9 APRIL 2025. - Beschikking tot vaststelling van het bijzonder reglement van het arbeidshof te Brussel
Art. 1
Artikel 1
1.1. Het arbeidshof te Brussel bestaat uit veertien kamers. De 1e, 3e, 5e, 7e, 9e, 11e en 13e kamer nemen kennis van zaken in de Nederlandse taal; de 2e, 4e, 6e, 6e bis, 8e, 10e, 12e en 14e kamer nemen kennis van zaken in de Franse taal.
1.2. De kamers zijn bevoegd om kennis te nemen van de zaken zoals volgt:
o de 1e en de 2e kamer van het hoger beroep, gericht :
- tegen beslissingen in eerste aanleg van de voorzitters van de arbeidsrechtbanken;
- tegen beslissingen van de kamers van de arbeidsrechtbanken zetelend met een rechter bij de arbeidsrechtbank en vier rechters in sociale zaken ;
- tegen beslissingen in verband met de toepassing van administratieve geldboetes voor werkgevers in geval van inbreuken tegen bepaalde sociale wetten ;
- tegen beslissingen in verband met de voorafgaandelijke erkenning van dringende reden betreffende het ontslag van beschermde werknemers (wet van 19 maart 1991 houdende bijzondere ontslagregeling voor personeelsafgevaardigden in de ondernemingsraden en in de comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen alsmede voor de kandidaat personeelsafgevaardigden) ;
- tegen beslissingen gewezen door de arbeidsrechtbanken met betrekking tot de geschillen betreffende de artikelen 582, 3°, 4°, 6°, 8°, 9°, 12° en 13° van het Gerechtelijk Wetboek ;
- tegen beslissingen gewezen door de arbeidsrechtbanken betreffende artikel 578, 12° van het Gerechtelijk Wetboek inzake de bescherming van preventieadviseurs (wet van 20 december 2002) ;
o de 3e en 4e kamer van het hoger beroep tegen beslissingen gewezen in de aangelegenheden genoemd in artikel 582, 5° van het Gerechtelijk Wetboek en artikel 578 (uitgezonderd artikel 578, 12° en 14° ) van hetzelfde wetboek, wanneer de betrokken werknemer een bediende is en van het hoger beroep tegen de beslissingen die werden genomen in toepassing van artikel 111ter van het provinciedecreet van 9 december 2005 en artikel 194/1 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur en alle geschillen die betrekking hebben op de statutaire ambtenaren en die behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten ;
o de 5e en de 6e kamer en de 6e kamer bis van het hoger beroep tegen beslissingen gewezen in de aangelegenheden genoemd in artikel 582, 5° van het Gerechtelijk Wetboek en artikel 578 (uitgezonderd artikel 578, 12° en14° ) van hetzelfde wetboek, wanneer de betrokken werknemer een arbeider is, evenals in de artikelen 579 en 582 1° en 2° van hetzelfde wetboek en van het hoger beroep tegen beslissingen gewezen in geschillen die betrekking hebben op de verplichtingen van werkgevers in het kader van de wetgeving inzake arbeidsongevallen ;
o de 7e en 8e kamer van het hoger beroep tegen :
- beslissingen gewezen in de aangelegenheden genoemd in artikel 580 van het Gerechtelijk Wetboek ;
- beslissingen gewezen in de aangelegenheden genoemd in artikel 52, § 3 van de wet betreffende de verplichte verzekeringen voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 ;
- beslissingen gewezen in de aangelegenheden genoemd in artikel 582, 5° van het Gerechtelijk Wetboek, wanneer het een geschil betreft met de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening ;
- de betwistingen inzake de aangelegenheden genoemd in het decreet van 30 april 2004 houdende het Handvest van de werkzoekenden (Vlaamse Gemeenschap);
- tegen beslissingen gewezen in de materies genoemd in artikel 582, 7°, 10°, 11° en 14° van het Gerechtelijk Wetboek ;
- tegen beslissingen gewezen ten gevolge van een beroep van een werkzoekende tegen de beslissing van de VDAB zoals voorzien in artikel 29 van het decreet van 22 november 2013 betreffende de lokale diensten economie ;
- beslissingen gewezen in zaken, bepaald in artikel 29 van de wet van 18 juli 2017 betreffende de oprichting van het statuut van nationale solidariteit, de toekenning van een herstelpensioen en de terugbetaling van medische zorg ingevolge daden van terrorisme ;
o de 9e en 10e kamer van het hoger beroep tegen beslissingen gewezen in de aangelegenheden genoemd in artikel 581 van het Gerechtelijk Wetboek, alsmede artikel 578bis van het Gerechtelijk Wetboek voor zover het van toepassing is op de zelfstandigen ;
o de 11e en 12e kamer, van het hoger beroep tegen beslissingen gewezen in de aangelegenheden genoemd in artikel 578, 14° van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de collectieve schuldenregeling ;
o de 13e en de 14e kamer van de verzoeken tot verzoening door de partijen in hoger beroep;
1.3. de 1e tot en met de 12e kamer nemen bovendien kennis van :
o van het hoger beroep tegen beslissingen in verband met de toepassing van de administratieve sancties, op grond van de wetten en verordeningen die hun respectieve bevoegdheid regelen ;
o overeenkomstig de verdeling gedaan door de eerste voorzitter van de andere zaken waarvan de arbeidsgerechten kennis nemen krachtens wettelijke of reglementaire bepalingen betreffende aangelegenheden die al dan niet vermeld zijn in de artikelen 578 tot 583 van het Gerechtelijk Wetboek ;
1.4. De effectieve en plaatsvervangende sociale raadsheren kunnen in alle kamers zetelen, zoals bepaald in het Gerechtelijk Wetboek, met name in artikel 104.
Artikel 2
De kamers houden zitting :
- de 1e kamer: de 1e en 3e vrijdag van de maand
- de 2e kamer: de 1e en 3e donderdag van de maand
-de 3e kamer: de dinsdag en de vrijdag
- de 4e kamer: de 4e maandag, de dinsdag, de woensdag en de vrijdag
- de 5e kamer: de maandag
- de 6e kamer: de maandag, de 3e en de 5e woensdag
- de 6e kamerbis: de maandag
- de 7e kamer: de donderdag
- de 8e kamer: de 4e maandag, de woensdag en de donderdag
- de 9e kamer: de 1e dinsdag van de maand
- de 10e kamer: de 2e vrijdag van de maand
- de 11e kamer: de 1e en 3e maandag van de maand
- de 12e kamer: de 2e en 4e dinsdag van de maand
- de 13e en 14e kamer: in functie van de verzoeken tot verzoening, zoals vastgesteld door de voorzitter van deze kamers
De zittingen van de 9e en de 10e kamer die op een wettelijke feestdag vallen worden een week later gehouden.
De zittingen beginnen om 14u30.
De zittingen van de 11e en 12e kamer beginnen om 10u00.
Artikel 3
Indien de behoeften van de dienst het vereisen kan de eerste voorzitter ambtshalve, na advies van de procureur-generaal en de hoofdgriffier beslissen:
- dat kamers bijkomende zittingen houden op de dag en het uur die hij/zij vaststelt ;
- het aantal kamers en de bevoegdheden ervan tijdelijk te wijzigen ;
De kamers kunnen, al naar gelang de behoefte van de dienst, buitengewone zittingen houden waarvan ze zelf met akkoord van de eerste voorzitter de dag en het uur bepalen ;
Artikel 4
De zaken worden voor elke kamer, volgens haar bevoegdheid, ingeleid op de hiernavolgende dagen:
- de 1e kamer : de 1e en 3e vrijdag van de maand
- de 2e kamer : de 1e en 3e donderdag van de maand
- de 3e kamer : de 1e dinsdag van de maand
- de 4e kamer : de 1e woensdag van de maand
- de 5e kamer : de 1e maandag van de maand
- de 6e kamer : de 1e maandag van de maand
- de 6e kamer bis : de 1e maandag van de maand
- de 7e kamer : de 1e donderdag van de maand
- de 8e kamer : de 1e donderdag van de maand
- de 9e kamer : de 1e dinsdag van de maand
- de 10e kamer : de 2e vrijdag van de maand
- de 11e kamer : de 1e en 3e maandag van de maand
- de 12e kamer : de 2e en 4e dinsdag van de maand
- de 13e en 14e kamer: in functie van de verzoeken tot verzoening, zoals vastgesteld door de voorzitter van deze kamers.
Indien de dag van de inleiding op een wettelijke feestdag valt, worden de zaken ingeleid op de eerstvolgende zitting van de betrokken kamer op dezelfde dag van de week, behalve wat betreft de 9e en de 10e kamer.
Artikel 5
Het bureau voor rechtsbijstand houdt zitting op maandag om 14u00 in het Nederlands en op vrijdag om 14u00 in het Frans.
Artikel 6
De eerste voorzitter kan van ambtswege, na het advies van de procureur-generaal en van de hoofdgriffier te hebben ingewonnen, het aanvangsuur van de zittingen wijzigen.
Artikel 7
Na het advies van de procureur-generaal te hebben ingewonnen, stelt de eerste voorzitter van het arbeidshof dag en uur van de vakantiezittingen vast in overeenstemming met de artikelen 334 en 339 van het Gerechtelijk Wetboek. Hij/zij maakt een dienstregeling op van de magistraten die zitting houden. De eerste voorzitter mag ten allen tijde naargelang de behoeften van de dienst, de regeling van de vakantiezittingen wijzigen.
Artikel 8
Het huidige reglement zal bekendgemaakt worden door affichering op de griffie en publicatie op de internetsite van het hof.
Artikel 9
Het huidig reglement treedt in werking op 10 oktober 2024. Het vervangt het bijzonder reglement van 30 januari 2024.