegeren :
a) de machtiging om binnen de grenzen voorzien door de Koning en in functie van de behoeften van de Schatkist, het bedrag en de financiële voorwaarden van de uitgiften van openbare leningen bepaald bij paragraaf 1, eerste lid, 1°, en tweede lid, vast te stellen, alsook de nodige machtigingen voor een goede afhandeling van deze uitgiften;
b) de machtigingen bepaald bij paragraaf 1, eerste lid, 2°, en tweede lid, paragraaf 3 en paragraaf 4, derde en vierde lid.
Art.5. Met het oog op de uitvoering van artikel 5, § 1, van de verordening (E.E.G.) nr 1941/81 betreffende een geïntegreerd ontwikkelingsprogramma voor de achtergebleven gebieden van België, worden de toe te kennen financiële middelen voor de projecten die onder hun bevoegdheid vallen, gestort op de begrotingen van de gewesten.
Deze financiële middelen worden voorafgenomen op de terugbetalingen aan de Belgische Schatkist, waartoe de Europese Gemeenschappen ten titel van inningskosten gehouden zijn luidens artikel 3, 1°, vijfde lid, van het besluit van 21 april 1970 van de Raad van Ministers van de Europese Gemeenschappen betreffende de vervanging van de financiële bijdragen van de Lidstaten door eigen middelen van de Europese Gemeenschappen, goedgekeurd door de wet van 23 december 1970.
De over te hevelen bedragen worden bepaald door de minister van Financiën, zoals beslist of voorzien door de E.E.G.-Commissie.
Art.6. Met het oog op de uitvoering van Verordening (EU, EURATOM) nr. 609/2014 van de Raad van 26 mei 2014 betreffende de regels en procedures voor de terbeschikkingstelling van de traditionele eigen middelen, de btw- en de BNI-middelen, en betreffende de maatregelen om in de behoefte aan kasmiddelen te voorzien, worden de vastgestelde niet geboekte rechten, die tijdens controles aan het licht komen, vermeerderd met de rente, na advies van de inspectie van financiën, ter beschikking gesteld van de Europese Commissie.
Deze vastgestelde rechten, vermeerderd met de rente, worden, in afwijking van artikel 60 van de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en de comptabiliteit van de federale staat, voorafgenomen op de terugbetalingen aan de Belgische Schatkist, waartoe de Europese Gemeenschappen ten titel van inningskosten gehouden zijn, luidens het besluit 2014/335 van 26 mei 2014 betreffende het stelsel van de eigen middelen en het besluit 2020/2053 van 14 december 2020.
Art.7. Overeenkomstig artikel 53, eerste lid, 1°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, bij de bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, bij de bijzondere wet van 19 juli 2012 houdende een correcte financiering van de Brusselse Instellingen en bij de bijzondere wet van 6 januari 2014 tot hervorming van de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, tot uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten en tot financiering van de nieuwe bevoegdheden, en rekening houdend met:
a) de in artikel 4, § 5, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 bedoelde toewijzing van nalatigheidintresten, de last van verwijlintresten en van forfaitaire en proportionele fiscale boeten op de in artikel 3 van dezelfde bijzondere wet bedoelde gewestelijke belastingen;
b) de in artikel 5, § 3, tweede lid, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 bedoelde toestand waarbij het Vlaamse Gewest vanaf het aanslagjaar 1999 instaat voor de dienst van de in artikel 3, 5°, van dezelfde bijzondere wet bedoelde onroerende voorheffing;
c) de in artikel 5, § 3, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 bedoelde toestand waarbij:
1) het Waalse Gewest vanaf 1 januari 2010 instaat voor de dienst van de in artikel 3, 1°, 2° en 3°, van dezelfde bijzondere wet bedoelde gewestelijke belastingen;
2) het Waalse Gewest vanaf 1 januari 2014 instaat voor de dienst van de in artikel 3, 10°, 11° et 12°, van dezelfde bijzondere wet bedoelde gewestelijke belastingen;
3) het Vlaamse Gewest vanaf 1 januari 2011 instaat voor de dienst van de in artikel 3, 10°, 11° en 12°, van dezelfde bijzondere wet bedoelde gewestelijke belastingen;
4) het Vlaamse Gewest vanaf 1 januari 2015 instaat voor de dienst van de in artikel 3, 4°, 6° tot 8°, van dezelfde bijzondere wet bedoelde gewestelijke belastingen;
5) het Vlaamse Gewest vanaf 1 januari 2019 instaat voor de dienst van de in artikel 3, 1°, 2° en 3°, van dezelfde bijzondere wet bedoelde gewestelijke belastingen;
6) het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest vanaf 1 januari 2018 instaat voor de dienst van de in artikel 3, 5°, van dezelfde bijzondere wet bedoelde gewestelijke belastingen;
7) het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest vanaf 1 januari 2020 instaat voor de dienst van de in artikel 3, 10°, 11° en 12°, van dezelfde bijzondere wet bedoelde gewestelijke belastingen;
8) het Waalse Gewest vanaf 1 januari 2021 instaat voor de dienst van de in artikel 3, 5°, van dezelfde bijzondere wet bedoelde gewestelijke belastingen;
worden de in artikel 3 van dezelfde bijzondere wet bedoelde overdrachten inzake gewestelijke belastingen, verhoogd met voormelde interesten en boeten, voor het begrotingsjaar 2025 geraamd op nul euro voor het Vlaamse Gewest, op 2.405.924.319 euro voor het Waalse Gewest en op 1.161.205.957 euro voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.
Art.8. Overeenkomstig artikel 53, eerste lid, 2°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, bij de bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, bij de bijzondere wet van 19 juli 2012 houdende een correcte financiering van de Brusselse Instellingen en bij de bijzondere wet van 6 januari 2014 tot hervorming van de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, tot uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten en tot financiering van de nieuwe bevoegdheden, en rekening houdend met:
a) de wet van 23 mei 2000 tot bepaling van de criteria bedoeld in artikel 39, § 2, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989;
b) het in artikel 81quinquies, § 2, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 bedoelde bedrag dat in mindering wordt gebracht van het in artikel 40quinquies van dezelfde bijzondere wet bedoelde toegewezen gedeelte van de opbrengst van de belasting op de toegevoegde waarde aan de Vlaamse Gemeenschap;
c) het in artikel 48/1, §§ 1 en 4, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 bedoelde overgangsbedrag voor de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap dat, overeenkomstig artikel 48/1, § 5, van dezelfde bijzondere wet:
1) in mindering wordt gebracht van het in artikel 47/2 van dezelfde bijzondere wet bedoelde toegewezen gedeelte van de opbrengst van de federale personenbelasting aan respectievelijk de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap, indien het overgangsbedrag positief is;
2) toegevoegd wordt aan het in artikel 47/2 van dezelfde bijzondere wet bedoelde toegewezen gedeelte van de opbrengst van de federale personenbelasting aan respectievelijk de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap, indien het overgangsbedrag negatief is;
d) de in artikel 65quinquies, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 bedoelde responsabiliseringsbijdrage voor de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap die in mindering wordt gebracht van het in artikel 47/2 van dezelfde bijzondere wet bedoelde toegewezen gedeelte van de opbrengst van de federale personenbelasting aan respectievelijk de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap;
e) het vermoedelijke saldo van de afrekening van het begrotingsjaar 2024 van de in artikel 36, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 bedoelde toegewezen gedeelten van de opbrengst van de btw en van de opbrengst van de federale personenbelasting;
worden de in artikel 36 van dezelfde bijzondere wet bedoelde overdrachten inzake de toegewezen gedeelten van de opbrengst van de belasting op de toegevoegde waarde en van de opbrengst van de federale personenbelasting voor het begrotingsjaar 2025 geraamd op 20.334.031.981 euro voor de Vlaamse Gemeenschap en op 12.446.715.488 euro voor de Franse Gemeenschap.
De in het vorige lid bepaalde bedragen aan overdrachten worden overeenkomstig artikel 54, § 1, zesde lid, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 voor het begrotingsjaar 2025 bevestigd op 20.334.031.981 euro voor de Vlaamse Gemeenschap en op 12.446.715.488 euro voor de Franse Gemeenschap.
Overeenkomstig artikel 60 van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 19 april 2014, en rekening houdende met:
a) het in artikel 58novodecies, § 1, van dezelfde wet van 31 december 1983 bedoelde overgangsbedrag voor de Duitstalige Gemeenschap dat, overeenkomstig artikel 58novodecies, § 3, van dezelfde wet:
1) in mindering wordt gebracht van het in artikel 58nonies, van dezelfde wet bedoelde toegewezen gedeelte van de opbrengst van de federale personenbelasting aan de Duitstalige Gemeenschap, indien het overgangsbedrag positief is;
2) toegevoegd wordt aan het in artikel 58nonies, van dezelfde wet bedoelde toegewezen gedeelte van de opbrengst van de federale personenbelasting aan de Duitstalige Gemeenschap, indien het overgangsbedrag negatief is;
a) de in artikel 60quater, van dezelfde wet van 31 december 1983 bedoelde responsabiliseringsbijdrage voor de Duitstalige Gemeenschap die in mindering wordt gebracht van het in artikel 58nonies, van dezelfde wet bedoelde toegewezen gedeelte van de opbrengst van de federale personenbelasting aan de Duitstalige Gemeenschap;
b) het vermoedelijke saldo van de afrekening van het begrotingsjaar 2024 van de in de artikelen 58nonies tot 58undecies, van dezelfde wet van 31 december 1983 bedoelde toegewezen gedeelten van de opbrengst van de btw en van de opbrengst van de federale personenbelasting;
worden de in de artikelen 58nonies tot 58undecies van dezelfde wet bedoelde overdrachten inzake de toegewezen gedeelten van de opbrengst van de belasting op de toegevoegde waarde en van de opbrengst van de federale personenbelasting voor het begrotingsjaar 2025 geraamd op 218.985.350 euro voor de Duitstalige Gemeenschap.
Het in het vorige lid bepaalde bedrag aan overdrachten wordt overeenkomstig artikel 54, § 1, zesde lid, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 voor het begrotingsjaar 2025 bevestigd op 218.985.350 euro voor de Duitstalige Gemeenschap.
Art.9. Overeenkomstig de artikelen 53, eerste lid, 3°, 64quater en 64quinquies van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, bij de bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, bij de bijzondere wet van 19 juli 2012 houdende een correcte financiering van de Brusselse Instellingen en bij de bijzondere wet van 6 januari 2014 tot hervorming van de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, tot uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten en tot financiering van de nieuwe bevoegdheden, en rekening houdende met:
a) het in artikel 48/1, §§ 2 en 4, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 bedoelde overgangsbedrag voor respectievelijk het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest dat, overeenkomstig artikel 48/1, § 5, van dezelfde bijzondere wet:
1) in mindering wordt gebracht van de in de artikelen 35octies tot 35decies, van dezelfde bijzondere wet bedoelde toegewezen gedeelte van de opbrengst van de federale personenbelasting aan respectievelijk het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, indien het overgangsbedrag positief is;
2) wordt toegevoegd aan de in de artikelen 35octies tot 35decies, van dezelfde bijzondere wet bedoelde toegewezen gedeelte van de opbrengst van de federale personenbelasting aan respectievelijk het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, indien het overgangsbedrag negatief is;
b) de in artikel 64quater, § 3, eerste lid, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 bedoelde bedragen die in mindering komen van het in artikel 35decies, van dezelfde bijzondere wet bedoelde toegewezen gedeelte van de opbrengst van de federale personenbelasting aan respectievelijk het Vlaamse Gewest en het Waalse Gewest;
a) de in artikel 65quinquies, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 bedoelde responsabiliseringsbijdrage voor het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest die in mindering wordt gebracht van de in de artikelen 35octies tot 35decies, van dezelfde bijzondere wet bedoelde toegewezen gedeelte van de opbrengst van de federale personenbelasting aan respectievelijk het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest;
b) het vermoedelijke saldo van de afrekening van het begrotingsjaar 2024 van de in de artikelen 35octies tot 35decies, 64quater en 64quinquies, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 bedoelde toegewezen gedeelten van de opbrengst van de federale personenbelasting;
worden de in de artikelen 35octies tot 35decies, 64quater en 64quinquies van de zelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 bedoelde overdrachten inzake het toegewezen gedeelte van de opbrengst van de federale personenbelasting voor het begrotingsjaar 2025 geraamd op 2.965.105.734 euro voor het Vlaamse Gewest, op 3.303.605.584 euro voor het Waalse Gewest en op 1.347.991.936 euro voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.
De in het vorige lid bepaalde bedragen aan overdrachten worden overeenkomstig artikel 54, § 1, zesde tot en met negende lid, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 voor het begrotingsjaar 2025 herleid tot 2.894.503.039 euro voor het Vlaamse Gewest, 3.256.584.044 euro voor het Waalse Gewest en bevestigd op 1.347.991.936 euro voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.
Art.10. De in artikel 2bis van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, bij de bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, bij de bijzondere wet van 19 juli 2012 houdende een correcte financiering van de Brusselse Instellingen en bij de bijzondere wet van 6 januari 2014 tot hervorming van de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, tot uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten en tot financiering van de nieuwe bevoegdheden, bedoelde overdrachten inzake niet-fiscale ontvangsten van de gewesten worden voor het begrotingsjaar 2025 geraamd op 185.531.016 euro voor het Vlaamse Gewest, op 131.283.771 euro voor het Waalse Gewest en op 31.984.386 euro voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.
Art.11. De overdrachten bedoeld in de artikelen 54/1, § 3, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, bij de bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, bij de bijzondere wet van 19 juli 2012 houdende een correcte financiering van de Brusselse Instellingen en bij de bijzondere wet van 6 januari 2014 tot hervorming van de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, tot uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten en tot financiering van de nieuwe bevoegdheden, inzake de gewestelijke personenbelasting bedoeld in artikel 5/1, § 1, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989, na aftrek van de in artikel 5/5, § 4, van dezelfde bijzondere wet bedoelde geraamde belastingverminderingen en belastingkredieten, worden voor het begrotingsjaar 2025 geraamd op 9.309.917.589 euro voor het Vlaamse Gewest, op 3.632.243.929 euro voor het Waalse Gewest en op 1.250.283 069 euro voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.
De overdrachten bedoeld in de artikelen 54/2, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, bij de bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, bij de bijzondere wet van 19 juli 2012 houdende een correcte financiering van de Brusselse Instellingen en bij de bijzondere wet van 6 januari 2014 tot hervorming van de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, tot uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten en tot financiering van de nieuwe bevoegdheden, inzake de gewestelijke personenbelasting bedoeld in artikel 5/1, § 1, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989, na aftrek van de in artikel 5/5, § 4, van dezelfde bijzondere wet bedoelde geraamde belastingverminderingen en belastingkredieten, worden voor het begrotingsjaar 2025 geraamd op - 2.931.462 euro voor het Vlaamse Gewest, op - 2.200.876 euro voor het Waalse Gewest en op - 210.302 euro voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.
Het saldo van de eerste afrekening bedoeld in artikel 54/1, § 4, eerste lid, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989, inzake de gewestelijke personenbelasting bedoeld in artikel 5/1, § 1, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989, na aftrek van de in artikel 5/5, § 4, van dezelfde bijzondere wet bedoelde geraamde belastingverminderingen en belastingkredieten, wordt voor het begrotingsjaar 2025 geraamd op 120.996.351 euro voor het Vlaamse Gewest, op 56.732.422 euro voor het Waalse Gewest en op 29.005.966 euro voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.
Het saldo van de afrekeningen bedoeld in artikel 54/1, § 4, tweede lid, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989, inzake de gewestelijke personenbelasting bedoeld in artikel 5/1, § 1, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989, na aftrek van de in artikel 5/5, § 4, van dezelfde bijzondere wet bedoelde geraamde belastingverminderingen en belastingkredieten, wordt met betrekking tot het aanslagjaar 2024 voor het begrotingsjaar 2025 geraamd op 35.008.163 euro voor het Vlaamse Gewest, op 28.978.332 euro voor het Waalse Gewest en op 2.590.606 euro voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.
Het saldo van de afrekeningen bedoeld in artikel 54/1, § 4, tweede lid, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989, inzake de gewestelijke personenbelasting bedoeld in artikel 5/1, § 1, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989, na aftrek van de in artikel 5/5, § 4, van dezelfde bijzondere wet bedoelde geraamde belastingverminderingen en belastingkredieten, wordt met betrekking tot het aanslagjaar 2015 tot en met 2023 voor het begrotingsjaar 2025 geraamd op 53.111.829 euro voor het Vlaamse Gewest, op 27.613.044 euro voor het Waalse Gewest en op 13.548.124 euro voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.
Art.12. De aan de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie toegekende overdracht inzake het toegewezen gedeelte van de opbrengst van de federale personenbelasting bedoeld in artikel 65, § 1, 2° /1 en § 6, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, bij de bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, bij de bijzondere wet van 19 juli 2012 houdende een correcte financiering van de Brusselse Instellingen en bij de bijzondere wet van 6 januari 2014 tot hervorming van de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, tot uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten en tot financiering van de nieuwe bevoegdheden, wordt voor het begrotingsjaar 2025 geraamd op nul euro, rekening houdende met:
a) het in artikel 48/1, §§ 1 en 4, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 bedoelde overgangsbedrag voor de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie dat, overeenkomstig artikel 48/1, § 5, van dezelfde bijzondere wet:
1) in mindering wordt gebracht van het in artikel 65 van dezelfde bijzondere wet bedoelde toegewezen gedeelte van de opbrengst van de federale personenbelasting aan de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en eventueel van de in de artikelen 47/8 en 47/7 van dezelfde bijzondere wet bedoelde dotaties toegekend aan de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, indien het overgangsbedrag positief is;
2) toegevoegd wordt aan het in artikel 65 van dezelfde bijzondere wet bedoelde toegewezen gedeelte van de opbrengst van de federale personenbelasting aan de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, indien het overgangsbedrag negatief is;
b) de in artikel 65quinquies, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 bedoelde responsabiliseringsbijdrage voor de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie die in mindering komt van het in artikel 65 van dezelfde bijzondere wet bedoelde toegewezen gedeelte van de opbrengst van de federale personenbelasting aan de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en eventueel van de in de artikelen 47/8 en 47/7 van dezelfde bijzondere wet bedoelde dotaties toegekend aan de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;
b) het vermoedelijke saldo van de afrekening van het begrotingsjaar 2024 van de in de artikelen 65, § 1, 2° /1 en § 6, van de bijzondere wet toegewezen gedeelten van de opbrengst van de federale personenbelasting.
Art.13. De overdracht inzake het toegewezen gedeelte van de opbrengst van de federale personenbelasting bedoeld in de artikelen 65bis en 65ter van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, bij de bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, bij de bijzondere wet van 19 juli 2012 houdende een correcte financiering van de Brusselse Instellingen en bij de bijzondere wet van 6 januari 2014 tot hervorming van de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, tot uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten en tot financiering van de nieuwe bevoegdheden, wordt, rekening houdende met:
a) de in artikel 65quinquies, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 bedoelde responsabiliseringsbijdrage voor de Franse Gemeenschapscommissie die in mindering komt van het in artikel 65bis van dezelfde bijzondere wet bedoelde toegewezen gedeelte van de opbrengst van de federale personenbelasting aan de Franse Gemeenschapscommissie;
b) het vermoedelijke saldo van de afrekening van het begrotingsjaar 2024 van het in de artikelen 65bis en 65ter, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 bedoelde toegewezen gedeelte van de opbrengst van de federale personenbelasting;
voor het begrotingsjaar 2025 geraamd op 91.604.818 euro voor de Franse Gemeenschapscommissie en op 23.325.206 euro voor de Vlaamse Gemeenschapscommissie.
Art.14. De overdracht inzake het toegewezen gedeelte van de opbrengst van de federale personenbelasting bedoeld in artikel 46bis van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, gewijzigd bij de bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen, bij de bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, bij de bijzondere wet van 19 juli 2012 tot wijziging van artikel 16bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en van artikel 5bis van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen en bij de bijzondere wet van 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde Staatshervorming, wordt voor het begrotingsjaar 2025, met inbegrip van het vermoedelijke saldo van de afrekening van het begrotingsjaar 2024, geraamd op 54.827.678 euro.
Art.15. De overdrachten ten voordele van de gemeenschappen en de gewesten worden naargelang het geval, gestort hetzij op een toewijzingsfonds voorzien in de Algemene Uitgavenbegroting, hetzij op een rekening van de Ordeverrichtingen van de Thesaurie.
HOOFDSTUK III. - Voorlopige kredieten
Art.16. Voorlopige kredieten, welke in mindering komen van de algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2025, worden geopend voor de maanden januari, februari en maart ter grootte van de bedragen vermeld in de bij deze wet gevoegde tabellen.
De uitgaven ten laste van de variabele kredieten van de organieke fondsen worden voor de eerste drie maanden van het begrotingsjaar 2025 geraamd op de bedragen vermeld in de bij deze wet gevoegde tabel.
De aanrekeningen van de sectie 25 - FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu van de begroting mogen gebeuren volgens de aangepaste programmastructuur en de codering van de aangepaste basisallocaties vermeld in de bij deze wet gevoegde tabel.
Art.17. Facultatieve toelagen kunnen worden verleend op basis van de in de algemene uitgaven begroting voor het jaar 2024 opgenomen specifieke bepalingen.
Art.18. § 1. In afwijking van het artikel 52, eerste lid, 1°, van de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat, mogen de vastleggingskredieten van de basisallocaties met betrekking tot de bezoldigingen en allerhande toelagen "11.00.03 - Vast en stagedoend statutair personeel " en "11.00.04 - Ander dan statutair personeel " alsook de basisallocaties 12.21.20, 12.21.48 en 12.11.99, binnen éénzelfde sectie van de begroting onder en uitsluitend onder elkaar herverdeeld worden.
Deze afwijking is niet van toepassing op de basisallocaties voor de uitgaven van de beleidsorganen van de ministers en de staatssecretarissen.
In afwijking van het artikel 52 van de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat en van lid 1 mogen, op het initiatief van de minister dat contractueel aanwerft de vastleggingskredieten enerzijds en de vereffeningskredieten anderzijds van de basisallocaties met betrekking tot de bezoldigingen en allerhande toelagen "11.00.03 - Vast en stagedoend statutair personeel " en "11.00.04 - Ander dan statutair personeel " naar de basisallocatie 06.80.20.11.20.11 "Betalingen van premies in het kader van de tweede pensioenpijler voor contractueel personeel" herverdeeld worden".
§ 2. In afwijking van het artikel 52, eerste lid, 1°, van de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat, mogen de vastleggingskredieten van de basisallocaties 11.00.05 en 11.40.05 - Uitgaven voor sociaal dienstbetoon -, de basisallocaties 33.00.05 betreffende de toelagen aan de vzw's Sociale diensten en van de basisallocaties betreffende de werkings- en investeringsuitgaven met de economische codes 12 en 7x met uitzondering van basisallocaties 46.60.23.7111.01 en 46.60.23.7112.01, al of niet specifiek en al dan niet behorend tot een bestaansmiddelenprogramma, binnen éénzelfde sectie van de begroting onderen uitsluitend onder elkaar herverdeeld worden.
Deze afwijking is niet van toepassing op de basisallocaties voor de uitgaven van de beleidsorganen van de ministers en de staatssecretarissen, noch op de basisallocaties 12.21.20, 12.21.48 en 12.11.99.
§ 3. In afwijking van paragraaf 3 mogen de erin bedoelde basisallocaties binnen éénzelfde sectie van de begroting eveneens naar de basisallocaties 21.40.01, 21.60.02 en 34.41.01 worden herverdeeld.
§ 4. 1°. In afwijking van artikel 52 van de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat en onverminderd de bepalingen van de paragrafen 1 tot 3 en 5 tot 7, mag de bevoegde voorzitter van het directiecomité, mits het akkoord van de Directeur-generaal van het Directoraat-generaal Begroting en Beleidsevaluatie van de FOD Beleid en Ondersteuning, de vastleggingskredieten enerzijds en de vereffeningskredieten anderzijds van de basisallocaties bedoeld in paragrafen 2 en 3 herverdelen.
De voorgestelde verhogingen mogen echter een maximumbedrag van 100.000 euro per basisallocatie niet overschrijden. Wanneer eenzelfde basisallocatie het voorwerp is van opeenvolgende verhogingen worden de bedragen samengeteld voor de toepassing van deze bepaling.
Deze afwijking is ook van toepassing op het Ministerie van Landsverdediging, voor dewelke de bevoegdheid aan de voorzitter van het directiecomité in naam van Defensie toegewezen wordt, aan de Federale Politie, voor dewelke de bevoegdheid aan de commissaris-generaal toegewezen wordt en aan het Interfederaal korps van de Inspectie van Financiën voor dewelke de bevoegdheid aan de Korpschef toegewezen wordt.
2°. De voorzitter van het bevoegde directiecomité kan de bevoegdheid die punt 1° hem verleent delegeren aan de stafdirecteur Budget en Beheerscontrole of aan de ambtenaar die deze functie uitoefent, voor het maximumbedrag dat hij vaststelt in de delegatieakte, maar dat niet meer mag bedragen dan 100.000 euro.
Deze delegatieakte wordt meegedeeld aan de bij zijn departement geaccrediteerde Inspectie van Financiën en aan de directeur-generaal van het directoraat-generaal Begroting en Beleidsevaluatie van de FOD Beleid en Ondersteuning.
3°. Als de directeur-generaal van het directoraat-generaal Begroting en Beleidsevaluatie van de FOD Beleid en Ondersteuning afwezig of verhinderd is, wordt de bevoegdheid die deze paragraaf hem verleent uitgeoefend door een adviseur-generaal van het directoraat-generaal Begroting en Beleidsevaluatie van de FOD Beleid en Ondersteuning.
4°. Deze afwijkingen zijn niet van toepassing op de basisallocaties voor de uitgaven van de beleidsorganen van de ministers en de staatssecretarissen.
§ 5. 1°. In afwijking van artikel 52, eerste lid, 1° en 2°, van de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat, en van paragraaf 1 van dit artikel, mogen de vastleggingskredieten van allerhande basisallocaties " 11.00.03 - Vast en stagedoend statutair personeel " en " 11.00.04 - Ander dan statutair personeel " evenals de basisallocaties 12.21.20, 12.21.48 en 12.11.99 van de secties 16 en 17 van de begroting herverdeeld worden met de overeenkomstige vastleggingskredieten van sectie 01 op volgende wijze:
- Bovenvermelde kredieten van sectie 16 met de overeenkomstige kredieten van activiteit 3 van het programma 30/6 van sectie 01;
- Bovenvermelde kredieten van sectie 17 met de overeenkomstige kredieten van de activiteiten 6, 7 en 8 van het programma 30/6 van sectie 01.
2°. In afwijking van artikel 52, eerste lid, 1° en 2°, van dezelfde wet van 22 mei 2003, en van paragraaf 2 van dit artikel, mogen de vastleggingskredieten van de basisallocaties 11.00.05 en 11.40.05 - Uitgaven voor sociaal dienstbetoon - en van de basisallocaties betreffende de al dan niet specifieke werkings- en investeringsuitgaven met de economische codes 12 en 74 van de secties 02, 06, 14, 16, 17 en 46 herverdeeld worden met de overeenkomstige vastleggingskredieten van sectie 01, op volgende wijze:
- Bovenvermelde kredieten van sectie 02 met de overeenkomstige kredieten van activiteit 1 van het programma 30/6 van sectie 01
- Bovenvermelde kredieten van sectie 06 met de overeenkomstige kredieten van activiteit 9 van het programma 30/6 van sectie 01
- Bovenvermelde kredieten van sectie 14 met de overeenkomstige kredieten van activiteit 2 van het programma 30/6 van sectie 01
- Bovenvermelde kredieten van sectie 16 met de overeenkomstige kredieten van activiteit 3 van het programma 30/6 van sectie 01
- Bovenvermelde kredieten van sectie 17 met de overeenkomstige kredieten van de activiteiten 6, 7 en 8 van het programma 30/6 van sectie 01
- Bovenvermelde kredieten van sectie 46 met de overeenkomstige kredieten van activiteit 4 van het programma 30/6 van sectie 01
Deze afwijking is niet van toepassing op de basisallocaties 12.21.48 en 12.11.99.
3°. In afwijking van artikel 52, eerste lid, 1° en 2°, van dezelfde wet van 22 mei 2003 mogen de vastleggingskredieten van de basisallocaties 19.55 21 61.41.03 en 19.55 22 41.40.02 herverdeeld worden met de overeenkomstige vastleggingskredieten van activiteit 5 van programma 30/6 van sectie 01 en mogen de vastleggingskredieten van de basisallocaties 46.60 11 33.00.01 en 46.61 12.11.23 herverdeeld worden met de overeenkomstige kredieten van activiteit 4 van het programma 30/6 van sectie 01.
4°. De vereffeningskredieten van de basisallocaties van deze paragraaf mogen mutatis mutandis eveneens herverdeeld worden onder dezelfde voorwaarden.
§ 6. In afwijking van artikel 52 van dezelfde wet van 22 mei en van de paragrafen 1 en 2 van dit artikel, worden herverdelingen enkel toegestaan in sectie 01 van de begroting binnen de grenzen van de vastleggingskredieten enerzijds en de vereffeningskredieten anderzijds van elke activiteit van het programma 30/6. Deze afwijking geldt niet voor de activiteiten 6,7 en 8 van het voormelde programma 30/6, die onderling herverdeeld mogen worden.
§ 7. 1°. De paragrafen 1 en 2 zijn niet van toepassing op de basisallocaties van de volgende programma's:
12.62.9, 13.54.5, 13.54.9, 25.54.6, 25.54.7, 25.54.8, 32.21.6, 32.46.7, 32.49.4 en 44.55.2.
2°. In afwijking van artikel 52, eerste lid, 2°, van dezelfde wet van 22 mei 2003, kunnen de vereffeningskredieten van de basisallocaties van de programma's opgenomen onder punt 1° hierboven slechts worden herverdeeld binnen elk van deze programma's.
Art.19. Er kunnen provisies worden verleend aan advocaten, experten en gerechtsdeurwaarders die voor rekening van de Staat optreden.
Art.20. In afwijking van artikel 48, derde lid, van de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de Federale Staat, kunnen toelagen worden toegekend in toepassing van artikel 43 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen en ten laste van het Fonds ter financiering van de internationale rol en de hoofdstedelijke functie van Brussel.
Art.21. § 1. De bijzondere departementale bepalingen van de wet van 22 december 2023 houdende de algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2024 en van de wet van 9 april 2024 tot wijziging van de wet van 22 december 2023 houdende de algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2024, met uitzondering van de artikelen 2.17.14 en 2.17.16, mogen mutatis mutandis worden toegepast voor de uitvoering van deze wet.
§ 2. De vastleggingsmachtigingen van de organieke fondsen worden vastgesteld als volgt:
- Fonds in het kader van het migratiebeleid (Programma 13.55.2): 1.391.000 euro
- Federaal Europees Fonds voor Asiel en Migratie, Grens- en Visabeheer en Interne Veiligheid - Programmatie 2021-2027 (Programma 13.73.1): 58.118.000 euro
- Europees Sociaal Fonds Plus (Programma 44.56.8): 2.683.000 euro
§ 3. In afwijking van artikel 62 van de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de Federale Staat mogen de organieke fondsen die tijdens het begrotingsjaar 2024 een debetpositie in vastleggingen en vereffeningen mogen vertonen een debetpositie vertonen ten belope van dezelfde bedragen.
In afwijking van artikel 62 van de wet van 22 mei 2003 houdende de organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de Federale Staat en van lid 1, wordt volgend organiek fonds gemachtigd een debetpositie in vereffening te vertonen, die het vermelde bedrag niet mag overschrijden:
Europees Sociaal Fonds Plus: 12.504.000 euro.
Art.22. In uitvoering van artikel 2, eerste lid, 3° , b), van de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat, omvat de hieronder vermelde lijst de entiteiten gelijkgesteld met de administratieve openbare instellingen met beheersautonomie:
N° | Omschrijving | FOD/ SPF | Libellé | N° |
EN_61046 | Belgische Mededingingsautoriteit | 32 | Autorité belge de la concurrence | EN_61046 |
EN_62002 | Belgisch Instituut van Postdiensten en Telecommunicatie (BIPT) | 32 | Institut belge des services postaux et des télécommunications (IBPT) | EN_62002 |
EN_62018 | Studiecentrum voor Kernenergie | 32 | Centre d'études de l'énergie nucléaire | EN_62018 |
EN_62019 | Instituut Nationale Rekeningen | 32 | Institut des comptes nationaux | EN_62019 |
EN_62020 | Koninklijk Filmarchief België | 46 | Cinémathèque royale de Belgique | EN_62020 |
EN_62022 | Koninklijk Gesticht van Mesen | 16 | Institution royale Messines | EN_62022 |
EN_62023 | Agentschap voor Buitenlandse Handel | 14 | Agence pour le Commerce extérieur | EN_62023 |
EN_62025 | Instituut voor Gerechtelijke Opleiding | 12 | Institut de formation judiciaire | EN_62025 |
EN_62026 | Nationale Arbeidsraad | 23 | Conseil national du travail | EN_62026 |
EN_62027 | Centrale Raad Bedrijfsleven | 32 | Conseil central de l'économie | EN_62027 |
EN_62028 | Hoge Raad voor de zelfstandigen en de kleine en middelgrote ondernemingen | 32 | Conseil supérieur des indépendants et des petites et moyennes entreprises | EN_62028 |
EN_62032 | Gemeenschappelijke sociale dienst bij de horizontale FOD en de Regie der Gebouwen | 06 | Service social commun aux SPF horizontaux et à la Régie des Bâtiments | EN_62032 |
EN_62036 | Fonds voor dringende geneeskundige hulpverlening | 25 | Fonds d'aide médicale urgente | EN_62036 |
EN_62037 | NV Paleis voor Schone Kunsten | 02 | SA Palais des beaux-arts | EN_62037 |
EN_62040 | Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas | 32 | Commission de régulation de l'électricité et du gaz | EN_62040 |
EN_62041 | SFPIM Real Estate | 18 | SFPIM Real Estate | EN_62041 |
EN_62048 | UNIA - Interfederaal Centrum voor Gelijke Kansen en de strijd tegen racisme en discriminatie | 07 | UNIA - Centre interfédéral pour l'égalité des chances et la lutte contre le racisme et les discriminations | EN_62048 |
EN_62049 | MYRIA - Federaal Migratiecentrum | 07 | MYRIA - Centre fédéral Migration | EN_62049 |
EN_65001 | VZW Egov | 07 | ASBL Egov | EN_65001 |
EN_65003 | VZW Sociaal verwarmingsfonds stookolie, lamppetroleum en propaan in bulk | 32 | ASBL Fonds social gasoil de chauffage, pétrole lampant et propane en vrac | EN_65003 |
EN_65009 | Commissie Boekhoudkund. Normen | 32 | Commission des normes comptables | EN_65009 |
EN_65017 | EIG EURIDICE | 32 | EIG EURIDICE | EN_65017 |
EN_65026 | NIRAS - Nationale instelling voor radioactief afval en verrijkte splijtstoffen | 32 | ONDRAF - Organisme national des déchets radioactifs et des matières fissiles enrichies | EN_65026 |
EN_65027 | Vermogen van de Koninklijke Militaire School | 16 | Patrimoine de l'Ecole royale militaire | EN_65027 |
EN_65030 | NV ASEVA | 32 | SA ASEVA | EN_65030 |
EN_65031 | NV ASTRID | 13 | SA ASTRID | EN_65031 |
EN_65032 | NV Belgoprocess | 32 | SA Belgoprocess | EN_65032 |
EN_65034 | NV Certi-fed | 18 | SA Certi-fed | EN_65034 |
EN_65035 | NV Enabel, Belgisch ontwikkelingsagentschap | 14 | SA Enabel, Agence belge de Développement | EN_65035 |
EN_65040 | NV Congrespaleis | 18 | SA Palais des Congrès | EN_65040 |
EN_65041 | FPIM Internationaal | 18 | SFPI International | EN_65041 |
EN_65042 | BIO INVEST - NV Belgische Investeringsmaatschappij voor ontwikkelingslanden | 14 | BIO INVEST - SA Société belge d'investissement pour les pays en développement | EN_65042 |
EN_65043 | FPIM - NV Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij | 18 | SFPI - SA Société fédérale de participations et d'investissement | EN_65043 |
EN_65045 | NV Zephyr-Fin | 18 | SA Zephyr-Fin | EN_65045 |
EN_65050 | Consumentenombudsdienst | 32 | Service de médiation pour le consommateur | EN_65050 |
EN_65052 | Federale Ombudsdienst voor energie | 32 | Service de médiation pour l'énergie | EN_65052 |
EN_65065 | Cel voor Financiële Informatieverwerking - CFI | 18 | Cellule de traitement des Information Financières - CTIF | EN_65065 |
EN_65067 | NV Dexia-Holding en Hyperion | 18 | SA Dexia-Holding et Hyperion | EN_65067 |
EN_65070 | Sciensano | 25 | Sciensano | EN_65070 |
EN_65071 | CNV - Commissie voor nucleaire voorzieningen | 32 | CNP - Commission des provisions nucléaires | EN_65071 |
EN_65080 | INFRABEL & SPV | 33 | INFRABEL & SPV | EN_65080 |
EN_65081 | TUC RAIL | 33 | TUC RAIL | EN_65081 |
EN_65085 | WOOD PROTECT | 33 | WOOD PROTECT | EN_65085 |
EN_65086 | MYRRHA | 32 | MYRRHA | EN_65086 |
EN_65087 | RELAUNCH FOR THE FUTURE | 18 | RELAUNCH FOR THE FUTURE | EN_65087 |
EN_65088 | Federaal Agentschap voor de Regulering van Transport | 33 | Agence fédérale de Régulation du Transport | EN_65088 |
Nr..Entiteit - Omschrijving | Total plafond des obligations juridiques pluriannuelles non récurrentes (en EUR) - Totaal plafond van de meerjarige niet- recurrente juridische verbintenissen (in EUR) | N° Entité - Libellé |
EN_61023 - Staatsdienst met afzonderlijk beheer belast met het beheer van de identiteitskaarten en het rijksregister | 26.096.515 | EN_61023 - Service de l'Etat à gestion séparée pour la gestion des cartes d'identité et du Registre national |
EN_61038 FEDOREST | 1.500.000 | EN_61038 FEDOREST |
EN_62001 - Regie der Gebouwen | 422.466.717 | EN_62001 - Régie des Bâtiments |
EN_62005 - Federaal agentschap voor de opvang van asielzoekers | 6.017.766 | EN_62005 - Agence fédérale d'accueil des demandeurs d'asile |
EN_62050 - Federaal Agentschap voor de schuld | 927.209 | EN_62050 - Agence fédérale de la dette |